Herhaling.
C + V + M = totale waarde van elke koopwaar of van de ganse productie.
C = constant kapitaal, of het gedeelte van die waarde dat niet verandert;
V = variabel kapitaal, of het gedeelte van die waarde dat men betaalt voor de aankoop van de arbeidskracht die nieuwe waarde schept;
M = meerwaarde, of het gedeelte van die waarde dat door de arbeidskracht aan het bestaande kapitaal wordt toegevoegd.
De tendens tot verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal wanneer C1, C2, C3 = tijdserie is dan zal
C groeit in verhouding tot V, een steeds groter gedeelte van het kapitaal wordt uitgegeven voor de aankoop van machines, gebouwen en grondstoffen en een steeds kleiner gedeelte voor de aankoop van arbeidskracht.
We weten dat C geen nieuwe waarde schept. Het gevolg dat C een steeds groeiend gedeelte vormt van het totale kapitaal moet er toe leiden dat de winstvoet
daalt ( = overijlde conclusie, omdat de grootte van M niet alleen afhangt van de grote van V, maar ook van de verhouding M/V of de meerwaardevoet).
Verklaring:
Dus: een groei van de meerwaardevoet compenseert de sterkere groei van C in vergelijking met V.
NB. De verdeling door de verticale tussen loon en profijt houdt verband met een proportie, en niet met de absolute levensstandaard. De levensstandaard reproduceert alleen de hoeveelheid koopwaren en diensten die de arbeider verbruikt, en houdt aldus verband met de arbeidsproductiviteit.
Wanneer de arbeidsproductiviteit in de verbruiksgoederensector zo snel groeit dat in 3u. tijd de arbeider meer verbruiksgoederen produceert dan vroeger in 4u, dan kan de levensstandaard groeien, niettegenstaande de arbeider thans 5u meerwaarde produceert voor de kapitalist tegenover 4u vroeger.
Dus M/V kan groeien ondanks stijgende levensstandaard.
Vraag: Is het mogelijk dat op zeer lange termijn de breuk M proportioneel groeit tot de breuk C/V?
Neen, want achter C/V steekt een verhouding van de totale waarde van de gekochte machines en de totale waarde van de gekochte arbeidskracht.
De breuk C/V is onbegrensd en kan tot in het oneindige groeien. V kan volledig wegvallen, terwijl C verder blijft groeien (toestand van volledige automatisatie).
Kan op dezelfde wijze de breuk M oneindig groeien?
Neen, want achter M steekt de verdeling van de nieuw geschapen waarde door de levende arbeidskracht. Wanneer V verdwijnt valt M op nul (machines kunnen geen nieuwe waarde scheppen).
Twee krachten begrenzen de groei van M/V.
Men kan niet uitgaan in de richting van een groei van C/V (richting van de automatisatie) en terzelfder tijd meer en meer arbeiders hebben die in de productie werkzaam zijn. De tewerkstelling zal op een bepaald punt van die ontwikkeling absoluut teruggaan of zal de arbeidsduur radicaal moeten teruggaan (van 40 naar 35, naar 30 enz.). De groei van de meerwaardeproductie wordt aldus ook beperkt door het afnemen in absolute cijfers van het totaal aantal geproduceerde werkuren. Dit resulteert onvermijdelijk uit de logica van de breuk C/V.
Het is onmogelijk te tenderen naar een meer geautomatiseerde nijverheid en terzelfder tijd een groei van het absolute aantal geproduceerde werkuren.
Uiteindelijk zal de breuk M/V minder groeien dan de breuk C/V, zodat het onvermijdelijk wordt dat de doorsnee-winstvoet de neiging vertoont te vallen, m.a.w.:
Dit verschijnsel is door Marx geformuleerd als de wet van de tendentiële val van de doorsnee-winst.
- Tendentiële wetten zijn wetten die in de sociale wetenschappen geen strikt causale verbanden uitdrukken, maar alleen grote historische richtingen van de ontwikkeling aantonen.
- Er kunnen evenwel ook tegentendensen zijn, zodat de concrete resultaten voor elk tijdperk het gevolg zijn van het ineenwerken van die twee wetten in tegenovergestelde richting.
Eerste tegenwerkende factor (die de gevolgen van de breuk neutraliseert) is de absolute groei van de massa van de meerwaarde, van de tewerkstelling, de absolute expansie van de kapitalistische economie.
We beschouwen twee tijdperken van de kapitalistische nijverheid: 1850 en 1960.
De doorsneewinstvoet is gevallen van 15% tot 7%.
15% op kapitaal van 1 miljard. Dus winst = 150 miljoen.
7% op kapitaal van 10 miljard. Dus winst = 700 miljoen (ongeveer x 5)
Dus: de negatieve gevolgen van de val van de winstvoet worden geneutraliseerd door de gevoelige groei van het totaal kapitaal, en dus van de geweldige groei van de totale meerwaarde.
Restrictie: De factor groei van de totale meerwaarde t.o.v. de totale massa kapitaal kan niet onbeperkt de gevolgen van de daling van de winstvoet tegen houden.
- Een hele reeks van fundamentele mechanismen van de burgerlijke maatschappij dreigen niet meer te functioneren wanneer de winstvoet te sterk daalt. Vb. In Engeland voor WO gold onder de bankiers de formule: "Engeland kan alles dulden, behalve het zinken van de interest onder de 2%".
In deze situatie garandeert het bezit van kapitaal geen inkomen meer. Een groot gedeelte van de burgerlijke klasse wordt verplicht haar kapitaal op te eten, hetgeen een evolutie in de richting van proletarisatie veroorzaakt.
Er bestaat een verhouding tussen doorsneewinstvoet en doorsnee interestvoet. Gans het kredietstelsel steunt op het verschil tussen winstvoet en interestvoet; in de zin van winstvoet interestvoet, waardoor het de kapitalist mogelijk wordt geld te ontlenen voor investeringen.
Wanneer dit verschijnsel verdwijnt, zal het niet meer interessant zijn met krediet te werken zodat een groot gedeelte van het maatschappelijk kapitaal, dat thans voor de circulatie van het krediet dient, niet meer zal deelnemen aan de verdeling van de meerwaarde.
- De meerwaarde bepaalt niet alleen het betalen van interesten aan vadsige kapitalisten, maar ook de valorisatie van de geïnvesteerde kapitalen.
Een voorbeeld.
Kapitaal = 100 miljard.
Meerwaarde = 1 miljard
Winstvoet = 1%
Dit betekent dat de groei van het kapitaal onmogelijk is geworden want:
M/C + V is niet alleen de verhouding van winst maar ook de fundamentele groeiproportie van het kapitalistisch stelsel.
Inderdaad: kapitalistische groei = accumulatie van kapitaal.
M = enige bron van accumulatie van kapitaal
C + V = totale som van het kapitaal
M / C + V = maximum economische groei, of maximum accumulatievoet die mogelijk is.
Dit zijn evenwel slechts projecties van abstracte aard en op zeer lange termijn. Inderdaad, in de huidige situatie af te leiden uit de investeringsvoet van het bnp is men nog verwijderd van die geprojecteerde 1%.
Vb. - investeringsvoet = 15% in de traagst groeiende kapitalistische landen (Engeland);
- investeringsvoet = 30% in de snelst groeiende kapitalistische landen (Japan en West-Duitsland omstreeks 1950).
Tweede tegenwerkende factor: de plotse radicale daling van de waarden van de machines en van de grondstoffen, terwijl de lonen niet in dezelfde mate dalen.
Ter herinnering: C/V, deze verhouding is een verhouding van waarden, niet een numerieke verhouding. C = waarde van de grondstoffen en van de machines, V = waarde van de jaarlijkse loonsom.
Dus: de verhouding C/V kan ondanks technische vooruitgang gelijk blijven of zelfs vallen, wanneer de waarde van de machines en de waarde van de grondstoffen plots dalen, terwijl de lonen niet zo sterk dalen.
Verklaring: We gaan uit van de formule
Cf = fixe constant kapitaal (machines + gebouwen)
Cc = circulerend constant kapitaal (grondstoffen)
1) Cc/V
Vraag : Is het mogelijk dat er plots een radicale val van de waarde van de grondstoffen optreedt ten gevolge van technische vooruitgang?
Dit verschijnsel is niet alleen mogelijk, maar het greep reeds twee keer op grote schaal plaats ten gevolge van technische omwentelingen in de grondstoffen productie. Tussen 1880 - 1900, door het invoeren van kapitalistische methodes in de productie van grondstoffen in de derde wereld, meer bepaald door de massale inschakeling van machines ter vervanging van de voorkapitalistische methodes. En na de tweede wereldoorlog (Korea-boom). Door de massale substitutie van natuurlijke grondstoffen door goedkopere kunstmatige grondstoffen (nylon i.p.v. katoen en wol; plastiek i.p.v. hout, glas en metaal).
Resultaat : radicale verlaging van de breuk Cc/V, implicerend een stabilisatie of verlaging van de breuk C/V.
2) Cf/V
Achter deze verhouding gaat schuil een verhouding tussen de groei van de arbeidsproductiviteit in de machinebouwsector, en de groei van de arbeidsproductiviteit in de verbruiksgoederensector.
Inderdaad, wanneer door een technologische omwenteling de arbeidsproductiviteit in de machinebouw een sprong maakt t.o.v. deze in de verbruiksgoederensector, dan kan de waarde Cf/V gelijk blijven, ondanks een verhoging van de hoeveelheid ingeschakelde machines.
Dit gebeurde eveneens na de tweede wereldoorlog (derde industriële omwenteling).
Resultaat: de breuk C/V groeide aldus veel minder dan men normaliter zou mogen verwacht hebben.
Derde tegenwerkende factor: rationalisatie in de tewerkstelling = groei van M/V.
In C/V is V niet alleen lonen maar ook de totale loonsom, die functie is van de totale tewerkstelling. Wanneer door rationalisatie deze tewerkstelling terugloopt, kan daardoor:
1° het doorsnee-loon van het verminderd aantal arbeiders stijgen;
2° C/V ook stijgen, terwijl de totale winstvoet M/C + V niet sterk achteruitgaat omdat de rationalisatie ten gevolge van technologische vooruitgang ook betekent een plotse radicale groei van M/V.
Meer algemeen, het goedkoper worden van het constant kapitaal, de groei van de arbeidsproductiviteit in de sector die het constant kapitaal produceert (machineproductie, grondstoffenproductie) kunnen de tendentiële wat van de val van de winstvoet tegenhouden omdat ze rechtstreeks de groei van C/V tegenhouden.
Vierde tegenwerkende factor, en historisch belangrijkst: de buitenlandse handel of het binnendringen van het kapitaal in minder ontwikkelde bedrijfstakken, gewesten of staten, waardoor de doorsnee-winstvoet verhoogt.
Dit geldt:
- voor het binnendringen in achtergebleven gewesten van één land;
- voor het binnendringen in achtergebleven takken van de economie van één land;
- voor het binnendringen in achtergebleven landen van de wereld.
Reden, een minder industrieel en technologisch ontwikkeld gebied of bedrijfstak kenmerkt zich door een groter aantal van handenarbeid waaruit resulteert een hogere waarde van V en dus een lagere waarde van de breuk C/V.
Wanneer kapitaal binnen dringt in deze achtergebleven sectoren, dan incorporeert het in de kapitalistische productiewijze een massa nieuw kapitaal in een lagere organische samenstelling van het kapitaal, waardoor de doorsnee samenstelling wordt verlaagd, en de doorsnee winstvoet verhoogd.
Daarbij komt nog dat in minder ontwikkelde landen de meerwaardevoet hoger ligt ten gevolge van de lage lonen.
Besluit: Deze vier factoren, de groei van de massa van de meerwaarde, de plotse verlaging in waarde van het vaste constante en het circulerende constante kapitaal, de rationalisatie in de tewerkstelling, het binnendringen van nieuw kapitaal in de minder ontwikkelde bedrijfstakken, gewesten of staten, kunnen tijdelijk de tendentiële val van de doorsnee-winstvoet tegenhouden.
De werkelijke fluctuatie van de doorsnee-winstvoet wordt weergeven door de resultante van 1) de algemene vaststelling dat de doorsneewinstvoet de neiging heeft te dalen, en 2) de tegenwerkende factoren.
Deze resultante vertoont zeer tegenstrijdige ontwikkelingen die met elkaar in verband moeten gebracht worden.
We onderscheiden drie tijdsramen.
1. De industriële cyclus.
2. Beweging winstvoet op lange termijn (Kondratieff - grosso modo 50 jaar)
Interpretatie: tijdens lange periodes expanderende grondtoon zijn korte fasen van recessie mogelijk waar de winstvoet daalt; zoals er ook tijdens de periodes van stagnerende grondtoon kortere fasen mogelijk zijn waar de winstvoet stijgt.
Dus, in een cyclus van lange termijn (25 jaar) met expanderende grondtoon zal de stijging van de winstvoet tijdens de periode van hoogconjunctuur sterker zijn, en de daling van de winstvoet tijdens de recessie, zwakker. In een cyclus van lange termijn met stagnerende grondtoon zal het stijgen van de winstvoet tijdens de periode van hoogconjunctuur geringer zijn, en zal het dalen van de winstvoet tijdens crisissen en recessie dieper zijn en langer duren.
3. Plotse overgang van dalende naar stijgende winstvoet.
Moeilijker te begrijpen is het verschijnsel van een plotse stijging van de winstvoet, nadat hij voor een lange periode de neiging scheen te hebben meer en meer te dalen, de plotse overgangen dus van een gedurende lange periode dalende naar een voor een lange periode stijgende winstvoet.
De verklaring ligt in de hele analyse die i.v.m. de tendentiële val van de winstvoet hoger gemaakt werd.
1° 1847
2° 1890
3° 1945 - staan in verband met technologische omwenteling waardoor een plotse radicale waardevermindering van C, gepaard ging met een plotse radicale verhoging van de meerwaardevoet, resulterend in een plotse verhoging van de winstvoet.
De tendentiële wet van de val van de winstvoet speelt dus uiteindelijk slechts op zeer lange termijn.
Wanneer we de winstvoet van 1800 vergelijken met de winstvoet van 1970 (blauwe lijn) lijdt het geen twijfel dat hij lager is in 1970. De blauwe lijn staat evenwel niet in tegenstelling met de roze lijn, die in feite de fasen van versnelling van economische groei in het kapitalisme weergeeft.
Elk van deze fasen van plotse versnelling van economische groei valt samen met een fase van technologische omwenteling, van industrialisatie, van plotse verhoging van de meerwaardevoet.