Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 2 - Hoofdstuk 8
De vergadering te Moskou had de toestand van de regering maar slechter gemaakt, doordat zij, zoals Miljoekov terecht opmerkte, liet zien dat het land verdeeld was in twee partijen, waartussen uiteraard geen verzoening en overeenstemming mogelijk was. De vergadering deed het zelfbewustzijn van de bourgeoisie toenemen en vermeerderde haar ongeduld. Aan de andere kant gaf zij aan de beweging der volksmassa’s een nieuwe impuls. De Moskouse staking opende een periode van een snellere verschuiving onder de arbeiders en soldaten naar links. De bolsjewieken groeien van nu af aan onophoudelijk. Alleen de linkse sociaal-revolutionairen en voor een deel de linkse mensjewieken weten zich nog in de massa’s te handhaven. In de Petrogradse organisatie van de mensjewieken wordt de politieke verandering getypeerd door het feit, dat Tsereteli van de kandidatenlijst voor de stedelijke Doema geschrapt wordt. Op de 16de augustus verlangt het Petrograds congres van de sociaal-revolutionairen met twee en twintig tegen één stem, dat de officierenvereniging bij het hoofdkwartier ontbonden zal worden en dat soortgelijke krachtige maatregelen tegen de contrarevolutie genomen zullen worden. Op de 18de augustus stelt de Sovjet van Petrograd, ondanks de tegenstand van zijn voorzitter Tsjcheïdse, de kwestie van de afschaffing van de doodstraf aan de orde. Voordat men tot stemming over de resolutie overgaat, vraagt Tsereteli uitdagend: “En als nu op uw besluit de afschaffing van de doodstraf eens niet zal volgen, zult gij dan soms de massa de straat oproepen, om het aftreden van de regering te eisen?...” – “Ja,” roepen de bolsjewieken ten antwoord, “ja, wij zullen het volk oproepen en zullen de regering ten val trachten te brengen.” – “Gij werpt nu het hoofd trots in de nek,” zegt Tsereteli. De bolsjewieken wierpen inderdaad met de massa’s het hoofd trots in de nek. De verzoeningsgezinden lieten het hoofd hangen, als de massa’s het ophieven. De eis tot afschaffing van de doodstraf wordt met alle stemmen, ongeveer negenhonderd, tegen vier stemmen aangenomen. Deze vier zijn: Tsereteli, Tsjcheïdse, Dan en Liber! Vier dagen later, op het fusiecongres van de mensjewieken en de dichtbij deze staande groepen, waar, bij een oppositie van Martov, op alle belangrijke punten de resoluties van Tsereteli afgestemd werden, werd de eis tot een directe afschaffing van de doodstraf zonder discussie aangenomen: Tsereteli zweeg, reeds niet meer in staat, zich tegen de aanval te verzetten.
De gebeurtenissen aan het front verbraken deze beklemmende politieke atmosfeer. Op de 19de augustus doorbraken de Duitsers de Russische linie bij üxküll en op de 21ste bezetten zij Riga. Het in vervulling gaan van Kornilovs voorspelling was, als ware het vooraf afgesproken, het teken tot een politiek offensief van de bourgeoisie. De perscampagne tegen de “niet-werkende arbeiders” en de “niet-vechtende soldaten” werd verdriedubbeld. De revolutie wordt voor alles verantwoordelijk gesteld: zij heeft Riga overgegeven en zij is bereid om Petrograd prijs te geven. De ophitsing tegen het leger, die even wild is als anderhalf à twee maanden geleden, is ditmaal in geen enkel opzicht gerechtvaardigd. In juni hadden de soldaten inderdaad geweigerd om te vechten: zij wilden de rust aan het front niet verstoren, de Duitsers niet uit hun passiviteit wekken, de strijd niet doen herleven. Bij Riga was het initiatief tot de aanval echter van de vijand uitgegaan en de stemming onder de soldaten was geheel anders. Juist de delen van het 12de leger, die het meest door propaganda bewerkt waren, gingen het minst onder paniekstemmingen gebukt.
De commandant van het leger, generaal Parski, beroemde er zich, niet ten onrechte, op, dat de terugtocht “in voorbeeldige orde” plaats had en niet te vergelijken was met de terugtocht uit Galicië of Oost-Pruisen. De commissaris Vojtinski meldde: “Onze troepen vervullen de hun opgedragen taak in het gebied van de doorbraak loyaal en bereidwillig, maar zij zijn niet in staat lang tegen de aanval van de vijand stand te houden, en zij gaan met verschrikkelijke verliezen stap voor stap terug. Ik acht het noodzakelijk te wijzen op de buitengewone heldenmoed van de Letse scherpschutters, van wie de overlevenden, ondanks het feit, dat zij volkomen uitgeput waren, weer in de strijd gevoerd werden...” Nog optimistischer klonk het rapport van de voorzitter van het legercomité, de mensjewiek Koetsjin: “De stemming onder de soldaten is bewonderenswaardig. Naar de comitéleden en officieren getuigen, is de standvastigheid groter dan ooit.” Een ander vertegenwoordiger van hetzelfde leger rapporteerde enkele dagen later in de bijeenkomst van het Uitvoerend Comité: “Er bevond zich in het midden van de doorbraaklinie slechts één Letse brigade, welke bijna uitsluitend uit bolsjewieken bestond Toen deze bevel kreeg voorwaarts te gaan, rukte (de brigade) met rode vlaggen en muziekkorpsen op en vocht buitengewoon dapper.” In dezelfde geest, ofschoon iets meer gereserveerd, schreef later Stankevitsj: “Zelfs bij de staf van het leger, waarin personen zaten, die elke gelegenheid gaarne aangrepen om de schuld op de soldaten te schuiven, kon men mij geen enkel concreet geval van ongehoorzaamheid aan enig bevel, laat staan aan een bevel om te vechten, noemen.” Bij de Mondsunsche gevechten legden de landingstroepen van de mariniers, naar uit officiële stukken blijkt, een grote koelbloedigheid aan de dag.
Voor de stemming onder de troepen, vooral onder de Letse scherpschutters en de Baltische matrozen, was het feit van belang, dat het ditmaal direct om een verdediging van twee revolutionaire centra ging: Riga en Petrograd. De meer radicale troepen waren inmiddels doordrongen van de bolsjewistische gedachte, dat een “afnemen van de bajonet” nog niet betekende dat het vraagstuk van de oorlog nu ook opgelost was; dat de strijd om vrede onafscheidelijk verbonden was met de strijd om de macht, d.w.z. met een nieuwe revolutie.
Hoezeer ook sommige commissarissen, verschrikt door de aanval van de generaals, de standvastigheid van het leger overdreven, blijft toch het feit bestaan dat de soldaten en matrozen de bevelen opvolgden en bereid waren te sterven. Meer konden zij niet doen. Maar een verdediging in de echte betekenis van het woord is er toch niet geweest. Hoe onwaarschijnlijk het moge klinken, het 12de leger werd volkomen verrast. Er was gebrek aan alles: aan mensen, kanonnen, munitie, gasmaskers. De berichtendienst functioneerde beneden alle kritiek. Aanvallen moesten uitgesteld worden, omdat men patronen van Japans model voor de Russische geweren geleverd had. Het ging hierbij niet om een of ander willekeurig deel van het front. Wat het verlies van Riga betekende, was geen geheim voor het opperbevel. Hoe is echter de jammerlijke toestand, waarin de verdedigingskrachten en middelen van het 12de leger verkeerden te verklaren?... “De bolsjewieken,” schrijft Stankevitsj, “verspreidden reeds geruchten dat de stad opzettelijk aan de Duitsers was overgegeven, daar het opperbevel dit broeinest en deze haard van bolsjewisme gaarne kwijt wilde. Deze geruchten moesten wel ingang vinden in het leger, waar men zeer wel wist dat er eigenlijk van een verdediging of tegenstand geen sprake geweest was.” Inderdaad hadden de generaals Roesski en Brjoessilov zich reeds in december 1916 erover beklaagd, dat Riga het “ongeluk van het Noordelijk front,” een “broeinest van propaganda” was, waartegen men slechts met fusillades had op te treden. Vele generaals aan het Noordelijk front moesten wel heimelijk wensen, de arbeiders en soldaten van Riga eens met een bezetting door het Duitse leger de les te lezen. Natuurlijk veronderstelde niemand, dat de opperbevelhebber bevel gegeven had Riga prijs te geven. Alle officieren hadden echter de rede van Kornilov en het interview van de chef van diens staf, Loekomski, gelezen. Dit stond gelijk met een bevel. De commandant van het Noordelijk front, generaal Klembovski, behoorde tot de engere clique van samenzweerders en wachtte derhalve op de overgave van Riga als een teken tot reddende acties. Ook onder meer normale omstandigheden hadden de Russische generaals de voorkeur aan overgaven en terugtochten gegeven. Nu de verantwoordelijkheid bij voorbaat door het hoofdkwartier van hen was afgenomen en het politieke belang hen tot défaitisme bracht, deden zij niet eens een poging tot verdediging. Of de een of andere generaal naast de lijdelijke sabotage van de verdediging ook nog bewust schade berokkende, is een vraag van minder belang en uiteraard niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Het ware echter naïef, aan te nemen dat de generaals er voor teruggedeinsd zouden zijn, de zaak zo veel mogelijk te bespoedigen overal, waar hun verraad straffeloos kon blijven.
De Amerikaanse journalist John Reed, die de gave bezat om te zien en te horen en die een onvergankelijke beschrijving van de dagen van de Oktoberrevolutie nagelaten heeft, zegt zonder aarzelen dat een groot deel van de bezittende lassen in Rusland de voorkeur aan een overwinning van de Duitsers boven een zegepraal van de revolutie gaf en zich niet geneerde, dit openlijk uit te spreken. “Ik was eens in de gelegenheid,” verhaalt Reed onder meer, “een avond in het huis van een Moskous koopman door te brengen; elf mensen zaten bij de thee. Er werd aan de aanwezigen de vraag gesteld, aan wie zij de voorkeur gaven, aan Wilhelm of aan de bolsjewieken? Tien van de elf spraken zich uit voor Wilhelm.” Dezelfde Amerikaanse schrijver sprak op het Noordelijk front met officieren, die “openlijk de voorkeur aan een militaire nederlaag boven samenwerking met de soldatencomités gaven.”
De door de bolsjewieken, en niet alleen door hen geuite politieke beschuldiging was terecht daarop gebaseerd, dat de overgave van Riga in het plan van de samenzweerders paste en de datum ervan reeds tevoren door de samenzweerders vastgesteld was. Dit schemerde duidelijk door in hetgeen Kornilov in zijn rede te Moskou zei. Deze kant van de zaak is in de loop der gebeurtenissen volkomen duidelijk geworden. Wij bezitten echter ook een regelrechte verklaring, welke door de persoon van de getuige volkomen betrouwbaar is. Miljoekov verhaalt in zijn “Geschiedenis”: “Kornilov gaf in zijn rede te Moskou het moment aan, waartoe hij uiterlijk het nemen van beslissende maatregelen, “om het land van ondergang en het leger van verval te redden,” wilde uitstellen. De val van Riga, welke hij van te voren voorspelde, was dit moment. Dit feit zou, naar zijn mening, een golf van patriottische verontwaardiging... teweegbrengen... Zoals Kornilov mij bij onze samenkomst te Moskou op de 13de augustus persoonlijk zei, wilde hij deze gelegenheid niet ongebruikt voorbij laten gaan, en hij had een volkomen duidelijke voorstelling van het openlijke conflict met de Kerenskiregering en zelfs de datum van te voren op de 27ste augustus bepaald.” Kan men zich duidelijker uitdrukken? Om de opmars naar Petrograd door te voeren, had Kornilov de overgave van Riga enkele dagen vóór de oorspronkelijk bepaalde termijn nodig. Het versterken van de stellingen van Riga en het nemen van ernstige verdedigingsmaatregelen zou betekend hebben, dat het plan van een andere, voor Kornilov oneindig veel belangrijker campagne in de war gestuurd zou worden. Indien Parijs een mis waard is, dan is de regeermacht Riga waard.
In de week, die tussen de overgave van Riga en de opstand van Kornilov verstreek, werd het hoofdkwartier een centrum van laster over het leger. De berichten van de Russische generale staf en de Russische pers vonden gretig weerklank in de pers van de Entente. De Russische patriottische bladen drukten van hun kant gretig de belasteringen en beschimpingen van de “Times”, de “Temps” of de “Matin” aan het adres van het Russische leger af. De soldaten aan het front beefden van gekrenktheid, verontwaardiging en afschuw. De commissarissen en de comités, die overwegend verzoeningsgezind en vaderlandslievend waren, voelden zich op hun gevoeligste plek getroffen. Van alle kanten kwamen er protesten. Buitengewoon scherp was een schrijven van het Uitvoerend Comité van het Roemeense front, van het militaire district Odessa en van de Zwarte Zeevloot, de zogenaamde “Roemtsjerod”, waarin van het Centraal Uitvoerend Comité geëist werd: “Erkenning tegenover geheel Rusland van de heldenmoed, de zelfopoffering en de dapperheid van de soldaten aan het Roemeense front; staking van de perscampagne tegen de soldaten, die dagelijks voor de verdediging van het revolutionaire Rusland bij duizenden in verbitterde gevechten de dood vinden...” Onder invloed van de protesten van onderop lieten de verzoeningsgezinde leiders hun passiviteit varen. “Het lijkt wel, alsof de burgerlijke couranten geen modder genoeg hadden, om het revolutionaire leger naar het hoofd te smijten,” schreef de “Izvestia” over haar eigen bondgenoten. Dit alles hielp echter niets. De ophitsing tegen het leger was een noodzakelijk element van de samenzwering, waarvan het hoofdkwartier het centrum vormde.
Terstond na de ontruiming van Riga gaf Kornilov telegrafisch bevel enkele soldaten in het bijzijn van de anderen als waarschuwend voorbeeld in het openbaar dood te schieten. Commissaris Vojtinski en generaal Parski antwoordden, dat de houding van de soldaten dergelijke maatregelen in geen enkel opzicht rechtvaardigen. Buiten zichzelf van woede verklaarde Kornilov in de vergadering van de in het hoofdkwartier aanwezige afgevaardigden van de comités, dat hij Vojtinski en Parski zou aanklagen, omdat zij onware mededelingen over de toestand in het leger deden, d.w.z. volgens de toelichting van Stankevitsj, “niet de schuld op de soldaten gooiden.” Volledigheidshalve dient men hieraan toe te voegen, dat Kornilov diezelfde dag aan de generale staven van de legers bevolen had, lijsten met de namen van de bolsjewistische officieren in te sturen bij het hoofdbestuur van de Officierenvereniging, m.a.w. bij de contrarevolutionaire organisatie, aan welker hoofd de kadet Novossilsev stond en welke de voornaamste drijfkracht van de samenzwering was. Zo handelde de opperbevelhebber, “de eerste soldaat van de revolutie”!
Vastbesloten om een tipje van de sluier op te lichten, schreef de “Ivestia”. “Een obscuur kliekje, dat zeer nauw met de hoogste legerleiding verbonden is, provoceert op een verschrikkelijke manier.” Met het “obscure kliekje” was Kornilov en diens staf bedoeld. De bliksemflitsen van de naderende burgeroorlog wierpen een nieuw licht niet alleen op het heden, maar ook op het verleden. Uit zelfverdediging gingen de verzoeningsgezinden ertoe over, de verdachte houding van de legerleiding tijdens het Junioffensief te onthullen. In de bladen kwamen steeds meer bijzonderheden over de door de generale staven boosaardig belasterde divisies en regimenten voor. “Rusland heeft het recht te verlangen,” schreef de “Ivestia”, “dat men het de gehele waarheid over onze terugtocht in juli meedeelt.” Deze regels werden door de soldaten, matrozen en arbeiders gretig gelezen, vooral door hen die als vermeende schuldigen aan de catastrofe aan het front nog altijd de gevangenissen vulden. Twee dagen later zag de “Ivestia” zich gedwongen, van nu af aan openlijk te verklaren dat “het hoofdkwartier met zijn berichten een bepaald politiek spel tegen de Voorlopige Regering en de revolutionaire democratie speelde.” De regering werd in deze regels als een onschuldig slachtoffer van de intriges van het hoofdkwartier voorgesteld. Men moest toch menen, dat de regering volop gelegenheid gehad had, om de generaals binnen de perken te houden. Als zij dit niet deed, kwam het doordat zij het niet wilde.
In het bovenvermelde protest tegen de gemene campagne tegen de soldaten werd er door de “Roemtsjerod” vol verontwaardiging op gewezen, dat, “terwijl in de berichten uit het hoofdkwartier... extra de nadruk op de heldenmoed van de officieren gelegd werd, de trouw van de soldaten aan de zaak van de revolutie daarin klaarblijkelijk opzettelijk verkleind werd.” Het protest van de “Roemtsjerod” verscheen de 22ste augustus in de bladen en de volgende dag werd een legerorder van Kerenski gepubliceerd, ter ere van de officieren, die het “vanaf de eerste dagen van de revolutie moesten beleven dat hun rechten verkort werden,” alsook, dat zij onverdiende krenkingen moesten ondergaan van de kant van de soldaten, “die hun lafheid met ideologische leuzen trachtten te maskeren.” Terwijl Kerenski’s naaste medewerkers Stankevitsj, Vojtinski en anderen, tegen de ophitsing tegen de soldaten protesteerden, sloot hij zelf zich demonstratief aan bij de ophitsing, welke hij met zijn provocatorische legerorder als minister van oorlog en hoofd van de staat nog bekroonde. Kerenski heeft later toegegeven, dat hij einde juli reeds “nauwkeurige gegevens” in handen gehad had over de samenzwering van de officieren, waarvan het hoofdkwartier het centrum was. “De leden van het hoofdbestuur van de Officierenvereniging waren,” volgens Kerenski, “de eigenlijke samenzweerders, terwijl de leden de plaatselijke agenten van de samenzwering waren; deze gaven ook bij de legale acties van de vereniging de toon aan.” Dit is volkomen juist. Men dient er slechts aan toe te voegen, dat die “toon” er een van laster tegen het leger, de comités en de revolutie was, d.w.z. dezelfde toon, waarvan ook de legerorder van Kerenski van de 23ste augustus doordrongen was.
Hoe is dit te verklaren? Het staat vast dat Kerenski geen weloverwogen en consequente politiek voerde. Maar hij moest wel krankzinnig zijn, om, terwijl hij van de samenzwering van de officieren op de hoogte was, zijn hoofd aan de samenzweerders aan te bieden en hen tegelijkertijd te helpen verborgen te blijven. Het op het eerste gezicht onverklaarbare gedrag van Kerenski is eigenlijk gemakkelijk te verklaren: hijzelf was in die tijd een van de deelnemers aan de samenzwering tegen het regime van de Februarirevolutie, dat geen uitweg meer had.
Toen de tijd van de bekentenissen gekomen was, verklaarde Kerenski, dat hem uit de kringen van de Kozakken, de officieren en de burgerlijke politici meer dan eens voorstellen tot een persoonlijke dictatuur gedaan waren. “Maar deze vielen niet in goede aarde...” De positie van Kerenski was zodanig, dat de leiders van de contrarevolutie de mogelijkheid hadden, om, zonder iets te riskeren, met hem over een eventuele staatsgreep van gedachten te wisselen. “De eerste gesprekken over het vraagstuk van de dictatuur in de vorm van voorzichtig polsen” begonnen, naar Denikin meedeelt, begin juni, d.w.z. tijdens de voorbereiding van het offensief aan het front. Aan deze gesprekken nam ook dikwijls Kerenski deel, waarbij het dan altijd vanzelf sprak, en in de eerste plaats voor Kerenski zelf, dat hij het middelpunt van de dictatuur zou zijn. Soechanov zegt zeer raak over Kerenski: “Hij was een korniloviaan – onder voorwaarde echter, dat hij zelf aan het hoofd van de korniloviade zou staan.” In de dagen van de ineenstorting van het offensief had Kerenski aan Kornilov en andere generaals veel meer toegezegd dan hij vermocht na te komen. “Op zijn reizen aan het front,” verhaalt generaal Loekomski, “placht Kerenski moed te scheppen, en met zijn begeleiders geregeld van gedachten te wisselen over het tot stand brengen van een sterke regering, de vorming van een directorium of de overdracht van de macht aan een dictator.” In overeenstemming met zijn karakter bracht Kerenski een element van vaagheid, wanorde en dilettantisme in deze onderhandelingen, terwijl de generaals daarentegen meer voor een vakkundige precisering voelden.
De vrijwillige deelname van Kerenski aan de onderhandelingen tussen de generaals verleende om zo te zeggen een min of meer wettig karakter aan de gedachte van een militaire dictatuur, waaraan men uit voorzichtigheid tegen de nog niet gesmoorde revolutie meestal de naam van directorium gaf. Het is moeilijk te zeggen in hoeverre hier historische reminiscenties aan de regering van Frankrijk na de Thermidor een rol speelden. Behalve het voordeel van een maskering met woorden, leverde een directorium echter, voor de eerste tijd althans, onmiskenbaar dit voordeel op, dat een vereniging van diverse persoonlijke eerzuchtige strevingen er door mogelijk gemaakt werd. Er zou in een directorium niet alleen plaats voor Kerenski en Kornilov, maar ook voor Savinkov, ja zelfs voor Filonenko zijn: in het algemeen voor mensen met een “stalen wil”, zoals de kandidaten voor het directorium plachten te zeggen. Ieder van hen koesterde echter heimelijk de gedachte, later van een collectieve dictatuur tot een persoonlijke dictatuur over te kunnen gaan.
Kerenski behoefde zodoende voor zijn samenzweringstransactie met het hoofdkwartier geen krasse zwenking te maken; het was voldoende op de eenmaal ingeslagen weg voort te gaan en het werk te voltooien. Hij geloofde daarbij de samenzwering van de generaals in een bepaalde richting te kunnen sturen, doordat hij deze niet alleen op de bolsjewieken, maar in zekere zin ook op de hoofden van zijn eigen bondgenoten en hinderlijke dwarskijkers onder de verzoeningsgezinden zou kunnen laten neerkomen. Kerenski manoeuvreerde zo, dat hij, zonder de samenzweerders volkomen te ontmaskeren, hen duchtig vrees aanjagen en voor zijn eigen plannen gebruiken kon. Hij ging daarbij zo ver dat het staatshoofd bijna reeds tot een illegale samenzweerder werd. “Kerenski had een sterke druk van rechts, van de kant van de kapitalistische klieken, van de geallieerde gezantschappen en vooral van het hoofdkwartier nodig,” schreef Trotski in het begin van september, “om hem te helpen, zich de handen geheel vrij te maken. Kerenski wilde de opstand van de generaals benutten tot het vestigen van zijn eigen dictatuur.”
De Landelijke Vergadering vormde een keerpunt. Kerenski besloot, nadat hij uit Moskou, behalve de illusie van onbegrensde mogelijkheden, het vernederend besef van persoonlijke nederlagen had meegenomen, eindelijk alle twijfel terzijde te schuiven en zich in al zijn grootheid aan hen te tonen. Wie zijn die “hen”? Iedereen. Allereerst de bolsjewieken, die de prachtige nationale vertoning met de algemene werkstaking ondermijnd hadden. Bovendien, om eens en voor altijd de rechtsen te treffen, al die Goetsjkovs en Miljoekovs, die hem niet au sérieux namen, zijn optreden belachelijk maakten en zijn macht voor de schim van een macht hielden. En tenslotte om ook “hen” eens flink angst aan te jagen, die schoolmeesters onder de verzoeningsgezinden, als de gehate Tsereteli, die hem, de uitverkorene van het volk, zelfs in de Landelijke Vergadering had durven verbeteren en de les te lezen. Kerenski nam het vaste en definitieve besluit nu eens aan de hele wereld te tonen, dat hij geen “hystericus”, geen “harlekijn”, geen “ballerina” was, zoals de garde- en Kozakkenofficieren hem steeds openlijker plachten te noemen, maar een man van staal, die zijn hart afsloot en de sleutel tot zijn hart in zee wierp, ondanks alle smeekbeden van de onbekende schone in de schouwburgloge.
Stankevitsj bespeurt in die dagen bij Kerenski “het verlangen” om iets nieuws te zeggen, dat op zijn plaats zou zijn bij de in het land heersende onrust en verwarring. Kerenski... besloot, disciplinaire straffen in het leger in te voeren. Waarschijnlijk was hij bereid, om ook nog andere krachtige maatregelen aan de regering voor te stellen... Stankevitsj was slechts op de hoogte van dat deel van de plannen van zijn chef, dat deze geraden achtte hem mede te delen. In werkelijkheid gingen de bedoelingen van Kerenski in die tijd reeds veel verder. Hij had besloten, met één slag Kornilov het koren voor de voeten weg te maaien, door diens program uit te voeren en daarmee de bourgeoisie aan zich te verplichten. Goetsjkov was niet in staat geweest de troepen in beweging te brengen tot het offensief; hij, Kerenski, was ertoe in staat geweest. Kornilov kan het program van Kornilov niet verwezenlijken. Hij, Kerenski zal het kunnen. De Moskouse staking heeft weliswaar ertoe gemaand te bedenken, dat er wel eens hinderpalen op deze weg kunnen rijzen. Maar de Julidagen hebben getoond dat men ook deze kan overwinnen. Alleen moet men ditmaal volkomen schoon schip maken en de vrienden van links niet een spaak in het wiel laten steken. Het is allereerst noodzakelijk, het garnizoen van Petrograd geheel te vernieuwen: de revolutionaire regimenten te vervangen door “gezonde” troepen, die niet naar de Sovjets zullen luisteren. Het is niet mogelijk zich over dit plan met het Uitvoerend Comité te beraden, maar dit is ook niet nodig: de onafhankelijkheid van de regering is volledig erkend en in dit teken is zij te Moskou gekroond. Weliswaar vatten de verzoeningsgezinden de onafhankelijkheid slechts formeel, als een middel tot verzoening met de liberalen op. Maar hij, Kerenski, zal het formele tot iets materieels maken: hij heeft immers niet voor niets in Moskou gezegd, dat hij noch met de rechtsen, noch met de linksen samenging, en dat dit juist zijn kracht was. Nu zal hij dit metterdaad tonen!
De politiek van het Uitvoerend Comité en die van Kerenski liepen in de dagen na de vergadering steeds meer uiteen: de verzoeningsgezinden werden bang voor de massa’s, Kerenski – voor de bezittende klassen. De volksmassa’s eisten, dat de doodstraf aan het front zou worden afgeschaft. Kornilov, de kadetten en de gezantschappen van de Entente, dat zij in het achterland zou worden ingevoerd.
Op de 19de augustus telegrafeerde Kornilov aan de minister-president: “Acht het dringend noodzakelijk dat ik aan het hoofd van het district Petrograd gesteld word.” Het hoofdkwartier strekte openlijk de armen uit naar de hoofdstad. Op de 24ste augustus vatte het Uitvoerend Comité moed, om volkomen openlijk de eis te stellen, dat de regering een einde aan de “contrarevolutionaire machinaties” zou maken en “zonder dralen en zo energiek mogelijk” tot verwezenlijking van de democratische hervormingen zou overgaan. Dit was wat nieuws. Kerenski had te kiezen tussen een aanpassen aan de democratische politiek, welke bij al haar schrielheid tot een breuk met de liberalen en de generaals kon leiden, en het program van Kornilov, dat onvermijdelijk tot een botsing met de Sovjets moest leiden. Kerenski besloot de hand te reiken aan Kornilov, de kadetten en de Entente. Een openlijke strijd tegen rechts wilde hij tot elke prijs vermijden.
Weliswaar werden op de 21ste augustus de grootvorsten Michael Alexandrovitsj en Pavel Alexandrovitsj tot huisarrest veroordeeld. Enkele andere personen werden daarbij gevangen genomen. Maar dit alles was niet ernstig bedoeld, en de arrestanten moesten terstond weer vrijgelaten worden: “...Het bleek,” verklaarde Kerenski later bij zijn getuigenverklaringen in de zaak Kornilov, “dat wij om de tuin geleid waren.” Hij had hieraan dienen toe te voegen: met medewerking van Kerenski. Het was immers volkomen duidelijk, dat het de werkelijke samenzweerders, d.w.z. de gehele rechterhelft van de Moskouse vergadering, in het geheel niet om een herstel van de monarchie te doen was, maar om een vestiging van de dictatuur van de bourgeoisie over het volk. In die zin hadden Kornilov en al zijn geestverwanten met een zekere verontwaardiging de beschuldiging van “contrarevolutionaire”, d.w.z. monarchistische bedoelingen van de hand gewezen. Weliswaar fluisterden hier en daar op de achtergrond vroegere hoogwaardigheidsbekleders, vleugeladjudanten, hofdames, Zwarte Honderd-hovelingen, kwakzalvers, monniken en ballerina’s. Dezen waren echter geen factor van betekenis. Een overwinning van de bourgeoisie kon slechts komen in de vorm van een militaire dictatuur. De kwestie van een monarchie kon pas later aan de orde komen, wederom op de basis van een burgerlijke contrarevolutie, maar niet van Raspoetinse hofdames. Momenteel was slechts de strijd van de bourgeoisie tegen het volk onder de vlag van Kornilov reëel. Kerenski was, terwijl hij een bondgenootschap met deze partijen zocht, des te meer geneigd om zich door een fictieve arrestatie van de grootvorsten tegen argwaan van de linksen te vrijwaren. De handelwijze was echter zo doorzichtig, dat het Moskouse blad van de bolsjewieken toen reeds schreef: “Enkele volkomen onbelangrijke figuren uit de familie Romanov arresteren en... de militaire kliek uit de hogere legerleiding met Kornilov voorop in vrijheid laten, d.w.z. het volk bedriegen...” De bolsjewieken waren juist daarom zo gehaat, omdat zij alles zagen en alles openlijk zeiden.
Rechterhand en leider van Kerenski wordt in die kritieke dagen Savinkov, een eersterangs avonturier, een sportief revolutionair, die uit de school van de individuele terreur minachting voor de massa overgehouden had; een man met begaafdheid en wilskracht, hetgeen hem overigens niet belette om jarenlang een werktuig in handen van de vermaarde provocateur Asew te zijn; een scepticus en cynicus, die niet ten onrechte meende op Kerenski te mogen neerzien en hem ondertussen, met de hand aan de pet, alleronderdanigst om de tuin leidde. Savinkov imponeerde Kerenski als man van de daad en Kornilov als rasecht revolutionair met een historische naam. Miljoekov geeft een interessante beschrijving van de eerste ontmoeting van de commissaris met de generaal, opgetekend uit Savinkovs eigen mond. “Generaal,” zei Savinkov, “ik weet, dat, mochten de omstandigheden het meebrengen, dat gij mij moest doodschieten, gij dit zou doen.” Vervolgens – na een korte pauze, voegde hij hieraan toe: “Mochten de omstandigheden het echter meebrengen, dat ik u moet doodschieten, dan zou ik dit eveneens doen.” Savinkov hield van literatuur, kende Corneille en Hugo en had een voorliefde voor het verheven genre. Kornilov was van plan de revolutie af te slachten, zonder met pseudo-klassieke en romantische gedachten rekening te houden. Maar ook de generaal onderging de bekoring van een “sterke kunstvolle stijl”: het kon niet anders of de woorden van de vroegere terrorist moesten de heldhaftige gevoelens, die in de vroegere Zwarte Honderd-man leefden, aangenaam strelen.
In een later verschenen dagbladartikel, dat klaarblijkelijk door Savinkov geïnspireerd, misschien zelfs door hem geschreven is, werden sommige van zijn plannen tamelijk openlijk onthuld. “Toen hij nog commissaris was,” zo werd in het artikel gezegd, “...kwam Savinkov tot de overtuiging, dat de Voorlopige Regering niet in staat was het land uit de moeilijke positie te redden. Hier moesten andere krachten te hulp komen. Alles wat er in deze richting gedaan moest worden kon echter slechts onder de vlag van de Voorlopige Regering, met name van Kerenski, geschieden. Dit zou een revolutionaire dictatuur betekend hebben, verwezenlijkt met ijzeren hand. Deze hand was voor Savinkov... generaal Kornilov.” Kerenski als “revolutionaire” dekmantel, Kornilov de ijzeren hand. Over de rol van de derde persoon wordt in het artikel gezwegen. Er kan echter geen twijfel bestaan, of Savinkov verzoende de opperbevelhebber met de minister-president, met de heimelijke bedoeling, om beiden terzijde te schuiven. Een tijdlang begon deze bijgedachte zo duidelijk naar voren te komen, dat Kerenski ondanks het protest van Kornilov juist aan de vooravond van de vergadering Savinkov noopte zijn ontslag te nemen. Dit ontslag was echter, zoals in het algemeen alles in deze kringen, niet definitief. “Op de 17de augustus,” verklaarde Filonenko, “bleek, dat Savinkov en ik onze posten zouden behouden en dat de minister-president in principe het program aanvaardde, dat in het door Kornilov, Savinkov en mij ingediende rapport neergelegd was.” Savinkov, aan wie Kerenski op de 17de augustus “beval, een wetsontwerp betreffende de te nemen maatregelen in het achterland voor te bereiden,” stelde hiertoe een commissie onder voorzitterschap van generaal Apoesjkin in. Kerenski besloot, hoewel hij ernstig voor Savinkov beducht was, toch, hem voor zijn grote plan te gebruiken en liet hem niet alleen het ministerie van oorlog over, maar schonk hem bovendien als toegift het ministerie van marine. Dit betekende, volgens Miljoekov, dat de regering “de tijd tot handelen gekomen achtte, zelfs op risico, dat de bolsjewieken de straat op gedreven zouden worden.” Savinkov zei hierbij openlijk, “dat het gemakkelijk was, met twee regimenten het bolsjewistisch oproer neer te slaan en de bolsjewistische organisaties uiteen te jagen.”
Zowel Kerenski, als Savinkov begrepen zeer wel, vooral na de Moskouse vergadering, dat de verzoeningsgezinde Sovjets het program van Kornilov onder geen omstandigheden zouden aanvaarden. De Sovjet van Petrograd, die gisteren nog geëist had, dat de doodstraf aan het front zou worden afgeschaft, zal zich morgen met verdubbelde krachten ertegen verzetten, dat de doodstraf tot het achterland wordt uitgebreid. Het gevaar was derhalve daarin gelegen, dat niet de bolsjewieken, maar de Sovjets aan het hoofd van de beweging tegen de door Kerenski beraamde omwenteling zouden komen te staan. Maar ook daarvoor mocht men niet terugdeinzen: het ging toch immers om de redding van het land!
“Op de 22ste augustus,” schrijft Kerenski, “reisde Savinkov naar het hoofdkwartier o.a.(!) met het doel, om in opdracht van mij van generaal Kornilov het zenden van een cavaleriekorps ter beschikking van de regering te eisen.” Savinkov zelf omschrijft, wanneer hij later gedwongen is in het openbaar verantwoording af te leggen, deze opdracht als volgt: “van generaal Kornilov een cavaleriekorps los krijgen, om de staat van beleg in Petrograd door te voeren en de Voorlopige Regering tegen een aanslag te beschermen, vooral(!) tegen een aanslag van de kant van de bolsjewieken, die volgens de mededelingen van de buitenlandse contraspionagedienst, een actie voorbereidden in samenhang met een Duitse landing en een opstand in Finland...” De fantastische mededelingen van de contraspionagedienst dienden eenvoudig om het feit te verdoezelen, dat de regering zelf, volgens de uitdrukking van Miljoekov, “het risico op zich nam, dat de bolsjewieken de straat op zouden gaan,” d.w.z. dat zij tot een opstand wilde provoceren. Daar de publicatie van de decreten betreffende de militaire dictatuur echter op de laatste dagen van augustus bepaald was, stelde Savinkov ook de verwachte opstand op dit tijdstip.
Op de 25ste augustus werd het bolsjewistisch orgaan “Proletarij” verboden, zonder dat daartoe enige aanleiding bestond. Het blad “Rabojtsij” (“De Arbeider”), dat in de plaats van het verboden orgaan verscheen, schreef, dat zijn voorganger “verboden was daags, nadat het in verband met de doorbraak van het front bij Riga de arbeiders en soldaten opgeroepen had zich rustig te houden en het hoofd koel te houden. Wie is er zo bezorgd voor, dat de arbeiders niet te weten komen, dat de partij hen waarschuwt voor provocaties?” Deze vraag raakte de kern van de zaak. Het lot van de bolsjewistische pers lag in handen van Savinkov. Het verbod van het blad bracht twee voordelen mee: het prikkelde de massa’s en belette de partij om deze voor provocaties, welke ditmaal direct uit de hoge regeringskringen kwamen, te behoeden.
Volgens de aantekeningen in de notulen van het hoofdkwartier, die wellicht een beetje geflatteerd zijn, maar in het algemeen toch de situatie en de handelende personen volkomen juist weergeven, had Savinkov aan generaal Kornilov verklaard: “Uw eisen, Lavr Georgjevitsj, zullen in de komende dagen vervuld worden. De regering is daarbij echter beducht, dat er in Petrograd ernstige verwikkelingen zouden kunnen ontstaan... De publicatie van uw eisen... zou aanleiding kunnen worden tot een optreden van de bolsjewieken... Het is niet bekend, hoe de Sovjets zich tegenover de nieuwe wet zullen gedragen. Het zou kunnen zijn, dat de laatstgenoemden eveneens tegen de regering zijn... Ik verzoek u derhalve te bepalen, dat het derde cavaleriekorps einde augustus dichter bij Petrograd zal gebracht worden en ter beschikking van de Voorlopige Regering gesteld zal worden. Voor het geval dat behalve de bolsjewieken ook de leden van de Sovjet zouden opstaan, zouden wij gedwongen zijn ook tegen hen op te treden.” De bode van Kerenski voegde hieraan toe, dat de maatregelen krachtig en onmeedogend moesten zijn, waarop Kornilov ten antwoord gaf, dat hij “ook geen andere maatregelen kende...” Later, toen het erom ging, zich te rechtvaardigen, voegde Savinkov eraan toe: “Indien op het moment van de bolsjewistische opstand de Sovjets bolsjewistisch geweest zouden zijn...” Dit is echter een grove vervalsing: de decreten, waarin de omwenteling van Kerenski aangekondigd werd, zouden reeds binnen drie à vier dagen verschijnen. Er was dus geen sprake van toekomstige Sovjets, maar uitsluitend van die, welke eind augustus bestonden.
Om geen misverstanden te wekken en de bolsjewieken niet “ontijdig” tot een actie te provoceren, werd men het eens over deze volgorde van handelen: eerst in Petrograd een cavaleriekorps bijeenbrengen, vervolgens de staat van beleg in de hoofdstad afkondigen en pas daarna de nieuwe wetten afkondigen, welke een bolsjewistische opstand teweeg zouden brengen. Dit plan is in de notulen van het hoofdkwartier zwart op wit te vinden: “Opdat de Voorlopige Regering nauwkeurig weet, wanneer het militaire gouvernement Petrograd in staat van beleg verklaard en wanneer de nieuwe wet bekend gemaakt moet worden, is het noodzakelijk, dat generaal Kornilov hem, Savinkov, telegrafisch precies de tijd aangeeft, wanneer het korps Petrograd zal bereiken.”
De samenzwerende generaals hadden, volgens Stankevitsj, begrepen, dat “Savinkov en Kerenski... een omwenteling met behulp van het hoofdkwartier beoogden. Dit was voldoende. Haastig willigden zij alle eisen en voorwaarden in...” Stankevitsj, die zeer op de hand van Kerenski was, verontschuldigt zich daarmee, dat men in het hoofdkwartier “bij vergissing verband tussen Kerenski en Savinkov gelegd had.” Hoe had men echter onderscheid tussen hen kunnen maken, waar Savinkov met nauwkeurig omschreven opdrachten van Kerenski gekomen was? Kerenski zelf schrijft: “Op de 25ste augustus keert Savinkov uit het hoofdkwartier terug en bericht mij, dat de troepen volgens afspraak ter beschikking van de Voorlopige Regering gesteld zouden worden.” De 26ste ’s avonds moet de regering het wetsontwerp betreffende de te nemen maatregelen in het achterland aannemen, hetgeen het begin van het beslissende optreden van het cavaleriekorps moet zijn. Alles is degelijk voorbereid. Men heeft slechts op de knop te drukken.
De gebeurtenissen, documenten, verklaringen van de deelnemers en tenslotte de erkenning van Kerenski zelf laten alle hetzelfde zien, namelijk dat de minister-president, buiten medeweten van een deel van zijn eigen regering, achter de rug van de Sovjets, die hem de macht verschaft hadden, om, in het verborgene voor de partij, waartoe hij zich rekende, een overeenkomst met de generaals van het leger sloot, met het doel om de regeringsvorm met behulp van de gewapende macht radicaal te wijzigen. Deze handelswijze wordt zeer bepaald omschreven in het strafwetboek, althans voor die gevallen, waarin de onderneming niet slaagt. De kloof tussen het democratisch karakter van de politiek van Kerenski en het plan, om het land met wapengeweld te redden, lijkt bij een oppervlakkige beschouwing onoverbrugbaar. In werkelijkheid vloeide het cavalerieplan geheel voort uit de verzoeningsgezinde politiek. Men kan bij het aantonen van deze wetmatigheid niet alleen de persoon van Kerenski, maar ook de eigenaardigheden van het nationale milieu vrijwel geheel buiten beschouwing laten: het betreft hier het wezen van de verzoeningsgezinde politiek in revolutionaire tijden.
Friedrich Ebert, de Duitse volksvertegenwoordiger, verzoeningsgezinde socialist en democraat, handelde niet alleen onder leiding van de Hohenzollernse generaals achter de rug van zijn eigen partij om, maar was reeds begin december 1918 direct betrokken bij de militaire samenzwering, welke ten doel had de leden van het hoogste radenorgaan te arresteren en Ebert tot president van de republiek uit te roepen. Het was niet toevallig, dat Kerenski later Ebert een ideaal staatsman placht te noemen.
Toen alle plannen zowel van Kerenski, als van Savinkov en van Kornilov, mislukt waren, verklaarde Kerenski, die de niet gemakkelijke taak had om de sporen uit te wissen: “Na de vergadering te Moskou was het duidelijk voor mij, dat de volgende poging tot een aanslag van rechts en niet van links zou komen.” Het is zeker, dat Kerenski bang was voor het hoofdkwartier en de sympathie, waarmee de bourgeoisie tegenover de samenzweerders stond. Het gaat echter juist hierom, dat Kerenski niet meende tegen het hoofdkwartier te moeten strijden met een cavaleriekorps, maar door het program van Kornilov onder zijn eigen naam te verwezenlijken. De onbetrouwbare medeplichtige van de eerste minister had niet eenvoudig een zakelijke opdracht vervuld, waarvoor trouwens een cijfertelegram uit het Winterpaleis naar Mohilev voldoende geweest zou zijn – neen, hij was als bemiddelaar verschenen, om een verzoening tussen Kornilov en Kerenski tot stand te brengen en daarmee de omwenteling zo veel mogelijk een wettelijke grondslag te geven. Kerenski wilde door bemiddeling van Savinkov als het ware zeggen: “Gij moogt doen wat gij wilt, als het maar binnen het kader van mijn plan is. Gij zult daardoor onaangenaamheden vermijden en bijna alles verkrijgen wat gij wilt.” Savinkov maakt uit zichzelf de toespeling: “Gaat niet ontijdig verder dan de plannen van Kerenski.” Dit was een eigenaardige vergelijking met drie onbekenden. Alleen in deze samenhang wordt het begrijpelijk, dat Kerenski zich door middel van Savinkov tot het hoofdkwartier wendde met een verzoek om een cavaleriekorps. Een hooggeplaatst medeplichtige, die legaal blijft en de samenzwering aan zich wil onderwerpen, wendt zich nu tot de samenzweerders.
Onder de aan Savinkov gegeven opdrachten was er slechts één, die op een tegen de samenzwering van rechts gerichte maatregel leek, nl. die, welke het hoofdbestuur van de officieren betrof, welks ontbinding reeds door het Petrogradse congres van Kerenski’s partij geëist was. Merkwaardig is echter de formulering van de opdracht: “Zo mogelijk de Officierenvereniging liquideren.” Nog merkwaardiger is, dat Savinkov de mogelijkheid daartoe niet alleen niet gevonden, maar zelfs niet gezocht heeft. De kwestie werd eenvoudig in de doofpot gestopt. De gehele opdracht was slechts gegeven, om een bewijs zwart op wit ter rechtvaardiging tegenover de linksen te hebben: de woorden “zo mogelijk” beduidden dat de vervulling niet gewenst was. Deze opdracht werd, als het ware om nog meer de nadruk op het louter decoratieve karakter ervan te leggen, nummer één geplaatst.
Met de bedoeling om de ontstellende betekenis van het feit, dat hij, terwijl er een aanslag van rechts te wachten was, de hoofdstad van revolutionaire regimenten ontbloot en zich tegelijkertijd tot Kornilov om “betrouwbare” troepen gewend had, een beetje te verzachten, beriep Kerenski zich later op drie essentiële voorwaarden, welke hij aan de rekwisitie van het cavaleriekorps verbonden had. Zo had hij zijn bewilliging om Kornilov aan het hoofd van het militaire district Petrograd te plaatsen, afhankelijk gesteld van de voorwaarde, dat de hoofdstad met omgeving van dit district uitgezonderd zou worden, opdat de regering niet volkomen in handen van het hoofdkwartier zou geraken, want – zoals Kerenski zich in intiemere kring uitliet – “anders zouden wij hier met huid en haar verslonden zijn.” Deze voorwaarde bewijst slechts, dat, terwijl Kerenski ervan droomde, de generaals voor zijn eigen plan te gebruiken, hij niets anders kon doen dan een beetje machteloos intrigeren. Dat Kerenski er niet voor voelde, om met huid en haar verslonden te worden, is zonder nader bewijs aannemelijk. De twee andere voorwaarden waren van soortgelijke aard: Kornilov mocht in het expeditiekorps niet de zogenaamde “wilde” divisie, die uit Kaukasische bergtroepen bestond, opnemen en niet generaal Krymow aan het hoofd van het korps stellen. Bezien vanuit het oogpunt van een bescherming der belangen van de democratie was dit waarlijk niets anders dan muggenzifterij, terwijl veel erger dingen geslikt werden. Ter maskering van de aanslag op de revolutie daarentegen hadden Kerenski’s voorwaarden een veel diepere betekenis. Het zou onvoorzichtig geweest zijn, Kaukasische bergtroepen, die geen Russisch spraken, tegen de arbeiders van Petrograd te zenden. Hiertoe had indertijd zelfs de tsaar niet durven besluiten! Het verkeerde van een benoeming van Krymov, over wie het Uitvoerend Comité voldoende op de hoogte was, werd door Savinkov zeer aannemelijk tegenover het hoofdkwartier gemotiveerd met het belang van de gemeenschappelijke zaak: “Het zou ongewenst zijn,” zei hij, “dat een eventuele opstand in Petrograd juist door generaal Krymow onderdrukt werd. De publieke opinie zou wellicht aan zijn naam beweegredenen verbinden, door welke hij zich in werkelijkheid niet laat leiden...” Reeds het feit, dat het hoofd van de regering bij het rekwireren van een troepenafdeling voor de hoofdstad begint met het ongewone verzoek, om de “wilde” divisie niet te sturen en Krymow niet te benoemen – laat, beter dan wat ook zien, dat Kerenski niet alleen het plan van de samenzwering, maar ook de samenstelling van de strafexpeditie en de kandidaten voor de belangrijkste functies van tevoren gekend heeft.
Hoe het echter met deze bijkomstige omstandigheden gesteld moge geweest zijn, het is volkomen duidelijk dat het cavaleriekorps van Kornilov in geen geval geschikt kon zijn voor een verdediging van de “democratie”. Het moest daarentegen voor Kerenski vaststaan, dat van alle troepen juist dit korps het meest betrouwbare werktuig tegen de revolutie zou zijn. Het zou inderdaad beter geweest zijn in Petrograd een troepenafdeling te hebben, welke Kerenski, die immers boven rechts en links stond, toegedaan was. Dergelijke troepen zijn er echter, naar uit de verdere gebeurtenissen zal blijken, niet geweest. Voor de strijd tegen de revolutie had men slechts de aanhangers van Kornilov; tot hen nam Kerenski zijn toevlucht.
De militaire maatregelen waren slechts een aanvulling van de politiek als zodanig. De gehele politiek van de Voorlopige Regering gedurende de nog niet volle twee weken, welke de Moskouse vergadering van de opstand van Kornilov scheidden, zou op zichzelf al een afdoend bewijs zijn van het feit dat Kerenski zich niet tot een strijd tegen de rechtsen, maar tot een eenheidsfront met deze laatsten tegen het volk opmaakte. Zonder acht te slaan op de protesten van het Uitvoerend Comité tegen haar contrarevolutionaire politiek komt de regering op de 26ste augustus de grondbezitters zeer tegemoet door plotseling te bepalen dat de broodprijzen verdubbeld zullen worden. Deze gehate maatregel, welke bovendien nog op uitdrukkelijk verlangen van Rodsjanko genomen werd, kwam dicht bij een bewuste provocatie tegen de hongerlijdende massa’s. Kerenski wilde klaarblijkelijk met een kostbaar geschenk het hart van de uiterst rechtse vleugel van de Moskouse vergadering stelen. “Ik sta ter uwer beschikking!” zegt hij tot de Officierenvereniging in een vleiende brief, die ondertekend werd op de dag waarop Savinkov zich naar het hoofdkwartier begaf. “Ik sta ter uwer beschikking!” haastte Kerenski zich de grootgrondbezitters toe te roepen aan de vooravond van de cavalerieaanval tegen hetgeen er nog van de Februarirevolutie over was.
De verklaringen van Kerenski ten overstaan van de door hem zelf benoemde commissie van onderzoek hadden een minderwaardig karakter. Als getuige optredend, voelde het hoofd van de regering zich eigenlijk als voornaamste beschuldigde, die bovendien nog op heterdaad betrapt was. De ervaren beambten, die de loop der gebeurtenissen zeer goed overzagen, deden alsof zij de verklaringen van het staatshoofd in ernst geloofden. Alle overige stervelingen, waaronder ook de leden van Kerenski’s eigen partij, vroegen zich echter verbaasd af, hoe een en hetzelfde korps zowel voor het doorvoeren van een omwenteling, alsook tot het verhinderen van deze geschikt kon zijn. Het was toch al te onvoorzichtig van de kant van een “sociaal-revolutionair”, om troepen in de hoofdstad te brengen, die bestemd waren om haar te vermoorden. Weliswaar hebben ook de Trojanen indertijd een troep vijanden in hun eigen stad binnengesleept, maar zij wisten tenminste niet, wat er in de buik van het houten paard verborgen was. En zelfs in dit geval bestrijdt een historicus uit de oudheid nog de lezing van de dichter: volgens de mening van Pausanias mag men Homerus slechts geloven, indien men de Trojanen voor domkoppen zonder een greintje verstand houdt. Wat zou hij van de getuigenverklaringen van Kerenski gezegd hebben?