Ernest Mandel
Trotski: zijn bijdrage tot het marxisme


9. Tegen het imperialisme

Terwijl Trotski’s belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog hoofdzakelijk geconcentreerd was op de Europese problemen [1] had de schepper van het Rode Leger in de loop van de burgeroorlog gelegenheid na te denken over de impact van de zegevierende Russische revolutie op het ontwaken van de volkeren van het Oosten. Zo gebruikte hij in een boodschap die hij reeds in 1919 aan het Centraal Comité zond een formule die Lenin een jaar later overnam en beroemd maakte: “Wij hebben totnogtoe te weinig aandacht besteed aan het kapitalisme in Azië. De internationale situatie neemt echter zulke vormen aan dat de weg naar Parijs en Londen over de steden van Afghanistan, Penjab en Bengalen loopt” [2]. De belangstelling van Trotski voor het Oosten is sinds die tijd niet meer verminderd.

De wijze zelf waarop Trotski gekomen was tot het concept van de permanente revolutie had hem er op voorbereid zeer veel belang te hechten aan de crisis van het wereldomvattende imperialistische systeem die ingeluid werd door de Eerste Wereldoorlog en uitgebreid werd door de oktoberrevolutie. Precies omdat Trotski de wereldeconomie onder het imperialisme zag als een organisch geheel, samengesteld uit ongelijk ontwikkelde delen, kon hij de wereldrevolutie begrijpen als een ketting die zou beginners te breken in haar zwakste schakels. De gedachte dat deze zwakke schakels andere, minder ontwikkelde landen buiten Rusland konden zijn, begon in zijn geest reeds tamelijk vroeg te rijpen, zoals het geval was bij andere Kominternleiders.

In zijn uit 1921 daterend rapport aan het derde Kominterncongres uitte Trotski de gedachte dat de internationale uitbreiding van de revolutie evenzeer in het Oosten als in Europa kon plaatsgrijpen [3]. En in een uit 1924 daterende reeks artikelen, getiteld Oost en West, waaraan totnogtoe zeer weinig aandacht is besteed, behandelt hij ook de crisis van het kolonialisme van het wereldomvattende imperialistische systeem, wiens ontwikkeling parallel verliep met de opkomst van de proletarische revolutie in het Westen [4]. Het is interessant op te merken dat Trotski, terwijl hij voor de eerste maal de nadruk legde op het belang van de koloniale volkeren in het internationale revolutionaire proces, expliciet de stuwende krachten van de anti-imperialistische beweging veel breder zag dan als zuiver sociaal-economische conflicten tussen boeren en grondbezitters, loontrekkenden en kapitalisten: “Zij voelden dat dit (het bolsjewisme) de doctrine was die zich richtte tot de paria’s, tot de onderdrukten, de verpletterden, tot de tientallen en honderden miljoenen voor wie er geen andere historische uitweg, geen andere redding is”. Het is niet minder veelzeggend dat Trotski zich in zijn één meitoespraak van 1924, zijn eerste spectaculaire openbare beroep op de volkeren van het Oosten, verontwaardigd toonde over het geval van een Chinese soldaat die door de Britten tot veertig stokslagen was veroordeeld wegens het betreden van de grasperken die verboden terrein waren voor de “inboorlingen”. [5] Instinctief voelde hij aan dat de revolutionaire, anti-imperialistische beweging evenzeer zou gestimuleerd worden door verzet tegen onderdrukking en vernedering als door zuiver economische beweegredenen.

Trotski legde ook sterk de nadruk op de objectieve functie van onvoorwaardelijke verdediging van de nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën door de arbeiders in de imperialistische landen: “In dit verband doet het Europese proletariaat, en in het bijzonder het Franse en vooral het Britse, veel te weinig. De ontwikkeling van de invloed van de socialistische en communistische gedachte, de ontvoogding van de koloniën, de verzwakking van de invloed der nationalistische partijen kunnen niet alleen en niet zozeer verzekerd worden door de rol van de inheemse communistische kernen als wel door de revolutionaire strijd van het proletariaat van de centra in het moederland voor de ontvoogding van de koloniën. Slechts op deze wijze zal het proletariaat van het moederland aan de koloniën bewijzen dat er twee Europese naties zijn: het ene de onderdrukker, het andere de vriend. Slechts op deze wijze zal het proletariaat een bijkomende impuls geven aan de koloniën die de structuur van het imperialisme zullen omverwerpen en zo de proletarische zaak een revolutionaire dienst zullen bewijzen” [6].

Weliswaar heeft Trotski de theorie van de permanente revolutie voor het begin van de tweede Chinese revolutie niet systematisch toegepast op de grotere koloniale en halfkoloniale landen en is de datum waarop hij voor de eerste maal tot die generalisatie kwam moeilijk te bepalen. Want ofschoon zijn gedachten geleidelijk helderder werden na het begin van de tweede Chinese revolutie, kon Trotski niet formeel verwijzen naar de permanente revolutie tengevolge van meningsverschillen binnen de linkse oppositie (verschillende van haar leiders — waaronder Radek, Preobrajensky en Smilga — waren het met die theorie niet eens). Er bestond echter een treffende parallel tussen de politiek van Stalin en Boecharin, die de Chinese communistische partij ondergeschikt maakte aan de burgerlijk-nationalistische leiding van de Kwomintang, onder voorwendsel dat de aan de gang zijnde Chinese revolutie zowel antifeodaal als nationaal-democratisch was en dat de zogenaamde nationale burgerij daarom een progressieve rol te spelen had, en de lijn die de mensjewieken na 1905 verdedigden voor de Russische revolutie. En toen Trotski de handschoen opnam na de bloedige “coup” van april 1927 door Tsjang Kai-sjek, deed hij dat op een expliciete, duidelijke wijze [7]. Het feit dat het Chinese proletariaat numeriek zwakker en minder geconcentreerd was en dat het minder gewicht bezat in de maatschappij dan het Russische proletariaat in 1905 of 1917 kon geen factor zijn die bepaalde of de theorie van de permanente revolutie diende toegepast te worden in China. Het zou kunnen betekenen dat de revolutie langere tijd zou nodig hebben om te rijpen of dat het proletariaat het moeilijker zou hebben om de hegemonie te veroveren in de agrarische en anti-imperialistische revolutie. Het kon de burgerij echter niet veranderen in een revolutionaire kracht, noch de Chinese boerenstand het vermogen geven een onafhankelijke partij op te bouwen die dezelfde plaats kon innemen als het proletariaat aan het hoofd van de revolutie.

Zelfs ernstige auteurs die zich gewoonlijk niet laten beïnvloeden door stalinistische laster hebben het vulgaire argument herhaald dat Trotski’s politiek voor China “de boerenstand onderschatte” of zelfs de anti-imperialistische (nationale) dimensie van de Chinese revolutie onderschatte. Dergelijke beweringen berusten op een onjuist begrip van Trotski’s analyse van de Chinese revolutie. [8]

Het is waar dat Trotski, ofschoon hij het geweldige revolutionaire potentieel van de Chinese boerenrebellies begreep en de boerenopstanden begroette die zich na de nederlaag van de tweede Chinese revolutie [9], niettemin sceptisch stond tegenover hun vermogen de overwinning te behalen op een versterkte, zelfverzekerde klassenvijand; in het bijzonder betwijfelde hij dat de Chinese communistische partij in staat zou zijn de guerrillaoorlogvoering te verspreiden, gezien de groeiende passiviteit van de arbeidersklasse. De opeenvolgende nederlagen die Mao’s boerenlegers er toe dwongen praktisch alle zogenaamde “sovjetzones” te ontruimen en de lange mars naar de sovjetgrens te ondernemen leken Trotski’s oordeel te bevestigen.

De situatie is echter in Trotski’s ogen volledig veranderd zodra het Japanse imperialisme een totale oorlog tegen China ontketende. Vanaf dat ogenblik zag hij in dat de nederlaag van het Japanse imperialisme een sleutelrol zou geven aan de guerrillaoorlog (op de eerste plaats, vanzelfsprekend, boerenguerrilla’s geleid door stedelijke elementen, waarbij hun klassenherkomst en klassenpolitiek de beslissende kwestie was.) [10]

In het document dat in wezen zijn politiek testament is, het Manifest van de bijzondere conferentie van de IVe Internationale, dat geschreven werd in mei-juni 1940, aarzelde Trotski niet een beroep te doen op de Chinese arbeiders en boeren om een echte “volksoorlog” tegen het Japanse imperialisme te ontketenen. [11] Dit is wat inderdaad gebeurde, en dit is de reden waarom ze de overwinning behaalden, ondanks het feit dat Stalin er herhaaldelijk op aandrong dat zij zich zouden onderwerpen aan een coalitieregering onder Tsjang Kai-sjeks leiding en hun strijdkrachten zouden oplossen in het leger van Tsjang. Stalins weg was de weg naar een zekere nederlaag, zoals het tragische voorbeeld van Indonesië zo treffend zou bevestigen.

Het meest markante aspect van deze analyse en prognose was het cruciale belang dat Trotski hechtte aan de kwestie van de nationale onafhankelijkheid: onder de taken van de nationaal-democratische revolutie in de kolonies en de halfkolonies was deze voor hem slechts vergelijkbaar met de agrarische revolutie. Trotski zou tijdens de laatste tien jaren van zijn leven steeds blijven hameren op dit aspect van de permanente revolutie, die zowel door voor- als door tegenstanders zo vaak verkeerd begrepen zou worden. Dit zou doorslaggevend zijn in een ganse reeks van belangrijke historische keuzen, waarmee de revolutionaire marxisten in achtergebleven landen geconfronteerd werden.

Aan de grondslagen van Trotski’s analyse ligt een diepgaand, dialectisch begrip van de realiteit van het imperialisme vandaag: de weerslag ervan op de onderontwikkelde landen, en de vervlechting van politieke overheersing en economische uitbuiting als de bron van hun onderontwikkeling zelf. In Trotski’s opvatting van het imperialisme is de overheersing van de achtergebleven landen door het imperialisme de beslissende hinderpaal voor hun modernisatie, die het hen onmogelijk maakt hun historische achterstand op een globale en niet op een fundamenteel verwrongen, eenzijdige wijze goed te maken. De wurggreep van het imperialisme op de wereldeconomie wordt op de eerste plaats toegepast op de koloniale en halfkoloniale landen, waardoor hun zelfs een laattijdige herhaling van de algemene organische ontwikkeling, die het Westen in de 19e en de vroege 20e eeuw doormaakte, wordt ontzegd. [12]

Volgens ditzelfde concept van het imperialisme zullen, naarmate de crisis van het imperialisme ernstiger wordt, de schokken die ontketend worden door de imperialistische grootmachten zelf ernstiger zijn en zullen de slagen die neerdalen op de onderdrukte en onderontwikkelde volkeren barbaarser zijn. Reeds in 1933 voorzag Trotski dat Japan een belangrijke oorlog met China, de USA en de USSR zou aangaan en dat het een zware nederlaag zou leiden, ondanks de zogenaamde onoverwinnelijkheid van zijn militaire kaste. En reeds in 1938 deed hij een voorspelling die zulk een verschrikkelijke bevestiging zou krijgen gedurende de Tweede Wereldoorlog: “Zelfs zonder de oorlog betekent de volgende ontwikkeling van de wereldreactie met zekerheid de fysieke uitroeiing van de Joden”. [13]

Ofschoon het duidelijk is dat Trotski’s geschriften na de Eerste Wereldoorlog en vooral gedurende de laatste tien jaar van zijn leven gekenmerkt werden door een diepe haat jegens het imperialisme, was er niets irrationeels of zuiver psychologisch in die haat, zoals sommige auteurs hebben beweerd. Men zou eerder kunnen zeggen dat deze geschriften voortvloeiden uit zijn inzicht in het verschrikkelijke destructieve en barbaarse potentieel van een systeem dat zijn fase van ontbinding inging. De gebeurtenissen hebben helaas aangetoond dat de omvang van het kwaad dat het imperialisme de mensheid zou aandoen, in werkelijkheid nog groter was dan Trotski had voorspeld.

Een reeks belangrijke tactische conclusies vloeide voort uit dit globale concept van de historisch ultrareactionaire aard van het imperialisme en van de historisch progressieve aard van de anti-imperialistische bewegingen en opstanden. In een oorlog tussen een imperialistische macht en een semi-koloniaal land — en a fortiori in een nationale bevrijdingsoorlog van een kolonie tegen een imperialistisch moederland — moeten het internationale proletariaat en de internationale arbeidersbeweging steun geven aan het koloniale of halfkoloniale land, door wie deze oorlog op een bepaald ogenblik ook geleid wordt. Haile Selassie was zonder enige twijfel een halffeodale tiran, die zelfs de niet onbelangrijke resten van slavernij in zijn land steunde. Niettemin was Ethiopiës oorlog tegen het Italiaanse imperialisme een rechtvaardige oorlog voor nationale onafhankelijkheid; de volledige onderwerping van Ethiopië door het imperialisme (d.w.z. de transformatie van halfkoloniaal tot koloniaal land) zou de mogelijkheden tot historische vooruitgang voor dat land in sterke mate hebben afgeremd. Evenzo was China’s oorlog van nationale verdediging tegen het Japanse imperialisme een rechtvaardige oorlog, zelfs toen hij geleid werd door de contrarevolutionaire slachter Tsjang Kai-sjek. Indien China een echte kolonie van Japan was geworden, zou dit immers voor de Chinese natie een enorme stap achteruit betekend hebben. Vele auteurs — vooral stalinisten te kwader trouw, maar ook sommige anderen — hebben Trotski’s kritiek op de politiek van de Chinese communistische partij gedurende de Chinees-Japanse oorlog verkeerd begrepen. Trotski verwierp geenszins de gedachte van steun aan China’s oorlogsinspanning, zelfs al werd deze geleid door de Kwomintang. Hij oefende slechts kritiek uit op de politieke en organisatorische ondergeschiktheid van de KP, en de organisaties van de arbeidersklassen in het algemeen, aan de Chinese burgerij. Naar zijn mening hadden het Chinese proletariaat en de Chinese communistische partij de anti-Japanse oorlog moeten ondersteunen met hun eigen klassenmethodes en hun eigen klassenorganisaties. Zijn kritiek op de politieke ondergeschiktheid van de KP aan de burgerij lijkt grotendeels raak te zijn geweest. Wat de organisatorische ondergeschiktheid van de KP betreft, hebben wij de indruk dat Trotski, waarschijnlijk op basis van onvolledige informatie, een te lage dunk had van de graad van onafhankelijkheid van het Volksbevrijdingsleger en de door de KP geleide guerrillastrijdkrachten — een onafhankelijkheid die op lange termijn, samen met de geweldige massaopstanden van de arme boeren en het rurale halfproletariaat in Noord-China na 1945, de beslissende rol zou spelen in het afbreken van de coalitieonderhandelingen in 1945-46 en in de overwinning van het V.B.L. in de burgeroorlog van 1946-50.

Wanneer men de theorie van de permanente revolutie toepast op een reeks koloniale en halfkoloniale landen betekent dit concreet dat de koloniale (of nationale) burgerij niet in staat is een revolutionair proces te leiden en alle historische taken van de nationaal-burgerlijke revolutie daarbij te vervullen (op de eerste plaats een radicale landbouwrevolutie en het veroveren van volledige onafhankelijkheid tegenover het imperialisme). Dit betekent dus ook dat deze taken slechts zullen gerealiseerd worden indien het proletariaat de hegemonie in het revolutionaire proces weet te veroveren en met de steun van de boerenstand en andere sectoren van de werkende bevolking overgaat tot de oprichting van een arbeidersstaat (de dictatuur van het proletariaat).

Dit betekent echter niet dat het revolutionaire proces in de kolonies en half-kolonies geen aanvang kan nemen eer het proletariaat deze hegemonie heeft veroverd. Integendeel, slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan die hegemonie bestaan vanaf het begin, in plaats van veroverd te worden op het hoogtepunt van het proces. Normalerwijze zal het een ganse reeks van tussenervaringen vergen eer de noodzakelijke voorwaarden geschapen zijn opdat de boerenstand (en de niet-proletarische armen uit de stedelijke zones) zich zouden scharen achter een proletarische leiding. En dit betekent zeker niet dat de koloniale (nationale) burgerij niet in staat is welke stap ook te zetten in de richting van een strijd tegen het imperialisme. Nogmaals, Trotski betwijfelde niet dat de burgerij dit proces in beweging kan brengen, wel dat zij het tot een goed einde kan brengen. Hij ontkende niet dat er, ondanks de vrees van de nationale burgerij voor een radicale landbouwrevolutie en een volledige revolutionaire mobilisatie van het proletariaat en de stedelijke armen, niettemin antagoniemen, belangentegenstellingen en potentieel explosieve conflicten bestaan tussen die klasse en het buitenlands kapitaal (imperialisme) enerzijds en de plaatselijke, prekapitalistische heersende klassen anderzijds.

Deze conflicten zijn reëel. Periodiek komen zij openlijk aan de oppervlakte. Terwijl de communistische voorhoede de arbeidersklasse dient op te voeden in een geest van politieke en organisatorische onafhankelijkheid van de nationale burgerij, zou het politiek gesproken sektarisch en objectief reactionair zijn een positie van neutraliteit of absenteïsme in te nemen op het ogenblik dat zulk een reëel conflict uitbreekt. In elk geval van die aard moeten de arbeidersklasse en haar revolutionaire voorhoede kritische steun leveren aan elke concreet anti-imperialistische (of antifeodale) maatregel, die genomen wordt door de nationale burgerij, waarbij het verschil tussen concrete stappen in die zin en zuivere retoriek zeer belangrijk is. Trotski gaf een concreet voorbeeld van deze benadering door zijn actieve steun aan de nationalisatie der Britse en Amerikaanse oliemaatschappijen onder president Cardenas in Mexico [14]. Dit was een principiële houding die voortvloeide uit een globale analyse van de imperialistische en anti-imperialistische strijd in onze tijd, en niet eenvoudig een tactische (of opportunistische) zet in ruil voor het asielrecht dat hem verleend werd door de Mexicaanse regering. Bij meerdere gelegenheden breidde hij dit standpunt uit tot alle koloniale en semi-koloniale landen die onderdrukt werden door het imperialisme.

De inwendige logica van de theorie van de permanente revolutie bevat volgend tegenstrijdig proces. Tot op een zeker punt zal de “nationale” burgerij van de halfkoloniale landen (in het bijzonder de meest ontwikkelde onder hen) trachten haar conflict met het imperialistische kapitaal (of in de kolonies, met de koloniale macht) te veranderen in een conflict waarin de ganse natie is betrokken; zij zal stappen zetten in de richting van massamobilisaties tegen het imperialisme en zelfs de permanente organisaties van arbeiders in vakbonden stimuleren. Tezelfdertijd zal zij echter trachten strikte controle uit te oefenen op deze mobilisaties en meer permanente organisaties; ze zal syndicale bureaucratieën kweken die nauwer geïntegreerd zijn in het (semi-koloniale) burgerlijke staatsapparaat, of die er tenminste rechtstreekser door gecontroleerd zijn dan het geval was tijdens de klassieke groei van de vakbondsbeweging in de ontwikkelde kapitalistische landen. Wanneer een conflict ontstaat tussen deze twee strevingen — d.w.z. wanneer de massabeweging van de arbeidersklasse steeds onafhankelijker wordt van de krachten die politiek gecontroleerd worden door de burgerij — zal de nationale burgerij er de voorkeur aan geven geen gebruik te maken van massamobilisaties tegen het imperialisme, zelfs indien daardoor haar onderhandelingspositie wordt verzwakt. Er bestaat dan immers een te groot gevaar dat dergelijke mobilisaties een eigen — zelfs antikapitalistische — dynamiek zullen krijgen!

In overeenstemming met zijn globale analyse van het imperialisme en de anti-imperialistische beweging koos Trotski duidelijk stelling ten opzichte van de antikoloniale en anti-imperialistische opstanden die zich zouden voordoen tijdens en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. Hij weigerde hoe dan ook te aanvaarden dat de koloniale volkeren de omvang of het ritme van hun strijd voor nationale bevrijding moesten ondergeschikt maken aan de noden van een of ander “wereldomvattend antifascistisch bondgenootschap”. Deze principiële houding lokte heftige verwijten uit vanwege een aantal critici. De juistheid ervan was echter bevestigd door de gebeurtenissen die zich voordeden in India, Algerije en Indochina (rond het einde van de oorlog), om slechts drie voorbeelden te noemen. Trotski voorzag deze gebeurtenissen ten volle, zoals blijkt uit volgende passage: “Indien het Indische volk niet tot in alle eeuwigheid slaaf wenst te blijven, moet het die valse predikers ontmaskeren, die zeggen dat het fascisme de enige vijand is van het volk. Hitler en Mussolini zijn ongetwijfeld de bitterste vijanden van de werkers en de onderdrukten. Zij zijn bloedige beulen, die de grootste haat verdienen vanwege de werkers en de onderdrukten van de wereld. Maar zij zijn, op de eerste plaats, de vijanden van het Duitse en het Italiaanse volk, die onder hun gewicht gebukt gaan. (...) In India is die vijand bovenal de Britse burgerij. De omverwerping van het Britse imperialisme zou een geweldige schok betekenen voor alle onderdrukkers, met inbegrip van de fascistische dictators.

Op lange termijn onderscheiden de imperialisten zich onderling door de vorm, niet in wezen. Het van koloniën beroofde Duitse imperialisme kiest het schrikwekkende fascistische masker met zijn vooruitstekende sabeltanden. Het Britse imperialisme, voldaan omdat het geweldige koloniën bezit, verbergt zijn sabeltanden achter een masker van democratie. Deze democratie bestaat echter slechts voor het moederland. (...) India bezit niet alleen geen democratie, maar is ook beroofd van het meest elementaire recht op nationale onafhankelijkheid. De imperialistische democratie is aldus de democratie van de slaveneigenaars, gevoed door het bloed van de kolonies. India wil echter haar eigen onafhankelijkheid niet dienen als meststof voor de slaveneigenaars” [15].

De coherente posities die Trotski uitwerkte over de globale problemen van het imperialisme en de anti-imperialistische strijd zijn één van zijn voornaamste bijdragen tot de marxistische revolutionaire strijd. Hijzelf vatte hun belang samen in de volgende formule: “De beweging van de gekleurde rassen tegen hun imperialistische onderdrukkers is een van de meest gewichtige en machtige bewegingen tegen de bestaande orde en vereist daarom de volledige, onvoorwaardelijke, onbeperkte steun vanwege het proletariaat van het blanke ras”. [16] Het is tijdens en na de Tweede Wereldoorlog dat deze stellingen ten volle actueel werden.

_______________
[1]Reeds gedurende de Eerste Wereldoorlog schreef hij echter: “Een bijkomende factor van beslissend belang is de kapitalistische reveil in de koloniën zelf, waaraan deze oorlog een krachtige impetus moet geven. De verstoring van de wereldorde zal de verstoring van de koloniale orde brengen. De kolonies zullen hun “koloniaal” karakter verliezen.” (Trotsky, The War and the International, Colombo 1971, p. 76. Deze passage is in de Engelse versie verkort. Voor de volledige tekst verwijzen wij naar de Franse uitgave “La Guerre et l’Internationale” in Trotsky, La Guerre et la Revolution, Euvres, Vol. 3, Paris 1977, p. 107.
[2]The Trotsky Papers 1917-1922, The Hague 1964, p. 625
[3] Het is daarom verkeerd te beweren, zoals Carmichael (Trotsky: An Appreciation of his Life, London 1975, p. 346) en Knei-Paz (The Social and Political Thought of Leon Trotsky, Oxford 1978, p. 364) doen, dat Trotsky slechts weinig of laattijdig belangstelling koesterde voor China.
[4] Zapad i Vostok (“West and East”), gepubliceerd in 1924 en vermeld in Louis Sinclairs monumentaal werk Leon Trotsky: A Bibliography, p. 345. Deutscher verwijst niet naar Zapad i Vostok, en onze aandacht werd erop getrokken door Heinz Brahm, Trotski’s Kampf um die Nachfolge Lenins, Cologne 1964, p. 191.
[5] Brahm, op. cit., p. 190.
[6] Trotsky, The First Five Years of the Communists International, Vol. 2, p. 317.
[7] Leon Trotsky on China, New York 1976, pp. 116, 118, 122, 126, 143.
[8] Knei-Paz, op. cit., p. 364. Ironisch genoeg werd Trotski tijdens de debatten in de school van de CPSU en de Komintern tussen 1927 en 1932 door de stalinistische fractie verweten dat hij al te zeer de nadruk legde op de nationale taken van de Chinese revolutie ten koste van de agrarische taken.
[9] Zie Trotsky, The Permanent Revolution, New York 1978, pp. 124, 152-3 ; en Leon Trotsky on China, op. cit., pp. 522-3 (een tekst geschreven in 1932).
[10] Hij schreef aan de New York Times: “De auteur heeft volledig gelijk wanneer hij zegt dat Japan tegenover de massale guerrillaoorlog vanwege China tenslotte machteloos zal blijken te zijn.” (Writings of Leon Trotsky 1937-1938, New York 1976, p. 84).
[11] Writings of Leon Trotsky 1939-1940, New York 1974, p. 203.
[12] “De belemmering van de ontwikkeling van de Chinese industrie en de verstikking van de interne markt impliceren het behoud en de wedergeboorte van de meest achtergebleven vormen van productie in de landbouw, van de meest parasitaire vormen van uitbuiting, van de meest barbaarse vormen van onderdrukking en geweld, de groei van het bevolkingsoverschot evenals het voortbestaan en de verergering van het pauperisme en alle soorten van slavernij.” (Geschreven op 7 mei 1927, en gedrukt in Leon Trotsky on China, op. cit., p. 163.)
[13] Writings of Leon Trotsky 1932-1933, New York 1972, pp. 287-94. Zie ook “The European Bourgeoisie and Revolutionary Struggle”, een ongepubliceerd artikel in de Trotsky Archieven, zoals aangehaald in Knei-Paz, op. cit., p. 553.
[14] Zie bijvoorbeeld, “The Mexican Oil Expropriations” (23 april 1938), in Writings of Leon Trotsky 1937-1938, New York 1976, pp. 323-5.
[15] Writings of Leon Trotsky, New York, 1939-1940, p. 28-29.
[16] “Ninety Years of the Communist Manifesto”, Writings of Leon Trotsky 1937-1938, p. 25