Prosper-Olivier Lissagary
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 9
“Al de delen van Frankrijk zijn eensgezind en zijn rond de Vergadering en rond de regering geschaard.”
Omzendbrief van M. Thiers aan de provincie, de 23e ’s avonds
Wat deed de provincie?
Beroofd van Parijse dagbladen, leefde zij eerst op de leugenachtige depêches van Thiers;[101] vervolgens liep zij naar de handtekeningen van het Comité, en er niets van de Linkerzijde of van de democratische hoofdmannen op vindende, vroeg zij: “Wie zijn die onbekenden? De bourgeois-republikeinen, die niets van de belegering wisten en immer op duizend mijlen afstand van de arbeiders leefden, niet konden raden of begrijpen, en overigens geheel behendig door de behoudsgezinde pers om de tuin geleid werden, riepen: “Die onbekenden kunnen anders niet zijn dan bonapartisten”, evenals hun vaders eertijds over “Pitt en Coburg” spraken. Het volk alleen had een helder doorzicht.
De eerste echo weergalmde in Lyon. Dat was een noodzakelijke weerslag. Sedert de opkomst der Vergadering voelden de arbeiders zich beloerd. De municipale raadsleden die zwak en vreesachtig waren, enigen zelfs niet ver van reactionair, hadden de rode vlag neergehaald, zeggende: “De fiere banier van de weerstand tot het uiterste mag de vernedering van Frankrijk niet overleven.” Die lompe streek had het volk niet kunnen verschalken, dat in de wijk la Guillotière bij zijn vlag de wacht hield. De nieuwe prefect, Valentin, een gemeen en brutaal gewezen officier, een soort Clément Thomas, liet de arbeiders genoeg gevoelen wat voor een Republiek men hun bereidde.
De 19e zijn bij de eerste nieuwstijdingen, alle republikeinen te been; zij verbergen geenszins hun genegenheid voor Parijs. ’s Anderendaags geeft Valentin een uitdagende proclamatie; hij slaat de dagbladen aan en weigert de depêches mede te delen. De 21e laten zich verschillenden in de municipale raad verontwaardigd uit en een lid zegt: “Laat ons toch de moed hebben de Commune van Lyon te zijn.” De 22e, ’s middags, komen achthonderd gevolmachtigden der Nationale Garde bijeen in het Palais-St-Pierre. Men doet het voorstel te kiezen tussen Parijs en Versailles. Een burger, die van Parijs aangekomen was, stelt de aanwezigen op de hoogte. Velen willen dat men zich op staande voet voor Parijs verklaart. De vergadering eindigt met gevolmachtigden naar het Stadhuis te zenden om uitbreiding der municipale vrijheden: de burgemeester hoofd der Nationale Garde en dienstdoende als prefect, te vragen.
De municipale raad was in zitting vergaderd. De burgemeester Hénon, een pijpenkop van 48, bestreed alle weerstand tegen Versailles. De burgemeester van la Guillotière, Crestin, een gekende republikein, vroeg dat men ten minste protesteerde. Anderen wilden dat de raad zijn bevoegdheid uitstrekte. Hénon dreigde zijn ontslag te geven, zo men verder ging en stelde voor naar de prefect te gaan, die op dit ogenblik de reactionaire bataljons bijeenriep.
De gevolmachtigden van het Palais-St-Pierre komen aan. Hénon ontvangt hen hard. De afvaardigingen volgen elkaar op, zonder beter resultaat. Nochtans maken de bataljons van de wijken Brotteux en la Guillotière toebereidselen en te acht uur vervult een grote menigte de place des Terreaux, roepende: “Leve de Commune! Weg met Versailles!” De reactionaire bataljons beantwoorden de oproep van de prefect niet.
Een deel van de raad keert te negen uur in zitting terug, terwijl het andere, met Hénon, aan de gevolmachtigden het hoofd biedt. Op een antwoord van de burgemeester, dat geen hoop meer laat, overweldigen de afgevaardigden de zittingzaal. De menigte verneemt dit en stormt het Stadhuis binnen. De gevolmachtigden zetten zich rond de tafel van de raad, benoemen Crestin burgemeester van Lyon. Hij weigert en, uitgenodigd de reden op te geven, zegt hij dat de leiding der beweging toekomt aan degenen die er het initiatief van genomen hebben. Na een geharrewar juichen de Nationale Garden een gemeentelijke commissie toe, aan wier hoofd zij vijf raadsleden plaatsen: Crestin, Durand, Bouvatier, Perret, Velay. De gevolmachtigden doen Valentin komen, vragen hem of hij voor Versailles is. Hij antwoordt dat zijn proclamatie daaromtrent geen twijfel laat, en hij wordt aangehouden. Dan beslist men de Commune uit te roepen, de municipale raad te ontbinden, de prefect af te zetten, evenals de generaal der Nationale Garde, en die te vervangen door Ricciotti Garibaldi, die door zijn naam en door zijn diensten in het Vogezenleger, aangeduid was. Die besluiten worden aan het volk bekend gemaakt en met toejuichingen begroet. De rode vlag verschijnt zegepralend op het groot balkon terug.
De 23e in de vroege morgen, trekken de op de vorige dag benoemde raadsleden zich terug, en de opstandelingen waren verplicht zich geheel alleen aan Lyon en de omliggende steden aan te bieden. “De Commune, zegden zij, moet voor Lyon het recht in stand houden belastingen te leggen en te heffen, zijn politie te besturen en over zijn Nationale Garde, meester over alle posten en forten, te beschikken.” Dit geheel droog programma werd enigszins ontwikkeld door de Comités der Nationale Garde en der Alliance républicaine. Met de Commune zullen de lasten verminderen, zullen de openbare gelden niet meer verspild worden en zullen de door de arbeiders verwachte maatschappelijke diensten gesticht worden. Veel smart en ellende zal gelenigd worden, in afwachting dat de afschuwelijke maatschappelijke plaag van de volksarmoede geheel en al verdwijnt.
Onvoldoende proclamaties, zonder besluit, stilzwijgend over het gevaar waarin de Republiek verkeerde, over de klerikale samenzwering, de enige hefbomen waarmee men de kleinburgers in beweging krijgt.
De Commissie bevond zich dan ook weldra alleen gelaten. Zij had het fort van Charpennes genomen, patronen bijeen gebracht, kanonnen en mitrailleurs rondom het Stadhuis geplaatst; maar de volksgezinde bataljons waren, op twee of drie na, teruggekeerd zonder zelfs een wacht achter te laten en de weerstand organiseerde zich. Generaal Crouzat ronselde aan het station al de soldaten, matrozen en mobiel gemaakten, die in Lyon verspreid waren. Hénon benoemde een generaal der Nationale Garde. De officieren der bataljons der orde protesteerden tegen de Commune en stelden zich onder de bevelen van de municipale raad, die in het kabinet van de burgemeester, op twee stappen van de commissie, zitting hield.
Zonder te bedenken dat zij hem de dag te voren ontbonden had, nodigde de Commissie de raad uit, in zijn gewone zittingzaal te zetelen. Hij kwam te vier uur. De Commissie stond hem de plaats af en de Nationale Garden bleven in de aan het publiek voorbehouden omheining. Had in die middenklasse enige krachtdadigheid, enig voorgevoel der behoudsgezinde woede gestoken, dan hadden de republikeinse raadsleden over die aandrift van het volk geheerst. Maar zij waren altijd deze, die handelsaristocraten, die aan de nationale verdediging zoveel mogelijk hun goud en hun lijf ontrokken hadden, de anderen die ondanks radicalen, die de arbeider besturen, doch geenszins ontvoogden willen. Daar zij bleven beraadslagen, zonder tot een besluit te komen, kwamen uit het ongeduldig geworden volk enig roepen. Hun hoogmoed voelde zich hierdoor gekrenkt en zij hieven eensklaps de zitting op, om met Hénon een adres te ontwerpen.
’s Avonds kwamen twee gedelegeerden van het Parijse Centraal Comité in de club van de rue Duguesclin aan. Men leidde hen naar het Stadhuis, vanwaar zij van het groot balkon, tot het volk spraken. De menigte antwoordde: “Leve Parijs! Leve de Commune!” Ricciotti’s naam werd weer toegejuicht.
Doch het was slechts een betoging. De gedelegeerden waren zelf te onervaren om die beweging te bezielen en te leiden. De 24e waren op de place des Terreaux maar enige groepen nieuwsgierigen meer. Het rappel deed niemand komen. De vier grote radicale, liberale, klerikale dagbladen van Lyon “verwierpen krachtdadig alle verstandhouding met de Parijse, Lyonse of andere opstanden.” Generaal Crouzat verspreidde het gerucht dat de in Dijon gelegerde Pruisen dreigden Lyon binnen de vierentwintig uren te bezetten, als de orde niet hersteld was. De Commissie, die meer en meer alleen stond, richtte zich opnieuw tot de in de Beurs zetelende raad, bood aan hem het bestuur der stad af te staan. De raad weigerde te onderhandelen. “Neen, zegde de burgemeester, nooit nemen wij de Commune aan!” En daar de komst van de mobielen van Belfort aangekondigd was, besloot de raad hun een plechtige ontvangst te doen. Dat was de oorlogsverklaring.
De onderhandelingen hadden heel de namiddag en tot laat in de avond geduurd. Langzamerhand ledigde zich het Stadhuis en verdwenen de leden der Commissie. Te vier uur in de morgen zegden de twee overblijvenden hun volmacht op,[102] zonden de posten weg die de prefect bewaakten en verlieten het Stadhuis. ’s Anderendaags morgens vond Lyon zijn Commune verzwonden.
Maar op de avond zelf van de dag waarop de revolutionaire beweging te Lyon uitstierf, brak zij te St-Etienne uit. Sedert de 31e oktober, waarop men op het punt geweest was de Commune officieel uit te roepen, hadden de socialisten niet opgehouden haar te eisen, niettegenstaande het verzet en zelfs de bedreigingen van de municipale raad.
Daar waren twee republikeinse brandpunten, het Comité van de Nationale Garde, opgehitst door de revolutionairen club van de rue de la Vierge en de Alliance républicaine, tot welke al de vooruitstrevende republikeinen behoorden. Op twee of drie uitzonderingen na, bestond de municipale raad uit die radicalen die maar aan het volk kunnen weerstaan om zich door de reactie te laten breken. Comité en Alliance kwamen overeen zijn vernieuwing te vragen.
De 18e maart bracht de werkers in begeestering. Het radicaal orgaan, le Réveil, zegde zonder te besluiten: “Is de Vergadering meester, dan is het gedaan met de Republiek; scheiden van de andere kant, de afgevaardigden van Parijs zich van het Comité, dan moeten zij daartoe goede redenen hebben.” Het volk ging recht door. De 23e zond de club van de rue de la Vierge zijn gevolmachtigden naar het Stadhuis om de afkondiging van de Commune te vragen. De burgemeester beloofde de kwestie aan zijn collega’s voor te leggen. Ook de Alliance républicaine kwam vragen een zeker aantal gevolmachtigden aan de raad te mogen toevoegen.
’s Anderendaags keerden de gevolmachtigden terug. De raad verklaarde dat hij zijn ontslag gaf en zou blijven zetelen tot hij vervangen was door de kiezers, die in zo’n kort mogelijke tijd zouden opgeroepen worden. Dat was een uitvlucht, want dezelfde dag had de voorlopige prefect Morallet de bevolking bezworen de Commune niet uit te roepen, het gezag der Vergadering te eerbiedigen. Te zeven uur in de avond, loste een compagnie Nationale Garden de wacht af onder het geroep: “Leve de Commune!” Het Centraal Comité zond aan de Alliance républicaine de vraag zich bij hem aan te sluiten om het Stadhuis in te nemen. De radicalen weigerden, zeggende dat de belofte van het Stadhuis voldoende was, dat het de bewegingen van Parijs en Lyon aan klaarheid ontbrak en dat men de openbare rust en orde verzekeren moest.
Tijdens die onderhandelingen kwam het volk bijeen in de club der rue des Vierges, beschuldigde zijn eerste gevolmachtigden van weekheid, besloot er anderen te zenden en ze te vergezellen, opdat zij niet buigen zouden. Te tien uur kwamen twee colonnes van vierhonderd man ieder, voor het hek dat het Stadhuis afsluit. Het was juist gesloten geworden, op bevel van de nieuwe prefect, M. de l’Espée, een nijverheids-autocraat, die zo-even aangekomen en vast besloten was de woelgeesten tot zwijgen te brengen. Doch daar het volk aan het hek begon te schudden moest men zijn gevolmachtigden binnenlaten. Zij troffen de burgemeester en Morallet aan, vroegen de Commune en, in afwachting, de toevoeging van een Commissie door het volk benoemd. De burgemeester weigerde; de gewezen prefect gaf zich alle moeite te bewijzen dat de Commune een uitvinding der Pruisen was. Wanhopende de gevolmachtigden te overtuigen, ging hij M. de l’Espée verwittigen – de prefectuur paalt aan het gemeentehuis – en allebei gelukten er in, door langs de hof weg te sluipen, generaal Lavoye te vervoegen.
Niets kunnende verkrijgen, verklaarden de gevolmachtigden te middernacht dat niemand het Stadhuis zou verlaten en zij gingen aan het hek de manifestanten raad vragen. De enen gingen wapens halen, de anderen drongen in de zaal der werkrechters en hielden er zitting. De nacht was zeer onstuimig. De gevolmachtigden, die juist de mislukking van Lyon vernamen, aarzelden. Het volk nam een dreigende houding, eiste dat het rappel getrommeld werd. De burgemeester weigerde. Te zeven uur eindelijk, vond hij een uitweg, beloofde een plebisciet over de organisatie der Commune voor te stellen. Een gevolmachtigde las die verklaring aan het volk, dat aanstonds het Stadhuis ontruimde.
Op dit zelfde ogenblik had M. de l’Espée het uitmuntende gedacht het rappel te doen slaan, wat het volk sedert middernacht vruchteloos vroeg. Hij verzamelde enige Nationale Garden der orde, keerde terug naar het ontruimde Stadhuis en schreeuwde victorie in een proclamatie. De municipale Raad deelde hem de in de morgen gesloten overeenkomst mede, maar de l’Espée weigerde een dag voor de verkiezingen te bepalen. Overigens had de generaal hem het garnizoen beloofd, zegde hij.
Te elf uur heeft het rappel van de prefect al de volksgezinde bataljons te been gebracht. Groepen worden voor het Stadhuis gevormd; men roept: “Leve de Commune!” De l’Espée doet het garnizoen komen: tweehonderdvijftig liniesoldaten en twee eskadrons huzaren, die slepend afkwamen. De menigte omringt hen; de raad protesteert; de prefect moet zijn krijgers doen terugkeren. Vóór het volk blijft niets meer dan een gelid brandweermannen en, in het Stadhuis, twee compagnieën, waarvan één slechts voor de orde is.
Rond de middag komt een afvaardiging de raad aanmanen zijn belofte te houden. De aanwezig zijnde raadsleden – een redelijk klein aantal – zouden er in toestemmen zich twee gevolmachtigden per compagnie toe te voegen, maar de l’Espée weigert bepaald alle toegeving. Te vier uur biedt zich een zeer talrijke afvaardiging van het Comité aan. De prefect spreekt er van zich te verschansen, het hek te doen blinderen. Maar de brandweermannen steken de kolven van hun geweren in de hoogte, laten de gevolmachtigden door en de l’Espée is wel gedwongen er enige van te ontvangen.
Buiten beweegt zich het volk, ongerust, opgehitst door die nutteloze onderhandelingen. Te half vijf komen de werklieden van de wapenfabriek aan. Een vuurschot komt uit een der huizen van de plaats en doodt Lyonnet, een passementwerker. Honderd schoten antwoorden; de trommels slaan, de trompetten blazen de stormmars; de bataljons lopen het Stadhuis in, terwijl men het huis afzoekt waaruit men denkt dat het schot gelost werd.
Bij het gerucht der geweerschoten, breekt de prefect de onderhandeling af, wil nog eens de plaat poetsen zoals in de nacht. Hij slaat een verkeerde gang in, wordt herkend, vastgegrepen, evenals de substituut der Republiek die met hem in de grootte zaal teruggebracht en op het balkon getoond wordt. Het volk jouwt hem uit, overtuigd dat hij in het volk heeft doen schieten. Een Garde der orde, M. de Ventavon, die uit het gemeentehuis zoekt weg te geraken, wordt voor de moordenaar van Lyonnet genomen en wordt rondgedragen op de berrie waarop men zo-even het lijk naar het gasthuis gebracht heeft.
Prefect en substituut blijven in de grootte zaal te midden van een uiterst verbitterde menigte. Velen beschuldigden de l’Espée van, onder het Keizerrijk, op de mijnwerkers van Aubin te hebben doen schieten. Hij protesteert, zegt dat hij niet die mijnen, maar wel die van Archambault bestuurd heeft. Men dringt aan dat hij de Commune uitroept of zijn ontslag geeft. Hij maakt verzet, wil discuteren. Langzamerhand gaat het vermoeid geworden volk weg en, te acht uur, zijn in de zaal nog slechts een veertigtal Garden. De gevangenen eten wat. Ziende dat alles rustig is, trekt de voorzitter van een comité, dat men in een zijzaal aan het samenstellen was, zich terug. Maar te negen uur keert de menigte terug. De woeling herbegint. Men roept: “De Commune, de Commune! Tekent!” De l’Espée wil tekenen, doch er bijvoegen dat het gedwongen is. De gevangenen waren onder de bewaking van twee hoogst opgewonden mannen, Victoire en Fillon; deze laatste was een gewezen banneling, met verwarde zinnen, die zich nu eens tegen het volk, dan weer tegen de gevangenen keerde. Te tien uur dringt het volk tegen hen aan. Fillon keert zich om en, geheel verbijsterd, lost twee revolverschoten, die zijn vriend Victoire doden en een tamboer kwetsen. Daarop worden de geweerschoten gelost. Fillon en de l’Espée vallen dood. Gedekt door het lijk van Fillon ontsnapt de substituut aan de kogels. De volgende dag werd hij, met M. de Ventavon in vrijheid gesteld.
Gedurende de nacht werd een Comité samengesteld, dat gekozen was onder de officieren der Nationale Garde en de gewone sprekers van de club der rue de la Vierge. Het deed het station bezetten, maakt zich meester van het telegraafkantoor, nam de patronen uit het kruitmagazijn en riep de kiezers bijeen voor de 29e. “De Commune, zegde het, is noch de brandstichting, noch de diefstal, noch de plundering, zoals men gaarne herhaalt, maar de verovering van de vrijheden en de onafhankelijkheid, die ons door de keizerlijke en monarchale regeringen ontnomen zijn; zij is de ware grondslag der Republiek.” Dat was de hele inleiding! In die werkersbevolking, naast die duizenden mijnwerkers van Ricamarie en Firminy vond men geen enkel woord voor de maatschappelijke kwestie. De Commissie kon niet anders doen dan het rappel slaan dat, evenals te Lyon, niemand deed komen.
’s Anderendaags, een zondag, was de stad kalm, nieuwsgierig. Men las de plakbrieven van de Commune en, daarnaast, de oproepen van de generaal en de procureur. Deze laatste, als een echte radicaal, sprak van een bonapartistisch complot. De generaal drong bij de raad aan zijn ontslag in te trekken. Hij ging de in de kazerne gevluchte raadsleden vinden, zegde hun: “Mijn soldaten willen niet vechten, maar ik heb duizend achterladers; als gij er u wilt van bedienen, vooruit!” De raad antwoordde dat hij niets van het wapenbedrijf kende en weigerde tezelfdertijd, gelijk te Lyon, naar het Stadhuis te zenden, “daar men -zoals hij zegde – slechts met eerlijke lieden onderhandelt.”
De 27e scheidden zich de Alliance républicaine en l’Eclaireur volkomen van de beweging af. De Commissie verdunde. Avonds ontvingen de enige getrouwen die er gebleven waren, twee jongelingen gezonden door de Lyonse gedelegeerden van het Centraal Comité. Zij drongen tot weerstand aan, doch het Stadhuis liep leeg. De 28e ’s morgens, had het maar een honderdtal verdedigers meer. Te zes uur bood zich generaal Lavoye aan met de vrijschutters van de Vogezen en enige van Montbrison gekomen troepen. Een afgezant werd naar de Nationale Garden gestuurd, smeekte hen de wapens neer te leggen, om te vermijden dat bloed vergoten werd. Zij stemden er in toe het gemeentehuis te ontruimen.
Talrijke aanhoudingen werden gedaan. De behoudsgezinden scholden op de Commune de gebruikelijke beledigingen, vertelden dat men onder de moordenaars van de prefect menseneters aantrof.[103] L’Eclaireur liet niet na aan te tonen dat de beweging niet anders was dan het werk van de bonapartisten. De werklieden voelden wel dat zij overwonnen waren en bij de plechtige begraving van M. de l’Espée hoorde men een dof gemor.
Te Creuzot leden de arbeiders dezelfde nederlaag. Nochtans hadden de socialisten het bestuur der stad in handen sedert de 4e september. De burgemeester was Dumay, gewezen fabrieksarbeider. De 25e, bij het vernemen van tijdingen uit Lyon, sprak men van de Commune uit te roepen. De 26e riepen de in wapenschouwing genomen Nationale Garden: “Leve de Commune!” en de menigte vergezelde hen tot op de plaats voor het gemeentehuis, die door de kolonel der kurassiers Gerhardt bezet was. Hij commandeerde vuur aan de liniesoldaten. Zij weigerden. Dan wilde hij het paardenvolk doen chargeren. De Garden kruisten de bajonet, overweldigden het gemeentehuis. Dumay sprak de vervallenverklaring van de regering van Versailles uit, proclameerde de Commune en de rode vlag werd uitgestoken.
Doch daar, evenals overal, bleef men werkeloos. De commandant van Creuzot kwam ’s anderendaags terug met versterking, dreef het volk uiteen, dat nieuwsgierig en lijdelijk op de plaats bleef zien, en maakte zich meester van het Stadhuis.
In vier dagen ontsnapten al de revolutionaire brandpunten van Oost-Frankrijk, Lyon, Saint-Etienne, Creuzot, aan de Commune. Laat ons de Rhône afvaren en naar het zuiden trekken.
_______________
[101] Wij zullen de onvergelijkelijke veldtocht van leugens, die hij startte, voor onze ogen zien ontwikkelen. De 19e: “Het leger, 40.000 man sterk, heeft zich in goede orde op Versailles geconcentreerd.” – Er waren 22.000 (cijfer door M. Thiers in het Onderzoek opgegeven) tuchteloze soldaten. De 20e: “De regering, alhoewel uitgedaagd, heeft geen bloedige verrichting willen aangaan.” De 21e is het leger gestegen tot 45.000 man. “De opstand wordt door iedereen verloochend.” De 22e: “Van alle kanten worden aan de regering regimenten mobielen aangeboden,om haar tegen de anarchie te ondersteunen.” De 27e, terwijl men de stemopneming deed: “Een groot deel van de bevolking en van de Nationale Garde van Parijs vraagt hulp aan de departementen tot het herstellen der orde.”
[102] “Overwegende, zegden zij in hun verklaring, dat de voorlopige Commune van Lyon, door de Nationale Garde toegejuicht, zich niet meer door haar ondersteund voelt, verklaren de leden der Commune zich ontslagen van hun verbintenissen tegenover hun mandatarissen en zeggen zij de volmacht op, die zij van hen hadden.”
[103] Zekere eerloosheden moeten in hun geheel aangehaald worden, om zich een gedacht te geven van het delirium tremens der hoge bourgeoisie, als zij van de Commune spreekt. Vier maanden na deze gebeurtenis, verklaarde de prefect Ducros, de man der beruchte bruggen over de Marne, voor de Commissie van onderzoek over de 18e maart: “Men eerbiedigde zijn lijk niet: men verpletterde hem het hoofd. Het is te verschrikkelijk om het te zeggen, ’s nachts kwam een der mannen die deel genomen heeft aan de moord, en die voor het gerecht verschenen is, in een koffiehuis en bood de aanwezigen burgers aan hun stukken van de schedel van M. de l’Espée te geven, en had zelf tussen de tanden stukken van die schedel, die hij kraken deed.” En Ducros voegde erbij: “De man werd aangehouden, voor het gerecht gebracht en vrijgesproken.” IJselijke verbeeldingskracht die tot zelfs door de radicalen van Saint-Etienne geschandvlekt werd.