Bron: Toestanden, 1981, nr. 4, december, jg. 1
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De inwendige en uitwendige toestand van Sovjet-Rusland • De klassenstrijd in de Sovjet-Unie • Wordt de Sovjet-Unie kapitalistisch? |
Het onmiddellijke probleem dat met betrekking tot de USSR voor marxisten opduikt, is de kwestie van de methode. Er is nu een massa aan empirisch en institutioneel werk zowel vanwege linkse als rechtse onderzoekers. Dit werk heeft te lijden onder het manifeste gebrek aan een referentiekader, hoewel het soms juist het tegenovergestelde gebrek vertoont: verbeten pogingen om de feiten aan te passen aan een vooraf verkondigde theorie, wat leidt tot een impliciete en dikwijls onbewuste verwerping van de theorie, waarbij men alleen de feiten overhoudt. Een aanval op het empirisme is weliswaar gemeenschappelijk aan alle studiegebieden, maar de USSR heeft bijzondere kenmerken. De maatschappij in de USSR is voldoende verschillend van het kapitalisme, met name van het Westers kapitalisme, om van de overdracht van concepten/begrippen een werk van een enorme complexiteit te maken. Het volstaat aan te stippen dat de moderne variant van het staatskapitalisme nog altijd zijn theorie moet toepassen op de interne functionering van de USSR.[1] Men moet m.a.w. ofwel nieuwe concepten ontwikkelen ofwel een nieuwe betekenis geven aan oude. In de tweede plaats blijven ondanks het niet onaanzienlijk volume aan beschikbare gegevens ganse gebieden onbelicht. Het gaat niet op om op basis van Westerse trends projecties te maken, en het bij gissingen houden heeft geen zin. Toch zijn beide houdingen tot hier toe courant geweest. Vandaag de dag is er in feite geen andere oplossing dan een langdurig verblijf in de USSR en een zich onderdompelen in de problemen van deze samenleving. Dat doet geen dienst als een substituut voor wetenschappelijke arbeid, maar het verstrekt enig inzicht in de soort vragen die moeten gesteld worden, en sluit sommige van de meer absurde antwoorden uit. Voor de meeste mensen is dat natuurlijk niet gemakkelijk, hoewel contact met degenen die deel hebben uitgemaakt van de Sovjetsamenleving een gedeeltelijk substituut kan verschaffen. We moeten ons bij Wright Mills aansluiten wanneer hij aanstipt dat “één kenmerk van de rijpe werker is ... in staat te zijn vertrouwen te hebben in en toch sceptisch te zijn over je eigen ervaring.”[2] Inderdaad, zonder kennis van het Russisch kunnen enkel de meest algemene opmerkingen gemaakt worden, en dan nog dikwijls als deducties uit werk dat in de jaren ’30 gedaan is. Wat vereist is, tesamen met kennis uit eerste hand en toegang tot de gepubliceerde gegevens, is een referentiekader. Mijn hoofdargument is dat de normale empiristische orthodoxie nog duizend keer vergroot is door de aard van de studie van de USSR.
Degenen die inderdaad bovengenoemde kwalificaties bezitten, hebben zulke vanzelfsprekende richtlijnen als de noodzaak om de werkelijkheid kritisch te benaderen, of lange termijn trends waar te nemen, nooit nageleefd. Anderen, die deze kwalificaties niet bezitten, hebben simpele correlaties opgesteld tussen de wetten van het Kapitaal en de Sovjetsamenleving. Parallellen en analogieën zijn natuurlijk interessant, maar zij stellen ons niet in staat om de fundamentele contradicties en bewegingswetten van de Sovjetmaatschappij te ontdekken. We kunnen niet van start gaan met de basisveronderstelling dat op de USSR dezelfde wetten van toepassing zijn als op het Verenigd Koninkrijk. We kunnen echter op dezelfde wijze als Marx beginnen, door te kijken naar de fundamentele stuwkracht van de economie. Als die er niet is, dan moeten we verklaren waarom ze er niet is. We kunnen ook te werk gaan door eliminatie. Is de waardewet van toepassing op de USSR? Is de jacht op meerwaarde fundamenteel voor de Sovjeteconomie? We kunnen ook de historische methode gebruiken, door de natuur, het karakter te observeren van de wetten die in de Sovjeteconomie tot 1929 werkzaam waren, ons daarbij steunend op het werk van de marxistische economisten van die tijd, en ons daarbij de vraag te stellen óf deze wetten opzij gezet zijn en hoe dat gebeurde. Een analyse van dit type moet alle wetten die daarbij gevonden worden, in verband brengen met de bestaande klassestructuur van de USSR. Het is m.a.w. noodzakelijk om de productieverhoudingen van de USSR te verbinden met de economische bewegingswetten van die maatschappij.
De bespreking die nu volgt, is niet meer dan een poging om enkele problemen te stellen die nog niet op de gepaste wijze geanalyseerd werden, en de aanzet te leveren tot een poging om de interne dynamiek van de Sovjet-Unie te begrijpen. Bepaalde veralgemeningen, bijvoorbeeld in verband met de samenhang tussen de controle over de productiemiddelen en die over de distributiemiddelen, of de verhoudingen tussen stad en platteland en tussen de USSR en de wereldeconomie, zijn wegens plaatsgebrek niet besproken.
Ik zou nu een overzicht willen geven van wat ik poog te zeggen, om te beletten dat de theorie zou verloren gaan in het bos van de details. Ik neen het standpunt in dat de Sovjet-Unie noch staatskapitalistisch noch een arbeidersstaat is. Ik ga ook niet akkoord met zienswijze als die van Mallet, dat zich een technocratie aan het installeren is, of met Sweezy-Bettelheim dat er een staatsbourgeoisie aan de macht is. Het resultaat is dat een beschrijving van hoe de Sovjet-Unie werkt, wat haar stuwende krachten zijn, noodzakelijkerwijs een kritiek is van al deze theorieën.
Om het even welk sociaal systeem, en we moeten aanvaarden dat de Sovjet-Unie er een is, moet een centrale dynamiek hebben, en het komt me voor dat de bijzondere karaktertrek van de SU zelfcontradictorisch is. We vinden m.a.w. niet één centrale dynamiek, maar een die samengesteld is uit verschillende tegenstrijdige wetten of tendensen die maatschappelijke groepen in de samenleving weerspiegelen. De centrale economische karaktertrek van de USSR vandaag is haar enorme verspilzucht en waarschijnlijk een tendens om de verspilling te doen toenemen. De kloof tussen het actuele en het potentiële surplus – om Sweezy-Baran te gebruiken – is ontegensprekelijk snel aan het groeien, maar zelfs de kloof tussen het actuele surplus en wat aangewend wordt, neemt toe. Voor een deel gaat het hier natuurlijk om datgene waar alle marktaanhangers openlijk of verdekt naar verwijzen, wanneer ze het hebben over de nood aan economische prikkels wil men een meer rationele economie hebben. De vraag is waarom er deze enorme verspilling is, die in zeer ruime mate in de sector van productiemiddelen woedt. Naar het mij voorkomt, ligt het antwoord in een belangenconflict tussen degenen die de economie centraal beheren en degenen die op het onmiddellijke of lokale niveau te maken hebben met de instructies van de eerstgenoemden. Tijdens de NEP (Nieuwe Economische Politiek, in de jaren 1920 – NvdR) was er een conflict tussen het plan en de markt, maar vandaag, schijnt het me toe, is er noch plan noch markt, en is er geen geweest sinds meer dan veertig jaar geleden – tenminste indien we, zoals een marxist dat moet doen, die termen begrijpen als verwijzend naar bepaalde productieverhoudingen. In plaats daarvan hebben we derivaten, die inderdaad in de twintiger jaren ontstonden. Zo verwijst Preobrazjenski in 1923, op het 12e partijcongres uitdrukkelijk naar de parochiale, commerciële houding van de communistische fabrieksdirecteurs.[3] De stafleden van de bedrijven trachten de centrale instructies in hun eigen voordeel om te draaien, waardoor ze effectief de logica van het “plan” te niet doen. Het resultaat is dat het enkel formeel wordt gerealiseerd. De situatie zou nog veel slechter zijn indien dit feit niet algemeen erkend werd, zodat de centrale organen het in feite essentieel als hun taak beschouwen om een economie te organiseren en te coördineren die feitelijk aan hun controle ontsnapt. Dit vertegenwoordigt een gedeeltelijk conflict onder de elite zelf, wat één van de redenen is waarom het zo moeilijk is om de bovenste sociale groep een klasse te noemen (hoewel ze in die richting is geëvolueerd). Een primaire reden waarom er zo’n intern conflict kan bestaan, ligt in het geatomiseerd karakter van de maatschappij (wat ook geldt voor de bovenste sociale laag). Daadwerkelijke communicatie is zeer moeilijk, informatie wordt vervormd. Die atomisering is echter essentieel om het regime of systeem te doen blijven bestaan aangezien de onvrede met het systeem algemeen is en voortdurend toeneemt. Aangezien de verspilling zo groot is, stijgt de levensstandaard slechts moeizaam, zodat het argument een vicieuze cirkel wordt. Het is niet enkel een vicieuze cirkel op het niveau van de elite, maar het vertegenwoordigt ook een conflict langs dezelfde lijnen, hoewel meer extreem, tussen de intelligentsia en de elite als maatschappelijk organisator. Wat de arbeidersklasse betreft, haar belangenconflict met de elite neemt de vorm aan dat ze geen prikkel heeft om te werken. De arbeiders doen daarom hun uiterste best om, in een maatschappij waarin zij op een doorzichtige wijze vervreemd zijn, zo weinig mogelijk te doen, en dat zo slecht mogelijk. Het resultaat is een contradictie tussen enerzijds een organisatietendens of -wet en anderzijds een wet waaraan men de naam kan geven van omgevormde waardevorm of vorm van eigenbelang, die in het geval van het conflict met de arbeidersklasse de vorm aanneemt van een zich collectief onttrekken aan de arbeid, op de enige wijze waarop dat mogelijk is. Het resultaat is een massale overproductie van productiemiddelen ondanks de wensen van de administrators. Dit is geen systeem dat historisch leefbaar is, en het is inherent onstabiel. In feite zijn er slechts twee systemen mogelijk: de waardewet, d.w.z. winst, concurrentie en de markt, of socialisme. Sinds het laatste uitgesloten is omdat de elite niet bereid is om haar privilegies te verliezen, is de onvermijdelijke tendens die naar de markt en naar een onmiddellijke verslechtering van de positie van de arbeidersklasse. Wegens de politieke problemen die met deze situatie verbonden zijn, heeft de SU geen andere uitweg dan repressie gekoppeld aan graduele stappen in de richting van de markt.
We komen nu bij mijn eigen benadering van de USSR. In tal van opzichten heb ik een unieke ervaring gehad: ik heb daar ruim vijf jaar geleefd en heb me al die tijd bewust kritisch opgesteld, op basis van de begrippen die ik juist geschetst heb. Ik zal bijgevolg een beroep doen op deze ervaring, aangezien iemands visie wel moet geconditioneerd zijn door zijn eigen milieu. Ik zal dat op dezelfde wijze doen als we verplicht worden dat te doen in Engeland waar veel feiten van onze klassenmaatschappij voor waarnemers verborgen zijn en nooit kwantitatief kunnen vastgesteld worden, zoals dat bv. het geval is met de inkomensverdeling. In de USSR is er vanzelfsprekend veel méér dat ongeschreven is, en bijgevolg is een dergelijke aanpak essentieel, wil men iets zeggen dat tegelijk waar en betekenisvol is. Dat betekent niet dat feiten uit Sovjetbronnen niet kunnen geciteerd worden ter ondersteuning – in vele gevallen kunnen ze dat wel – maar de begrippen kunnen bekomen worden door waarneming en discussie, ten minste in hun ruwe gedaante.
Ik neem me voor om als eerste punt te bespreken wat ik als de centrale contradictie aanzie van de Sovjet politieke economie of maatschappelijke structuur. Vervolgens zal ik nader ingaan op de middelen tot sociale controle of, zo men wil, de middelen om het maatschappelijk conflict in de USSR te mediëren.
Cliff, Mattick en anderen hebben er terecht op gewezen dat accumulatie wellicht de voornaamste factor is van de Sovjet politieke economie.[4] Zij verlaten echter het goede spoor – waarschijnlijk omdat zij niet de moeite hebben gedaan om zelfs maar de Russische literatuur te lezen, die in vertaling beschikbaar is – wanneer zij dat allemaal toeschrijven aan het vraagstuk van defensie. Omdat die opvatting zoveel belang heeft, moet ik enige tijd besteden aan het aanwijzen van de andere componenten van de accumulatie en hun respectievelijk belang.
In de eerste plaats zijn er de onbetwiste en onbetwistbare investeringen in niet-militaire goederen. Op basis van één van de beste schattingen die gemaakt zijn, kunnen de niet-militaire aanwendingen op zowat 3/4 geraamd worden van de totale output aan machinebouw tijdens de meest recente periode. Dit overtreft, zoals men zou verwachten, het cijfer voor de VSA, maar laat nog ruimte voor andere vormen van investering.[5] In deze laatste categorie vallen herstellingen en vervangingen evenals algemene kapitaalgoederen met inbegrip van bouw. Dit schijnt inderdaad een eerder belangrijke rol toe te kennen aan niet-defensie accumulatie. Zelfs indien we aan defensie een hoger cijfer zouden toewijzen, moeten twee vragen een antwoord krijgen. 1) Wat gebeurde er met de niet-defensie uitgaven in de periodes dat defensie uitgaven naar omlaag gingen – zulke periodes kwamen voor na de Tweede Wereldoorlog, de Koreaanse oorlog en enkele jaren na de val van Chroesjtsjov. Welnu, we weten wat er gebeurde: terwijl de consumptie met een relatief trager ritme toenam, groeiden de investeringen in niet-defensie productiemiddelen sneller aan, met de Kosygin-periode als een mogelijke uitzondering (wanneer we geen rekening houden met kleine variaties). 2) Aangezien voeding nagenoeg 60 % uitmaakt van het gezinsbudget (tegen 25 % in Groot-Brittannië), blijft de vraag waarom er zo weinig doorgesijpeld is naar de landbouwsector.[6] Hoe komt het dat, hoewel tractoren en landbouwmachines een normaal verschijnsel zijn op de boerderijen/landbouwbedrijven in de USSR, vlees, melk, fruit en groenten in vele steden van de SU moeilijk te verkrijgen zijn? Er is m.a.w. een enorme niet-militaire investeringssector die blijft aangroeien, maar die slechts een minimaal effect heeft op de levensstandaard. Bovendien is het niet heel moeilijk om aan te tonen dat landsverdediging zelf onder dezelfde problemen te lijden heeft, d.w.z. onder een laag investeringsrendement. Eén raming stelt de frequentie waarmee machines in de SU, met inbegrip van de defensiesector, defect raken op drie tot viermaal die van de VSA; het is derhalve niet verrassend te vernemen dat de SU meer mensen te werk stelt voor het herstellen van de machines dan voor het eigenlijk produceren ervan.[7]
Als we terugkeren naar het probleem van de accumulatie, blijven we met de vraag waarom investeringen in niet-militaire goederen zouden moeten stijgen tot op een punt waar er schijnbaar geen ruimte zou zijn voor gebruiksgoederen,[8] en de zware industrie met een veel sneller ritme blijft stijgen dan de lichte industrie, met schijnbaar weinig of geen effect op de levensstandaard. Dit is geen kwestie van groeivoeten, maar van waarom de voeding het hoofdprobleem blijft van het grootste deel van de bevolking en de huisvestingsnorm weinig hoger ligt dan de ruimte voor een doodskist (zoals dat in de volksmond luidt). Wanneer dit gedurende 40 jaar het geval is geweest, dan is er onbetwistbaar een fundamentele kracht aan het werk, die marxisten een wet noemen. Het is duidelijk dat de industrialisatie de bevolkingsbasis van het platteland naar de steden deed verschuiven, en toen die gecombineerd werd met de collectivisering, stelde ze op een efficiënte wijze een eind aan het politiek belang van het platteland. Alhoewel vandaag 40 % van de bevolking in de dorpen woont, zijn minder dan 30 % van hen boeren die hun brood verdienen in de landbouw, en wanneer men rekening houdt met het onevenwicht tussen de geslachten, ligt het aantal families dat volledig actief is in de landbouw nog lager. Momenteel vertolken de toegevingen alleen maar de voedselbehoeften van de steden en niet de wens om hun ontevredenheid te temperen. De industrialisering en de collectivisering braken voorgoed de politieke macht van de Sovjetboer en installeerde de Sovjetelite, of in die periode, de bureaucratie. Onafhankelijk van hun wil construeerden ze een systeem, geen sociaaleconomische formatie, dat bleef voortbestaan met behoud van talrijke karakteristieken ervan. De verbruiksgoederenindustrie, georganiseerd in grote eenheden, kan ongetwijfeld gemakkelijker gecontroleerd worden en vereist een grotere bureaucratie, maar dit vormt een bijkomstige reden. De toedracht van de zaak is dat de elite steeds weer verklaard heeft dat er meer verbruiksgoederen moesten geproduceerd worden. Zo werd op het 17de partijcongres in 1934, de drastische verhoging van de consumptiegoederenproductie en de kwaliteitsverbetering als een onmiddellijke taak gesteld.[9] Op het 19e partijcongres in 1952, zien we dat een aanzienlijke stijging van de levensstandaard opnieuw tot de essentiële doelstellingen van het plan behoort.[10]
Vandaag hebben de Sovjetleiders nogmaals bevestigd dat de levensstandaard moet verhoogd worden en de kwaliteit moet verbeteren.[11] Bijna 50 jaar geleden, in de periode van het grote goederentekort, wees Preobrazjenski, samen met andere marxisten, op de noodzaak om de productie van verbruiksgoederen te verhogen ten einde de Sovjeteconomie te stabiliseren. Hij en Boecharin verschilden van mening over de vereiste groeivoet voor de zware industrie maar ze waren het eens over de noodzaak tot relatief snelle opbrengsten. De waarschuwing van Preobrazjenski van 1931 betreffende de accumulatie kan als een profetie beschouwd worden.[12]
Als vertegenwoordigers van de Sovjetelite zouden de Sovjetplanners de productie van alle verbruiksgoederen zo snel mogelijk willen laten verlopen maar enerzijds worden ze gehinderd door de snelle bewapeningstoename en anderzijds vooral door de aard van het Sovjetsysteem.[13] In een situatie waarin de mensen subjectief het systeem willen veranderen maar daar niet in slagen, moeten we tot het besluit komen dat er één of andere sociale wet bestaat die meer gewicht heeft dan de wil tot verandering.[14] Wanneer we deze wet proberen bloot te leggen stuiten we zeer snel op het brutale feit van de enorme verspilling in de Sovjeteconomie. Dit leidt tot defensiekosten die veel hoger liggen dan vereist is in een rationele economie. De verspilling van de hulpbronnen is zo enorm dat één van de “liberale” economisten van het establishment stelde dat een productieverhoging van 30 tot 50 % zou resulteren uit de invoering van een minder irrationeel systeem.[15] Wanneer hij het heeft over 30 tot 50 %, kunnen we er van uitgaan dat het zeker 5 tot 10 maal meer is.
1. In de eerste plaats is er de basisfactor van de lage kwaliteit van de productie. Het ergste is niet dat de sovjetverbruiksgoederen minder lang meegaan dan hun Westerse tegenhangers of dan hun ontwerpers op het oog hadden, of zelfs niet dat speciale opslagplaatsen moesten gebouwd worden om de overvloed aan ongewenste artikelen te stockeren. Dit alles is vervelend genoeg maar de gevolgen worden meer aangevoeld wanneer het gaat over de productiemiddelensector. Wanneer, ondanks de aansporingen van de zogenaamde planners en alle mogelijke kwaliteitsverhogende stimuli die de laatste 50 jaar met weinig resultaat werden toegepast, er meer mensen betrokken zijn bij het herstellen van de machines dan bij hun constructie of bij de productie van verbruiksgoederen,[16] dan wordt het duidelijk dat de verspilling in de kern van het economisch systeem zit. Om een idee te geven van de aard der oorzaken en gevolgen van de slechte kwaliteit die wordt geproduceerd, kunnen we het volgende voorbeeld aanhalen: in een artikel in de Pravda (23 maart 1972) dat handelt over de productie en het gebruik van landbouwmachines, wordt het probleem van de lage kwaliteit van de onderdelen bediscussieerd. Nadat een heel aantal ontoereikende onderdelen worden opgesomd, schrijft de Pravda dat dit getal in feite nog een onderschatting is omdat te weinig onderdelen als deficiënt worden aangegeven en ingeleverd om de toestand te vermijden dat de onderdelen niet of veel te laat zouden worden teruggezonden. Met andere woorden, reserveonderdelen zijn moeilijk te krijgen. Alles bij elkaar hoeft dat geen verwondering te wekken aangezien er, ingevolge het gangbare tempo waarmee defecten optreden, zoveel door herstellingen worden opgeslorpt dat, indien de nodige uitrusting beschikbaar zou zijn, een geheel nieuwe sector, groter dan beide andere, zou moeten uitgevonden worden in de marxistische economie. Alsof dat nog niet erg genoeg was, blijken bovendien de herstellingen zelf van slechte kwaliteit te zijn. Ze worden mechanisch en zonder enig onderzoek uitgevoerd, met het gevolg dat, om beschuldigingen van slecht werk te vermijden, de gehele tractor ontmanteld en herbouwd wordt, zelfs wanneer het om een onbelangrijk defect gaat. Volgens het Staatsunie-tractor-instituut is het resultaat dat 2,5 maal de oorspronkelijke kostprijs van de tractor besteed wordt gedurende zijn 8-jarige levensduur. Het is dan ook niet verwonderlijk dat steeds meer reserveonderdelen nodig zijn. Het ontbreken van onderdelen vervult een controlefunctie op onnodige reparatie-uitgaven maar dat leidt uiteraard tot productieonderbrekingen in de ganse economie. Deze toestand wordt nog verergerd doordat de tractorbestuurders de verkeerde soorten olie en brandstof gebruiken en hun voertuigen voor andere dan landbouwdoeleinden aanwenden (bv. voor privévervoer). Het artikel wijst erop dat het hier niet gaat om boeren die niet weten hoe ze machines hanteren aangezien deze mensen geschoold zijn en trouwens een speciaal statuut genieten op het landbouwbedrijf. De reden moet elders gezocht worden en dat is in werkelijkheid de kern van het artikel.
Samenvattend kunnen we stellen dat productie van slechte kwaliteit ertoe leidt dat aanzienlijk méér van de gevraagde goederen nodig zijn, dat er een onverzadigbare vraag naar onderdelen optreedt en dat er een reparatie-industrie is gegroeid die zichzelf voedt omdat de herstellingen slecht worden uitgevoerd tegen kostprijzen die veel hoger liggen dan nodig. Sommigen zullen beweren dat de arbeiders in de USSR boeren zijn. Maar er zijn nu al meer dan 40 jaar verstreken sinds het eerste vijfjarenplan. Zijn de kleinkinderen van boeren dan ook boeren? De arbeidersklasse van de USSR kan op zijn minst vergeleken worden met de Japanse en toch hanteert ze de machines niet op zo’n manier dat er een minimaal gebruik van kan gemaakt worden of bekommert ze zich om de slechte kwaliteit van haar productie. De reden heeft weinig te maken met het verleden maar veel met het economisch systeem.
2. Een tweede vorm van verspilling in de USSR zit hem in de trage invoering van nieuwe technologie. Mandel stelt dat een socialistisch systeem superieur is omdat het de nieuwe technologie sneller kan invoeren en hij haalt het voorbeeld van de USSR aan.[17] Dit zou volledig juist zijn wanneer het zou toegepast worden op een toekomstig socialistisch systeem in plaats van op de Sovjet-Unie. In feite bestaat daar een negatief aansporingssysteem of een positief ontmoedigingssysteem met betrekking tot de invoering van nieuwe technologie. Dit is vanzelfsprekend voor iedereen die zich bezighoudt met de studie van de USSR maar het is van groot belang om te kijken naar de wijze waarop dit werkt.[18] Zolang er een basisindicator bestaat, of het nu fysieke output of winst is, zal de invoering van nieuwe technologie deze succesindicator verstoren. Elk nieuw product of procedé stelt talrijke problemen bij de massaproductie, die opgelost of weggewerkt moeten worden.
Het voorbeeld van Rolls Royce heeft dit duidelijk aan het licht gebracht maar terwijl in het Westen de risico’s naar verhouding beloond worden of aangenomen wordt dat slechts een deel van het totaal geïnvesteerde bedrag vruchten afwerpt, bestaat er in de USSR geen gelijkaardige aansporing voor dit risico. Een hele reeks premies werden ingevoerd maar het effect op de productie is onvoorspelbaar zodat er geen echt aansporingssysteem kan bestaan zolang de basisindicatoren voor de productie in reële of waardetermen worden uitgedrukt. Tenzij het de onderneming vrij staat om overtollige arbeiders te ontslaan en tenzij de prijzen verhoogd worden om vraag en aanbod te weerspiegelen, kan de invoering van nieuwe technologie of van een nieuw product een kostenstijging betekenen die niet door de prijs gecompenseerd wordt, zelfs wanneer winst een indicator vormt. Er is ook het bijkomend nadeel dat de productie voor een bepaalde periode verstoord wordt met het resultaat dat de bedrijfsleider geheel of gedeeltelijk zijn premie verliest.[19] Aangezien er een tamelijk grote mobiliteit van bedrijfsleiders bestaat (ze blijven niet lang op dezelfde post), zal geen enkele intelligente directeur, die over enige ambitie beschikt, de invoering van nieuwe technologie toestaan. Om die reden is de situatie exact dezelfde voor wat betreft de invoering van vervangend vast kapitaal. Op 3 februari 1972 verscheen in de Pravda een artikel waarin, aan de hand van het voorbeeld van een bedrijf in Krasnodar gesteld werd dat “het collectief eerlijk gezegd niet genoeg prikkels heeft om de productie te verhogen door de invoering van nieuwe technologie ... de vernieuwing van vast kapitaal wordt niet beloond.” Dit alles betekent dat nieuwe techniek en nieuw vast kapitaal slechts ingevoerd worden wanneer het absoluut noodzakelijk blijkt en essentieel als resultaat van niet te omzeilen administratieve druk. Sacharov heeft reeds gewezen op het feit dat de USSR op technologisch gebied steeds verder achter raakt op het Westen.[20] Voor hem stelt dat het probleem van het potentieel surplus maar het heeft ook een onmiddellijk gevolg in de mate dat verouderde technieken en producten meestal van mindere kwaliteit zijn dan de moderne en dit effect wordt versterkt wanneer het vast kapitaal niet vernieuwd wordt. De productie kost met andere woorden meer dan in het kapitalisme en zeker dan in het socialisme. Een levendig voorbeeld uit de defensiesector betreft het geval van het overgebruik van metalen voor machines, dat geschat wordt op minstens één derde méér dan in de USA.[21]
3. Dit leidt tot de derde belangrijke bron van verspilling in de economie: het enorm aantal mensen die ondergebruikt worden. Een prominente Sovjeteconomist heeft in een toespraak het aantal mensen dat uit de productie zou kunnen verwijderd worden zonder daling of zelfs met een stijging van de productie, geschat op 15 miljoen (één vierde of meer van alle productiearbeiders).[22] De oorzaak hiervan is dat momenteel niemand wegens overtolligheid kan ontslagen worden, zodat de invoering van nieuwe technologie leidt tot het tewerkstellen van nieuwe geschoolde arbeiders zowel als oude, waardoor bij elke verandering de kosten opgedreven worden.[23] Dit heeft tot resultaat dat de afgelopen jaren overtolligheidsexperimenten werden doorgevoerd. Het CC van de partij verklaarde eind 1970 dat het Sjtsjekinski-overtolligheidsexperiment (waarbij arbeiders inderdaad andere jobs vonden) moest veralgemeend worden, maar aangezien de wet op de ontslagen niet werd ingetrokken blijkt de weerslag tot nu toe minimaal te zijn.[24] Er is ook sprake van de vrouwen er toe aan te zetten om thuis te blijven en de kinderen te verzorgen, waardoor het aantal arbeidskrachten verminderd wordt, aangezien 90 % van de vrouwen werkt.[25] Bovendien bestaat er een echte werkloosheid. In 1964-65 bereikte ze een tamelijk hoog peil wegens de beperkingen op de arbeidsmobiliteit en de moeilijkheid om in sommige steden aan werk te geraken.[26]
4. De vierde categorie van verspilling zou men het ondergebruiken van de bestaande of potentiële capaciteit kunnen noemen. In de eerste plaats komt dit tot uiting in de slechte verdeling van de middelen, hetgeen te wijten is aan het feit dat in een toestand van veralgemeend tekort alle bedrijven het maximum vragen, of ze het nu nodig hebben of niet. Zo zijn er in het tractorenvoorbeeld, volgens het artikel, enorme hoeveelheden ongebruikte onderdelen in voorraad bij de collectieve boerderijen, deels omdat het bedrijf ze in reserve wil houden en deels omdat niemand er weet van heeft. In de tweede plaats wordt de capaciteit ondergebruikt wegens defecten, hetzij van de voorraden, hetzij van de machines in het bedrijf.[27] Dit weerspiegelt zowel de slechte kwaliteit als de gebrekkige planning. In de derde plaats is er de zogenaamde “verkwisting van hulpbronnen”, veroorzaakt doordat bedrijven en machines steeds een langere constructie- of installatietijd vergen dan voorzien. Zoals iedereen weet die de toespraken van de Sovjetleiders en meer bepaald van Chroesjtsjov gelezen heeft, is dit een uiterst belangrijk probleem want wanneer te veel bedrijven of fabrieken in deze situatie verkeren, ontstaat er een toestand waarin bedrijven produceren voor méér bedrijven, d.w.z. om bestaande werven af te werken moeten steeds meer bedrijven gebouwd worden. Er moest inderdaad een moratorium voor de bouw van fabrieken afgekondigd worden. Wanneer dit gebeurt zal het plan nooit verwezenlijkt worden, hoe laag de doelstellingen ook mogen zijn.[28] Dit komt naar mijn mening niet voort uit het feit dat de Sovjetplannen te sterk opgesteld zijn maar wel doordat ze strak moeten zijn, onafgezien van de vooropgestelde groeivoet.
De laatste bewering vereist enige toelichting. Omdat het centrum weinig echte informatie bezit en omdat alleen zijn meest gedetailleerde en expliciete instructies gevolgd worden, volgen de bedrijven over het algemeen gewoon de logica van het systeem van premie-indicator-sociale beloning. Zelfs wanneer een lagere output gewenst wordt door het centrum, zal oververvulling overal waar mogelijk automatisch optreden en zal het naar verhouding beloond worden terwijl de consumptiegoederensector aan het einde van de keten de nodige middelen niet zal ontvangen. De beschikbare extraonderdelen en producten zullen onmiddellijk opgeslorpt worden, ofwel door wachtende bedrijven of door voorraaddepots van bedrijven die anticiperen op onvoldoende toelevering. Er zal dan een verdere vraag ontstaan naar nieuwe bedrijven die de schaarse goederen kunnen produceren. Arbeiders met lagere doelstellingen zullen dan aan een lager tempo werken. Dit lijkt op een systeem waarover men de controle verloren heeft en dat is het ook. Naast een tiental indicatoren die door het centrum worden vastgelegd, zoals staal, steenkool, energie, enz., is de rest van het werk van het centrum overwegend organisatorisch: er over waken dat de economie niet ineenstort, of als men wil, soepeler draait. Zijn informatie is gering en de werknemers in de bedrijven, die alleen geïnteresseerd zijn in de maximalisering van hun persoonlijke welstand, zullen slechts de formele instructies vervullen, zelfs als dat vaak tot absurditeiten leidt. Tegenover een situatie waarbij het in hun voordeel is om een indicator te maximaliseren, of die nu winst genoemd wordt of een andere naam krijgt, zullen ze het centrum verkeerd inlichten over hun mogelijkheden en zullen ze het productengamma voortbrengen dat hen het best past.[29] Wanneer de indicator gebaseerd is op de totale productie zullen ze de vereiste hoeveelheid onbruikbare goederen van slechte kwaliteit voortbrengen wanneer het gaat om de totaal verkochte waarde zullen ze de meest gevraagde goederen voortbrengen met hoge kosten en, omdat er geen concurrentie bestaat, van slechte kwaliteit: en wanneer winst de maatstaf vormt, zullen ze materialen van de slechtste kwaliteit (de goedkoopste) gebruiken en zo weinig mogelijk tijd gebruiken en een product vervaardigen dat zo snel mogelijk aan een zo hoog mogelijke prijs kan verkocht worden, zoals nagemaakte iconen of schoenen met zeer kleine hoeveelheden leder, en zullen ze de productie vermijden van zaken waarvan de verkoop enige tijd vraagt, zoals boeken. Het is niet zo dat niemand zou weten wat er geproduceerd zou moeten worden of hoe dat zou moeten gebeuren of welk productengamma te verkiezen valt. De bedrijfsstaf weet dat zeer goed maar het is niet in hun belang.
Met andere woorden, aangezien de economie niet kan gecontroleerd worden door het centrum, wordt ze niet gepland maar beheerd.
Liberman stelde het probleem als volgt: “Het oude systeem van economisch management was goed geschikt voor het bereiken van zijn voornaamste doel: het mobiliseren van hulpbronnen en hun concentratie op de meest dringende behoeften van de staat. Het was vooral gericht op kwantitatieve, extensieve productiegroei.[30] Zoals ik aan de hand van citaten aangetoond heb bestaat het probleem nog steeds en de invoering van de winst zal op zichzelf niets veranderen aan de toestand. Een geplande economie vereist een bewuste controle van de maatschappij en de economie door de democratische vertegenwoordigers van de meerderheid – de arbeidersklasse. Bij afwezigheid daarvan ontstaan een reeks conflicten en belangen tussen en in de schoot van sociale groepen, met het resultaat dat de richtlijnen van de centrale planners slechts opgevolgd worden in de mate dat ze overeenkomen met de persoonlijke belangen van de individuen, terwijl de eliteplanners slechts vervormde informatie krijgen. Bijgevolg gaat de fundamentele conceptie verloren van planning als instrument voor het vergemakkelijken van de rationele organisatie van de economie. Om die reden is het standpunt van hen die de USSR beschouwen als een arbeidersstaat of als socialistisch omdat er gepland wordt of omdat ze die planning in ieder geval als één van de karakteristieken aanzien, naast de kwestie. Het is een georganiseerde of beheerde economie waarvan het grootste deel door niemand gecontroleerd wordt. Uit het bovenstaande citaat van Liberman blijkt dat sommigen in de USSR deze zienswijze bijtreden en een aantal Westerse economisten zijn eveneens tot deze vaststelling gekomen.[31] Het probleem met de meesten onder hen is echter dat ze de zaak op een fetisjistische manier stellen omdat ze geen rekening houden met de daarbij horende sociale verhoudingen. Aangezien ze geen marxisten zijn ondernemen ze evenmin een poging om de essentiële dynamiek van het systeem en de wetten die daarin aan het werk zijn te begrijpen.
Historisch is het duidelijk dat de organisatie van de economie met behulp van middelen die op sommige momenten weinig méér waren dan georganiseerde terreur, diende tot het bereiken van een bepaalde industrialiseringsgraad van de economie. Daarna was het enige resultaat echter dat het systeem toenemende verspilling produceerde, spijts alle pogingen van de elite om dit proces af te remmen. De verspilling neemt toe omdat een meer complexe economie en een moderne industrie een grotere exactheid in tijd en kwaliteit vereisen. De oorspronkelijke industrialisering was enorm verspillend, vooral op het vlak van mensenlevens, maar een moderne, geïndustrialiseerde economie vereiste een intensieve ontwikkeling. Hoe intensiever en gecompliceerder de economie is des te langer de hiërarchische keten en des te ondoorzichtiger de economie, en des te groter de vervormingen en hun relatief belang. De verspilling zelf ontstaat uit een fundamenteel conflict tussen de noodzaak tot economische organisatie en het eigenbelang van de individuen die tot de elite en de intelligentsia behoren.
Zoals ik betoogde is het fundamenteel verkeerd om te discussiëren in termen van conflict tussen planning of de wet van de planning en de markt of de waardewet. Aangezien er inderdaad weinig meer bestaat dan een poging om te vermijden dat de verspilling de ganse consumptie zou versmachten, heeft de huidige organisatie weinig gemeen met Preobrazjenski’s planningsconcept. Het oorspronkelijke conflict voltrok zich tijdens de periode van de Nieuwe Economische Politiek en weerspiegelde de sociale klassen van die tijd zodat de bewering dat planning of de wet van de planning momenteel in zekere zin bestaat, slechts een esoterische manier is om te zeggen dat er in zekere zin van een arbeidersstaat kan gesproken worden. Het wordt tijd dat we onze ideeën actualiseren, zeker wanneer we er ons rekenschap van geven dat de sociale groepen die ontstonden, niet meer dezelfde zijn als die in 1928-29. Wanneer we discussiëren vanuit de huidige situatie dan moeten we erkennen dat er een andere vorm van conflictsituatie gegroeid is uit de oorspronkelijke opvattingen van Preobrazjenski. In plaats van de wet van de planning kunnen we nu spreken over de wet van organisatie, die uitdrukt dat de elite haar bezigheden en haar privilegies moet handhaven doorheen de functionering van de economie. Dit is essentieel opdat ze haar bestaan als een sociale groep zou kunnen garanderen. Mandel heeft beweerd: “de bureaucratie beschikt niet over politieke, sociale of economische middelen om de verdediging van haar specifieke materiële belangen te laten samenvallen met de productiewijze waaruit ze haar privilegies afleidt.”[32] Wanneer we voorlopig enkele gebruikte termen buiten beschouwing laten, dan blijkt deze bewering zeer twijfelachtig. In de mate waarin de elite (als geheel van economische, politieke of militaire managers en administratoren) haar organisatorische taak vervult, zorgt zij er voor dat de productie ontwikkeld wordt. Het feit dat daarbij aanvankelijk naakt geweld en terreur werden aangewend verandert hieraan niets, temeer daar deze ook nu nog niet zo diep onder de oppervlakte sluimeren. Ik zou nog verder willen gaan en beweren dat wanneer de Sovjetelite haar taken (mobilisatie, geweld en coördinatie) niet meer zou vervullen, de productie waarschijnlijk zou dalen.
In navolging van Trotski houdt Mandel vol dat de bureaucratie door haar consumptiebelangen aan het systeem zijn fundamentele dynamiek verleent. Indien er niet meer dan dat mee gemoeid is, wordt het moeilijk om te begrijpen waarom er in de USSR een ontwikkeling heeft plaatsgegrepen. Die zou dan tot stand komen ondanks hen die de economie beheren, maar door wie? Groei heeft geen mystieke oorzaken. Degenen die deze mening verdedigen hanteren het begrip “schaarste” maar de elite heeft reeds sinds geruime tijd een inkomen dat vergelijkbaar is met haar alter ego in het Westen. Wanneer ze alleen maar zou willen consumeren, dan zou ze Russisch hout ruilen voor Britse of, waarschijnlijker Duitse consumptiegoederen. In de mate waarin ze handelt in haar eigen belang wordt dit gemedieerd door haar bezigheid die erin bestaat de maatschappij te beheren. Een lid van de kapitalistische klasse handelt ook in zijn voordeel wanneer hij meerwaarde accumuleert. Het essentiële punt is dat ze een bepaalde sociale functie in de productie vervullen, die leidt tot het ontstaan van een productieverhouding. Men moet niet denken dat de leden van de elite zich niet bewust zijn van de tegenstellingen tussen hun richtlijnen en de vervulling ervan. Integendeel zelfs: ze werken op basis van de niet-vervulling en van de contradictie tussen de resultaten en de vereisten. Dientengevolge vervullen ze een essentiële rol in het bestaande systeem. Indien ze zouden verwijderd worden zou er ofwel een totale ineenstorting of een ander systeem ontstaan. De geschetste vormen van verspilling berusten allen op de antagonistische verhouding tussen een deel van de elite, de intelligentsia en de arbeidersklasse in relatie tot de elite als een sociale groep. Dat de basis van de contradictie het onmiddellijk uitgedrukt zelfbelang is, betekent niet dat ze allen geïnteresseerd zijn in consumptie. Het essentiële punt wordt uitgedrukt in de stelling van Preobrazjenski: de USSR heeft niet de voordelen van het socialisme maar heeft die van de kapitalistische economie verloren.[33] Wanneer we dit naar vandaag toe vertalen, betekent het dat er geen ander dan een kapitalistisch of een socialistisch motivatiesysteem kan werken. De motivatie voor de bedrijfsleider is enerzijds de geldelijke beloning die afhangt van de vervulling van de succesindicatoren en anderzijds de voorrechten en promotie die samenhangen met een correcte interpretatie van de economische en politieke situatie. Omdat beide factoren in het spel zijn worden de richtlijnen van het centrum niet gewoon tot een karikatuur gemaakt. Het is geen historisch ongeval dat het economisch systeem met zichzelf in tegenspraak is. Het is de weerspiegeling van de onzekerheid van het systeem zelf. Iedereen die enige kennis heeft van de ondergrondse sovjetpublicaties of die een tijdje in het land gewoond heeft, heeft de allesdoordringende ontevredenheid in de USSR kunnen waarnemen. Zonder twijfel zijn er nationalisten, antisemieten en van nature volgzame mensen maar omdat de productieverhoudingen doorzichtig zijn, zijn de meeste individuen in ondergeschikte sociale posities ontevreden over het systeem. De leden van de elite zelf zijn ontevreden wegens de inefficiëntie van het systeem en de onontbeerlijke strakke controle. De enige manier waarop het systeem kan gehandhaafd blijven is door de daadwerkelijke atomisering van de bevolking. Het essentiële punt is hier dat de bevolking niet bij machte is om effectief te communiceren op het niveau dat nodig is om fundamentele problemen in de economie te kunnen aanpakken. Het resultaat is dat niemand onaangename informatie wil meedelen, niemand wil verantwoordelijkheid opnemen. Er bestaat met andere woorden een ondoordringbare barrière tussen de bedrijfsleider en het centrum die nog versterkt wordt doordat er een gelijkaardige barrière bestaat tussen de individuen en tussen de sociale groepen, de intelligentsia en de arbeidersklasse. Daarom kan men niet vermijden dat elke persoon een minimale prestatie levert, welke ook de aangewende stimuli zijn (met uitsluiting van de volledige invoering van het marktprincipe en de daaruit voortvloeiende gevolgen). Dit heeft niets te maken met de waardewet die aan het werk zou zijn maar met het feit dat elk individu in een tot nu toe nog in geen enkele maatschappij voorgekomen mate geprivatiseerd is. De belangen van de individuen contrasteren fel met de schijnbare belangen van de maatschappij, feller zelfs dan in de kapitalistische maatschappij ... Deze houding wordt het duidelijkst geïllustreerd wanneer in het Westen gearriveerde Sovjetemigranten meestal hun sympathie beginnen betuigen voor de rechterzijde en dikwijls zelfs voor uiterst rechts, die dan als de vertegenwoordigers van de rechten van het individu worden aanzien.
Op het niveau van de maatschappij komt de contradictie tot uiting als een geatomiseerde maatschappij, geatomiseerd ten behoeve van de stabiliteit, die geïntegreerd moet worden om te kunnen functioneren en dit wordt gedaan door eliteorganisatie of door zogenaamde planning. Het zou ook kunnen uitgedrukt worden als een wet van organisatie die zowel complementair als tegengesteld is aan een wet van privéwinst of privébelang.
Om verwarring te vermijden werd tot nu toe de waardewet niet ter sprake gebracht maar er moeten toch enkele opmerkingen worden gemaakt. Opdat er meerwaardeproductie zou bestaan moet er uiteraard waarde zijn en opdat er waarde zou bestaan moet er ruil zijn. Wat de Sovjeteconomisten hierover zeggen moet minder als een beschrijving van de werkelijkheid worden beschouwd dan als projecties van wat ze zouden willen zien. In ieder geval bestaan er alle mogelijke denkrichtingen, van deze die de waardewet niet zien optreden tot deze die ze in volle ontplooiing van haar macht zien. Wegens de censuur kunnen ze niet toegeven dat de beperkingen veel groter en kwalitatief anders zijn dan degene die het monopoliekapitalisme oplegt. In de eerste plaats gebeurt de distributie, die sommigen onder de waardewet laten vallen, rechtstreeks. Behoudens enkele uitzonderingen is de huisvesting, die toegekend wordt door het plaatselijke bedrijf of de stadssovjet aan huurprijzen die het nulpunt benaderen, eraan onttrokken. Voor wat betreft voedsel behoren degenen die geld hebben en het kunnen gebruiken tot de gelukkigen. Voor de meeste mensen, vooral voor hen die niet in de grote steden wonen, zijn twee dingen belangrijker dan geld: tijd (om in de rij te staan) en de juiste contacten om aan voedsel te geraken. Daarbij hebben we het niet over de niet onaanzienlijke sector die zichzelf bedruipt. Het privéperceel is wijd verbreid buiten de landbouw. In de tweede plaats is het zo dat hun geld geen waarde heeft aangezien de van staatswege vastgestelde prijzen niet in verhouding staan tot de kosten en in het geval van duurzame consumptiegoederen, voor zover ze beschikbaar zijn, zo hoog liggen dat ze door de meeste mensen niet kunnen gekocht worden. Om die reden heeft een extrapremie van 5 of 10 roebel per maand voor de meeste arbeiders geen enkele betekenis. Ze zullen in geen geval harder werken uit reactie op zo’n aansporing. Geld dat nauwelijks uitgegeven kan worden heeft weinig nut. Het kan zelfs niet gespaard worden gezien de manier waarop de Sovjetregering in het verleden steeds geweigerd heeft om de staatsschuld terug te betalen aan de bevolking en de interne valuta arbitrair gedevalueerd wordt, om dan nog maar te zwijgen over het effect van enorme prijsstijgingen. Voorts worden de echte distributieverschillen tussen de sociale groepen onder directe en natura vorm tot stand gebracht. De elite krijgt bijvoorbeeld haar huisvesting, auto’s met chauffeur en de facto privéauto’s, voedsel, kleding, gezondheidszorgen, reizen, enz. ofwel gratis ofwel aan zeer lage prijzen in eigen speciale winkels. Men moet niet geloven dat dit alleen geldt voor het Centraal Comité want bedrijfsleiders, legerofficieren, de KGB, hebben allen hun eigen bevoorradingsfaciliteiten. Met andere woorden, distributie is verbonden met de sociale groep, rechtstreeks door staatstoewijzing of door direct contact.
Bij afwezigheid van concurrentie is de tijdens de productie gemaakte winst louter een technisch verschijnsel tot op vandaag zijn de doelstellingen essentieel gebaseerd op fysieke indicatoren, en aankoop en verkoop tussen bedrijven zijn overwegend boekhoudkundige verschijnselen. Wanneer de waardewet dan al zou functioneren is ze onherkenbaar vervormd. De totale vraag voor de markt zou onbegrijpelijk zijn indien de waardewet reeds bestond. Degenen die dit debat bestudeerd hebben zijn reeds lang tot de conclusie gekomen dat de verschillende Sovjetscholen, om hun wensen te kunnen rechtvaardigen, moesten verklaren dat ze al bestond. Wanneer de waardewet reeds grotendeels bestaat dan vraag je enkel dat ze een meer rationele vorm aanneemt. De verkoop van flatwoningen aan prijzen die de arbeiders niet kunnen betalen kan dan gemakkelijk gerechtvaardigd worden net zoals de productie en de verkoop van auto’s aan hoge prijzen aanvaard kan worden als een rationele uitbreiding van het bestaande prijzensysteem. Dit is nu aan ’t gebeuren maar het moet onderkend worden als een belangrijke wijziging binnen het sociale systeem. De voorgestelde invoering van de markt kan een technisch verschijnsel lijken voor de gefetisjeerde Westerse (of Oostblok-) economist of hij zich nu socialist noemt of niet, maar het voorstel houdt wel in dat het doorsneelid van de intelligentsia aanzienlijke voordelen verwerft ten koste van de arbeidersklasse. Samengevat: wanneer je uitgaat van de veronderstelling dat de waardewet dominant is in de USSR zal je ongetwijfeld nooit van je stuk gebracht worden (Naville, Cliff, Mattick) maar de verwrongen vorm waarin men ze meent te zien optreden betekent dat deze auteurs meer tijd besteden aan het verklaren van de afwijkingen dan aan het bediscussiëren van de tendensen in de maatschappij.
Het lijkt mij nuttiger en correcter om de USSR te bekijken als een maatschappij die haar eigen dictatuur van het proletariaat uit de weg geruimd heeft. Het resultaat is het bestaan van overblijfselen uit beide formaties. Het gevolg daarvan is de totstandkoming van een specifiek economisch systeem waarin deze resten duidelijk zichtbaar zijn maar dat tegelijkertijd de fundamentele stimuli van beide formaties mist. Daarom heeft het een hoger niveau van contradictie dan elke andere sociaaleconomische formatie. Ik zal aantonen hoe dit van toepassing is op de zogenaamde bureaucratie en op de arbeidersklasse.
Trotski had gelijk toen hij verwees naar het bestaan van een bureaucratie die in de Sovjet-Unie regeerde in de periode voor zijn verbanning en waarschijnlijk een aantal jaren daarna. Sedert de dertiger jaren echter, met de grondige industrialisering van de USSR, is het niet langer waar dat iedereen tot het sovjet partij- of regeringsapparaat behoort, bevoorrecht is in termen van inkomen of macht. In een periode van veralgemeend tekort klopte het dat elkeen die een baan had op een kantoor er veel beter aan toe was dan de anderen. Hij bevond zich tevens in een feitelijke controlepositie wegens het gebrek aan complexiteit van de Sovjeteconomie en de weinige beschikbare specialisten. Sinds tientallen jaren zijn deze karakteristieken niet meer aanwezig. De gewone ambtenaren in het apparaat, die de miljoenen aanvragen die elk jaar gedaan worden, behandelen, verdienen minder dan de industriearbeiders en wanneer er een beslissing moet genomen worden die niet past in de instructies volgens de handboeken, zal die niet genomen worden. Er zijn nu méér dan 14 miljoen partijleden en men kan gemakkelijk aantonen dat bijna de helft van de mannelijke intelligentsia aangesloten is en dat hun loon en positie in vele gevallen toch niet veel beter is dan die van de gewone halfgeschoolde arbeider. De heersende en bevoorrechte groep in de USSR vormt met andere woorden slechts een deel van wat men de bureaucratie noemt – ze vormt er de elite van.
Om twee redenen noem ik het een elite en géén klasse. In de eerste plaats was, tot twintig jaar geleden, de mobiliteit naar de elite of de hoogste sociale groep toe zo groot dat deze groep niet voldoende samenhang kon verwerven om van een klasse te spreken. Zoals ik reeds stelde is dit thans niet langer het geval; de sociale mobiliteit, zowel binnen als buiten de elite, is sterk afgenomen terwijl haar gemeenschappelijke belangen meer op de voorgrond getreden zijn. Desalniettemin betreft het hier ook nu nog een sociale groep met interne tegenstellingen. Het sociaaleconomisch conflict tussen organisatie en privébelang bestaat in de schoot van de elite en maakt ze tot een onstabiele groep. Delen ervan worden inderdaad onderdrukt, zij het niet op dezelfde wijze als de gewone leden van de intelligentsia. Het gaat niet noodzakelijk om de controleverwerving door de technocratie, zoals Parkin of Mallet lijken te denken.[34] Wanneer men kijkt naar de samenstelling van het Centraal Comité wordt men onmiddellijk getroffen door het grote aandeel van diegenen die hoger onderwijs hebben gevolgd. Het valt te betwijfelen of men kan spreken van verschillende belangen op die basis, alsof sommigen efficiëntie zouden nastreven en anderen niet. Het essentiële verschil treedt op tussen hen die de maatschappij in haar geheel moeten beheren en dientengevolge hun onmiddellijke belangen daaraan ondergeschikt maken en hen die dat niet doen. Wanneer de economische hervormingen veel hogere vleesprijzen vereisen die meer vlees ter beschikking zouden stellen van diegenen die over meer geld beschikken maar minder van de arbeidersklasse waardoor de geheime politie meer werk zou krijgen, zullen ze twee keer nadenken vooraleer ze dergelijke maatregelen doorvoeren. Evenmin kunnen we sommige auteurs volgen in hun stelling dat de mannen aan de top gebonden zijn aan wat bestaat omdat ze in een ander, efficiënter marktsysteem hun baan zouden verliezen. Deze mannen beschikken integendeel over vaardigheden die in om het even welk systeem nodig zijn en waarschijnlijk evenzeer in een marktsysteem waarin de rol van de organisator niet onbekend is. De contradictie die binnen de elite optreed ligt in het hart van het systeem. In de tweede plaats groeide er sinds Trotski’s tijd een leger van 9 miljoen universitairen die een afzonderlijke sociale groep met eigen belangen vormen. Op zijn hoogste niveaus maken ze deel uit van de elite maar de overigen worden uitgesloten van de macht en hebben een levensstandaard die niet veel hoger en dikwijls zelfs lager ligt dan die van de arbeidersklasse. Zij zouden het meeste voordeel hebben bij de economische hervormingen en zij streven ook het sterkst naar een verandering van het economisch systeem. Zij zijn het sterkst geprivatiseerd en het sterkst gekant tegen organisatie, en zij identificeren centrale administratie en organisatie met socialisme. Het valt niet te verwonderen dat deze groep het gunstigst staat tegenover het kapitalisme, meestal onder de vorm van een kritiekloze bewondering voor de Verenigde Staten en de resultaten van de vrije onderneming. Tot niemands verbazing wil het lopende vijfjarenplan hun inkomens sneller verhogen dan die van de arbeidersklasse, om hun ontevredenheid te temperen. Tot nu toe hebben de marxistische theoretici gedaan alsof deze sociale groep nooit ontstaan is, alsof ze in de USSR dezelfde rol spelen als in het Westen. Wanneer de productiemiddelen genationaliseerd zijn wordt de macht uitgeoefend doorheen beroepsposities, zodat degenen, zoals de intelligentsia, die zich niet aan de top van de beroepsladder bevinden, een afzonderlijke sociale groep vormen, gebaseerd op hun positie in de maatschappelijke arbeidsdeling. Aangezien ze fysiek gescheiden zijn van de arbeidersklasse, ermee in concurrentie zijn voor de verdeling van de consumptiemiddelen, en ze het vanzelfsprekend achten dat ze recht hebben op een hogere levensstandaard, bestaat er tot op dit ogenblik een scherpe tegenstelling tussen de intelligentsia en de arbeidersklasse. Het is grotendeels het gevolg van de atomisering binnen de maatschappij dat de arbeidersklasse en de intelligentsia van elkaar gescheiden zijn door een enorme sociale afstand. Dit heeft tot resultaat dat een anders instabiele maatschappij gestabiliseerd wordt. Aangezien de intelligentsia hoogst elitair is en alleen belang stelt in haar eigen individuele zaken, is ze afgesneden van de enige kracht die de maatschappij kan veranderen en wordt ze dientengevolge uiterst pessimistisch, mystiek (de Russische ziel, het geloof in God...) en nationalistisch. Daarom is de elite er in geslaagd om het systeem ondanks zichzelf recht te houden. Natuurlijk is dit niet haar enig middel. Ze kan rekenen op de steun van de arbeidersklasse, die de intelligentsia misprijst.
De intelligentsia wordt zoals de rest van de maatschappij verdeeld door een seksuele uitbuiting die dezelfde mediërende rol speelt als die van de zwarten in de Verenigde Staten. De slecht betaalde jobs onder de intelligentsia en de arbeidersklasse worden uitgeoefend door vrouwen. De bijna volledige tewerkstelling van vrouwen in de Sovjet-Unie is een deel van wat ik de historische overblijfselen van de dictatuur van het proletariaat heb genoemd maar ze werd ondermijnd en praktisch in haar tegendeel omgevormd door de enorme hoeveelheden vrouwen die de minst gewaardeerde en minst verantwoordelijke jobs in de minst belangrijke sectoren van de economie uitoefenen. Dientengevolge liggen de lonen die aan de mannen uitbetaald worden gemiddeld 50 % hoger.[35] Hun hoger loon en meer verantwoordelijke positie is een onmiddellijk gevolg van de maatschappelijke uitbuiting van de vrouwen. Quotasystemen en uitsluitingen bestaan in bepaalde studierichtingen en jobs voor vrouwen, en terloops gezegd ook voor joden.
Tenslotte zou ik het willen hebben over de tegenstelling tussen de arbeidersklasse en de elite. Ik heb betoogd dat, aangezien er een conflict bestaat tussen eigenbelang en organisatie, dit een extreme vorm aanneemt tussen de intelligentsia en de elite, resulterend in handelingen van het type dat ik op bedrijfsniveau beschreven heb. De intelligentsia kan tenminste nog haar eigen voordeel bevorderen; op enkele marginale uitzonderingen na heeft de arbeidersklasse geen enkele aansporing tot produceren. Ze bevindt zich in een situatie waarin de productieverhoudingen doorzichtig zijn en de voorrechten van de elite overduidelijk blijken maar waarin ze geatomiseerd is zodat slechts occasionele en spontane acties mogelijk zijn. Het resultaat is dat de productie zich op een zo laag mogelijk niveau voltrekt en aangezien er in de praktijk beloningen noch sancties bestaan omdat ze niet ontslagen kunnen worden maar ook geen doeltreffende geldelijke compensatie ontvangen voor een extra-inspanning, produceren ze goederen van de laagst mogelijke kwaliteit aan het traagste tempo en met een minimale inspanning.[36] Indien er geen concurrentiecampagnes en acties voor kwaliteitsverbetering zouden georganiseerd worden, kan men zelfs betwijfelen of er van jaar tot jaar méér zou geproduceerd worden. Dit vormt een andere fundamentele reden voor het feit dat de strakke planning voortdurend strak blijft: de arbeider zal altijd naar beneden toe aanpassen maar slechts met de grootste moeite naar boven toe. Samengevat: de arbeider vervreemdt zijn arbeid op zo’n manier dat de verspilling in de economie en de maatschappij maximaal wordt. Hij wordt gecontroleerd via het binnenlandse paspoort dat geen verplaatsingen naar de grotere steden toelaat, via het arbeidersboekje, via een geheim dossier en door de operaties van de KGB in het bedrijf, om dan nog te zwijgen over zijn huisvesting die hem door het bedrijf wordt verschaft. Wanneer men beweert dat dit ook allemaal in het kapitalisme bestaat heeft men ongelijk. Een graad van controle zoals die in de USSR bestaat heeft nooit ergens bestaan.
Er wordt ongetwijfeld een surplus aan de arbeider onttrokken, dat voor een groot deel verspilling is maar opdat er sprake zou kunnen zijn van loonarbeid met toe-eigening van meerwaarde moet het bestaan van ruil aangenomen worden en het hoofdthema van mijn redenering was dat er slechts een afgedwongen eenheid in de productie bestaat met een twijfelachtige opbrengst voor beide zijden. Er bestaat een min of meer doorzichtige en gedwongen extractie van surplus maar men kan dit met evenveel reden loonarbeid/meerwaarde als feodalisme noemen. Anderzijds zou het duidelijk moeten worden uit wat ik geschreven heb dat de elite in geen geval handelt in het belang van de arbeidersklasse. In de mate waarin het regime het belang van de arbeidersklasse dient, bijvoorbeeld voor wat betreft de lakse arbeidsdiscipline, komt dit voort uit het feit dat die arbeidersklasse niets anders zal dulden. Ze handhaaft haar verworvenheden op bijna identieke wijze als de vakbonden in het Westen: door niet-samenwerking of door directe actie (stakingen). Een evolutie naar de markt zou ongetwijfeld leiden tot een inkomensherverdeling ten nadele van de arbeidersklasse, tot werkloosheid en tot een strakkere arbeidsdiscipline, om nog maar te zwijgen over hogere voedselprijzen. Voor zover de markt ingevoerd werd gebeurde dit reeds maar het moet niet geïnterpreteerd worden als kapitalisme of een verdere verwijdering van de arbeidersstaat. In zijn inherente logica betekent het een stap in de richting van het kapitalisme aangezien het het kapitalistisch motivatiesysteem, gebaseerd op winst en mededinging, evenals werkloosheid invoert. Tegelijkertijd zal de intelligentsia er beter bij varen en zal de elite geruster zijn. Dit is de trend en het is een onvermijdelijke trend die momenteel hoofdzakelijk wordt afgeremd omdat de arbeidersklasse die ontwikkeling niet zal toestaan. Maar die arbeidersklasse wordt geconfronteerd met de contradictie dat het bestaande systeem steeds verder in de crisis wegzinkt – de mislukte oogst van dit jaar is geen ongeval en de verspilling neemt steeds meer toe – zodat ze waarschijnlijk op lange termijn weinig te verwachten heeft wanneer de markt niet wordt ingevoerd. Voor haar is de enige oplossing het socialisme, de revolutionaire omverwerping van de heersende elite in Rusland.
_______________
[1] T. Cliff, Russia: A. Marxist Analysis, 3rd edition, August 1970. Op pagina 8 brengt hij zijn analyse kort naar voren. Militaire competitie leidde tot accumulatie die sociale differentiatie en het ontstaan van een nieuwe klasse veroorzaakte. De volgende stap is de behandeling van waarde en accumulatie in de USSR maar op pagina 159 lezen we dat die van buiten af bepaald worden. Het hele systeem draait dus rond de defensiesector. Hij vertrekt nergens van dat punt om datgene te behandelen dat in zijn analyse moet beschouwd worden als de ondergeschikte tendensen die in de maatschappij aan het werk zijn. Op een formeel niveau zijn de vraag voor een markt, de overgang naar lagere groeivoeten en de consumptiegoederen in tegenstelling tot productiemiddelen of de schijnbare detente. onverklaarbaar. In het tweede deel vindt men een massa feiten die weinig leidraad bieden voor het begrijpen van de tendensen in de maatschappij. Zelfs op empirisch niveau heeft zijn analyse weinig diepgang. Zo lezen we op pp. 299-301 over de afname van de sociale mobiliteit zonder dat enige analyse van de middelen tot sociale mobiliteit wordt doorgevoerd. Er wordt alleen naar het onderwijs verwezen maar de implicaties van de stelling dat het onderwijs het belangrijkste middel tot sociale mobiliteit vormt met betrekking tot de klassenstructuur, worden niet duidelijk. Wat de zaken erger maakt is dat de klassenstructuur nooit beschreven wordt, behalve op een impliciete manier in de bourgeois-proletariaatrelatie zodat men slechts kan aannemen dat toegang tot het hoger onderwijs automatisch toetreding tot de heersende klasse verschaft. Het probleem is niet dat hij per se ongelijk heeft maar dat hij behalve een politieke verklaring en een zeer doeltreffende politieke slogan weinig zegt. Het is jammer dat sommigen het nodig hebben geacht om het werk te dogmatiseren zodat elke verdere ontwikkeling ervan onmogelijk wordt. Hetzelfde argument kan worden aangevoerd tegen het werk van Paul Mattick, Marx and Keynes, London, 1971, met dit verschil dat hij nooit verder gaat dan een hoogst abstracte analyse met de verklaring (p. 280) dat staatskapitalisme een gemengde economie blijft omdat het deel uitmaakt van de wereldeconomie en dezelfde tegenstellingen kent die de privé-kapitalistische economie kenmerken.
[2] C. Wright Mills, The Sociological Imagination, OUP. 1959, p. 197.
[3] Dvenadtsaty S’ezd RKP(B), 1923 (opnieuw uitgegeven Moskou, 1968), p. 144.
[4] Zie voetnoot 1.
[5] Joint Economic Committee, Congress of the United States, Economic Performance and the Military Burden in the Sovjet Union, Washington, 1970, pp. 218-19.
[6] De juiste verhouding is een ingewikkeld probleem. Mervin Matthews, Class and Society, London, 1972, citeert onderzoekingen (pp. 83 en 94) die aantonen dat de verhouding voor gezinnen met een inkomen van ca. 200 roebel rond 56 % schommelt. Een iets hoger cijfer lijkt af te leiden uit het werk van V.V. Shyrkov, Zakonomernosti potreblenniya promyshlennyakh i prodovol ‘stvennykh tovarov, p. 200, Moskou, 1966. De betrouwbaarheid van dergelijke onderzoekingen werd in twijfel getrokken op basis van de steekproef (Absees, okt. 1970, p. 106). Waar het hem in feite om gaat is dat een overweldigend deel van het budget van het gewone arbeidersgezin besteed wordt aan eten en drinken.
[7] Joint Economic Committee, cfr. supra, p. 222. In de sector van de werktuigmachines zijn vier maal méér mensen tewerkgesteld in de reparatie dan in de productie van nieuwe machines. Trud, 11.11.1965.
[8] 74,4 % van de investeringen in de industrie waren investeringen in productiemiddelen in 1966 en dit cijfer was vanaf 1946 ieder jaar gestegen. Narodnoe Khozayaistvo v 1970, Moskou, 1971. p. 23. In 1972 steeg de investering in productiemiddelen opnieuw aan een hoger ritme dan die in consumptiegoederen. Pravda, 30.1.1973. Zie ook noot 11.
[9] Industrializatsiya SSSR 1933-37, Moskou, 1971, p. 23.
[10] KPSS v Rezolyutsiyakh i Resheniyakh, deel 2, Moskou, 1953. p. 1116.
[11] De meest recente bevestiging werd gegeven in een toespraak van Baibakov, de voorzitter van Gosplan, voor het plenum van het centraal comité op 18.12.72 (Pravda 19.12.72). Baibakov herbevestigde de noodzaak om de levensstandaard te verhogen, in overeenstemming met de eisen van het plenum en het 24ste congres. Niettemin zal sector 1 stijgen met 6,3 % en sector II met 4,5 % in 1973. De omkering van de groeivoeten in vergelijking met het vijfjarenplan weerspiegelt, volgens hem, gedeeltelijk de achterstand in de voltooiing van bedrijfswerven. Dit punt wordt hierna meer gedetailleerd behandeld. De machine-industrie zal met 10 % groeien maar de lichte industrie met 4 %. De voedselindustrie zal globaal genomen met 2 % groeien. Dit weerspiegelt klaarblijkelijk gedeeltelijk het resultaat van de slechte oogst, maar die is niet gewoon het gevolg van slecht weer.
[12] A. Erlich, The Soviet Industrialisation Debate, 1924-28, Harvard, 1960, p. 179. Aangezien Preobrazjenski’s werk nooit gedrukt maar slechts geciteerd werd, is het onmogelijk om de oplossingen voor overaccumulatie die hij bedacht, te kennen. De oplossing die in feite ontdekt werd, het verbreken of uittrekken van de verbinding met de consumptie, is niet onverenigbaar met zijn analyse.
[13] Nadat hij gewezen heeft op de 30 à 40 miljoen mensen die voor defensie werken en op de ongunstige ruilvoeten, zegt de vooraanstaande Sovjeteconomist Agan-Begyan: “Maar de externe oorzaken zijn niet de voornaamste reden voor onze moeilijke economische situatie. De belangrijkste redenen zijn van interne aard. Vooreerst de onjuiste leiding van de economische ontwikkeling van ons land. Ten tweede de onaangepastheid van ons systeem van planning, stimuli en economische administratie in verhouding tot de eisen van het praktische leven.” Socialist Commentary, oktober 1965, p. 8.
[14] Liskin wijst hierop wanneer hij zegt dat de gebreken van de economie kunnen ontleed worden en dat degelijke maatregelen kunnen genomen worden maar het komt er op neer “dat verwonderlijk genoeg” de opbrengsten van de bestedingen lager dan verwacht zijn. Hieruit leidt hij terecht af dat omdat de “vergissingen” voortdurend herhaald worden ze niets te maken hebben met de individuen maar met de werking van het economisch mechanisme. G. Lishkin, Wat heeft de mens nodig?, Zvezda, deel 3, pp. 120-21.
[15] Dit werd geschreven door Akadernielid Kantorovitsj in zijn werk “Optimale aanwending van economische middelen”, dat in 1959 in het Russisch en in 1965 in het Engels verscheen bij Pergamon Press, Oxford. Hij verwijst naar beslissings- en controletechnieken, d.w.z. dat hij het probleem bekijkt vanuit het standpunt van de elite. Hij verwijst naar een aantal voorbeelden van verspilling, zoals overhaasting aan het eind van een planperiode, maar, hij analyseert de oorzaken slechts in oppervlakkige technische termen. In het hierboven vermelde werk behandelt Lishkin het probleem in termen van 1. belemmeringen voor de wetenschappelijk-technische vooruitgang, 2. kwaliteit. 3. onevenwichten in de ontwikkeling van de sectoren. 4. gebreken in de geografische situering en de specialisatie van de productie. Bijzonder belangrijk is het probleem van de houding van de vervreemde arbeiders die geleid heeft zowel tot lage arbeidsnormen als tot tamelijk lage actieve tewerkstelling gedurende de dag. Onafgezien van de controles of beslissingen van bovenuit zal dit slechts veranderen indien het ganse systeem wordt gewijzigd. Zie onderstaande noot. Een meer gedetailleerde discussie met vergelijkingen met het Westen, met gebruikmaking van de begrippen potentieel en reëel surplus zal in volgende nummers gevoerd worden.
[16] Dit volgt uit een vergelijking van de cijfers die vermeld worden in het werk dat in noot 5 werd geciteerd. Daar wordt er uitdrukkelijk op ingegaan. De in noot 13 geciteerde Sovjeteconomist verdedigde dezelfde stelling, nl. dat in 1965 méér mensen machines herstelden dan produceerden: Socialist Commentary, oktober 1965, p. 8. Zie ook noot 7, waar de stelling dat vier maal zoveel mensen betrokken zijn bij het herstellen van werktuigmachines dan bij hun productie samen gezien moet worden met het feit dat één derde van de werktuigmachines in herstelling waren. Trud, 11.11.65.
[17] Ernest Mandel, Europa vs America, London, 1970, p. 31. “Uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen, de technologische revolutie en de industriële innovatie zijn in dat land (de USSR) bijna gesynchroniseerd.” In een voetnoot merkt hij op dat het woord “bijna” verwijst naar de negatieve stimuli die leiden tot “de vertraging van de technologische verbetering.” De vertraging is echter groter dan onder het kapitalisme. Onder het kapitalisme bestaan er positieve stimuli die zullen leiden tot de eventuele overname van de uitvinding maar in de USSR zijn de negatieve beloningen zo groot dat het woord “bijna” beter zou vervangen worden door “niet”.
[18] L. Gatovsky stelde uitdrukkelijk op een vergadering van de Academie van Wetenschappen van de USSR gehouden op 13-14.12.1965 dat er weinig verband bestaat tussen onderzoek en industrie en dat er niet genoeg nieuwe machines in de bedrijven waren. Vestnik Akademii SSSR 2/66. Een Engelse samenvatting in Soviet Studies, Information Supplement, July 1966, p.33.
[19] Op een conferentie over de verbetering van de planning en het economisch werk, gehouden in Moskou van 14-17 mei 1968, verklaarde Baibakov onomwonden dat “de invoering van wetenschappelijk-technische verwezenlijkingen niet op de meest aangewezen manier geschiedt. Het technische peil van vele bedrijven beantwoordt niet aan de huidige vereisten.” Verder zei hij dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de onderzoeksresultaten. Hij had het over een aantal economisten die winst niet als een oplossing zien aangezien de invoering van een nieuwe techniek tot een winstafname leidt. Hij brengt echter geen oplossing aan maar verklaart in abstracto dat het probleem oplosbaar is. Aangezien het tot nog toe niet werd opgelost kan hij ongetwijfeld in de toekomst gelijkaardige uitspraken doen.
[20] A.D. Sakharov, Progress, Coexistence & Intellectual Freedom, London, 1968, p. 6.
[21] Cfr. noot 5.
[22] Zo lezen we in een artikel van N. Barzin, Ob Osnovakh Sotsialisticheskogo normirovaniya truda, in Ekonomicheskaya Nauka, nr. 3, 1965, p. 43, dat er ingevolge de relatieve afwezigheid van normen een ongelijke verdeling van werk onder de arbeiders en een laag dagelijks arbeidstempo bestaan. De invoering van zogenaamde wetenschappelijk gefundeerde normen zou kunnen leiden tot het ontslag van 7 tot 22 % van de werknemers.
[23] Naseleniye, Trudovye Ressursy SSSR, Valentey en Sorokin (eds), Moskou, 1971, stelt op pp. 21-23 en op p. 186 dat de bedrijven graag een arbeidsreserve aanhouden zodat wetenschappelijke vooruitgang niet leidt tot een herschikking van de arbeid. Dit heeft een kostenstijging tot gevolg.
[24] Ekonomicheskaya Gazeta, 1/71. Het Shchekino-experiment impliceerde de effectieve afdanking van een aanzienlijk deel van de arbeidskrachten en een herverdeling van de uitgespaarde lonen onder de overblijvenden. In de aangehaalde voorbeelden vonden de arbeiders op een normale door de sovjet voorziene wijze ander werk. Het essentiële punt is echter het hoge percentage ondertewerkstelling in de steden. Zie ook noot 26.
[25] In een gedetailleerd artikel in Smena (10.5.1970), dat gebaseerd is op de in 1969 in Minsk gehouden conferentie onder het motto van de noodzaak van vrouwen om vrouwelijk te zijn, wordt het standpunt verdedigd dat vrouwen thuis nodig zijn om een stabiel gezin te vormen, pp. 22-24.
[26] Zie Agan-Begyan, noot 13, die voor 1964-65 25-30 % werklozen in kleine en middelgrote steden opgeeft. In een meer recent werk (Valentey en Sorokin, o.c.) wordt de aard van de werkloosheid in kleine en middelgrote steden gedetailleerd onderzocht, voornamelijk in hoofdstuk 4.
[27] Zie bv. Ekonomicheskaya Gazeta, nr. 15, 1967.
[28] Zoals vermeld in noot 2 wijdde Baibakov het mislukken van het plan voor vorig jaar gedeeltelijk [aan] onafgewerkte constructies. In het gedetailleerde verslag in de Pravda van 30.1.73 lezen we dat in vele gevallen de productiviteits- en winstplannen, in kapitaalsinvestering, niet vervuld werden. De noodzakelijke periode om de werf af te maken overschreed in vele gevallen de norm. Op laconieke wijze wordt ons gemeld dat “het volume van onafgewerkte constructies toegenomen is.”
[29] Zo vernemen we dat het werktuigmachinebedrijf Rood Proletariaat 6.118 eenheden van een werktuigmachine produceerde terwijl er slechts 75 nodig waren en daarvoor de productie van een ander type met de helft verminderde. De reden was de grotere winst die kon gemaakt worden op de overgeproduceerde werktuigmachine. Dit voorbeeld toont ook duidelijk aan dat de invoering van de winst bij afwezigheid van een volledig ontwikkelde markt weinig oplost. Andreev en Kiperman, Planirovanie i stimulirovanie technichcskogo progressa, Voprosy Ekonomiki, 1, 1972, p. 74.
[30] Geciteerd door Michael Ellman in: Soviet Planning Today, Cambridge, 1971.
[31] Zie het bovengenoemde werk van Ellman alsmede: Paul Craig Roberts, Alienation and the Soviet Economy. In dit en zijn ander uitstekend werk, Economic Reform in the Soviet Union, P.E.P., London, 1969, vermeldt Ellman vele vormen van verspilling zonder er echter de sociale oorzaken van te vinden.
[32] International Socialist Review, June, 1972, p. 17.
[33] Dit vormde een constant thema in zijn werk. In de Vestnik Kommunisticheskoi Akademii. 2/1923, p. 186, stelt hij de zaak op volgende manier: “Historisch bekeken is de socialistische vorm ongetwijfeld hoger dan de kapitalistische. Dit is zeer bemoedigend, vooral wanneer de hogere vorm slechter functioneert dan de lagere.”
[34] Serge Mallet, Bureaucracy and Technocracy in the Socialist Countries, Spokesman Pamphlet, nr. 6. F. Parkin, Class Inequality and Social Order, London, 1970.
[35] Zie Rimashevskaya, Ekonomicyesky Analiz Dokhodev Rabochikh i Sluzhashikh, Moskou, 1965, hoofdstuk 2.
[36] Men kan verwachten dat de vervreemde arbeider begint te drinken en andere dingen te doen die zijn arbeidscapaciteit ondermijnen. “De klaarblijkelijke hoge graad van dronkenschap onder de mannelijke arbeiders met een geringe opleiding en middelmatige tot lage bekwaamheid leidt tot de veronderstelling dat bepaalde vormen van alcoholpathologie kan verbonden worden met de ontberingen en verveling van het leven van de lagere klassen in de Sovjet-Unie.” Walter D. Connor, Deviance in Soviet Society, New York and London, 1972, p. 57.
Noot v.d. vertaler.
Bovenstaand artikel verscheen in het Engelse tijdschrift CRITIQUE (nr. I. 1973). De Nederlandstalige rechten werden door de auteur afgestaan aan Fritjof Tichelman en Marcel van der Linden, die het artikel zullen opnemen in een volgend jaar verschijnende bundel over het stalinisme. Ze verleenden toestemming om de bijdrage in een afzonderlijke vertaling op te nemen in TOESTANDEN, waarvoor onze dank. P. Verbraeken.