Bron: VMT, nr. 2, 2e jrg., juni 1967
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 27 juli 2009
Verwant: • De spektakelmaatschappij • De socialisering van de maatschappij |
1° Het beeld “Vlaanderen” kunnen wij ons moeilijk voor de geest halen zonder de romantische aura welke het sociaal onderontwikkeld flamingantisme zo lang als meer essentieel dan de harde werkelijkheid heeft aangevoeld.
Het is zeker zó dat rechts en links nog flarden van dit geïdealiseerde beeld, “het hutje bij de zee, waar eens mijn wiegje stond”, en ook “steden met torens vol zwier” te vinden zijn, maar laat ons bekennen dat dit warm gekoesterd imago er de laatste jaren deerlijk van langs krijgt.
De “weiden als wiegende zeeën” worden meer en meer ontsierd door uithangborden “grond te koop”, de “eiken sterk en trots” delven het onderspit voor de mechanische zaag, de “lieflijke dorpkens en steden” zijn allengs conglomeraten geworden van hopeloze banaliteit, onze “fiere torens” worden overschreeuwd door blinkende, aanstellerige burelensilo’s.
We ondergaan dit alles passief en vragen ons af – voor zover we nog ogen bezitten die zien, moet dit zó blijven voortgaan, zijn we werkelijk veroordeeld om te leven en te sterven in een reusachtige vuilnisbak, want met een ander beeld kunnen we de ons toegemeten levensruimte toch nog bezwaarlijk kenmerken.
Voor wie inderdaad met begrip en gevoel ziet, zijn alle superlatieven hier beneden de trieste waarheid, tenzij wellicht “het lelijkste land ter wereld”.
2° Het is overtuiging van de steller van dit stuk dat de lelijkheid en de wanorde slechts het getrouwe portret zijn van de lelijkheid en wanorde van een wijze van leven, een sociale organisatie, welke niet in staat is de gedaante van het totale levensmilieu in zijn evolutie te beheersen en te leiden naar een ordening welke groter vrijheid en geluk zou brengen voor het grote getal.
Die vuilnisbak ledigen, schoonheid brengen waar de lelijkheid thans zijn triomfen viert, orde brengen waar de chaos alle zin aan het leven ontneemt, recht brengen in een ruimtelijke ordening die op het ogenblik slechts uitdrukking is van het recht van de sterkste, veiligheid brengen waar we thans in ons naakte bestaan zelf bedreigd worden, dit zijn essentiële opdrachten voor het hele volk, en een m.i. totnogtoe té veel vernalatigde sector van de strijd voor sociale ontvoogding.
De architecten hebben daarbij – door de sociale inhoud van hun opdracht – vanzelfsprekend een actieve post in te nemen, indien ze zich niet willen prostitueren tot handlangers van de grondspeculanten, de promotors van immobiliaire combinaties, de home-builders en huisjesmelkers. Zij moeten zich niet tevreden stellen met de illusie, te behoren tot een soort technocratische aristocratie, maar, in het besef een kunst te beoefenen welke de synthese van alle levensfuncties als onderwerp heeft, hun verantwoordelijkheid nemen tegenover de bedreiging welke zwaarder en zwaarder begint te wegen op de mensheid, als soort, bedreiging die vastgeknoopt zit aan het voortbestaan van de huidige maatschappelijke (wan)orde.
3° Men mag inderdaad stellen dat wij thans leven in een door twee industriële revoluties herschapen levensmilieu, dat ontzettende gevaren inhoudt voor ons louter biologisch voortbestaan zelf, en dat, vergeleken met het natuurlijke levenskader zoals dit een paar eeuwen geleden nog bestond, grotere wijzigingen vertoont dan die welke de aarde begon te ondergaan in de late jurasperiode, en die de aardbevolking van toen, de reuzenreptielen, tot ondergang doemde.
Hebben wij onszelf tot ondergang overgeorganiseerd?
Zijn wij, om het waarschijnlijk niet zo dikwijls in de natuur voorkomende feit, werktuigmakende en denkende wezens te zijn, te beschouwen als een abnormale mutatie, welke fataal in het verloop der dingen weer weggewerkt wordt doordat deze organismen zich fataal collectief vernietigen?
Wat er van zij, wij hebben individueel geen keus. Er is iets in ons, actief en fataal als de zwaartekracht zelf, dat ons weerstand doet bieden tegen de dood, ons drijft tot het in stand houden en het vermenigvuldigen van het leven, soms zelfs tegen de rede in.
Ons bestaan heeft geen waarom, vermits het heelal in zijn geheel geen gerichtheid heeft. Het was, het is en het zal zijn; meer kunnen we, en is er niet van te weten. En het was, het is en het zal een ondoorgrondelijk mysterie blijven voor het met bewustzijn begaafde deeltje ervan, dat zichzelf allengs in de evolutie levensregelen heeft gevormd, in afwachting van de macht, die evolutie zelf te bepalen.
Een absolute levensregel is echter wel dat wij ons bestaan te midden van de onverschillige, kille totale werkelijkheid slechts in verstandhouding met de evenmens kunnen bevestigen en bestendigen.
We kunnen slechts blijven leven door onze faculteit, kennis van feiten, begrippen en beslissingen tot actie door te geven aan anderen en zo ons collectief en individueel handelen te organiseren.
Het dier is mens geworden door het samen zijn, samen werken, samen denken, samen voelen, door de solidariteit.
De mens is slechts mens in zover hij solidair is met de anderen. Hij is in zover nog dier als hij wenst te leven ten koste van de anderen!
Nu is het organiseren der levensruimte een bijzonder sterk uitgesproken vorm van daadwerkelijke solidariteit, wil er van organiseren, in een opbouwende betekenis, spraak zijn. De organisatie van het niet-organiseren, dat typisch is voor de liberalistische opvattingen, valt integendeel terug op dierlijke normen – het recht van de sterkste, het recht van de slimste, om te beschikken over het leven en de inspanningen van anderen.
4° Op de thans bereikte trap der menselijke evolutie sluiten stedenbouw en architectuur dus een veroordeling van het bestaande, van de heersende sociale verhoudingen, de conventionele begrippen over recht en onrecht, goed en kwaad, schoon en lelijk in zich, omdat zij in essentie niets anders meer kunnen zijn dan de ruimtelijke bevestiging van het grondprincipe der noodzakelijke solidariteit.
Stedenbouw is in wezen een socialistisch actiemiddel. Een stedenbouw op basis van individualisme en free enterprise houdt op stedenbouw te zijn.
Het kennen en begrijpen heeft hier ook slechts zin indien gericht-op-wijzigen, veranderen.
Aan het kruispunt der wegen welke Vlaanderen kan inslaan staat dus ook de stedenbouw als een middel tot bevrijding – zoals ook de wetenschap en de kunst in wezen zijn: middelen tot bevrijding die, indien zij dat niet zijn, alle zin en levensbetekenis verliezen, zoals veel van wat thans onder de naam “kunst” wordt getoond, of, in geval van wetenschap, op beestachtige manier misbruikt wordt voor het vernietigen van oogsten, het verbranden van onschuldige moeders en kinderen, het verpletteren van volkeren die het zover willen drijven baas in eigen huis te willen zijn.
Ik meen dit te moeten onderlijnen, omdat de houding van niet weinig techniekers en wetenschapsmensen er op neerkomt de techniek en de wetenschap te ontdoen van elke menselijke inhoud, alsof techniek en wetenschap doel op zichzelf zouden kunnen zijn!
Wetenschap is, meen ik, het klasseren der bijzondere feiten tot algemene wetten, waarvan de kennis ons moet toelaten ons handelen te organiseren met voorkennis van de uitslag, nl. ons leven te bestendigen.
Die doelgerichtheid is dezelfde in de kunst die, door een beeld van het leven te leveren, gewekt in de aandoening en het totale zijn van een gevoelig mens, dit leven beoogt te sturen in een bepaalde richting.
Stedenbouw is synthese van wetenschap en kunst, resultaat behalen in dienst van het leven, in het geheel der levensfuncties, materiaal en geestelijk.
Wélk resultaat, daar gaat het om, de rest is techniek an sich, vaardigheid, vindingrijkheid, inzicht, allemaal belangrijke kwaliteiten, maar zonder betekenis indien zonder wortels in een positieve sociale gerichtheid.
Als techniekers-kunstenaars hebben wij dus het recht niet de bestaande sociale verhoudingen en alles wat daar uit voortvloeit, de officiële begrippen over recht en onrecht, goed en kwaad, enz. zo maar te aanvaarden als vaste gegevens, en nog minder het recht, tenzij wij ons met het verleden mede willen verstenen, het establishment met moderne technieken willen helpen bevestigen.
Wij hebben integendeel tot plicht, de mensen en hun doening, het spinrag van conventies, de kleverige routine van de denkpatronen, voor ons dan vooral de wijze waarop ze hun levenskader organiseren (of nalaten te organiseren) onmeedogend maar meevoelend te doorlichten en er het absurde, het ontoelaatbare van aan te tonen.
Wij, en allen die iets met de organisatie van het levensmilieu te maken hebben, hebben als opgave dit aan te wenden als een instrument om de evolutie naar hoger-menswording te versnellen en het leven te doordringen met schoonheid op basis der sociale waarheid. Zaak is er de kracht voor te vinden.
Zolang de maatschappelijke basis de winst is kan de architect niet veel meer presteren dan het leveren van een tekening voor een min of meer aantrekkelijke emballage voor te verkopen ruimte.
5° De ondervinding opgedaan bij de ons steeds tot voorbeeld gestelde industriële productie, die zogezegd door de grote serie en de mededinging moet leiden naar grotere efficiëntie en lagere prijs, heeft ons genoeg bewijzen geleverd van de onontwijkbare primauteit van het winstmotief tegenover alle andere mobielen.
Men zaagt ons de oren af met de voordelen van prefabricatie, industrialisatie van het bouwen en dergelijke alheilsmiddelen, welke de oplossing gaan brengen van het woonvraagstuk. Het is de moeite waard hier even vast te stellen dat de pogingen daartoe steeds te maken hebben met de winsteconomie en haar conjunctuur.
De staalproductie is aan lager wal, dus stelt men pogingen in het werk om staalbouw te activeren door internationale prijskampen, intense propaganda congressen enz.
Van haar kant laat de cementnijverheid zich niet onbetuigd.
Wij hebben daar als techniekers niets tegen, maar we kennen de tendensen in andere nijverheidssectoren die ons als voorbeeld gesteld worden, bv. de auto-industrie. Men produceert om te verkopen, zoveel mogelijk, vandaag en zo mogelijk ook morgen. Men organiseert dus de sleet, de onmogelijkheid van goedkope reparatie, de snelle verandering der mode, het binden van de sociale status aan het bezit van het allerlaatste model. Dat is zo voor de auto, maar ook voor de kleding – vanzelfsprekend – en onder de invloed der hidden persuaders (morgen ook bij ons) voor de ijskast, de wasmachine, de radio, de tv, de transistor.
Voor de woning zou de werkelijk doorgedreven industrialisering, binnen ons sociaal bestel meer dan waarschijnlijk leiden tot een nog sterkere standaardisatie van de wansmaak dan we nu al kennen, tot een nog grotere verspreiding van de slechte kwaliteit, het vervangen van de thans toch nog sporadisch voorkomende artistieke kwaliteit van de ontwerper door publicitaire stunts, gelijkschaverij volgens de laagste criteria
Ik vrees, hoewel ik overtuigd ben van de noodzakelijke omschakeling van het nog middeleeuws-artisanale bouwen naar een doorgedreven industrialisatie, dat een standaardiseren van woningen (en zelfs bouwelementen), slechts kan leiden naar een nog lelijker Vlaanderen, overgeleverd aan de commerciële smaak van de sterkste industriële groepen.
Deze zijn inderdaad zo sterk gebonden aan de dictatuur der internationale financie en er tevens zo op uit dit te demonstreren, dat ze ons, als afwisseling voor de huidige pseudo-Vlaamse rietendaken-romantiek, zouden onderdompelen in een orgie van gestampt blikken colonial-style. En het ziet er hier nu al erg genoeg uit.
6° Die blikken welstand is trouwens een niet onaardig symbool van de neokapitalistische welvaartmythe, die langs de zo bewierookte absolute vooruitgang inzake beschikking over goederen – echter zonder fundamentele sociale vernieuwing – slechts sterkere, hoewel beter verdoken, uitbuiting, effectievere slavernij en sterkere verontmenselijking kan brengen.
Wat betekent inderdaad een vooruitgang die zich beperkt tot een vermeerdering der productiviteit, maar overigens het product van de arbeid ter beschikking laat van de bezitters der productiemiddelen, quitte van een stukje meer van het product als loon te laten vallen?
De menslievende theoretici van het neokapitalisme komen ons vertellen dat door de betere techniek het product minder uren werk kost en er op deze wijze meer goederen ter beschikking komen van de werkende mens.[1]
Dit is natuurlijk juist, maar bijvoorbeeld staat daartegenover dat de productiviteit in de landbouw, primaire activiteit, sedert 1750 tot heden, in N. Amerika met 10 vermenigvuldigd is en in Frankrijk met 6, terwijl het verbruik per arbeider echter slechts verdubbelde.
Dit klopt, omdat de landarbeider, die in 1750 honger leed, met een dubbele hoeveelheid voedsel nu voldoende brood op de schapraai heeft.
Volgens Fourastié zet dit feit zich om in een minder aantal landarbeiders en dus meer beschikbare mankracht voor andere sectoren, secundaire en tertiaire. De kracht die niet meer noodzakelijk is in de primaire sector; wordt nu aangewend voor het produceren van goederen waarover we vroeger niet konden beschikken, o.a. dus ook betere woningen met meer equipement. Dit is weer exact, maar Fourastié zwijgt in zeven talen over het feit dat we door het machinisme naar verhouding steeds meer voortbrengen dan we in loon terugontvangen, dat daardoor per arbeider over steeds meer productie vrijelijk beschikt wordt door de bezitter der productiemiddelen. De meerwaarde die door de kapitalisten weerhouden wordt, stijgt met de toenemende perfectie der machines. Daardoor neemt de concentratie der kapitalen en de effectieve, t.t.z. de economische macht van steeds minder talrijke groepen voortdurend toe.
7° Men weet hoe nu reeds, aan de hand van nog zeer rudimentaire bouwmethoden, maar door de macht van ten dienste staande geldmiddelen, de markt in middelgrote en grotere woningen in ons land in handen van enkele ondernemingen gemonopoliseerd is.
Men vraagt zich af wat er zou gebeuren indien een werkelijk hedendaagse bouwtechniek door deze lieden werd aangewend.
Iedereen weet ook hoe de grote namen der home-builders eng verknoopt zijn met onze politiek, hoe deze heren het verkopen van deze huizen en appartementen aan minder begoeden bewust opvatten als een strijd tegen socialiserende tendensen, hoe zij anderzijds strijd voeren tegen het zg. étatisme inzake sociale woningbouw.
Indien deze groepen door nog sterker concentratie van kapitalen zich volledig moesten depersonaliseren tot werkelijke monopoliserende trusts, lag het voor de hand dat zij nog meer dan thans de mens slechts zouden zien als een verbruikseenheid, die hun slechts interesseert als potentieel verbruiker van steeds sneller verouderende goederen, woningen, flats, bungalows, woonboten, caravans, etc.
En dit is juist het ideaal van een bepaald soort technoïde modernisme : de woning na kort gebruik met de vuilniskar meegeven en een andere aanschaffen naar de laatste mode!
Dergelijke verslaving aan het consumeren neemt vanzelfsprekend zijn plaats in in het geheel van de geleidelijke verontmenselijking, het teloor gaan van elk kritisch vermogen onder het gewicht van een met alle instrumenten van de psychologie gewapende publiciteit, het verdwijnen van werkelijk morele criteria, individuele en collectieve waardigheid, die plaats maken voor conformisme en schematisme in denken en voelen, sociale dociliteit door het gebonden zijn aan schijnvormen van bezit, o.a. der woning, t.t.z. een effectieve en in alle levenssectoren doorgevoerde dienstbaarheid.
8° De zo hevig door de jongeren gepropageerde louter technisch geïmagineerde stad van morgen, het nieuwe Babylon, zou wel eens de stad der geperfectioneerde slavernij kunnen zijn.
Het gaat er dus om op te passen voor de ware sociale inhoud van soms als progressistisch of futuristisch aangediende formules, louter technische fantasieën, die alles wat verkeerd loopt in ons levensmilieu gaan veranderen, zonder wezenlijk iets te wijzigen: de techniek isoleren van de mens, ik heb het reeds gezegd, is een zware dwaling. Indien het Vlaanderen van het jaar 1984 dit van Orwell moet zijn, zij het in staal en plastic, dan is het beter dat de bom er te voren een definitief einde aan maakt.
9° Wat te doen? We leven op het ogenblik zo goed en kwaad als het kan in het lelijkste land ter wereld en we zijn niet op weg daar iets aan te veranderen, integendeel. Want tegenover de mooie verzameling streeksurveys, welke het hele land omvatten en die trouwens geen effectieve invloed op de ruimtelijke ordening uitoefenen, vermits ze slechts aanbevelingen zonder wettelijke draagkracht bevatten, staat een sociale, economische, politieke en culturele realiteit die zich in een steeds maar dieper grijpende chaos uitdrukt, t.t.z. een wanorde welke tegenover de schijnwelvaart van auto’s en wasmachines, tv’s, mixers, transistors, cosmetiek en kleedjes de reële ellende stelt het leven in een steeds scherper mensvijandig “environment”.
Tegenover dit onoverkomelijke feit kan zelfs een betere wetgeving, betere urbanisten, betere ministers, niets komma niets.
De hele zaak loopt spaak (what is in a name?). Zoals de absolute toename van de koopkracht van het loon door de toename der productiviteit nu reeds op marche arrière werd gesteld, omdat de bezitters der productiemiddelen niet willen verzaken aan hun nog veel grotere toename van de door hen zich toegeëigende meerwaarde, dient men eveneens de nu nog aan de meerderheid toegelaten vormen van comfort en welvaart te stellen tegenover het geleidelijk verloren gaan van werkelijke levensrijkdom, innerlijk evenwicht, geestelijke en lichamelijke gezondheid in het huidige stadsmilieu. Deze vormen van comfort en welvaart zijn slechts ersatzen, noodzakelijk gemaakt door het leven in de reusachtige vuilnishoop, kweekcompost van de zg. vrije mededinging.[2]
Er is in dit Vlaanderen van heden geen werkelijke positieve stedenbouw te bespeuren, omdat deze er niet mogelijk is. Onze stad, en er is immers niets anders meer dan stad, is niet alleen een beestige stad, maar ook, en daardoor, de stad van het beest.
Denken we er inderdaad nog eens over na in hoever de zozeer door pseudo-progressisten, zoals Fourastié, verheerlijkte symbolen van sociale vooruitgang, inderdaad een vooruitgang betekenen.
10° We mogen, geloof ik, beweren dat vóór de eerste industriële revolutie zich een ruimtelijke orde spontaan had gerealiseerd, die als resultante van een lange ontwikkeling op basis van traag evoluerende artisanale technieken, en evenmin snel zich wijzigende sociale verhoudingen en denktechnieken a.h.w. een definitieve stabiliteit had bereikt, voor wat de vorm en uitgebreidheid der agglomeraties betreft, het net van verkeerswegen, het verkeer zelf, terwijl het wonen, doorheen de ontwikkeling der bouwstijlen toch functioneel wezenlijk weinig aan verandering onderhevig was. De steden en hun omliggende platteland vormden een samenhangend geheel, waarbij ieder op klare wijze de aangewezen functie kon vervullen, elkaar aanvullend volgens de behoeften van een niet zo talrijke bevolking, die trouwens nergens bovenmatig geconcentreerd was.
Heel deze inbezitneming van de ruimte was gemakkelijk te begrijpen, alles had zijn herkenbaar doel, had zin in het totale leven der gemeentelijke en dorpsgemeenschappen, waar het nog mogelijk was elkaar te kennen en eventueel te waarderen of te haten.
Wij hebben het hier niet over sociale verdrukking, die er was, noch over hygiëne, die er niet was, maar over een ruimtelijke organisatie en een ruimtelijke verschijning van steden en dorpen, in harmonie met de mens te voet of te paard, wat afstanden betrof, in harmonie met de heersende ideologie, want kerk en kasteel, belfort en halle stonden wel duidelijk op de hun toekomende plaats, alle straten leiden ergens heen, het middenplein is het werkelijke centrum, met burgerlijke en religieuze symbolen, waarmee men akkoord is of niet, maar waarrond men leeft, de logische plaats voor het samenvloeien of botsen van energieën en mensen.
Normaal liggen steden en dorpen ideaal gevleid in de armen van het landschap, voor verdediging op een hoogte, voor verkeer langs een rivier, voor beschutting tegen een woud of een heuvel, enz.
De industriële revolutie der XIX° eeuw heeft deze ruimtelijke harmonie tot in de grond verstoord, en dat kon niet anders, ze heeft de oude corporatieve orde immers vervangen door de door niets meer belemmerde vrije concurrentie, de strijd van allen tegen allen, waardoor stad en land maar toch in hoofdzaak de stad, het slagveld werd waar ieder voor zich, zelfs ten koste van anderen, te proberen had in leven te blijven. Het bouwen was niet meer dan het delven van loopgraven om de tegenstander te belagen, het bouwen van forten om economische en politieke machtsposities te handhaven.
Wat er nog overblijft van de charme van oudere stadsgedeelten, wordt vandaag stelselmatig vernietigd voor verkeersdoeleinden of zg. gesaneerd voor immobiliaire manipulaties. Dit baat echter praktisch niets voor de oplossing der ontelbare problemen.
We kunnen inderdaad als axioma aanvaarden dat het huidige stads- en landspatroon volkomen versleten is en onbruikbaar geworden – dat is volkomen duidelijk voor ieder die de mensvijandigheid van dit milieu beseft, dat ontoelaatbaar lelijk, ongezond en onveilig is. Maar er is meer.
11° Er is het verkeer, zorgenkind van de zgn. moderne urbanisten en de politici met zin voor actualiteit.
Het verkeer is eigenlijk een secundaire functie veroorzaakt (een gevolg dus) door de noodzaak ons te begeven van woonplaats naar werkplaats, de grondstoffen te brengen naar de plaatsen van verwerking, de producten te brengen naar waar ze nodig zijn.
Door de ontzaglijke concentratie der bevolking in de XIXe eeuw, de concentratie der productie en de vermenigvuldiging der verkeersmiddelen, is een geweldig dagelijks, wekelijks en jaarlijks verkeer ontstaan dat, in de XIXe eeuw door de spoorweg werd opgenomen, maar thans met de triomf van de explosiemotor tot een alles overspoelende plaag werd. Een plaag, omdat het wegennet er niet op berekend is, omdat de stad er niet voor gebouwd is, de hele levensruimte er niet voor georganiseerd is, en het verkeer als functie los van zijn eigenlijke rol in de sociale machine wordt beschouwd.
Door massaproductie werd de auto zo bereikbaar voor ieder, dat hij een onmisbaar instrument kon worden en door een eigenaardige reflectie in de menselijke geest van middel evolueerde tot doel. De stad van vandaag is geen organisch samenhangend levend geheel meer, met een hart, hersens enz., maar slechts een samenstel van noch aders, noch slagaders, waarin zo goed en zo kwaad het kan verkeer moet worden mogelijk gemaakt, steeds meer verkeer, of dit daar eigenlijk zin heeft of niet, verkeer om het verkeer!
De zaken evolueren nu verder zo dat alles van dit verkeer gaat afhangen. Men legt de markt of supermarkt niet in het midden van een door mensen bezette ruimte, maar annexeert hem aan een verkeersweg, men lokaliseert de leiding vb. der economie niet in de city maar ergens bij een verkeersweg, en zo wordt de stad allengs een volkomen vormloze amorfe vlek op het aanschijn der aarde, zonder enige herkenbare orde, gegroeid volgens de weg van de minste weerstand, d.i. de goedkoopste bouwgronden langs de breedste wegen voor de supermarkten, de woningen op de gronden die door de grondspeculanten volgens een speciale strategie en tactiek te koop gesteld worden, de scholen op de overblijvende binnengronden – als resultaat van koehandel tussen besturen en eigenaars –, en parken als er nog voor bebouwing onbruikbare gronden overblijven.
Het stadsorganisme wordt aldus allengs een samenhang van grote aders, waaraan de eigenlijke organen lukraak vasthangen. Deze stad heeft ten slotte niet meer één hart, maar verschillende, in competitie, geen centrum maar ettelijke middenpunten, in voortdurende wedijver met wisselende kansen. Dan is het midden ’s nachts de Stadswaag, een paar jaar later de Grote Markt, morgen weer elders. (Te Antwerpen).
Met het stadsmidden overdag gaat het niet anders, wisselend succes van winkelstraten volgens de mogelijkheden of onmogelijkheden van het verkeer.
Dit is leven, inderdaad, maar het catastrofale leven van een kanker, die, eens in gang, slechts ruïnes kweekt waar eens georganiseerd, zinvol leven was. En zo is de huidige stad ook een kanker, een doelloos, zich zelf vernietigend tegen elkaar botsen van levenselementen, zonder andere samenhang dan ongebreideld uitzwermen, vernietigen, vergaan.
12° Het is in deze vuilnisbak nu dat wij in welvaart baden.
Welke welvaart?
Dat is gauw gezegd: de beschikking, ten koste van hard werk, over de ersatzen van die essentiële levenswaarden welke de moderne stad ons doet ontberen.
De auto, het statussymbool bij uitstek, waarom hebben wij hem nodig? Omdat de uitgestrektheid en ordeloze uitbreiding der agglomeraties in laagbouw, de afstanden zo groot maakt, dat mechanisch verkeer onvermijdelijk is. Daar echter het systeem van publiek verkeer onrationeel traag, en de mens onwaardig is (zie maar de trams te 12 u. en tussen 5 à 6 u.) geven we, indien we dat enigszins financieel kunnen bolwerken, de voorkeur aan de individuele wagen die ons brengt waar we zijn moeten. We zijn echter niet alleen met deze idee, de meeste werkgelegenheden liggen in het centrum of moeten langs het centrum worden bereikt. In het centrum waar het meeste verkeer komt, is de ruimte het meest beperkt. Dus de catastrofe! Wonen we in de ontzaglijke huizenkoek, dan hebben we de auto nodig om ’s zaterdags en zondags naar de zgn. vrije natuur te kunnen ontvluchten. Ofwel gaan we wonen in die vrije natuur, om ze zo allengs te vernietigen.
Het is omdat de stad niet rationeel ingericht is dat wij de auto dagelijks nodig hebben. De kosten besteed aan auto’s, verbreden van verkeerswegen en straten, verkeerspleinen, verkeersagenten, benzine, is de prijs van de ersatz voor een goede stad, een goed verkeerssysteem, een goede planning van woon- en werkgebied.
Bovendien lost die ersatz niets op. Het doel geworden transportmiddel belast de gemeenschap met enorme inspanningen – die het nog meer ontwrichten van het gehele organisme, het vernietigen van de landbouw- en natuurzones, het vernietigen van de vrijheid van beweging, het nog meer uitbreiden – door de verkeersfaciliteiten – van de bebouwde of verdeelde zones als voornaamste resultaat hebben.
Het klinkt zeker niet nieuw als ik er op wijs dat het huidige levensmilieu in Vlaanderen zowel als elders, de mens niet meer dient, zoals dat in de middeleeuwen zichtbaar het geval was – ondanks de gebrekkige technieken, maar integendeel de mens biologisch, psychisch en moreel belast, dankzij de geperfectioneerde technieken. Het hele materiële levenskader werkt negatief.
De lucht wordt op alle wijzen verontreinigd, de zon wordt afgeschermd, het groen wordt vernietigd, de waterlopen worden riolen, de landbouw wijkt voor de bebouwing, de bossen wijken voor de landbouw, dit alles gestuwd door die ene bekommernis: opbrengst, winst – zoveel mogelijk verdienen met een zo gering mogelijke inspanning. Alles is te koop, de grond, de ruimte, de lucht, en waar alles koopwaar wordt, is alle schoonheid, waarheid en goedheid zoek. Onze stad is in haar geheel en onderdelen slechts een monumentaal symbool van de tot religie verheven leugen. Wij leven, wij baden, wij verdrinken in de steen en beton geworden leugen.
De democratie is te koop – want wie het meest bezit heeft de meeste macht, de vrijheid is te koop, want wie het kan betalen bezit de vrijheid, de moraal is te koop, want wie geld heeft doet wat hij wil – de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van drukpers bestaan slechts voor wie het papier en de drukpersen kunnen betalen, enzovoort. Alle waarden zijn vervalst.
Als richtprincipes voor ons doen en laten vinden we – als we zoeken – niets dan leugens.
Het is bekend dat onze omgeving, ons huis, onze wijk, onze stad, ons land niet anders zijn kan dan ons eigen portret.
Iedere lijn, iedere vorm, iedere ruimtelijke samenhang, schreeuwt luid de waarheid over de achtergrond waaruit ze gegroeid zijn, d.w.z. de innerlijke voosheid en vervalsing, de uitholling van alle waarden.
Het Brussel van vandaag, met zijn als paddenstoelen opschietende wolkenkrabbers, zijn super-de-luxe appartementsblokken, zijn wanorde, lawaai, stank en vuilnis, is de getrouwe beeltenis van een bepaalde wijze van zijn van een maatschappelijke wanorde waarin de enige levensrichtlijn nog is – geld verdienen ten allen prijzen, en waarin zelfs de schijn van waardigheid, welke de XIXe eeuwse bourgeoisie nog wist te bewaren, over boord werd gesmeten, en de eerbied voor het artistieke patrimonium uit het verleden plaats maakt voor moedwillig vandalisme. “Brek het mor af!”
Is het mogelijk in deze heksenketel aan stedenbouw te doen? Aan architectuur? Het wordt dan ook niet gedaan, men verbreedt de straten, bouwt parkings, trekt autostrades om méér auto’s te laten rijden en verslijten, meer auto’s te verkopen; het geld moet rollen door de auto’s te laten rollen, de benzine moet verstookt worden.
We moeten er ons rekenschap van geven dat al deze energie, uit de werklust van twee volken gehaald en aan ersatzen besteed, mathematisch gelijk is aan de niet bestede energie voor het herinrichten van de stad en het land, het niet bouwen van nieuwe wijken, het niet bouwen van schouwburgen, cultuurcentra, hospitalen, het niet redden van essentiële delen van ons nationaal, cultureel of artistiek patrimonium. Bovendien kunnen deze ersatzen ons niet redden. Zoals het opgesloten zitten in een ruimtecapsule, met zijn sfeer van uitsluitend menselijk en utilitair maaksel aanleiding geeft tot ondragelijke zenuwspanningen – capsule syndroom – maakt het lukraak dooreen gesmeten mechanistische stadsmilieu (en tegen het jaar 2000 zal er in België, als men niet reageert, geen ander meer zijn), de bewoners tot zenuwzieke zwakzinnigen, zonder morele ruggengraat, zonder biologische weerstand, zonder zelfstandig oordeel, geconditioneerde slachtoffers van de hidden persuaders, de wastemakers, de pyramid climbers! De perfecte Brave New World, of erger, het 1984 van Orwell. Mogen we daarmee verder gaan? Moeten we daaraan helpen? Is deze kwestie niet belangrijker dan louter technische vooruitgang?
Ik denk dat voor de mensheid in haar geheel – en voor die volkeren welke het dichtst opeengepakt zitten, zoals wij, het moment gekomen is om te kiezen tussen organisatie of chaos, ordening of vernietiging, totale vernieuwing of totale ondergang!
Organisatie, Orde en Schoonheid zijn mogelijk, zijn nog mogelijk, indien wij er al onze energie aan wijden. We weten welke oneindige energie loskomt bij een oorlog en welke vooruitgang erdoor in de meest verscheiden sectoren van wetenschap en technologie veroorzaakt wordt – als het er op aan komt de anderen, de anderen, te vernietigen.
Zou het dan onmogelijk zijn diezelfde energie te mobiliseren voor het redden van ons zelf, onze kinderen en kleinkinderen...
Ik blijf geloven dat, ondanks de op zelfmoord gerichte krachten welke schijnbaar het wereldgebeuren bepalen, althans van uit onze westerse hoek gezien, de volkeren en dan zeker ook het Vlaamse volk, weer de as van de menswording zullen vervoegen, de grote wet der totale solidariteit, ondanks een machtige minderheid van gangsters en giftmengers. Er komt een tijd dat stedenbouw en architectuur zin zullen hebben als vorm- en stijl geven aan het leven, niet als aan de winst ondergeschikt stileren, maar als volwaardige elementen voor de opbouw van een ware gemeenschap.
Misschien zal het wel zijn zo... in 2000, als gij wel leert en niet te braaf zijt, vechten dus!
Vechten ja, maar voor wat, we weten wel dat we niet meer wensen, maar wat willen we eigenlijk?
Dat is gauw geformuleerd, maar zou slechts mits enorme inspanning en diepgaande hervormingen in werkelijkheid om te zetten zijn.
We willen dat het ons omringende levensmilieu ons helpen zou ons verder te verwijderen van het dier – van waar we komen – en een hogere trap in de evolutie te bereiken. Daar is eigenlijk alles mee gezegd.
Er is overigens geen keus, het gaat omhoog, mét de technologie, mét de wetenschap, mét een nieuw begrip van kunst, naar een nieuwe synthese van weten, voelen, maken, in een totale architectuur, onderdeel van een alles omvattende levenstechniek, óf omlaag langs geleidelijke ontaarding terug naar het dier, een schadelijk dier, zoals er reeds op enige verantwoordelijke posten van grote landen gekropen zijn, en die ons naar hun beeld zouden willen boetseren.
De technische basis om deze wereldbol bewoonbaar te maken bestaat.
De afkeer voor het bestaande leeft latent in de grote massa, in de jeugd, en in de hoofden van hen die weten hoe het moet gemaakt worden. Het begrijpen kan tot niet anders leiden dat tot het aanvaarden van de noodzaak van veranderen!
De inspanning voor het opbouwen van de nieuwe wereld kán opgebracht worden en wát we te maken hebben wordt door onze normale behoeften zelf gedicteerd.
De stedenbouw van morgen is slechts de gewone toepassing van het gezond verstand. Proberen we dit zeer gecondenseerd te formuleren!
Wonen, zó dat wij ons al individu en als familie, naar wens kunnen isoleren, binnen en buiten, in een aangepaste, zelf geschapen sfeer, óf in een zo weinig mogelijk geharnaste natuur.
Dit betekent in ons land:
- concentratie der woningen in de hoogte om de grond vrij te maken of te houden;
- groepering der woningen in samenhangende gehelen rond het technische sociale, culturele equipement, d.i. bouwen in wijken van beperkte omvang, geïsoleerd in het groen, oplossen der bestaande steden in wijkeenheden;
- verbinding der woningen aan snelverkeersbanen, voor individueel en collectief verkeer, snel en veilig, naar de arbeidsplaatsen, leiding, cultuur en ontspanning. De lineaire woonstad dus.
Arbeid, de productie gebaseerd op de behoefte, niet op artificieel geactiveerde omzet. De werkzones niet als lokaas voor werkgelegenheid, maar in het raam van een nationaal en internationaal productieplan.
De productiezones georganiseerd met het oog op automatie in productie en logische verdeling der productie, dus in samenhangende banden. De lineaire productiestad dus.
Cultuur, decentralisatie van de plaatsen voor cultuurcreatie en cultuurconsumptie, iedere wooneenheid heeft recht op cultuurcentrum, buiten het equipement aan scholen enz., equipement voor lichaam- en geestescultuur.
Ontspanning, de nieuwe stad moet gelegenheid bieden voor actieve en passieve ontspanning, ook ontspanning door stilte en door contact met de natuur. De nieuwe stad moet dus baden in natuur!
Civiel leven en religie, de nieuwe stad moet de solidariteit, basis der gemeenschap, daadwerkelijk en symbolisch tot uiting brengen, door het brengen van ruimten waar de gemeenschap zich als dusdanig kan erkennen. Het zijn deze ruimten welke de plastische orgelpunten van de stedenbouwkundige compositie moeten vormen, de nieuwe kathedralen van het geloof in de mens.
De stad van morgen is niet meer de stad van het verkeer óm het verkeer, noch de markt, de beurs, de kazerne voor slachtvee, de gevangenis voor werkvee, maar een plaats van blijde verwondering om het bestaan, verwerkelijkte poëzie – d.i. tot het bewustzijn doordringende affirmaties van creativiteit – dát wat ons tot mensen maakt.
Het verkeer, er is het verkeer van grondstoffen en producten, er is het verkeer van mensen. Zij moeten gescheiden zijn. Er is de lineaire stad voor de mensen, er is de lineaire stad van productie. Zij hebben hun eigen verkeerssysteem – de productie meer en meer automatisch en planmatig, de mensen meer en meer vrij, vrij om te presteren wat ze in zich hebben, vrij om te genieten van het bestaan, vrij om te spelen, maar vooral vrij om iets zinvol mee te helpen scheppen.
Landbouw, de landbouw moet een industrie worden, zich aanpassend aan onze grondversnippering (inzake geschiktheid en kwaliteit) en gericht op bevrijding van de landbouwer uit zijn sociale en economische minderwaardigheid, waarin men hem zo lang gehouden heeft om het levensminimum – de lonen van de industriearbeider – laag te kunnen houden.
Natuur, alle natuur moet angstvallig bewaard blijven om het ecologisch evenwicht te vrijwaren en over de ruimte voor geestelijke en lichamelijke rehabilitatie voor de door de zenuwslopende arbeid gehandicapte mens te kunnen beschikken. Sommige streken dienen terug in natuurstaat hersteld te worden, o.a. de kust, waar opnieuw duinen over de villadijken moeten worden gespoten, verwijdering van de opdringende villa- en bungalowwijken in de kempen, openwerken van te grote huizenkoeken Borgerhout, Berchem, Anderlecht, Schaarbeek. Afbreken van de lintbebouwing langs de grote banen!
13° Stad en land moeten een gepland geheel vormen – en in zover kunst concreet voelbaar maken van een gemeenschappelijk beleven betekent, een kunstwerk zijn. Het Vlaanderen van 2000, één kunstwerk, dat is de opdracht van alle Vlamingen samen. Indien de sociale verhoudingen, zoals bevestigd door de wetten, zich daar tegen verzetten, moeten ze gewijzigd worden. Wie daar niet aan meehelpt behoort tot de categorie der submensen, zij die nog geen mens zijn of zij die ophielden het te zijn.
Lezer, deze voorstellen zijn geen utopie, zoals de nieuwe maatschappij evenmin een utopie is, maar met zweet en bloed in steeds groter delen der wereld wordt opgebouwd, met horten en stoten, dwalend en tastend naar de goede weg.
Welnu, stedenbouw – ruimtelijke ordening – architectuur – het inrichten en vormgeven aan de ons omringende ruimte, is de centrale as waarrond ons leven draait, onze zelfgegeven opdracht, het bemeesteren der natuur, het bewoonbaar maken der aarde, de uiteindelijke uitdrukking van de edelste religieuze gevoelens waartoe wij in staat zijn, zijn niet anders dan dat; begrijpen om te veranderen, om zelf te veranderen... zo ver, dat ons mogelijk wordt : de blijde verwondering om het zijn, het geluk in de aanschouwing van de eindelijk verwezenlijkte schoonheid in het leven zelf, de stad van morgen, kristallisatie van de idee Solidariteit!
_______________
[1] Zie Fourastié: Les 40.000 heures en idées majeures.
[2] Zie André Gorz, Stratégie ouvrière et Néocapitalisme. Hoofdstuk over: Le modèle de consommation.