Geschreven: 1925
Bron: Tan Malaka, levensloop van 1897 tot 1945. door H. A. Poeze, Nijhoff Den Haag 1976 - Met toestemming van de auteur
Transcriptie: Rick Denkers
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2007
China 16 april 1925
Het besluit uwer regering, gedateerd Buitenzorg 12 maart 1925, inhoudend een afwijzing van mijn verzoek inzake vestiging op Java, doch een toestemming voor een verblijfplaats in de Buitengewesten anders dan Kupang, mits aan zekere voorwaarden — o.a. het geneeskundig onderzoek In Indonesië — wordt voldaan, heb ik in goede staat ontvangen.
Hierbij ben ik zo vrij op te merken, dat dat weigerend antwoord mij geenszins heeft verwonderd en teleurgesteld, integendeel het heeft mij in mijn overtuiging gesterkt, dat mijn partij thans wel veel sterker moest zijn, dan toen ik ze verliet en dat de kloof tussen uw regering en het volk veel scherper is, dan ten tijde der NIP en Sarekat Islam. In die tijd toch, had de regering er geen bezwaren in de drie bekende voormannen der NIP weder in Indonesia toe te laten, terwijl thans ondanks het gebleken is, dat de tot de tanden toe gewapende regering in staat is de weerlozen van de Preangerse mores te leren — zij het nog gevaarlijk voor haar gezag acht een politieke tegenstander, die zwaar is gehandicapt ergens op een plaats, zelfs bv. op de Pasuruanse toe te laten.
Wel groot moet dus thans de invloed der communisten onder het Indonesische volk zijn! Behalve bovengenoemde, meen ik het bewijs hiervan te hebben gevonden in het aarzelend antwoord uwer regering. Immers deze blijkbaar uit verantwoordelijkheidsbesef tegenover hetzelfde volk dat mijn partij meent te moeten vertegenwoordigen — heeft geen duidelijk ja of neen gezegd, maar meent achterdeurtjes van ‘wenn und aber’ te moeten vinden, indien uw regering mij een plaats buiten Kupang heeft beloofd.
Het spijt mij echter, dat ik geen gebruik kan maken van het vriendeijke aanbod uwer regering, daar ik uw regering niet een plaats op de Buitengewesten had verzocht en vooral daar uw regering die plaats niet van te voren wilde of kon noemen. Ik kan het volkomen begrijpen, dat het voor een regering, die blijkbaar ‘will try once to be a gentleman’ het straks moeilijker zal vallen haar eer en respect te bewaren, indien zij die plaats van te voren aanwijst, daar zij dan gebonden zou zijn aan haar belofte. Doch van mijn kant is het echter zeer moeilijk te raden, welke plaats buiten Kupang uw regering mocht bedoeld hebben, ik kan niet geloven, dat uw geachte regering het niet zou weten, dat buiten Kupang er nog genoeg plaatsen zijn, zoals Atapupu, PurukCau en andere, waarbij Kupeng nog een hemel zou zijn. Waar uw regering mij de minste plaats op Java meent te moeten weigeren, zal mijn hoop op een plaats in de Buitengewesten beter dan Kupang zeer ongegrond zijn en acht ik een gevaar voor mijzelf op uw aanbod in te gaan.
Tenzij ik mij dan aan de goede wil uwer regering wil overleveren.
De Indonesische geschiedenis op bevel uwer regering zelf geschreven, maakt echter genoeg melding van het goed geloof der volksleiders, als Dipo Negoro en anderen, die zich aan de goede wil uwer helden ‘de Jan Pieters Zoon Koen’ hadden overgegeven, die echter zonder uitzondering slachtoffers van hun goed geloof en de goede wil hunner tegenstanders waren geworden. Daar er naar mijn bescheiden mening het enigste verschil tussen uw regering en die der Jan Pieters Zoon Koen alleen hierin bestaat, dat de laatste tenminste tegen gewapenden vocht, terwijl de uwe weerloze mannen en vrouwen tot vijanden rekent, acht ik het beter niet op uw aanbod in te gaan, temeer daar ik mijzelf verantwoordelijk acht tegenover het volk onder uw regering.
Hoogachtend,
Wg. Tan Malacca.