Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, juni 1992, nr. 43
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
In zijn vorig jaar verschenen boek Hitler en Stalin; parallelle levens heeft de historicus Allan Bullock nog eens gewezen op de grote betekenis van 22 juni 1941: Hitlers aanval op de Sovjet-Unie. De nazi-dictator beoogde daarmee een groot totalitair Arisch rijk in het oosten te vestigen. Het tegenovergestelde geschiedde echter, aldus Bullock. In het kielzog van het Rode Leger werd de Russische macht en invloed uitgebreid naar het westen en Duitsland werd gehalveerd. Maar met de recente ineenstorting van de Sovjet-Unie en de Oost-Europese regimes zijn nu ook de laatste pijlers van het walgelijk stalinistisch totalitarisme verdwenen.
Iemand die al in een vroeg stadium met het totalitarisme als geheel had afgerekend, was de geëngageerde filosofe dr. Hannah Arendt, een van de meest intelligente vrouwen van de twintigste eeuwse westerse wereld. Het is zinvol om stil te staan bij haar ervaringen en analyses van het totalitarisme. Vooral ook omdat zij – hoewel soms wat te romantisch – politieke alternatieven lanceerde. Haar waardering van zowel de Amerikaanse revolutie als de Europese radenmacht vormden hierbij een originele combinatie. Het ging haar om een radicale verdediging van politieke en persoonlijke vrijheid en pluraliteit – waarden die in het Europa van Hitler en Stalin volledig waren vertrapt. Met haar werk deed Arendt een gedeeltelijk succesvolle poging om de macabere geschiedenis van het totalitarisme te boven te komen.
Toen de door beide supermachten ingezette Koude Oorlog zijn eerste climax bereikte in 1951, publiceerde de van oorsprong Duits-joodse filosofe Hannah Arendt in de Verenigde Staten haar boek The origins of totalitarianism. Zowel voor als na haar hebben auteurs met uiteenlopende visie zich over dit thema gebogen, maar geen van hun publicaties bereikten bij benadering de oplage van die van Arendt. Haar gedreven maar tegelijk gedistantieerde stijl zal hieraan niet vreemd geweest zijn. Het meer dan 500 pagina’s tellende werk getuigde van een aanzienlijke belezenheid en een vermogen tot generalisatie. Het werd in vele talen vertaald, helaas niet in het Nederlands.
Het plan voor genoemd boek was geleidelijk gegroeid en hing direct samen met haar persoonlijke leven, te weten dat van een joodse emigrante. Kort na de Rijksdagbrand (februari 1933) was Hannah Arendt – die in de jaren twintig bij Heidegger en Jaspers had gestudeerd – nog in staat geweest enkele door de Gestapo vervolgde communisten onderdak te verschaffen. Maar al gauw zag ze zich als jodin gedwongen uit te wijken naar het (nog) vrije Frankrijk. Daar zette ze zich actief in om joodse vluchtelingen voor te bereiden op een leven in Palestina. Een fanatiek zioniste is ze overigens niet geworden. Reeds bij de stichting van Israel in 1948 wees ze op de noodzaak van een binationale soevereine staatsvorm, voor joden en Palestijnen. In Parijs ontmoette ze de, eveneens gevluchte, Duitse spartakist Heinrich Blücher die met zijn praktische ervaringen uit de “radenrepubliek” (1918-1919) en door zelfstudie verkregen inzichten (Rosa Luxemburg, Marx, Trotski) een niet te onderschatten politieke invloed op Arendt uitoefende. Met hem zou ze in 1941 naar de Verenigde Staten vluchten en een band behouden, die vaak innig was. In 1975 overleed ze in New York.
Behalve het antisemitisme, dat ook in Frankrijk op forse steun kon rekenen, was een minstens zo belangrijke impuls tot de samenstelling van haar totalitarismeboek de schrikbarende onthullingen over Hitlers concentratie- en vernietigingskampen. Deze kwamen in de slotfase van de Tweede Wereldoorlog, maar vooral na afloop ervan in de volle openbaarheid (Neurenbergprocessen, herinneringen van overlevenden). De nazi’s waren niet alleen “gewone” continentaal-imperialistische agressoren geweest die met militaire middelen een herverdeling van Europa hadden nagestreefd; de oorlog bleek gevoerd tegen een regime dat een zinloze genocide had aangericht.
Dat, mede door de nodige kritiek op haar boek en het beschikbaar gekomen materiaal uit de Sovjet-Unie na Stalins dood (1953), in latere edities van ‘The origins’ ook de Russische dodenkampen veel duidelijker in haar onderzoeken analyse werden betrokken, was logisch en onvermijdelijk.
Hannah Arendt
- 1906 Geboorte in Hannover.
- 1910 Het gezin Arendt verhuist naar Königsberg (Pruisen).
- 1913 Haar vader overlijdt.
- 1920 In tegenstelling tot haar moeder, een enthousiast aanhangster van Rosa Luxemburg is Hannah Arendt aanvankelijk nauwelijks geïnteresseerd in politiek.
- 1924-25 Ze gaat (westerse) filosofie studeren in Marburg (bij Dresden). Er ontwikkelt zich een meer dan intieme relatie tussen Arendt en haar professor Martin Heidegger. Diens colleges waren destijds erg populair.
- 1926-27 Vervolgt haar filosofiestudie in Heidelberg bij Karl Jaspers, die voor haar een soort vaderfiguur zal worden. Anders dan Heidegger collaboreerde Jaspers niet met het naziregime. Hij verzette zich evenmin. Voor Arendt werd Jaspers later een symbool voor het ‘andere Duitsland’.
- 1928-29 Promotie bij Jaspers over Augustinus. Huwelijk met Günther Stern in Berlijn.
- 1930-33 Schrijft een biografie over een joodse vrouw in het 19e-eeuwse Duitsland: Rahel Varnhagen. Dit boek zal pas veel later gepubliceerd worden. Ondergaat ook invloed van Kurt Blumenfeld, een bekende Duitse zionist. In 1933 komt Hitler aan de macht.
- 1933-40 Arrestatie. Vlucht via de Tsjechisch-Duitse grens naar Frankrijk. Actieve inzet ten bate van joodse vluchtelingenorganisaties. Echtscheiding van Stern. Ontmoeting in 1936 met Heinrich Blücher in Parijs. In 1940 trouwt ze met hem. Internering in het vrouwenkamp Gurs, in Zuid-Frankrijk.
- 1941 Vlucht naar de Verenigde Staten, waar ze het de
eerste tien jaar niet breed heeft. Schrijft voor het Duitstalige emigrantenblad “Aufbau” en voor de “Partisan Review”. Kennismaking met New Yorkse intellectuelen. Deze stad was toen een concurrent van Parijs als ‘intellectueel centrum’.
- 1946-48 Leidinggevende functie bij Schocken Books. Haar moeder, die was meegereisd naar de VS sterft in 1948.
- 1948-52 Leidende onderzoeksfunctie bij de ‘European jewish cultural reconstruction’. In opdracht hiervan maakt ze in 1949-50 een studiereis naar Duitsland. In 1951 verschijnt in de VS van haar hand The origins of totalitarianism. (Britse titel: The burden of our time). Ze krijgt in 1952 een beurs om onderzoek te doen in de politieke theorie.
- 1953-54 Arendt geeft colleges aan de universiteit van Princeton en aan de New School for Social Research. (New York).
- 1958 Publicatie van The human condition en Rahel Varnhagen.
- 1961-63 Ze bezoekt als verslaggeefster voor de New Yorker het Eichmannproces in Israel. Haar boek Eichmann in Jerusalem zorgt voor een enorme ophef binnen de joodse gemeenschap. Arendt gaf als haar mening dat de openbare aanklager aan de leiband liep van de Israëlische eerste minister, Ben Goerion. Verder kritiseerde ze scherp, soms zonder voldoende bewijs, de rol van de Joodse Raden tijdens de oorlog. Verliest hierdoor nogal wat vrienden. Anderen kozen positie voor haar, zoals Mary McCarthy, Bruno Bettelheim en vanuit Zwitserland Karl Jaspers.
Wordt professor aan de universiteit van Chicago.
- 1968 Professoraat aan de New School for Social Research. Staat niet onsympathiek tegenover de studentenrevolte in Amerika en Frankrijk.
- 1970 Dood van haar man Heinrich Blücher.
Verschijning van On violence. Aanleiding boden de studentenopstanden. Ze stond sympathiek tegenover burgerlijke ongehoorzaamheid zonder geweldsaanwending.
- 1973 Geeft eerste reeks colleges in Aberdeen (Schotland).
- 1974 Krijgt hartaanval tijdens tweede reeks colleges in Aberdeen.
- 1975 Hannah Arendt overlijdt op 4 december in New York.
- 1978 Postuum verschijnt het boek waaraan ze de laatste jaren van haar leven bad gewerkt: The life of the mind. Dit werk werd bezorgd door Mary McCarthy, een goede vriendin van haar.
Volgens Arendt waren de terreur en de ideologie de meest relevante karakteristieken, die dit nieuwe type totalitaire samenleving onderscheidde van traditionele despotische en tirannieke regimes.
In de tweede helft van de jaren veertig verschenen in het Westen onthullende memoires van overlevenden uit Hitlers en Stalins concentratiekampen, zoals die van Eugen Kogon Der SS-staat, David Roussets Les jours de notre mort en over de Sovjet-Unie The dark side of the moon. Het onappetijtelijke beeld dat opdoemt uit deze herinneringen was, aldus Arendt, dat van het absolute isolement en de verlatenheid. Dit kwam omdat de kampen effectief aan het oog van de rest van de maatschappij onttrokken waren. Alles was er mogelijk, zo bleek. Nadat de arrestanten allereerst ontdaan waren van hun juridische status, volgde al snel de vernietiging van hun morele en individuele persoon.
Een ander kenmerk was de volstrekte willekeur in de uitroeiingskampen. Men stierf er door systematische tortuur of honger of men werd omgebracht als zijnde “overtollig”. Dit laatste gebeurde als de kampen overbevolkt raakten door de aanhoudende toestroom van de leden van de “ondergaande klassen” en “ondermaatse rassen”. Hannah Arendt schreef: “Hier is moord even onpersoonlijk als het doodslaan van een mug”. Een willekeur die zich uiteraard ook manifesteerde in de rest van de maatschappij. Wat er bestond aan rechtsregels onder Hitler en Stalin was van weinig betekenis. Want de totalitaire leiders zeiden in wezen te gehoorzamen aan de onverbiddelijke “hogere wetten” van de Natuur dan wel de Geschiedenis. In hoeverre deze Führers (die het hart vormden van hun (inter)nationale beweging) er zelf in geloofden, blijft ook vandaag een punt van discussie.
Nikita Chroesjtsjov – die er mede door druk van onderen zorg voor heeft gedragen dat in de jaren vijftig ettelijke miljoenen de kampen konden verlaten – werd eens gevraagd hoe hij zelf deze willekeur had overleefd. Zijn antwoord was veelzeggend: “Ik was een lotje uit de loterij”.
Een laatste kenmerk van de concentratiekampen was volgens Arendt dat de werkzaamheden er uitmuntten in nutteloze en zinloze energieverspilling. Normaal georganiseerd werk zou namelijk een veel hogere productiviteit te zien hebben gegeven. Slechts in uitzonderlijke gevallen kwam er een bevel van de oppermachtige geheime staatspolitie om het “sterftecijfer” te drukken, wegens een acuut tekort aan arbeidskracht in de (oorlogs)productie.
Dwangarbeid en verbanning, zoals we die kennen uit niet-totalitaire maatschappijen zijn weerzinwekkend genoeg. Maar hierbij was in het eerste geval nog sprake van een beperkte tijdsduur en intensiteit en de verbanningsoorden werden tenminste nog bewoond door andere mensen. De slaven in de Oudheid, aldus Arendt, waren evenmin volledig geïsoleerd van de overige bevolking, wat hun in elk geval een minimum aan sociale controle en bescherming bood. Daarbij kwam dat de slaven nog een minimale marktwaarde vertegenwoordigden. Dit alles was afwezig in de “laboratoria van de totale overheersing” van Heinrich Himmler en Lavrenti Pavlovitsj Beria. Het was alsof de kampen en de ingezetenen niet meer tot deze wereld behoorden.
Concentratiekampen als zodanig bestonden, zoals bekend, allang vóór Hitler en Stalin in het zadel zaten. Te denken valt aan India, Zuid-Afrika en Frankrijk, na de Spaanse burgeroorlog. Maar deze kampen waren volgens Arendt alleen vergelijkbaar met die uit de beginfase van het totalitarisme; dat wil zeggen, in de Sovjet-Unie vóór 1930 en in Duitsland vóór 1938.
Wat zich evenwel na genoemde data, tijdens het hoogtepunt van het totalitarisme afspeelde in de dodenkampen was onbevattelijk, aangezien het niet aansloot bij traditionele criteria. Hannah Arendt kwam samenvattend tot de conclusie dat deze vorm van totalitaire dominantie precedentloos was in de geschiedenis.[1]
Eveneens dwingend was haar betoog over de andere zijde van dezelfde totalitaire medaille: de ideologie. Hoewel er tussen beide systemen verschillen bestonden – iets wat Arendt in tegenstelling tot Bullock volstrekt niet uitwerkt – ambieerden ze alle twee de volmaakte onderwerping van het individu in een wereldomvattende orde. Dat was naar haar mening de kern van de overeenkomst. Daartoe was een nietsontziende strijd nodig tegen een vermeende internationale samenzwering die het Duitse volk dan wel de Russische arbeidersklasse de das om dreigde te doen. Vervalste protocollen en dito processen functioneerden als fundament van legitimatie en mobilisatie. Een ander punt dat Arendt frappeerde in de totalitaire ideologie was het antiutilitaire, irrationele element. Terwijl Duitsland een oorlog op twee fronten voerde, gingen de treintransporten met “schadelijke rassen” onverminderd door, hetgeen een Duits militair succes bemoeilijkte. En de vervolgingen in de Sovjet-Unie onder Josef Stalin begonnen pas werkelijk op gang te komen toen de reële tegenstand in feite al niet meer bestond. Dit antiutilitaire aspect werd volgens haar lange tijd in het Westen niet begrepen.
In één opzicht waren de twee systemen stabiel: in het permanent voortbrengen van “overtollige” mensen, met als eindoplossing de kampen. Met een tot dan toe gebruikelijke, traditionele raison d’état had dit volgens Arendt niets meer uitstaande.
Zoals al aangegeven oogstte het (uit drie delen bestaande) werk bij verschijnen veel bijval. Toch werden ook duidelijke bezwaren gehoord.
Vrijwel eensluidend werd gesteld dat het boek erg onevenwichtig in elkaar stak. Dat had alles te maken met haar aanvankelijke concentratie op de oorsprong en de elementen van het nazisme. Het eerste deel droeg dan ook als titel “antisemitisme” en het tweede ging over (het Britse) “imperialisme”. Beide fenomenen, die in het laatste kwart van de negentiende eeuw hun moderne vorm hadden gekregen, mondden ten slotte uit in Hitlers “racistisch imperialisme”, het derde deel. Pas in een later stadium verving zij dit laatste deel door de term “totalitarisme”, waarbij ook de Stalin-tijd terecht betrokken werd. De nazistische variant van het totalitarisme was, al met al, van een diepere historische achtergrond voorzien. Het feit dat haar concentratie aanvankelijk vooral Hitler-Duitsland gold, heeft volgens mij ook te maken met haar enigszins linkse achtergrond in Duitsland. Hannah Arendt heeft dit laatste zelf ontkend.
Een ander punt van kritiek luidde dat Arendts kennis van de Sovjet-economische geschiedenis te wensen overliet. Ze zou ten onrechte het eerste vijfjarenplan (1928-1933) als een “krankzinnigheid” hebben afgewezen. Maar Arendt bleef bij haar standpunt. Waar het om ging was dat economische factoren van geringe betekenis waren voor een verklaring van het totalitarisme en de dodenkampen.
Dat het bekrompen, racistische en imperialistische denken ten slotte kristalliseerde in de nazi-ideologie en haar eindpunt vond in Auschwitz en Treblinka, was voor Arendt, terugredenerend, een logische ontwikkeling.
Aanzienlijk ingewikkelder was het gesteld met de revolutionair Karl Marx en diens volgelingen. Immers, voor haar behoorde de invloedrijke 19e-eeuwer tot de “grote traditie van het Europese denken”. Waarom dan toch – langs de weg van het bolsjewisme (“marxisme-leninisme”) – de ontsporing van het stalinisme in de Sovjet-Unie? Het schijnt dat Hannah Arendt deze tegenstrijdigheid nooit afdoende wist te verklaren.
Wat ze wel deed was het blootleggen van enkele volgens haar “totalitaire trekjes” in het denken van Karl Marx, zoals zijn onvoldoende aandacht voor het werkelijk funderen van het begrip vrijheid en zijn deterministische geschiedopvatting.
Als er iets was wat tijdens de regimes van Adolf Hitler en Stalin, in de periode 1930-1953, met wortel en tak was uitgeroeid, dan was het wel vrijheid en pluraliteit. Het was dan ook geen toeval dat Arendt juist deze begrippen van cruciaal belang achtte en hiervoor op de bres wenste te staan. Geen enkele serieuze politieke theorie kon hierover onbezorgd zijn. Zonder gefundeerde en geïnstitutionaliseerde vrijheid en pluraliteit was het politieke leven zinloos. De raison d’etre, het bestaansrecht van de politiek is vrijheid, schreef ze, en deze vrijheid wordt vooral ervaren tijdens het handelend, creatief optreden, samen met anderen, in de politieke arena. Vrijheid betekende voor Arendt: het vermogen om een nieuw begin te maken. Dit alles was onder het totalitarisme verloren gegaan, aangezien het menselijk handelen er teruggebracht was tot voorspelbare, geconditioneerde reacties.
Ten slotte bood alleen een niet-centralistische, federatieve structuur (als associatie op basis van gelijkwaardigheid) de beste waarborg om deze pluraliteit te vestigen.
Wat Arendt hekelde in de visie van Marx was diens preoccupatie met het verschijnsel (de-mens-als-)arbeidskracht, de klassenstrijd en de productieverhoudingen. In haar boek uit 1963 ‘On Revolution’, dat twee jaar geleden werd herdrukt, ging ze zelfs zo ver om Marx een “bezeten-zijn van de sociale kwestie” te verwijten. Niet alleen Marx trouwens, maar ook mensen als Maximilien Robespierre en Lenin. Hun fixatie op de sociale kwestie had volgens haar tot een onderwaardering geleid van de noodzaak tot het institutionaliseren van politieke en persoonlijke vrijheid en pluraliteit. Er was een onwil geweest om serieuze aandacht te geven aan kwesties van staatkunde en bestuur. Nog een “totalitair trekje” bij Marx was volgens haar diens gedetermineerde (en dus niet-vrije) geschiedopvatting. Het was waar dat ook Marx het actieve en tot verandering leidende optreden waardeerde. Maar deze acties waren in wezen steeds gekoppeld aan een vaststaand schema over hoe de Geschiedenis zich zou ontwikkelen. Het is niet moeilijk in te zien dat een voorspelde en vaststaande toekomst weinig te maken heeft met toeval, spontaniteit en een werkelijk vrij optreden van mensen. Ook al werd dan “de Vrijheid” in het vooruitzicht gesteld.
En ze kwam in voornoemd boek tot de conclusie: “Marx’ plaats in de geschiedenis van de menselijke vrijheid zal altijd dubbelzinnig blijven”. Grof samengevat: ze suggereerde hiermee een gedeeltelijke verklaring gevonden te hebben voor de terreurfase van de Franse en Russische revolutie. Dit was des te schrijnender omdat de uiteindelijke rechtvaardiging van beide Europese revoluties naar haar mening juist was gelegen in het vrijheidsperspectief.
Met instemming citeerde ze in relatie hiermee de door haar hogelijk gewaardeerde Rosa Luxemburg. Die had zich in haar fameuze brochure ‘De Russische revolutie’, uit 1918, zeer kritisch uitgelaten over Lenin en Trotski die het met de politieke vrijheid. niet zo nauw namen: “Zonder algemene verkiezingen, zonder onbeperkte vrijheid van drukpers en vergadering, zonder een vrije uitwisseling van meningen dooft het leven uit in iedere openbare instelling, wordt het een soort spiegelbeeld van het leven, waarin alleen de bureaucratie als actief element blijft bestaan. Het openbare leven slaapt langzamerhand in, een paar dozijn partijleiders met onuitputtelijke werkkracht en grenzeloze ervaring besturen en regeren. In werkelijkheid doet maar een dozijn uitstekende koppen het eigenlijke werk, en een elite uit de werkende klasse wordt van tijd tot tijd uitgenodigd om ... te applaudisseren voor de toespraken van de leiders, en om voorgestelde resoluties unaniem te aanvaarden – een echte kliek dus, in wezen...”
Arendts politieke theorie – die zij vaak met grote stelligheid naar voren bracht – steunde ook op haar politieke interpretatie van de Amerikaanse revolutie. Volgens haar hadden de zogenoemde “founding fathers”, de opstellers van de Amerikaanse constitutie, die zij erg bewonderde, wel een goed oog gehad voor de constituering van vrijheid in een federatieve structuur. Door scheiding en “balancing” van machten. Dat zij dit konden doen kwam mede doordat de sociale misère in het 18e-eeuwse Amerika veel minder was dan in het Europa van de Franse en Russische revolutie.[2] De Amerikaanse revolutionairen hoefden evenmin te ageren tegen de Kerk, het Leger, de Adel of tegen een absolutistische Koning. (Wel moesten ze zich losrukken van het imperialistische moederland Groot-Brittannië.) Hoe dan ook, in haar boek ‘On Revolution’ betreurde ze het dat niet de Amerikaanse, maar de Franse revolutie als inspiratiepunt had gefunctioneerd voor de Russische revolutionairen, en dat de Russische revolutie op haar beurt omwentelingen elders in de wereld had beïnvloed.
Toen Arendt in 1941 in de Verenigde Staten arriveerde, werd ze niet gedwongen tot assimilatie en was ze in staat haar culturele identiteit te behouden. Dit gegeven heeft ook zeker een rol gespeeld bij haar, we mogen wel zeggen, geïdealiseerde kijk op de revolutie in de Nieuwe Wereld. Dat verhinderde haar niet zich te kanten tegen het barre optreden van senator Joseph McCarthy die aan de hand van grove intimidatie en halfgare processen wenste vast te stellen wie “objectief communistisch” was en dus “on-Amerikaans”. Ook was ze het in haar lezing “Twee eeuwen Amerikaanse revolutie” (zomer 1975) oneens met diegenen in de Amerikaanse politiek die “Vietnam” en “Watergate” liefst zo snel mogelijk wensten te vergeten. In haar totalitarismeboek maakte ze duidelijk dat de nazi’s beïnvloed waren door de methoden van zowel de Amerikaanse gangsterorganisaties als door het agressieve Amerikaanse reclamewezen met haar monopoliedromen. Ook al geen compliment voor de Nieuwe Wereld. En ten slotte ergerde ze zich aan het sociale conformisme in de Verenigde Staten.
Arendts antitotalitaire verdediging van politieke vrijheid en pluraliteit omvatte ook de radenmacht. Dit was volgens haar een fenomeen dat op een even lange geschiedenis kon bogen als de moderne politieke partijen.
Op de Hongaarse opstand van 1956 bijvoorbeeld reageerden zij en haar vriend Heinrich Blücher met enthousiasme. In een brief aan Karl Jaspers schreef ze op 26 december van dat jaar: “Het lijkt me dat het (de opstand, OvdH) nog steeds niet ten einde is, en hoe het ook afloopt, het is zonder meer een overwinning voor de vrijheid. Daarbij opnieuw, zoals bij alle spontane revoluties van de laatste honderd jaar, het spontane opduiken van een nieuwe staatsvorm in de dop, het radensysteem, dat de Russen dusdanig verkracht hebben, dat vrijwel niemand nog begrijpt, wat het eigenlijk is.”
In Boedapest, maar ook elders in het land, ontpopte zich een beweging als alternatief voor het totalitarisme, dat zich al spoedig na het einde van de Tweede Wereldoorlog in de “volksrepublieken” had ontwikkeld. Ze werd gekenmerkt door zich spontaan vormende buurschapsraden, raden van arbeiders, raden van ambtenaren, kunstenaars en jongeren en raden in het leger, die tezamen optraden ter wille van politieke vrijheid. Wat Arendt erg aansprak in deze revolte was de afwezigheid van staatsgreeptechnieken en het ontbreken van interne controle van politieke partijen. In de Hongaarse revolutie, die helaas van korte duur was en met dictatoriale geweldsmiddelen door Moskou werd onderdrukt, ontwaarde Arendt het door haar beklemtoonde vrije en spontane politieke handelen op voet van gelijkheid. Het deed haar tevens stil staan, zij het kort, bij eerdere radensystemen in de Europese geschiedenis: tijdens de Commune van Parijs (1871), de Duitse radenrepubliek (1918-19), de Russische revoluties van 1905 en 1917 en die gedurende de Spaanse burgeroorlog (1936-37). Arendt signaleerde in haar boek over de revolutie dat Marx en Lenin, onder de (in)druk der omstandigheden, zeker sympathie hadden voor de toenmalige raden en ze geeft daar ook voorbeelden van. Toch, betoogt Arendt, zagen beiden in deze raden niet de fundamenten om de maatschappij structureel te veranderen.
Hun harten klopten veel heftiger als het er om ging van bovenaf, door middel van een ongedeelde en centralistische “proletarische” staatsmacht het heft in handen te houden. De gebeurtenissen in Kronstadt (1921) spraken voor haar wat dit aanging duidelijke taal.[3]
Arendt zag wel wat in Lenins formule: socialisme = elektrificatie + sovjets. Want hieruit sprak een scheiding tussen economie en politiek en er werd niet gerept van de partij. Maar al gauw kreeg de bolsjewistische partij van Lenin en Trotski de sovjets in haar greep, evenals de economie. Toen Stalin eind jaren twintig ook nog de semiliberale NEP uitschakelde, lag de weg open voor het totalitarisme. Tegelijkertijd betreurde ze het dat de Amerikaanse tegenhanger van de Europese raden, de zogenaamde “townhall-meetings” niet door de “founding fathers” een constitutioneel beslag hadden gekregen. Hoewel Arendt een groot bewonderaarster bleef van de Amerikaanse omwenteling, was ze toch van oordeel dat de oorspronkelijke revolutionaire geest verloren was gegaan. In de raden wilde Arendt zo al niet een alternatief, dan toch tenminste een positieve concurrent zien van de kommervolle politieke partijen, die zij wantrouwde om hun machtshiërarchie, baantjesjagerij en het feit dat zij nauwelijks contact meer hadden met hun ‘lokale bronnen’, de acties van de mensen.
Zoals we zagen heeft het felle antitotalitaire engagement de stootrichting van Arendts denken en optreden bepaald. Tot aan haar dood in december 1975 bleef dat engagement het centrale beoordelingscriterium van de actuele gebeurtenissen. Bart Prins, die in 1990 een dissertatie schreef over Hannah Arendt, drukte haar credo als volgt uit: “To be (under totalitarian domination) or not to be (under totalitarian domination), that’s the question”. Deze houding heeft haar wel eens de niet onbegrijpelijke kwalificatie “obsessief denken” opgeleverd.
De tegenstelling kapitalisme-socialisme bijvoorbeeld werd door haar een “schijntegenstelling” genoemd. En later onderzoek inzake Hitler-Duitsland en Stalin-Rusland heeft bovendien laten zien dat deze maatschappijtypen minder monolithisch in elkaar staken dan vaak werd gedacht. Verder is het uiterst moeilijk om mee te gaan in haar rigide scheiding en ontkoppeling van politieke vrijheid en sociale rechtvaardigheid. Sterker nog, vrijheid was voor haar topprioriteit. En de realiteit is natuurlijk echt wel wat meer dan bruisende debatten van vrije mensen in de publieke arena op basis van gelijkwaardigheid, te midden van een federatieve structuur. Dat neemt niet weg dat zij destijds op eigenzinnige wijze radicale aandacht heeft gevraagd voor het wel en wee van verschillende revoluties, voor de noodzaak van politieke vrijheid, pluraliteit, radenmacht en voor het gevaar van nieuwe totalitaire tendensen. De twee grote ontsporingen van deze eeuw in Europa gaven haar daartoe zeker aanleiding.
Literatuur
- Hannah Arendt, The origins of totalitarianism. New edition with added prefaces, 1979.
- Hannah Arendt, De revolutie; macht en onmacht van een modern politiek verschijnsel, 1965.
- Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. For love of the World, 1982.
- Maarten van Rossem, ‘Hannah Arendt’ (een bespreking van het boek van Young-Bruehl) in: Theoretische Geschiedenis, jg. 12, nr. 4, 1985.
- Ferenc Feher, ‘The pariah and the citizen: on Arendt’s political theory’, in: Gisela Kaplan, Clive Kessier (red.), Hannah Arendt - Thinking, judging, freedom, 1989.
- W.B. Prins, Op de bres voor vrijheid en pluraliteit; politiek in de post-metafysische revisie van Hannah Arendt, 1990.
Belangrijkste werken van Hannah Arendt
- The origins of totalitarianism. 1951
- The human condition. 1958 (Vertaald als: De mens – bestaan en bestemming. 1968)
- Rahel Varnhagen, the life of a jewish woman. 1958
- Between past and future. Eight exercises in political thought. 1961
- Eichmann in Jerusalem: a report on the banality of evil. 1963
- On Revolution. 1963.
- Menschen in finsteren Zeiten. 1968
- Crisis of the Republic. 1969.
- On violence. 1970 (Vertaald als: Geweld - macht en onmacht. 1970)
- The life of the mind. Thinking. (dl. 1); Willing (dl. 2) 1978
- Hannah Arendt/Karl Jaspers – Briefwechsel, 1926-1969. 1978
- Zur Zeit. Politische Essays. 1989
- Nach Auschwitz. Essays und Kommentare (dl. 1). 1989
- Die Krise des Zionismus. Essays und Kommentare (dl. 2). 1989
_______________
[1] De schrijfster stond en staat niet alleen in deze. Een recent voorbeeld kan gevonden worden bij de democratisch-marzistische historicus Roj Aleksandrovitsj Medvedev uit wat voorheen de Sovjet-Unie was. In zijn boek Let history Judge. The origins and consequences of stalinism (uitgebreide en herziene editie, 1989) plaatst Medvedev de exterminatiemethoden in de kampen onder Stalin, alsook de transporten er naar toe, op één lijn met Hitlers praktijken.
[2] Uiteraard gold de misère wel degelijk de Amerikaanse zwarte slaven, die anno 1750 zo’n 20 % van de totale bevolking uitmaakten. Arendt sprak in On Revolution over “abjecte en onterende ellende”. Maar zij betoogde dat dit gegeven noch door de Amerikaanse tijdgenoten (zoals de ‘founding fathers’), noch door Europese ooggetuigen in die tijd gezien werd als een serieus onderdeel van de sociale kwestie. Een erg bevredigende redenatie is dit volgens mij niet.
[3] In 1921 ontvlamde er in het strategisch gelegen Kronstadt (in de Finse Golf) verzet tegen de toenemende bolsjewistische dominantie over de sovjets. Nogal wat plaatselijke communisten sloten zich hierbij aan. De bolsjewistische partijleiding besloot daarop tot een bloedige militaire onderdrukking. De burgeroorlogen de buitenlandse interventie vormen een gedeeltelijke verklaring voor de repressie.