Geschreven: 1990
Bron: “Socialisme en vrijheid”, Rudolf Boehm, e.a., Berchem, EPO, 1990, 129 blz.. Artikel “Socialisme en vrijheid” van Ernest Mandel, pp. 45-59
Transcriptie: Matthias Lievens
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, juni
2005
Het socialisme beoogt de ontvoogding van de arbeid en van de hele mensheid, een maatschappij van ‘vrij geassocieerde producenten’, om met Marx te spreken. In zo’n maatschappij moet de vrije ontwikkeling van de enkeling, van alle mensen, de voorwaarde worden van de best mogelijke ontwikkeling van de maatschappij in haar geheel.
Verre van het individu te willen ‘collectiviseren’ of in een ‘mierenhoop’ te willen doen opgaan, wil Marx de collectiviteit individualiseren. Wij dagen al tientallen jaren de tegenstanders van het marxisme uit aan de hand van de geschriften van Marx te bewijzen, dat dit niet het geval zou zijn.
Zij kunnen dat niet. Het enige wat ze kunnen — beweren, niet bewijzen — is dat die visie utopisch is, een te optimistische kijk op de mogelijkheden van de mens biedt. Daarover zal de toekomst het oordeel vellen.
Marx en Engels waren zich wel bewust van de middel-doel dialectiek. Zij stonden derhalve afkerig tegenover het gebruik van middelen tijdens de periode van overgang naar het socialisme, die lijnrecht in tegenstelling zouden staan met het te bereiken doel.[1] Zij geloofden dat de staat, d.w.z. de bureaucratie en de repressie, een euvel was dat moest verdwijnen.
Indien zij de formule ‘dictatuur van het proletariaat’ gebruikten voor die overgangsperiode, dan was dat na de praktische ervaring van de eerste succesvolle proletarische revolutie, de Commune van Parijs, een ‘dictatuur’ in een precies omschreven en uiterst beperkte zin.
De machtsorganen van die ‘dictatuur’ moesten gekozen zijn bij algemeen stemrecht en met een meerpartijensysteem. De repressie mocht alleen tot doel hebben het gewapende geweld van de heersende klasse te breken en haar pogingen om tot het kapitalisme terug te keren te verhinderen. Een radicale democratie moest voor alle arbeiders, boeren en kleine burgers, en niet alleen voor de communisten onder hen, bestaan. De staat moest radicaal verzwakken wat repressie betreft. Tijdens en na de Russische revolutie heeft Lenin die beginselen niet alleen bevestigd, maar zelfs uitgebreid, o.a. in zijn boek Staat en Revolutie. In 1918 schreef hij: “Een Sovjetstaat (raden-staat, Commune-staat) is een staat zonder bureaucratie, zonder politie, zonder staand leger.”[2] Je kan nauwelijks radicaler zijn in de opvatting van vrijheid onder de ‘dictatuur van het proletariaat’.
Er bestaat een klassieke marxistische kritiek op de zgn. burgerlijk-politieke vrijheden als zijnde in sterke mate formele en dus beperkte vrijheden.
De parlementaire democratie is een onrechtstreekse democratie. Miljoenen mensen overhandigen om de vier jaar hun soevereiniteit — hun recht ‘s lands politiek te bepalen — aan enkele honderden personen.
Zij is beperkt omdat zij berust op ongelijke verdeling van daadwerkelijke macht. Rijken, en vooral de allerrijksten, beschikken over reusachtige financiële middelen om de kiezers te beïnvloeden en hen rechtstreeks of onrechtstreeks te manipuleren. Men bedenke dat in landen als West-Duitsland en Groot-Brittannië, waar de sociaaldemocratie de stemmen van meer dan 40 % van de kiezers verkrijgt, zij niet over één enkel dagblad beschikt. Men kan moeilijk in twijfel trekken dat, zou zij evenveel invloed hebben op de media als het grootkapitaal, de keuze van ten minste 10 % van de kiezers anders zou kunnen uitvallen dan vandaag.
De liberalen maken veel ophef over de rol van de rechtsstaat, d.w.z. over de noodzakelijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, voor de waarborg van de persoonlijke vrijheid van allen. Maar als men de praktijk in de kapitalistische landen onder de loupe neemt, dan zal men vlug ontdekken dat het hun in laatste instantie gaat om de verdediging van het recht op kapitalistisch privé-eigendom.[3]
Geschreven recht wordt niet zuiver mechanisch toegepast. Het wordt toegepast door rechters, mannen en vrouwen die in een bepaalde maatschappelijke context leven. Zij staan bloot aan de verleiding van grof geld, dat wil zeggen van corruptie, in een maatschappij berustend op de macht van grof geld. Soms (we zeggen niet: altijd) bezwijken sommigen onder hen (wij zeggen opnieuw niet: allen) voor die verleiding.
En vooral: de meeste rechters hebben een mentaliteit die voortspruit uit hun maatschappelijk milieu. Zij verdedigen meestal eerlijk ‘waarden’, die stroken met bepaalde grondbeginselen van de burgerlijke maatschappij. Dat leidt dikwijls tot vonnissen die een hoon zijn voor de mensenrechten en de menselijke vrijheid, om niet te zeggen voor de gelijkheid van alle mensen.
Zopas heeft het ‘Bundesverfassungsgericht’ van de Duitse Bondsrepubliek het ongelooflijke vonnis geveld, dat zelfs wanneer een politieke vluchteling kan bewijzen dat hij of zij gefolterd werd of gefolterd zal worden in het moederland, hij/zij geen asiel zal krijgen indien zijn/haar acties de eenheid en de veiligheid van de staat in dat moederland bedreigen én foltering daar een ‘gebruikelijk’ middel is om die veiligheid te vrijwaren.[4] Met andere woorden: foltering is legitiem als de eenheid en de veiligheid van de staat in het gedrang raken. Hitler en Stalin zouden het niet anders hebben uitgedrukt.
Op een nog meer elementair vlak: ongelijk fortuin, ongelijke toegang tot grof geld; maakt ongelijke toegang tot rechtsverdediging onvermijdelijk. De grote Amerikaanse monopolies beschikken over een leger van rechtsgeleerden, dat iedereen die het met hen voor het gerecht opneemt, veroordeelt tot jarenlange processen met reusachtige kosten. Zelfs de Amerikaanse staat, de machtigste staat ter wereld, kan daar niet tegen op. Vooral in gedingen over belastingontduiking verkiest hij 9 maal op 10 tot een vergelijk te komen in het voordeel van de monopolies. Anders verliest hij meer aan gerechtskosten dan hij kan winnen aan gerecupereerde belastingen.
Heel die kritiek lijkt ons vandaag even gegrond als in het jaar 1871 of 1917. Wie beweert dat het niet klopt, moet dat bewijzen, gesteund op feiten — niet door dogmatisch axioma’s te verkondigen. Het is alleszins geen argument tegen een rechtsstaat of tegen geschreven recht. Het is een argument voor een uitschakeling van de burgerlijke beperkingen van de rechtsstaat.
Op grond van de praktijk in de landen onder bureaucratische dictatuur, zowel de stalinistische als de na-stalinistische, alsmede van de praktijk in menig land van de Derde Wereld, en vooral op grond van de pogingen om die praktijken van onderdrukking en onvrijheid goed te praten, is er geleidelijk een misverstand ontstaan over de conclusies die men uit die kritiek op de formele democratische vrijheden moet trekken.
De openlijke of beschaamde apologeten van verdrukkende dictaturen beweren, dat die formele politieke vrijheden van geen belang zijn (of in elk geval van bijkomstig belang) als het er om gaat sociaal-economisch onrecht op te heffen, de kapitalistische of kolonialistisch/neo-kolonialistische uitbuiting uit te schakelen. De cynische conclusie luidt: “Je kan geen eierkoek bakken zonder eieren te breken” (“On ne peut pas faire des omelettes sans casser des oeufs”). Daarbij worden de slachtoffers van die dictaturen, in hun overgrote meerderheid arbeiders en boeren, met ‘gebroken eieren’ gelijk gezet. Mooie mentaliteit...
In werkelijkheid was de conclusie die Marx-Engels en heel de socialistische arbeidersbeweging inclusief Lenin afleidden uit hun kritiek op de burgerlijke democratie, dat men de politieke democratie sterk moet uitbreiden tot aan het punt waar die ongelijke formele politieke vrijheden inhoudelijk gevestigde politieke vrijheden voor allen zouden worden. Een hoge graad van maatschappelijke gelijkheid was daarvoor een voorwaarde.
Naast organen voortspruitend uit het zuiver algemeen stemrecht (parlementen); elementen van rechtstreekse basisdemocratie: het recht van de kiezers om hun gekozenen te dwingen zich opnieuw aan verkiezingen te onderwerpen; organen (‘raden’, burgercomités) die rechtstreeks uitvoerende macht kunnen uitoefenen (uiteraard gekozen door alle kiezers op basis van politiek pluralisme); toepassing van het rotatiebeginsel in parlementen; gemeenteraden en raden; uitgebreid recht tot referendum over centrale politieke problemen enz.
De persvrijheid moest worden uitgebreid (niet beperkt door gelijk welke vorm van censuur),[5] door aan alle burgers vrije toegang te waarborgen tot drukkerijen en massamedia met bepaalde pro-rata (bv. een dagblad bij 20.000 handtekeningen enz.), zonder financiële voorwaarden, gefinancierd als een openbare dienst en beheerd op democratisch gedecentraliseerde wijze, zonder bureaucratie.
Rechters moesten verkiesbaar zijn. Rechtspraak door jury moest worden veralgemeend. De toegang tot rechtshulp moest gelijk worden voor iedereen en de advocaten moesten worden betaald door een openbare dienst en niet door hun klanten.
Wij beweren niet dat die radicale uitbreiding van politieke democratie een ‘ideale’ samenleving zonder conflicten zou doen ontstaan. Die chiliastische visie op de toekomst hebben marxisten nooit gehad. Zij wordt hun in de schoenen geschoven door onwetende of oneerlijke tegenstrevers. Maar wij beweren wel dat zo’n uitbreiding aan alle vrouwen en mannen kwalitatief meer politieke macht, meer vrijheid, en beter gewaarborgde mensenrechten zou geven dan er vandaag in de meest vooruitstrevende burgerlijk-parlementaire democratie bestaan.
Dogmatische liberalen en neo-liberalen beweren, dat uitgebreide economische gelijkheid, die o.a. de opheffing van het kapitalistisch privé-eigendom inhoudt, onvermijdelijk leidt tot politieke onvrijheid.[6] Het socialisme zou onvermijdelijk de weg opgaan naar de politieke horigheid: “the road to serfdom” cfr. het beruchte boek van prof. Von Hayek. Alleen privé-eigendom, markteconomie, zouden politieke vrijheid en mensenrechten waarborgen.
In het licht van de geschiedenis blijkt, dat zo’n dogma op onwetenschappelijke vooroordelen en op bijgeloof en niet op empirische gegevens steunt. De Amerikaanse grondwet (Onafhankelijkheidsverklaring), die het recht van alle mensen op leven, vrijheid en het zoeken naar geluk verkondigde en zo radicaal was in aansluiting op Spinoza zelfs het recht op revolutie vast te leggen, beaamde tezelfdertijd de slavernij, omdat men het privé-eigendom van de slaveneigenaars niet in het gedrang wou brengen. De burgerlijke revolutie in Frankrijk, die de rechten van de mens verkondigde, verbood tezelfdertijd aan de arbeiders vakbonden op te richten of te staken. In Europa heeft het bijna overal méér dan een eeuw strijd van de socialistische arbeidersbeweging vereist, eer het zuiver algemeen stemrecht (en dan meestal nog alleen voor mannen en niet voor vrouwen) werd ingevoerd.
Om de ‘vrijheid van onderneming’, d.w.z. de vrijheid van kapitalistische uitbuiting, te vrijwaren wanneer zij in tijden van zware maatschappelijke crisis in het gedrang komt, heeft het grootkapitaal ontelbare malen zijn toevlucht genomen tot terroristische dictaturen, die de politieke vrijheid voor de massa wurgden en de elementaire mensenrechten met de voeten traden. Dat gebeurde gisteren in Europa onder fascistische en militaire dictaturen (zoals die in de Baltische staten, in Hongarije en Roemenië aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog bestonden; dat is men vandaag al vergeten). Dat kan morgen in Europa opnieuw gebeuren als wij niet de uiterste waakzaamheid aan de dag leggen.
Die moet niet alleen gericht zijn op uiterst-rechts. Zij moet zich ook richten op alle anti-democratische initiatieven en de waardigheid van de mens bedreigende ideologieën van het ‘eerbaar’ establishment.[7] Wij zouden het neo-liberaal theorema zelfs kunnen omdraaien: hoe meer economische macht het privé-grootkapitaal bezit, hoe meer de politieke vrijheid van de grote massa bedreigd wordt.
Maar evenzeer zoals het liberaal dogma op drogredenen berust, beantwoordt de apologie van stalinistische en na-stalinistische dictaturen geenszins aan eender welke logica. Zij kan zich evenmin steunen op empirisch-historische gegevens.
Het klopt eenvoudig niet, dat ‘economische vrijheid’ of ‘economische rechten’ hoger staan dan politieke. De twee zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.
Economische vrijheid betekent vrijheid van alle burgers, in de eerste plaats van de loon- en weddetrekkenden, de overweldigende meerderheid van de bevolking in de geïndustrialiseerde en half-geïndustrialiseerde landen — in de andere landen moet men daar uiteraard de meerderheid van de boeren aan toevoegen — hun economisch lot zelf te bepalen.
Dat betekent concreet: te bepalen wat zij produceren, hoe ze dat produceren en hoe die productie verdeeld wordt.
Op nationaal vlak houdt dat in: de vrijheid van die massa om de grote prioriteiten en proporties in de verdeling van het nationaal inkomen zelf te bepalen (bv. om aan een recent Roemeens voorbeeld te herinneren: vrij te beslissen of het terugbetalen van de buitenlandse schuld en het bouwen van prestige-straten en paleizen de voorrang moet hebben op de verzorging van de bevolking met vlees, vers fruit, geneesmiddelen en goedkope woningen). Op het vlak van het bedrijf houdt dat in dat het werkritme en de arbeidsorganisatie door de producenten zelf en niet door de directeur, de ‘leidende kaders’ of gelijk welke ‘autoriteiten’ bepaald moeten worden.
Men begrijpt onmiddellijk dat die economische vrijheid niet verwezenlijkt kan worden zonder politiek pluralisme, d.w.z. zonder verschillende partijen in de inhoudelijke zin van het woord (nl. zonder politieke vrijheid). De arbeiders, bedienden en boeren moeten een vrije keuze kunnen maken tussen verschillende varianten van besteding van het nationaal inkomen. Dat betekent dat hun verschillende coherente platformen, projecten, moeten kunnen worden voorgelegd. Dat betekent dat zij zich democratisch per referendum over bepaalde politieke problemen moeten kunnen uitspreken (bv. voor of tegen het recht op abortus, om nogmaals bij het Roemeense voorbeeld aan te knopen). Dat alles houdt in: politieke vrijheid.
Om het stalinistisch, neo-stalinistisch dogma om te draaien: zonder politieke vrijheid bestaat er geen werkelijke economische ontvoogding voor de massa van loon- en weddetrekkenden.
Een sofist zal antwoorden: het gaat in werkelijkheid niet om ‘economische macht’ maar om ‘economische rechten’. Maar de historische ervaring bevestigt nogmaals wat de marxistische theorie vooropzet: ‘economische rechten’ worden uiteindelijk niet gewaarborgd zonder het uitoefenen van de economische macht door de werkende klasse. De uitoefening van die macht is op de duur onmogelijk zonder politieke vrijheid.
De Sovjet-grondwet en de grondwet van de meeste Oostbloklanden, alsmede die van China, waarborgen het recht op arbeid, het recht op geneeskundige verzorging, het recht op onderwijs enz. voor allen. Prachtige verworvenheid... op papier, d.w.z. zuiver formeel.
Wanneer ten gevolge van verkeerde beslissingen van de ‘overheid’ de bestedingen van het nationaal inkomen voor het gezondheidswezen en het onderwijs achteruitgaan, en de massa van de producenten/verbruikers niet over de politieke macht beschikt om die bestedingsbeperking teniet te doen, dan zal de gezondheidszorg per hoofd van de bevolking achteruitgaan. Dan kan zelfs de levensverwachting dalen en de kindersterfte stijgen. Dan ontwikkelt zich een privé-geneeskunde naast de slechter en slechter werkende nationale gezondheidsdienst. Dan wordt het ‘recht op geneeshulp en onderwijs’ in groeiende mate fictief.
Nog erger: wanneer ten gevolge van bepaalde economische keuzen van de ‘overheid’ vele bedrijven moeten sluiten of personeel afdanken — zoals dat eerst in Joegoslavië, dan in China, nu in Hongarije en Polen al is gebeurd, en morgen ook in de Sovjet-Unie kan gebeuren — dan wordt het ‘recht op arbeid’ in bepaalde mate ook fictief.
Wij willen de vraag niet opwerpen, of die economische keuzen juist of onjuist zijn, of er wisseloplossingen bestaan, welke hun inhoud is enz. Wij willen er enkel op wijzen dat de massa van de arbeiders en boeren noch het recht noch de macht hebben om die keuzen zelf te maken. Zij worden genomen door de ‘overheid’ (de staat, de bureaucratie, de partijleiding, de partijleider). En vermits al die verlichte instanties niet onfeilbaar zijn, en zich duizenden malen hebben vergist, is de politieke vrijheid niet alleen een waarborg voor de economische macht en vrijheid van de massa. Zij is ook het middel om gemaakte fouten betrekkelijk vlug te corrigeren en ze niet meer te herhalen. Zij is dus ook een middel tot grotere economische efficiëntie.
Wij beweren geenszins dat in tegenstelling tot partij- en staatsleiders met pauselijke pretenties de brede massa ‘altijd gelijk heeft’. De massa kan zich evenzeer vergissen als de overheid. Ze zal zich ongetwijfeld dikwijls vergissen. Democratie en socialisme zijn enkel te verwezenlijken op een pad vol doornen. Doornen doen pijn.
Maar ‘der Wahrheit letzter Schluss’ werd meer dan een eeuw geleden door Marx in twee kernachtige formules samengevat: “De opvoeders moeten zelf opgevoed worden”. En: “De bevrijding van de arbeidersklasse kan enkel het werk van de arbeiders zelf zijn”, d.w.z. niet het werk van de partij, van de partijleidingen, van de vakbonden, van de staat. Die organisaties zijn noodzakelijke hulpmiddelen bij de zelfbevrijding van de werkende klasse. Zij mogen nooit plaatsvervangend zijn voor dat ontvoogdingsproces.
“Alle macht aan de arbeiders” mag dus nooit, kan dus nooit betekenen; alle macht aan gelijk welke instantie die beweert de arbeiders te vertegenwoordigen. Die leuze kan alleen maar betekenen: alle macht aan de massa van de werkelijk bestaande arbeiders, met al hun gebreken, tekortkomingen, onvoldoende voorbereidingen en bewustzijn, maar ook hun geweldige eigenschappen waartoe de bekwaamheid behoort collectief uit gemaakte fouten en gedane ervaringen ten minste de belangrijkste lessen te trekken.[8]
Het socialisme is niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats een programma, een project, om niet te zeggen een theorie. Het is in de eerste plaats de werkelijke beweging tot ontvoogding van de arbeid en van alle uitgebuiten en onderdrukten, waar ook ter wereld. Als wij die werkelijke beweging in ogenschouw nemen, dan kunnen wij vaststellen dat een eeuw lang de band tussen socialisme en vrijheid, tussen arbeidersbeweging en politieke democratie, voor de overgrote meerderheid van de bevolking in alle landen glashelder was. De socialistische arbeidersbeweging belichaamde een gecombineerde strijd voor sociaal-economische ontvoogding en politieke vrijheid (democratie, mensenrechten).
De manier waarop in ons land, in Oostenrijk, in Italië, in Pruisen, in Nederland, in Zweden de socialistische beweging vereenzelvigd werd met de strijd voor het algemeen stemrecht; de manier waarop zij in Rusland stond voor het omverwerpen van het absolutistisch tsarisme; de manier waarop zij in Polen, Finland, Noorwegen vocht voor nationale onafhankelijkheid; de manier waarop zij instond in Groot-Brittannië voor de vrijheid van Ierland en van Indië, zijn maar enkele voorbeelden van die gecombineerde omwenteling die de socialisten nastreefden. Men kan 30 jaar geweldige, onophoudelijke opgang van de arbeidersbeweging, en het zelfvertrouwen dat zowel socialisten als de brede massa daaruit putten, samenvatten in de formule: achturendag + zuiver algemeen stemrecht (politieke vrijheid).
De grote breuk in die schijnbaar onophoudelijke opgang was 1914. Door een godsvrede af te sluiten met hun eigen heersende burgerlijke klasse, om redenen van nationale verdediging, hebben de meeste sociaaldemocratische massapartijen en massavakbondsleidingen die eenheid tussen de sociaal-economische ontvoogdingsstrijd en de strijd om meer politieke democratie een zware slag toegebracht.
Dat leidde zowel tot een radicale ommekeer in de verhouding van de georganiseerde arbeidersbeweging t.o.v. staatsmacht, staatsgeweld; geweldpleging en onderdrukking in het algemeen, en in de verhouding van de georganiseerde arbeidersbeweging t.o.v. de verdediging van de dagelijkse en historische sociaal-economische belangen van de werkende klasse, zoals die door die klasse zelf werden gezien en beleefd.
De steun aan de imperialistische oorlog om redenen van nationale defensie leidde onvermijdelijk tot het aanvaarden, het goedpraten, ja zelfs de verheerlijking van zinloos, onmenselijk geweld.
De oorlog van 1914 is in dat opzicht niet alleen het keerpunt van de geschiedenis van het socialisme. Het is het keerpunt van de hele Europese geschiedenis, het begin van een ‘verruwing van de zeden’ waarin onmenselijkheid meer en meer wordt aanvaard (buiten Europa, in koloniale landen had het kolonialisme al veel vroeger die radicale breuk met de humanistische waarden van de Verlichting doorgevoerd).
Voor 1914 heeft men zich in Europa geweldig opgewonden over de rechterlijke moord op een Ferrer of het onrecht t.o.v. een Dreyfus. Maar wanneer 10 miljoen jongens zinloos worden afgeslacht, wie kan zich dan nog druk maken over één enkel slachtoffer van onmenselijke praktijken? Er loopt een rechte lijn van de Eerste Wereldoorlog naar Mussolini, Hitler, Franco, de Tweede Wereldoorlog, Auschwitz en Hiroshima, d.w.z. naar méér dan 80 miljoen doden.
Door haar anti-militaristische en anti-imperialistische traditie in 1914 af te zweren heeft de sociaaldemocratie een historische medeschuld aan die fatale ontwikkeling op zich geladen. Zij heeft daarvoor zelf een tragische prijs betaald.
Die ontwikkeling was alleszins niet rechtlijnig. Na enkele jaren kwam er een pacifistische, anti-militaristische, anti-imperialistische zelfbezinning binnen de rangen van de meeste sociaaldemocratische massapartijen en massavakbonden. Vanaf de Russische revolutie van 1917 begon die oppositie op haar beurt massakarakter te verkrijgen. Het oprichten van de Communistische Internationale en van de ‘Internationale 2 1/2’, die beide op het hoogtepunt van hun ontplooiing in de jaren 1920-’21 miljoenen arbeiders omvatten, was daar de organisatorische uitdrukking van. Ook in de periode 1923-’29, toen de internationale arbeidersbeweging al aan het verzwakken was, bleef die reactie nog gedeeltelijk doorwerken.
Maar de fundamentele logica van de ontwikkeling bleef toch duidelijk. In plaats van ‘neen’ te zeggen aan de burgerlijke staat, zegde men ‘ja’ aan de burgerlijke staat. In plaats van ‘neen’ te zeggen aan leger en politie, zegde men ‘ja’ aan leger en politie.
Wanneer men ‘ja’ zegt aan staat, leger en politie, moet men die ook consequent verdedigen tegen pogingen tot ‘subversie’, niet alleen vanwege de brede massa, maar zelfs vanwege de eigen kameraden. Men gaat zover die onder bepaalde omstandigheden aan de overheid te verklikken. Men aanvaardt dat Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg worden opgesloten wegens ‘aanslag op de veiligheid van de staat in oorlogstijd’. Men dekt de moord op Karl en Rosa door een soldateska, die de kern zal vormen van de latere SA en SS, die op hun beurt gematigde sociaaldemocraten zullen vermoorden.
Men dekt of organiseert zelfs koloniale oorlogen die honderdduizenden doden kostten. Men dekt zelfs massaal gebruik van foltering tijdens de oorlog in Algerije.
Een eerste beslissende stap wordt gezet op de weg naar de verdediging van het establishment, dat niet een ‘democratisch’ establishment is maar een kapitalistisch establishment dat de belangen van het grootkapitaal verdedigt. Daaruit vloeien de volgende stappen dan bijna onvermijdelijk voort.
Godsvrede met het patronaat in tijden van oorlog, van zware crisis, van revolutie, betekent volgens dezelfde fatale logica, beperking van het stakingsrecht of zelfs tijdelijke opheffing van het recht op staking. Het betekent het gebruik van geweld tegen stakende of betogende arbeiders, dus beperking van de politieke vrijheid.[9] Vermits de werkende klasse in haar geheel zich nooit neerlegt bij zulke economisch en politiek repressieve acties, maakt het dat de scheuring van de arbeidersbeweging onvermijdelijk wordt. De verantwoordelijkheid voor die scheuring ligt duidelijk bij de reformistische of neo-reformistische leiding.
Men zou theoretisch kunnen vooropzetten dat die scheuring niet onvermijdelijk was. Indien binnen de massaorganisaties een werkelijke arbeidersdemocratie, met reëel tendensrecht, vrijheid van meningsuiting voor minderheden, incl. in het openbaar, zou bestaan, dan was een scheuring misschien vermijdbaar geweest. Een andere voorwaarde zou zijn geweest het recht van de arbeiders en bedienden vrij hun eisen, en de strijd voor hun eisen (incl. stakingen) te kunnen organiseren zonder veto’s van de vakbondsbureaucratie.
Maar een dergelijke verregaande proletarische democratie is onverenigbaar met de logica van de ‘Realpolitik’,[10] van de ‘plicht onze verantwoordelijkheid te nemen’, van regeringsdeelname, van het ‘beherend socialisme’, van het ‘ja’ tot het burgerlijk establishment.
Daarom gaan de praktijk van de klassensamenwerking en de theoretische knieval voor de consensus met het establishment 99 keer op 100 hand in hand met het beknotten van de democratie binnen de massaorganisaties van de arbeidersbeweging. Dat gaat tot samenwerking met het patronaat bij de afdanking van strijdsyndicalisten in de bedrijven. Daarom leidden die praktijk en die theorie inderdaad onvermijdelijk tot scheuring binnen de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse.
Als aanhangers van de materialistische interpretatie van de geschiedenis begrijpen wij dat die funeste ontwikkeling niet verklaard kan worden door ‘verraad’ van X, Y en Z, door ‘theoretische fouten’ of door de ‘ideologische invloed van de burgerij’, al spelen die factoren wel degelijk een rol in het reëel historisch proces. Heel die tragedie van de georganiseerde arbeidersbeweging kan in laatste instantie enkel verklaard worden door het opkomen van een materieel geprivilegieerde bureaucratische laag binnen haar eigen rangen. Daarover bestaat een rijke literatuur waarop wij hier enkel in het voorbijgaan kunnen wijzen. Wie de feiten en toestanden kent, kan daar nauwelijks aan twijfelen.
De Russische, Duitse, Oostenrijkse, Finse revoluties van 1917-’19, de indrukwekkende voor-revolutionaire strijd van de Italiaanse arbeidersklasse 1917-’20; later, de nieuwe vlucht van de arbeidersstrijd in Duitsland in 1923 en de Spaanse revolutie in 1936-’37, alsmede de algemene werkstaking in Frankrijk in 1936, zijn historisch gezien pogingen van de werkende klasse om de continuïteit van haar socialistische strijd voor economische en politieke ontvoogding voort te zetten. Gezien de crisis van het kapitalisme nam die strijd een revolutionaire vorm aan, niet in functie van marxistische ‘dogma’s’ of ‘illusies’, maar in functie van de objectieve verscherping van de klassentegenstellingen. Maar in die massabewegingen bleef de combinatie tussen de strijd voor economische ontvoogding, de strijd voor het veroveren van de politieke macht, de strijd voor een zegevierende socialistische revolutie enerzijds, en politieke vrijheid, proletarische democratie, meerpartijensysteem anderzijds, reëel en vanzelfsprekend.
Zowel binnen het tweede Russische radencongres, dat in oktober 1917 de overdracht van de macht aan de Sovjets besliste, als binnen de comités van de antifascistische milities die in Barcelona, Madrid, Valencia, Malaga de fascistische staatsgreep en het staande leger in de loop van enkele dagen in juli 1936 hebben verslagen, waren vele politieke partijen en vakbonden met verschillende politieke platformen vertegenwoordigd.[11]
De combinatie van socialisme en politieke vrijheid, van socialisme en de strijd voor de mensenrechten, kreeg een tweede funeste slag met het begin van de politieke tegenrevolutie in de Sovjet-Unie — de ‘Sovjet-Thermidor’[12] — in 1923-24. De stalinistische fractie binnen de KPSU en de Communistische Internationale was de politieke uitdrukking van die zegevierende tegenrevolutie. De radicale breuk met de democratische traditie van de klassieke arbeidersbeweging was één van de belangrijkste aspecten van haar bijzondere ideologie.
Het was helaas niet hoofdzakelijk een kwestie van ideologie, maar in de eerste plaats van praktijk.
De inwendige democratie binnen de KPSU en de Communistische Internationale werd in opeenvolgende etappen opgeheven. Vanaf 1928-’29 was zij totaal verdwenen. Alle beslissingen werden door een kleine groep mensen genomen. Zij werden door een almachtig apparaat aan de massa van de leden, om niet te zeggen aan de massa van de arbeiders en boeren opgedrongen.
Enkele van die beslissingen hadden catastrofale gevolgen. De gedwongen collectivisering van de landbouw leidde tot de deportatie van miljoenen boeren, tot een zware hongersnood en tot een daling van de vleesproductie per hoofd van de bevolking beneden het peil van het tsarisme (tot m het jaar 1955). De overhaaste industrialisatie gebeurde zonder rekening te houden met de economische en sociale kosten. Ze berustte op geweldige disproporties, die tot vandaag toe een harmonischer groei van de Sovjet-economie en van de welvaart van brede lagen van de bevolking belemmeren.
De misdadige zuiveringen van de jaren 1934-’39 hebben tot de moord op bijna één miljoen communisten geleid. Praktisch alle overlevende bolsjewistische kaders (incl. de oorspronkelijke kaders van de stalinistische fractie), alsmede de grote meerderheid van de officieren van het Rode Leger, werden uitgeroeid.
Die catastrofale tegenrevolutionaire veranderingen konden aan een weerspannige bevolking enkel worden opgedrongen door middel van een geïnstitutionaliseerde terreur. Elke vorm van politieke discussie, van uiting van gelijk welk meningsverschil, werd met de zwaarste straffen onderdrukt. De massa van de arbeiders en boeren genoot niet langer van gelijk welke politieke vrijheid. Het politiek regime van de Sovjet-Unie werd een politiedictatuur.
Die dictatuur trof in de eerste plaats de arbeiders en de boeren. Stalin voerde één van de meest repressieve arbeidswetgevingen ter wereld in. Onder zijn bewind werden honderdduizenden arbeiders en arbeidsters, de zgn. ‘Oekazniks’, tot jarenlange dwangarbeid veroordeeld, bij decreet zonder zelfs over de formele mogelijkheid te beschikken zich tegen de beschuldigingen te kunnen verdedigen. De ‘misdaad’ was meestal absenteïsme van de arbeidsplaats van niet meer dan een paar dagen, incl. om redenen van ziekte zonder voorafgaandelijk doktersattest veroorzaakt door het feit dat de geneesheer niet tijdig genoeg in de woning van de zieke kwam opdagen.
Gedurende een kwarteeuw heeft een belangrijk gedeelte van de internationale arbeidersbeweging en van de vooruitstrevende openbare mening de ogen voor die treurige werkelijkheid gesloten. Dat gebeurde gedeeltelijk uit onwetendheid (men geloofde eerlijk in het ‘Sovjetparadijs’) — gedeeltelijk uit simplistisch ‘kampisme’ (“er zijn twee kampen, dat van het socialisme en dat van het fascisme — later van het Amerikaans imperialisme. Wie het eerste kritiseert, versterkt automatisch het tweede”); gedeeltelijk uit moreel cynisme (“leugen, laster en moord zijn methoden die men in de strijd voor het socialisme moet durven gebruiken”).
Maar op de duur laat de waarheid zich niet onderdrukken. Zeker vanaf de militaire interventie in Hongarije in 1956 begon de meerderheid van de communistische intellectuelen eerst, van de communistische en socialistische arbeiders daarna, de werkelijke politieke toestanden in de Sovjet-Unie en Oost-Europa te erkennen. Vanaf de militaire interventie tegen de Praagse Lente in augustus 1968 werd dat een vloedgolf.
Vandaag verwerpt de overweldigende meerderheid van de arbeiders in het Oosten zowel als in het Westen de stalinistische dictatuur totaal. Zij dekt het oordeel van al diegenen in de Sovjet-Unie die verkondigen: “Stalinisme en socialisme zijn onverenigbaar. Waar het stalinisme heerst is er geen socialisme. Waar het socialisme zal bestaan, zal er geen stalinisme zijn”.
Zoals in het geval van de sociaaldemocratie kan men het stalinisme niet tot een zuiver ideologisch verschijnsel herleiden. Het is de politiek-ideologische uitdrukking van een proces van maatschappelijke differentiatie: de opkomst van een bijzondere maatschappelijke laag in de Sovjet-maatschappij, de Sovjet-bureaucratie die in haar hoogste sfeer, de Nomenklatura (verscheidene honderdduizenden gezinnen) reusachtige materiële voordelen geniet.[13] Zij verdedigt haar politiek machtsmonopolie omdat het haar privileges dekt.
De systematische onderdrukking van de arbeidersdemocratie in de door de stalinistische en na-stalinistische partijen bestuurde landen ging gepaard met praktijken van beperking en ‘delegitimatie’ van de arbeidersdemocratie in de kapitalistische landen. Partijen en stromingen, die zich niet onderwierpen aan Stalins zeer tegenstrijdige opeenvolgende tactische en strategische ‘instructies’ werden als ‘objectieve medeplichtigen van de klassenvijand’ doodgeverfd. Daarna werden zij zelfs als ‘betaalde agenten en spionnen’ behandeld.
Dat leidde tot diepe verdeeldheid binnen de rangen van de arbeidersklasse, die op haar beurt catastrofale gevolgen heeft gehad. In de periode 1930-33 weigerden Stalin, de KPD en de Communistische Internationale Hitler als vijand nr. l van de Duitse en internationale arbeidersklasse te zien. Onder het mom van de theorie van het ‘sociaal-fascisme’ verdedigden zij de stelling dat men eerst de sociaaldemocratie moest verslaan eer men Hitler kon overwinnen. Op onverantwoordelijke wijze verkondigden zij dat, mocht Hitler toch de macht grijpen, hij vlug door een ‘revolutionaire opgang van de Duitse arbeidersklasse’ zou worden omvergeworpen.
Zij sloegen alle voorstellen van Trotski in de wind, om inclusief met de sociaaldemocratische leiding een eenheidsfront te vormen om ten allen prijze een nazi-regering in Duitsland te verhinderen. “Hitler aan de macht, dat is de fysieke uitroeiing van de Duitse georganiseerde arbeidersbeweging en de onvermijdelijke oorlog tegen de Sovjet-Unie”, waarschuwde Trotski. De geschiedenis heeft hem helaas gelijk gegeven.
De groeiende systeemcrisis in de Sovjet-Unie en in Oost-Europa ontwikkelt zich onder omstandigheden, die op basis van de economische en culturele groei in die landen het heropleven van zelfstandige politieke activiteit van de massa’s bevorderen. Dat is de diepere bron van de hervormingen van Gorbatsjov. Dat heeft tot de explosies in Oost-Europa gedurende het jaar 1989 geleid.
Heel dat proces is in sterke mate tegenstrijdig. Op korte termijn staat het in het teken van een ideologisch-politieke regressie. Nu betaalt de internationale arbeidersbeweging een zware prijs voor de onverantwoordelijke stelling betreffende het zgn. ‘reëel bestaand socialisme’ (dat in werkelijkheid nergens bestond en bestaat. De stroming waartoe ik behoor, heeft dat niet achteraf ontdekt. Zij heeft dat inzicht sinds tientallen jaren verdedigd, wat een erkenning van al wat positief in die landen verwezenlijkt werd, niet uitsluit).
Gisteren zegde men ‘ja’ aan het stalinisme omdat men het verkeerdelijk met het socialisme vereenzelvigde. Vandaag zegt men ‘neen’ aan het socialisme omdat men het even verkeerdelijk met het stalinisme vereenzelvigt. Links ligt desbetreffend in het defensief, ook in de Derde Wereld.
Wij zullen het enkele jaren lang niet gemakkelijk hebben. Wij zullen tegen de stroom moeten zwemmen. Maar op langere termijn loopt de historische tendens in de tegenovergestelde richting. De val van het stalinisme is de val van een ‘socialisme-model’ berustend op onvrijheid en despotisme: de bureaucratische dictatuur. Nu wordt de weg weer vrij om in de ogen van de brede massa’s socialisme en vrijheid met elkaar te vereenzelvigen. Machtige reële veranderingen, die op wereldschaal al aan de gang zijn, werken in die richting.
De groei van de zgn. ‘nieuwe sociale bewegingen’, die in de jongste jaren letterlijk miljoenen mensen op straat brachten in de vredesbeweging, de ecologische beweging, de strijd om vrouwenrechten, de solidariteitsbewegingen met de anti-imperialistische strijd, houdt een nieuwe manier in om aan politiek te doen. Die vorm van politieke activiteit verplaatst het zwaartepunt van beslissingsprocessen over centrale politieke problemen buiten regeringen en parlementen in de handen van brede massa’s. Die ontwikkeling knoopt aan bij de traditionele socialistische strijd voor uitbreiding van vrijheid en democratie in de richting van een rechtstreekse pluralistische basisdemocratie.
Een gelijksoortige tendens is zichtbaar in de ‘nieuwe arbeidersbeweging’, die zich in landen als Brazilië, Zuid-Afrika, Zuid-Korea op stormachtige wijze ontwikkelt. Morgen zal ze naar andere belangrijke landen overslaan. Ook in West-Europa zal ze op een bescheidener wijze binnen het nieuw strijdsyndicalisme tot uiting komen. Het zijn vormen van massa-arbeidersbewegingen, die aan de controle van de oude bureaucratische, apparaten ontsnappen.
De traumatische ervaring met het stalinisme en de val van de stalinistische dictators maken die massaorganisaties erg gevoelig voor de antibureaucratische dimensie van het klassenbewustzijn. Zij zijn sterk gehecht aan de arbeidersdemocratie, aan politiek pluralisme, aan de onvoorwaardelijke verdediging van de mensenrechten.
De verscherping van de structuurcrisis van het kapitalisme heeft er reeds toe geleid dat de ontwikkeling van de burgerlijke staat niet alleen in de Derde Wereld, maar ook in het Westen en in Japan, tendentieel de weg op gaat van de ‘sterke staat’. Dat houdt een tendentieel groeiende repressie in, eerst tegen minderheden (migranten, vrouwen, strijdsyndicalisten, linkse groepen), dan tegen bredere massa’s. De arbeidersbeweging kan onder de nieuwe omstandigheden zonder complexen de strijd voor de verdediging en de uitbreiding van alle democratische vrijheden tegen de ‘sterke staat’ opnemen. Het zal de burgerij nog berouwen dat zij de campagne voor de mensenrechten in het Oosten heeft gevoerd. Die campagne zal jarenlang als een boemerang op haar terugslaan.[14]
In Oost-Europa en in de Sovjet-Unie zal, na een overgangsfase van verwarring, de strijd voor een alternatief socialisme-model ontluiken. Succesvolle massastakingen en massabewegingen zullen dat model in concrete vorm gieten. Dat zal de massastrijd overal ter wereld bevruchten.
Bij gebrek aan een overtuigend alternatief maatschappijmodel is die strijd vandaag hoofdzakelijk op onmiddellijke eisen gericht en dus gefragmenteerd. Wat in de Sovjet-Unie kan veranderen — ik zeg ‘kan’, ‘zou kunnen’; ik zeg niet ‘zal’ — zou die zwakheid helpen voorbij te streven.
In een opzienbarend artikel, dat een ambtenaar van het Amerikaans State Department, Francis Fukuyama, in het tijdschrift National Interest publiceerde, wordt de stelling verdedigd dat wij nu ‘het einde van de geschiedenis’, ten minste in de ‘rijke landen’ van de wereld, met inbegrip van de ‘halfrijke’ zoals Oost-Europa, de Sovjet-Unie, Zuid-Korea enz. aan het beleven zijn. De ‘liberale democratie’ zou geen plaats meer laten voor historische veranderingen.
Het is interessant te wijzen op het feit, dat men tot zeer kort geleden juist aan Marx en aan de marxisten verweet, de utopie van het ‘einde van de geschiedenis’ te verkondigen. Dat klopt natuurlijk niet.
Maar nu zijn het de neoliberalen, die dat fatalistisch standpunt verdedigen. En zij doen dat op basis van een pessimistische visie op de mens én een ‘objectivistische’ visie op de maatschappij van vandaag, waarin de mens enkel maar de speelbal van ‘objectieve wetten’ (vooral marktwetten) zou zijn. De mens als subject van de geschiedenis is uit hun denken verdwenen.
Dat betekent dat de menselijke vrijheid en de mogelijkheid tot zelfbeschikking op elk gebied van het maatschappelijk leven uitgeschakeld zouden zijn. Dat is een grote illusie. De strijd om die vrijheid wordt gevoerd. Hij zal meer en meer gevoerd worden. De strijd voor meer rechtstreekse democratie en de strijd voor vrije sociaal-economische zelfbeschikking doorbreken het kader van de burgerlijk-liberale democratie. Hun historische richting is socialistische democratie, socialisme plus democratie. En die hereniging van socialisme en vrijheid maakt onze zaak onoverwinnelijk.
_______________
[1] Cfr. Marx, “Aber ein Zweck, der unheiligen Mittel bedarf, ist kein heiliger Zweck” (Marx-Engels Werke, Band I. S. 60).
[2] Lenin, Oeuvres, tome 27, p. 133.
[3] Het kapitalistisch privé-eigendom vereist loonarbeiders, dus mensen die over geen eigendom beschikken en die onder de economische dwang staan hun arbeidskracht aan de patroons te verkopen.
[4] Süddeutsche Zeitung, 23 februari 1990.
[5] Marx heeft zich op de scherpste wijze tegen elke vorm van censuur geuit. Hetzelfde geldt voor Engels, die in een beroemde brief aan Bebel ook de ‘inwendige’ censuur binnen de arbeidersbeweging streng veroordeelde.
[6] Volgens hen is politieke dwang onvermijdelijk om mensen te verhinderen vrij ondernemingen op te richten. Privé-onderneming door enkelingen wil geen socialist verbieden. Om kapitalistische ondernemingen uit te schakelen, is politieke dwang onnodig. Economische maatregelen, bv. overdracht van grond en fabrieken aan de directe producenten en een voldoende gewaarborgd inkomen voor iedereen, volstaan daarvoor.
[7] Zo proclameerde de Franse ideoloog Alain de Benoist, die eergisteren nog tot de kring rond Giscard d’Estaing behoorde en die vandaag in de redactie van de Figaro-Magazine zit: “Seule l’élite a droit à une ame”. Men kan niet duidelijker zijn verachting voor de meerderheid van de mensheid tot uiting brengen.
[8] Na de capitulatie zonder strijd van de SPD en de KPD voor Hitlers machtsgroep in 1933 hebben de Oostenrijkse en de Spaanse arbeiders de wapens gegrepen in de strijd tegen het fascisme.
[9] Zo diende kort geleden de sociaal-dcmocratische regering in Zweden een wetsontwerp in dat, om de blokkering van lonen en prijzen twee jaar lang af te dekken, een verbod van staking voor dezelfde periode verkondigde.
[10] Cfr. Karl Marx:
“...Da ich kein Realpolitiker bin...” (Brief aan
Kugelmann van 23 februari 1865).
[11] Tot hen behoorden mijn kameraden van de POUM, die in Catalonie het grootste contingent anti-fascistischc miliciens na dat van de anarcho-syndicalisten tijdens de zomer 1936 mobiliseerden, meer dan de KP of de sociaaldemocraten. Zij werden vanaf de herfst 1936 door de stalinisten wegens hun revolutionaire lijn zwaar belasterd als ‘vijfde kolonne van Franco’. Hun leider Andres Nin werd doodgefolterd. Maar op het einde van het proces, waarin hun centraal comité tot lange jaren gevangenis werd veroordeeld, gold het vonnis niet hun zogezegde ‘samenwerking met het fascisme’. Zij werden veroordeeld, zegde het vonnis, wegens hun strijd voor de dictatuur van het proletariaat. Vandaag is Andres Nin door de KP in Catalonie volledig in ere hersteld.
[12] Lenin en Trotski gebruikten het begrip ‘Sovjet-Thermidor’ in analogie met de politieke tegenrevolutie die in Frankrijk plaatsvond, toen de heerschappij van de jakobijnen op 9 Thermidor door de Convention Nationale werd beëindigd.
[13] Boris Yeltsin, zelf een (oud?)-lid van de Nomenklatura, heeft die privileges in zijn zo-even verschenen boek opgeteld: Getuigenis van een opposant, Anthos-Lannoo, 1990.
[14] Cfr. het succes van het referendum voor de afschaffing van het leger in Zwitserland: meer dan 30 van de kiezers stemden ja. Nog groter wordt het succes van de campagne (in dat nochtans behoudgsezind en rijk land) voor de afschaffing van de politieke politie, “zoals de Stasi in de DDR werd afgeschaft”.