Thomas van Duin

De strijd om de ruimte


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, december, 1990, nr. 37
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Over het woningvraagstuk
Vlaanderen nu en straks
Marxisme en geografie
De stad maakt het, maar hoe maken de bewoners het?

De grote steden in de Randstad staan in het brandpunt van de aandacht. Gigantische problemen vragen om ingrijpende oplossingen. Milieuvervuiling, autoverkeer, tekort aan woonlocaties, bedreiging van restanten groen, verpaupering van volkswijken, hoge werkloosheid en maatschappelijk isolement bepalen het hedendaags aangezicht. Zowel het Rijk als de Provincie als de stadsbesturen bepalen de koers. Die koers is gericht op ‘het weer aantrekkelijk maken van de stad om in te wonen en in te werken’. Prestigeobjecten in de binnenstad, vrijbaan voor particuliere beleggers en grote ondernemingen en een dubbelzinnig vervoersbeleid bepalen de aanpak. Heeft deze ‘stedelijke vernieuwing’ de noodzakelijke stadsvernieuwing overvleugeld, kan de PvdA haar no-nonsense beleid straffeloos verkopen, komen bewoners nog in actie voor hun eigen belangen en weet de gemeente eigenlijk wel hoe bewoners hun woonomgeving ingericht willen zien?
De Internationale sprak met Ton van der Pennen, als wetenschappelijk onderzoeker al zo’n vijftien jaar in dienst van bewonersbelangen.

De nieuwe koers is in de jaren tachtig gezet. De stadsbesturen van de grote steden werden geconfronteerd met bezuinigingen op sociale woningbouw en collectieve voorzieningen. Tegelijk ontstond een verschuiving van overheidsverantwoordelijkheden naar de marktsector en decentralisatie van rijksverantwoordelijkheden. De lokale overheden mochten het roer meer in handen nemen.

De stad moet weer ‘aantrekkelijk’ en levendig worden, vooral voor hogere inkomensgroepen en het bedrijfsleven. Zo stromen nieuwe inkomsten binnen. De stadsvernieuwing gaat door maar met minder geld. Het zal niet meer het stokpaardje voor de jaren negentig zijn. De PvdA-colleges zijn begonnen met hun ‘revitaliseringbeleid’. Grootse ontwikkelingsprojecten zoals de Amsterdamse IJ-oever, het Haagse centrumgebied en de Rotterdamse Kop van Zuid (‘Manhattan aan de Maas’) gaan het stadsbeeld bepalen. Op deze centrale locaties komen luxueuze kantoorcomplexen, afgewisseld met chique vrije-sector appartementen.

Publiek-Privaat

In de recentelijk verschenen Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (november 1990) schetst de regering haar visie op de ruimtelijke ontwikkeling van ons land voor de komende vijftien jaar. Twee maanden eerder publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) de nota Van de Stad en Rand. Deze laatste nota schetst de ontwikkeling van de grote steden in Nederland in vergelijking met andere landen en concludeert dat de Nederlandse steden meer zelfstandig hun eigen geld moeten gaan verdienen. Zij zouden de eigen belastingheffing moeten uitbreiden en het bedrijfsleven vrij baan moeten geven in de stedelijke vernieuwing. De grootstedelijke economie moet verstevigd worden omdat dat goed is voor de gehele economie. In de WRR-nota wordt geconstateerd dat dit laatste al gebeurt. In het investeringsniveau scoren de grote steden duidelijk hoger dan de rest van het land. Gemeten naar de groei van de werkgelegenheid blijven de steden echter ver achter bij het landelijk gemiddelde. Voor zover er nieuwe werkgelegenheid ontstaat, bevordert dit vooral de forensenstromen.

Dat het landelijk beleid nog steeds van groot belang is voor de ontwikkeling van de steden is natuurlijk vooral af te lezen aan de financiële afhankelijkheid: ontwikkelingsprojecten worden zwaar gesubsidieerd door het Rijk. Maar de regering stelt in die subsidie ook moderne eisen: alleen projecten waar voldoende particuliere investeringen in deelnemen mogen zich verheugen in deze rijkssteun. Dit publiek-privaat samenwerkingsconcept vormt het trekpaard van de stedelijke ontwikkeling. De recentelijke regeringsnota over ruimtelijke ordening stelt dit ook nog eens en heeft het gemeentebestuur van Amsterdam te verstaan gegeven zo snel mogelijk overeenstemming te krijgen met de particuliere beleggers voor het IJ-oeverproject, wil er nog sprake zijn van landelijke subsidie. De particuliere beleggers willen echter niets weten van de sociale woningbouw, de arbeidsplaatsen voor allochtonen en het beperken van het totaal aantal vierkante meters kantoorruimte. Het is maar zeer de vraag of deze wensen van de Groen-Linkse wethouder Ruimtelijke Ordening Saris overeind blijven.

In dezelfde periode dat de regeringsnota over ruimtelijke ordening werd afgerond, kondigde staatssecretaris Heerma een bezuiniging op de stadsvernieuwing aan: in 1991 zou 43 miljoen gekort gaan worden. Vooral de grote steden zouden de dupe worden en zij protesteerden dan ook het heftigst. Zij hebben immers afgelopen jaren toch al bezuinigd op stadsvernieuwing en hebben geld nodig voor de miljardeninvesteringen in de grote prestigeprojecten. Uiteindelijk is deze bezuiniging uitgesmeerd over meer jaren.

Heyplaat

Dat de ‘stedelijke vernieuwing’ (gedomineerd door de grote prestigeprojecten) in botsing kan komen met bewonersbelangen en de stadsvernieuwing is recentelijk in twee voorbeelden aangetoond. In Den Haag verzetten bewoners van de wijk Bezuidenhout zich samen met organisaties van volkstuinders tegen de gemeente Den Haag. Deze wil een uniek volkstuinencomplex vlak bij station Laan van Nieuw Oost-Indië (de Schenkstrook) bebouwen met kantoren voor de particuliere markt. Zij verdedigt deze keuze met het werkgelegenheidsargument en de kleine afstand tot een treinstation.

In Rotterdam hebben de bewoners van de wijk Heyplaat enkele maanden geleden de sloop van hun wijk weten tegen te houden. Ton van Der Pennen, wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van stadsvernieuwing en bewonersinspraak over de achtergrond van deze strijd:

“Het gaat hier om een unieke stadswijk. Het is eigenlijk een tuindorp in een havengebied dat is opgezet om arbeiders van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij te huisvesten. Het dorp werd bedreigd van twee kanten. Ten eerste speelt er de vernieuwing van de Rotterdamse haven. Deze moet kunnen concurreren met andere wereldhavens. Heyplaat ligt in het gebied van de overslag en verder transport. Ter vernieuwing daarvan is de locatie landinwaarts van groot belang. Daarom wenst de gemeente eigenlijk in dat gebied een nieuwe haven. Ten tweede moeten verschillende havenactiviteiten weg van de Kop van Zuid. Daar wordt immers gebouwd. Deze activiteiten moeten verplaatst worden. De bedreiging van Heyplaat komt dus vanuit twee beleidssectoren: het havenbedrijf en de stadsontwikkeling.”

“Het college van B&W en met name PvdA-wethouder Ruimtelijke Ordening Vermeulen wilde dan ook slopen. De internationale concurrentie was in het geding. Zij zeiden: ‘als we dat niet doen heb je wel een leuk wijkje, maar nog meer werkloosheid in de rest van de stad.’ Ook kwam het stadsbestuur met milieueisen: wonen zou in Heyplaat, zo dicht bij havenactiviteiten, niet meer verantwoord zijn.”

Gezien de zware economische belangen die kennelijk op het spel stonden is het opmerkelijk dat de bewoners hun strijd voor behoud van Heyplaat hebben gewonnen.

“De PvdA speelt hier een rol. Het politiek programma en de positie van de partij bevat tegenstrijdigheden, dat is meteen de zwakke plek waar de actie zich op heeft gericht. In een tijd waarin sociale vernieuwing aandacht krijgt en met de verkiezingsnederlaag nog vers in het geheugen was de PvdA gevoelig voor kritiek. Bewoners stelden het heel scherp naar de partij: ‘waar zijn jullie nou mee bezig?’ Maar natuurlijk ligt het ook aan de bewonersacties zelf. Goede en breed gedragen acties kunnen een beslissende rol spelen in een definitieve besluitvorming, zo maakt Heyplaat duidelijk.”

Nieuwe PvdA

De rol van de PvdA in de stadsontwikkeling is altijd al cruciaal geweest, zo geeft Ton aan.

“De PvdA heeft de hele stadsvernieuwing de afgelopen twintig jaar opgezet, daar heeft zij zich op geprofileerd. Zij was in die periode aan de macht. Zeker in de beginperiode, in de jaren zeventig, hebben de bewonersacties hierbij een grote rol gespeeld. Toen de PvdA in Rotterdam in B&W kwam, kwamen de bewonersorganisaties vragen om ‘bouwen voor de buurt’. Tot dan toe was de overheersende visie ‘stedelijke vernieuwing’, dus investeren in infrastructuur en dergelijke. De bewoners hebben afgedwongen dat de wensen van de bewoners centraal kwamen te staan. In diezelfde beginperiode is in Rotterdam ook het ambtelijk apparaat gereorganiseerd, dat was uniek voor Nederland. Veel mensen op hoge posten zijn vertrokken. Er stroomden kritische architecten, TH-studenten binnen. Die mensen wilden het idee ‘bouwen voor de buurt’ vorm geven.

De laatste jaren ontstaan er tegenstellingen. Dat komt omdat er een nieuwe visie op de stad gekomen is. Het particulier initiatief wordt binnen gehaald. Dat was tot dan toe nauwelijks denkbaar. Men zette zich hier juist tegen af. Maar het worden nu partners. De eisen zijn niet altijd gelijk gestemd. Hoewel het een uitgangspunt voor het beleid is om tegelijk te werken aan ‘stedelijke vernieuwing’ en aan ‘stadsvernieuwing’ moeten keuzes gemaakt worden. Dergelijke keuzes vallen niet altijd ten gunste uit van de stadsvernieuwing, kijk maar naar Heyplaat. En wie trekken aan het kortste eind? Nu wordt geprobeerd met de sociale vernieuwing een correctie te maken op wat een paar jaar geleden als stedelijke vernieuwing is ingezet. Dat staat ook zo in de notitie hierover.”

“De PvdA wil allebei, ‘want we moeten meegaan in de internationale concurrentie’. De consequenties worden al zichtbaar. Bezuinigingen zijn er gekomen voor de hele sociale sector. Maar je merkt het ook aan de aanpak van de stadsvernieuwing: projectontwikkelaars komen binnen, het particulier woningbezit wordt gestimuleerd. Dat zijn gelijktijdige processen, het is een nieuw beleidsdenken. Steeds minder wordt mogelijk in de stadsvernieuwing, iedere afwijking van de standaardaanpak kost geld. In het verleden was maatwerk wel mogelijk, nu niet meer.”

Enge buren

Ton van der Pennen is verbonden aan de universiteit in Leiden. Na jaren van actieonderzoek voor bewonersorganisaties onder andere in Den Haag, werkt hij momenteel in opdracht van de gemeente Rotterdam. Daar heeft hij afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de woonwensen van autochtone, maar vooral allochtone bewoners van drie stadsvernieuwingswijken, Spangen, Middelland en Bloemhof. Deze wijken maken deel uit van een stadsverieuwingsprogramma voor 21 Rotterdamse wijken. Architecten en bouwbedrijven zijn uitgenodigd om samen met bewoners en ambtenaren plannen voor deze 21 locaties te ontwikkelen. In Spangen en de Oleanderbuurt, een onderdeel van Bloemhof, zal gesloopt gaan worden, daar is het verval van woningen te groot. Renovatie heeft nog maar gedeeltelijk zin. Deze wijken worden in meerderheid bewoond door allochtonen, vooral Turkse en Marokkaanse gezinnen.

Er is volgens Ton geen vanzelfsprekende actiebereidheid meer, zoals die in de jaren zeventig zich nog wel voordeed.

“Je mag de vergelijking met vijftien jaar geleden niet maken. Er is een ontwikkeling gaande van individualisering en langdurige werkloosheid. Dat heeft consequenties voor de actiebereidheid. Destijds had je een hoogconjunctuur. Studenten stonden vaak centraal in het bewonersprotest. Dat is nu niet meer zo. Nu is de betrokkenheid in het algemeen geringer. Pas als er een bedreiging is, komt deze betrokkenheid weer. Als Heyplaat niet bedreigd was, was dit een gewone kabbelende samenleving. De bedreiging mobiliseert. Dan kom je in verzet. Er is dan ook een vijand, de gemeente, de burgemeester.”

Nadat wijkbewoners de ‘bouwen voor de buurt’-benadering begin jaren zeventig hadden afgedwongen, ontstond er een proces van institutionalisering.

“Dat is de doofpot voor ieder spontaan verzet. Collectief optreden en collectieve acties zijn momenteel schaars. De acties in Heyplaat en Bezuidenhout zijn voorbeelden, maar er zijn er niet zoveel meer. Ook dat verzet is breekbaar, denk ik. Je ziet meer individuele onderhandelingen, mensen worden gewoon uitgekocht. Dat past bij deze tijd. Dan krijg je professionals. Die gaan over de plannen praten. Een doorsnee bewoner kan niet gespecialiseerd meedenken. Dan krijg je een kader, een voorhoede. De opbouwwerkers en externe deskundigen zitten namens de bewoners in die overlegstructuren. Dat zijn zaakwaarnemers, het zijn niet de bewoners. Er wordt door die voorhoede ook gemanipuleerd: hun probleemoriëntatie is nu eenmaal anders. Men zit er beroepshalve. In het besluitvormingsproces, de projectorganisatie, zitten deze zaakwaarnemers samen met ambtenaren en sinds kort de corporaties, de beheerders. Zo’n projectorganisatie kiest vaak voor zaken die in de mode zijn, zoals ‘sociale veiligheid’. Want ‘bewoners voelen zich onveilig’. Er wordt niet getoetst of die keuzes overeenkomen met wat bewoners willen. Op een inspraakavond kun je dan veel manipuleren. Er ligt dan een beleidsconcept, zoals ‘sociale veiligheid’. De associatie van bewoners is dan al snel ‘enge buren’. Dat is dus niet de goede richting.”

Hoefijzer

Gericht onderzoek doen onder bewoners, laat staan onder allochtone bewoners in een proces van stadsvernieuwing is niet gewoon in Rotterdam.

“Als ik dit onderzoek niet had uitgevoerd, dan was het niet gedaan. Het is niet normaal. De bewoners komen niet vanzelfsprekend naar de projectorganisatie toe. De gemeente denkt dat allochtonen moeilijk te bereiken zijn. Mijn idee is dat het beleid allochtonen nooit bereikt heeft omdat ze niets te bieden had. Verklaringen voor geringe participatie worden vaak gezocht in de andere taal en cultuur. Er is nauwelijks gekeken naar de maatschappelijke positie, naar de werkloosheid, de onzekerheid van het nieuwe bestaan. Dat soort aspecten bepalen jouw opstelling in een besluitvormingsproces. Voorstellen voor stadsvernieuwing moeten dus met die factoren rekening houden. Tot nu toe werd er min of meer een verkeerd beroep op mensen gedaan, waardoor de respons gering bleef.”

Dat ambtenaren de plank flink kunnen misslaan in hun ideeën over allochtonen bleek in de Oleanderbuurt. Daar wordt bijna alles gesloopt en opnieuw ingericht. Men kwam op het idee om een min of meer afgesloten islamitisch woonblok te bouwen, zodat Turken en Marokkanen zich veilig zouden voelen ten opzichte van hun omgeving. Dit woonblok had de vorm van een hoefijzer. Na het onderzoek van Ton is dit plan van de baan.

“Het hoefijzer-plan toont aan hoe weinig men werkelijk weet van de opvattingen en wensen van allochtone bewoners. Dat architectonisch plan was gebaseerd op een monocultuur. Dat blijken Turken en Marokkanen helemaal niet te willen. Toch kwamen ze niet in verzet tegen dit eerste plan. Het waren immers nieuwe huizen, dat is wat men ook wenst. De achterliggende gedachte van de gemeente wordt niet becommentarieerd. Men verzet zich niet tegen een plan dat in wezen niet aansluit bij de eigen wensen. De mensen die nog in verzet komen, zijn vooral de werkenden. De langdurig werklozen, de mensen die geïsoleerd zijn van de maatschappij, komen niet automatisch in verzet. Dat geldt zowel voor allochtonen als autochtonen. Het niveau van inspraak is hetzelfde, dat maakt niet veel uit. Toch zet ik mij vooral in voor allochtonen, omdat die groepen niet vertegenwoordigd zijn in de planteams, de projectorganisaties. De zaakwaarnemers zijn autochtonen.”

Geen last

In een tweetal interessante en goed leesbare rapporten schetst Ton de problemen die de allochtone bewoners ervaren in hun dagelijkse bestaan. Uiteindelijk komt hij tot aanbevelingen voor de nieuwe inrichting van de wijken. Voormalig Haags PvdA-wethouder van volkshuisvesting Van Otterloo pleit in een politiek essay De partij van liefde en geluk voor een vrijwillige segregatie op basis van etniciteit in de Haagse wijken. Op termijn maken inwoners van cultureel homogene buurten een betere kans op integratie in de samenleving, zo betoogt Van Otterloo. Ton is het op basis van zijn bevindingen geheel met hem oneens.

“Het versterken en benadrukken van de eigen identiteit is belangrijk om vanuit een veilige thuishaven naar maatschappelijke integratie en emancipatie te gaan. Iedere emancipatiebeweging in Nederland heeft zich zo ontwikkeld: eerst je eigen positie versterken. Over eigen voorzieningen, zoals islamitische scholen, heb ik echter mijn twijfel. Algemene maatschappelijke voorzieningen moeten ruimte bieden voor eigen levensstijlen. Zwemvoorzieningen en onderwijs bijvoorbeeld. Er is geen vraag naar een islamitisch zwembad op zich, maar naar een voorziening waar je eigen leefstijl gegarandeerd is. Als dat niet gebeurt, komt er een claim voor een islamitisch zwembad. De islamitische leefstijl is een reële factor, voorzieningen moeten daar zich op aanpassen. Worden bepaalde algemene normen overschreden, bijvoorbeeld bij de omgangsvorm tussen mannen en vrouwen, dan behoeft naar mij opvatting echter niet verder te worden aangepast. Maar dan kan een islamitische voorziening ook worden geëist. De vraag is of je dan moet toegeven.

Ik heb in Spangen 40 Turken gevraagd wat zij van de islamitische school vonden. Vijf van hen hadden een kind op die school gedaan. Drie van deze vijf vonden dat het bestaande onderwijs niet voldoende tegemoet kwam aan hun islamitische wensen. Die andere 35 personen vonden dat niet nodig. Dus van breed gedragen afscheiding kan je niet spreken.

Als je zomaar aan mensen vraagt: ‘wil je een islamitische school’, dan krijg je als antwoord ‘ja’. Maar dat antwoord zou je moeten analyseren, waarom wil men dat dan? Daar gaat het om.”

“Ik ben tegen culturele homogeniteit zoals dat door Van Otterloo wordt bepleit. Er zijn zoveel verschillende levensstijlen. Men wenst niet gestoord te worden, men wenst de leefomgeving aan te laten sluiten op de eigen levensstijl. Er moet een soort evenwicht bestaan tussen afstand en betrokkenheid. Maar dat betekent nog niet dat de buurt homogeen moet worden. Ik weet niet waar Van Otterloo zijn ideeën op baseert dat homogene buurten goed zijn. Dat is zo slecht doordacht, ook als je kijkt naar de vroegere buurtrelaties.”

“Van een hartelijke relatie tussen de verschillende bewonersgroepen in de drie Rotterdamse wijken is geen sprake. Men probeert zich af te schermen van elkaar. Meer contact zou de kans op ruzie vergroten. Dus men vermijdt dat. Maar homogenisering willen ze ook niet. ‘Turken’ of ‘Marokkanen’ bestaan niet, er zijn diverse leefstijlen. Men wil die heterogeniteit hebben, als je maar geen last van elkaar hebt. Een Turk wil net zo min last hebben van zijn buurman als een autochtone Rotterdamse arbeider. Wat betekent dat voor de wijk? Heterogeniteit, erkenning van verschillende levensstijlen, het voorkomen van botsingen tussen die levensstijlen, maar vooral het voorkomen van dominantie van een levensstijl. Dus dat heeft consequenties voor de inrichting van de openbare ruimte, voor de isolatie van woningen, de plaats van winkels, de type winkels, enzovoorts. Dat is voor Spangen en de Oleanderbuurt het scenario. Of dat nou meteen in de andere wijken ook zo zorgvuldig gerealiseerd gaat worden, daar ben ik niet zo optimistisch over.”

Literatuur:
Ton van der Pennen en Karen Wuertz, Bouwen voor de kleurrijke buurt. Den Haag 1985.
Gemeente Rotterdam, DROS, Dienst Volkshuisvesting, afdeling inspraakbegeleiding, project migranten, samen met universiteit Leiden, Onderzoekscentrum R.O.V., Ton van der Pennen, Wonen in een oude stadswijk. Deel 1: Verslag van een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van allochtonen in drie Rotterdamse wijken; Deel 2: Stedelijke segregatie en participatie. Rotterdam 1990.
Gemeente Rotterdam, gemeentelijk woningbedrijf, Stadsvernieuwing: nu en straks, ontwerp en beheer. Rotterdam 1990.