Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 2


“Deze republiek werd door de Vergadering bedreigd, heeft men gezegd. Mijne Heren, op het ogenblik dat de opstand uitbarstte, had de Vergadering op poliek gebied nog maar twee handelingen gesteld: de benoeming van het hoofd der uitvoerende macht en de aanvaarding van een republikeins kabinet”. (Dat is waar! – op een groot aantal banken.)
Redevoering van M. Lamy (van het Linker Centrum) tegen de amnestie. Zitting van de 18e mei 1876.

De Coalitie opent het vuur tegen Parijs – Het Centraal Comité wordt samengesteld – M. Thiers doet aanvallen

Op het landjonkers-plebisciet had de Parijse Nationale Garde door de federatie, op de bedreigingen der monarchisten door de betogingen der Bastille, op het ontwerp Parijs van zijn rang van hoofdstad te ontnemen, op de kaakslag van d’Aurelles, door zijn besluiten van de 3e maart geantwoord. Wat de gevaren der belegering niet vermocht hadden, dat bracht de Vergadering tot stand: de vereniging van de kleinburgerij met de proletariërs. De overgrote meerderheid van Parijs zag zonder spijt die geboorte van het leger der Republiek. De 3e had de minister van binnenlandse zaken, Picard, gezegd dat het Centraal Comité een anoniem Comité was, en “alle goede burgers uitgenodigd die strafbare betogingen te verhinderen”, maar niemand verroerde zich. De beschuldiging was overigens belachelijk. Het Comité vertoonde zich in het volle daglicht, zond verslagen naar de dagbladen en had maar gehandeld om Parijs van een ramp te behoeden. ’s Anderendaags antwoordde het: Het Centraal Comité is geen anoniem Comité; het is de vereniging van mandatarissen van vrije mannen die de solidariteit willen vestigen tussen de leden van de Nationale Garde. Zijn handelingen zijn steeds getekend geweest. Het werpt met verachting de lastering van zich, als had het zich toegelegd op het aanzetten tot diefstal en tot burgeroorlog.” Volgden de handtekens.[71]

De hoofden der coalitie zagen wel waar men heen ging. Het republikeinse leger verrijkte van dag tot dag zijn arsenaal met geweren en vooral met kanonnen. Nu waren er vuurmonden op tien verschillende plaatsen: aan de barrière d’Italie, in de voorstad St-Antoine, op de hoogten van Montmartre. De eenheid, de gelijktijdigheid der beweging deden aan een zeer ernstige uitrusting van het Centraal Comité geloven. Nog een paar dagen en de uitrusting van het volk zou volledig zijn, zo men er niet gauw tussen kwam.

Wat de hoofden der reactie niet goed zagen was de groothartigheid van hun vijanden. De overwinning van de 22e januari verblindde hen. Zij geloofden aan de vertelseltjes van hun bladen, aan de lafhartigheid der Nationale Garden, aan de snoeverijen van Ducrot die in de burelen een eeuwige haat zwoer aan de demagogen, zonder welke hij, naar zijn zeggen, zou overwonnen hebben.[72] De snoeshanen van de reactie benevelden zich de geest en beeldden zich in Parijs te kunnen verslinden.

De verrichting werd geleid met de behendigheid, planmatigheid en discipline der klericalen. Over de naam van de monark verdeeld, hadden legitimisten en orleanisten de schikking van Thiers aangenomen: gelijk aandeel in het bewind – wat men het verdrag van Bordeaux noemde. Overigens, wanneer het tegen Parijs was, kon er geen sprake zijn van verdeeldheid.

De provinciebladen braken in de eerste dagen van maart gelijktijdig los en spraken van brandstichtingen en plunderingen in Parijs. De 4e verspreidde zich in de burelen van de Vergadering het gerucht dat een opstand uitgebroken was, dat de telegrafische verbindingen afgesneden waren en dat generaal Vinoy zich op de linkeroever teruggetrokken had. De regering, die deze geruchten uitstrooide[73] zond in haast vier burgemeesters-afgevaardigden naar Parijs. Zij kwamen de 5e aan en vonden de stad volkomen rustig,[74] vrolijk zelfs. De bij de minister van binnenlandse zaken verenigde burgemeesters en adjuncten bevestigden dat de stad rustig was. Doch Picard, die ongetwijfeld in het geheim was, zegde: “Die rust is slechts schijnbaar, men moet handelen.” En de ultrabehoudsgezinde Vautrain meende: “Men moet de stier bij de horens vatten, het Centraal Comité aanhouden.”

De rechterzijde liet geen dag voorbijgaan zonder de stier een steek toe te brengen. Spotternij, uitdagingen, beledigingen vielen met karrenvrachten op Parijs en zijn vertegenwoordigers. Daar enige van hen, Rochefort, Tridon, Malon, Ranc na de stemming die het vaderland verminkte, de zaal verlieten, riep men hun achterna: Goede reis! Victor Hugo die de verdediging nam van Garibaldi, werd uitgejouwd. Delescluze die de inbeschuldigingstelling van de leden der Nationale Verdediging vroeg, werd niet beter onthaald. Jules Simon verklaarde dat hij de wet tegen de verenigingen zou behouden. De 10e werd de bres geopend. Men stemde dat Parijs geen hoofdstad meer was en dat de vergadering te Versailles zou zetelen. Dat was de Commune uitlokken, want Parijs kon niet te gelijk én zonder regering én zonder municipaliteit blijven. Daar het slagveld gevonden was, bracht men een hopeloos leger bijeen. De regering had reeds besloten dat de soldij van de Nationale Garden slechts zou betaald worden aan degenen die ze zouden vragen. De Vergadering decreteerde dat de op 13e november 1870 vervallen wissels, de 13e maart, het is te zeggen achtenveertig uren nadien, vorderbaar zouden zijn. Dufaure weigerde halsstarrig een toegeving dienaangaande te doen. Ondanks het aandringen van Millière, onthield de Vergadering zich uitspraak te doen omtrent de sedert zes maanden onbetaalde huishuur. Twee tot driehonderdduizend werklieden, fatsoeniers, kleine bazen die hun spaarpenningen verteerd hadden en nog niets wonnen – daar de handel nog niet hernomen was – werden aldus aan de genade van de eigenaar, de honger, het failliet overgeleverd. Van de 13e tot de 17e werden honderdvijftigduizend wissels geprotesteerd. Eindelijk verplichtte de rechterzijde M. Thiers op de tribune te verklaren dat de Vergadering te Versailles kon komen beraadslagen, “zonder de kasseien der muiters te moeten vrezen”, hem aldus ten spoedigste tot handelen dwingende, want de Vergadering moest de 20e te Versailles zitting houden.

D’Aurelles vatte de Nationale Garde aan, verklaarde dat hij haar aan een strenge tucht ging onderwerpen en de slechte elementen er uit drijven. “Mijn eerste plicht is, zegde zijn dagorder, de eerbied voor de wetten en de eigendom te verzekeren”, de eeuwige uitdaging van de aan het roer gekomen bourgeoisregeringen.

Senator Vinoy was ook van de partij. De 7e zond hij de eenentwintig duizend mobielen van de Seine met een aalmoes van tien frank de straat op. De 11e, de dag waarop Parijs vernam dat het geen hoofdstad meer was en kennis kreeg van de decreten over de vervallen wissels, schafte Vinoy zes republikeinse dagbladen af, waarvan vier, le Cri du Peuple, le Mot d’Ordre, le Père-Duchesne, le Vengeur tweehonderdduizend exemplaren trokken. Dezelfde dag veroordeelde de krijgsraad, die de aangeklaagden van de 31e oktober vonniste, er verscheidene ter dood, waaronder Flourens en Blanqui. Drievoudige ontploffing die geheel de bevolking, bourgeois, republikeinen en revolutionairen, wakker schudde. Die Vergadering van Bordeaux die voor Parijs zo moordend was, die zo vijandelijk optrad, scheen als een regering van vreemdelingen. In de handeldrijvende wijken, in de voorsteden was er geen steen die niet tegen haar schreeuwde.[75]

Van dit ogenblik verdwenen de laatste aarzelingen. De burgemeester van het XVIIIe, Clémenceau, intrigeerde sedert verscheidene dagen om de kanonnen te doen weergeven en had zelfs officieren gevonden die geneigd waren te capituleren. De bataljons protesteerden. Als d’Aurelles de 12e gespan zond, weigerden de bataljons de kanonnen te leveren. Picard, die het met strengheid beproeven wilde, had Courty ontboden en van hem, door te zeggen: “de leden van het Centraal Comité spelen met hun leven”, een halve belofte verkregen. Courty werd uit het Comité gesloten.

Sedert de 6e vergaderde het Centraal Comité in de Corderie. Hoewel het op zich zelf en geheel onafhankelijk van de drie groepen stond, bracht de naam van het lokaal hem voordeel bij. Het gaf bewijs van politiek doorzicht, verijdelde de kuiperijen van commandant du Bisson, een oud officier van de koloniale legers die men met schurftige boodschappen belastte, en die nu trachtte, met behulp der bataljonsoversten, een Centraal Comité naar de zin van de regering samen te stellen. Het Comité stuurde drie afgevaardigden naar de nieuwe groep. Zij ontmoetten een zeer levendige weerstand. Een bataljonoverste, Barbaret was vooral onhandelbaar; doch een andere, Faltot, sleepte de vergadering mee, zeggende: “Ik ga tot het volk!” De versmelting werd voltrokken de 10e, dag van de algemene vergadering der afgevaardigden. Het Comité las zijn wekelijks verslag voor. Het legde daarin de gebeurtenissen van de laatste dagen uiteen, de benoeming van d’Aurelles, het voorval Courty en zegde terecht: De gebeurtenissen hebben gemaakt wat wij zijn; de herhaalde aanvallen van een democratie vijandige pers hebben het ons geleerd; de bedreigingen van de regering zijn het komen bevestigen: wij zijn de onoverkomelijke dijk tegen alle pogingen tot omverwerping der Republiek.” De afgevaardigden werden uitgenodigd de verkiezingen voor het Centraal Comité te bespoedigen. Vervolgens stelde men een oproep aan het leger op. Daarin heette het: ... “men heeft in de provincie hatelijke geruchten verspreid. Er zijn in Parijs 300.000 Nationale Garden en toch wil men er troepen heenzenden, die men tracht te bedriegen omtrent de geest der Parijse bevolking. De mannen die de nederlaag hebben georganiseerd, die Frankrijk hebben verbrokkeld en ons geld overgeleverd, willen, door de burgeroorlog te verwekken, ontsnappen aan de verantwoordelijkheid die zij op zich genomen hebben. Soldaten, burgers, zult gij gehoorzamen aan het snode bevel om hetzelfde bloed te vergieten dat in uw aderen stroomt? Zult gij wroeten in uw eigen ingewanden? Neen! Gij zult niet toestemmen om vader- en broedermoordenaars te worden!

Wat wil het volk van Parijs?

Het wil zijn wapens behouden, zelf zijn leiders kiezen en hen terugroepen als het geen vertrouwen meer in hen stelt. Het wil dat het leger terugkeert naar zijn haardsteden, om zo spoedig mogelijk de harten terug te geven aan het gezin en de armen aan de arbeid.

Soldaten, kinderen des volks, verenigen wij ons om de Republiek te redden. De koningen en keizers hebben ons kwaad genoeg gedaan. Bezoedelt uw leven niet. Het bevel verhindert niet de verantwoordelijkheid van het geweten. Omhelzen wij elkaar ten aanschouwe van hen die ons elkaar willen doen vermoorden, om zelf een rang te krijgen, om een koning binnen te voeren.

Voor altijd leve de Republiek!”

’s Anderendaags verdrongen zich de nieuw gekomen soldaten van het Loire-leger voor de rode plakbrieven, waarop de namen en de adressen van al de leden van het Centraal Comité stonden.

Daar de Revolutie geen dagbladen meer had, sprak zij nu bij middel van plakbrieven. Er waren er van alle kleuren, van alle meningen op de muren. Flourens, Blanqui – bij verstek veroordeeld – plakten hun protesten aan. In alle volksgezinde arrondissementen werden onder-comités aangekondigd. Aan het hoofd van dat van het XIIIe was een jonge arbeider, Duval, met koele, verschrikkelijke wilskracht. Het Comité van de rue des Rosiers maakte een gracht rond zijn kanonnen en liet er dag en nacht de wacht hij houden. Al die comités vernietigden de dagorders van de plaatselijke commandant en voerden daadwerkelijk het bevel over de Nationale Garde.

Zeker is het dat Parijs in vuur geraakte. Heilige verontwaardiging die zijn slapheid tijdens de belegering weer goed maakte. Dat haveloos, uitgehongerd Parijs, stelde de zaken uit om maar aan de Republiek te denken. Zonder zich om Vinoy te bekommeren, die de aanhouding van al zijn leden gevraagd had, kwam dat voorlopig Centraal Comité, de 15e, naar de algemene vergadering in het Vauxhall. Tweehonderdvijftien bataljons waren vertegenwoordigd. Garibaldi werd tot opperbevelhebber der Nationale Garde uitgeroepen. Een redenaar bracht de vergadering tot begeestering; het was Lullier, een gewezen marine-officier, een halve gek met een schijn van militaire opleiding, die, als de alcohol hem niet de hersenen geheel verzengde, zulke heldere ogenblikken had dat men er zou aan bedrogen geweest zijn. Hij werd kolonel-commandant van de artillerie benoemd. Dan riep men de namen der verkozenen voor het Centraal Comité, een dertigtal, want verscheidene arrondissementen hadden nog niet gestemd. Dit is het reguliere Centraal Comité dat later in het Stadhuis zal zetelen. Vele van de verkozenen maakten deel uit van de voorgaande Commissie. De anderen waren onbekend, uit alle schichten van het volk, werklieden, kleine burgers, die slechts in de familieraad van de Nationale Garde of in hun bataljons gekend waren.

Wat geeft het dat zij onbekend zijn? Het Centraal Comité is geen regering, geen hoofd van een partij: het heeft geen utopie voor te staan. Een zeer eenvoudig gedacht, de schrik voor de monarchie alleen, heeft zoveel bataljons kunnen groeperen. De Nationale Garde sticht een verzekeringsmaatschappij tegen een staatsgreep, want zo Thiers en zijn agenten zich voor de Republiek verklaren, roepen geheel hun verleden en de Vergadering luid: Leve de koning! Het Centraal Comité is de schildwacht van de Republiek, en anders niet.

De lucht is zwaar, niemand weet waarheen. De Internationale roept de socialistische afgevaardigden bijeen, vraagt hun: wat staat er te doen? Maar niemand legt een plan van aanval voor, of spreekt zelfs van aanvallen. Het Centraal Comité verklaart uitdrukkelijk dat het eerste schot niet door het volk zal gelost worden, dat men zich slechts in geval van aanranding verdedigen zal.

De 15e kwam de aanvaller in de gedaante van M. Thiers. Sedert lang had hij voorzien dat er tegen Parijs een verschrikkelijke strijd zou te leveren zijn. Doch hij wachtte het geschikte ogenblik af, in stilte de stad te bemachtigen met 40.000 uitgekozen, zorgvuldig van de Parijzenaars gescheiden mannen. Dit plan is door een hoofdofficier onthuld geworden. Op dit ogenblik had hij maar een onvoldoend leger voorhanden.

De 230.000 door de capitulatie ontwapende mannen, grotendeels mobielen en anderen die aanspraak op ontslag konden maken, had men zo spoedig mogelijk naar hun haardsteden teruggezonden, uit vrees dat zij het leger van Parijs hadden versterkt. Reeds hadden mobielen, mariniers en soldaten de grondslagen gelegd voor een republikeins verbond met de Nationale Garden. Vinoy bleef log met de door de Pruisen gedulde afdeling en 3.000 stadssergeanten of gendarmen, een tamelijk ontredderd contingent van ongeveer 15.000 man. Leflô zond hem wel enige duizenden in het Loire- en in het Noorderleger bijeengeraapte mannen, doch zij kwamen langzaam, bijna zonder kaders, geheel uitgeput en met tegenzin voor de dienst. Reeds bij Vinoy’s eerste revue, waren zij op het punt aan het muiten te slaan. Men liet ze aan hun zelf overgelaten, tussen de Parijzenaars, in Parijs ronddwalen. Het volk kwam hen te hulp; de vrouwen kwamen soep en dekens brengen in de barakken waar zij schier bevroren. In werkelijkheid had de regoering, de 17e, slechts ongeveer 25.000 man, zonder samenhang, zonder tucht, waarvan de drie vierden door de voorsteden gewonnen waren.

Hoe zou men nu 100.000 man met die bende gaan ontwapenen? Want om de kanonnen te nemen, moest men de Nationale Garde ontwapenen. Parijs had leren oorlog voeren. Als men onze kanonnen afneemt, zal men onze geweren nemen, ging het van mond tot mond. De coalitie wilde er niets van horen. Zodra M. Thiers aangekomen was, werd hij bestormd en tot handelen gedwongen. Het gezwel moest zo spoedig mogelijk opengestoken worden. De beursspeculanten – wellicht dezelfden die de oorlog bespoedigd hadden om hun knoeierijen weer vlot te krijgen[76] – zegden hem: “Je zal geen financiële verrichtingen kunnen doen, als je met die schurken geen einde maakt.”[77] Heel dat zootje verklaarde dat de wegneming der kanonnen een verrichting van eerste noodzakelijkheid was.

Zij waren inderdaad met moeite bewaakt; doch omdat de Nationale Garde wist dat zij in zekerheid waren. Het was voldoende een vijftigtal kasseien weg te nemen om het eerste der 170 kanonnen dat de regering zou pogen weg te nemen, in de nauwe en steile straten van Montmartre tegen te houden. Men had er maar even aan te komen en heel Parijs was te been. De 16e had men het wel gezien, als gendarmen zich op de place des Vosges aanboden om de door Vautrain beloofde vuurmonden te nemen. Van alle kanten kwamen de Nationale Garden aangelopen; zij trokken de wiggen er uit en de kleine burgers van de rue des Tournelles begonnen de straatstenen weg te nemen.

Een aanval was onzinnig en zou aan Parijs het recht geven zich te verdedigen. Maar Thiers zag niets, noch de ongenegenheid van de middenklasse, noch de stomme verbittering van de voorsteden. De kleine man, zijn leven lang zelfs door een Mac-Mahon bedrogen, door de vervaldag van de 20e in het nauw gebracht, stortte zich – opgehitst door Jules Favre en Picard die sedert de mislukking van de 31e oktober de revolutionairen tot een ernstige handeling niet meer bekwaam achtten, en zelf vol eerzucht de Bonaparte te spelen – hals over kop in het avontuur. De 17e hield hij raad en, zonder zijn eigen krachten of die van zijn vijanden te berekenen, zonder de burgemeesters te verwittigen – Picard had hun uitdrukkelijk beloofd dat men geen geweld zou plegen zonder hen te raadplegen – zonder naar de oversten van de bourgeoisbataljons te luisteren,[78] gaf die regering, die nog niet bij machte was de 25 leden van het Centraal Comité te doen aanhouden, bevel de tweehonderdvijftig kanonnen,[79] welke door geheel Parijs bewaakt werden, te kapen.

_______________
[71] Arnold, Bergeret, Bouit, Castioni, Chauvière, Chouteau, Courty, Dutil, Fleury, Frontier, H. Fortuné, Lacord, Lagarde, Lavalette, Maljournal, Malté, Ostyn, Piconel, Pindy, Prudhomme, Varlin, Verlet, Viard. Enige van deze namen zijn nieuw; die waren de 3e gekozen. Daarentegen ontbreken vele van degenen die de plakbrief van de 28e ondertekend hadden. Dat komt daarbij dat zij niet ter zitting aanwezig waren.
[72] Hij durfde op de tribune te verklaren dat hij de 3e december maar teruggekeerd was om Parijs van demagogische aanslagen te vrijwaren.
[73] De Prefectuur van Rennes plakte deze depêche van de regering uit: “Een misdadige opstand organiseert zich in Parijs op het ogenblik: ik zend er krachten heen, die in vereniging met de eerlijke Nationale Garde van Parijs en niet de troepen die er nog zijn, deze ellendige poging, naar ik hoop, zullen onderdrukken.”
[74] Jules Ferry, die te Parijs was blijven wonen, telegrafeerde de 5e aan de regering: “Nooit was een zondag kalmer, ondanks de rampspoedige verslagen. De bevolking gaat wandelen en vermaakt zich in de zonneschijn, alsof niets gebeurd was. – Ik geloof niet meer aan een gevaar.”
[75] “De stemming der Vergadering, heeft J. Favre geschreven, werd te Parijs uiterst ongunstig onthaald. En dit niet alleen door de heethoofden en de agitators: al de klassen der bevolking toonden zich om zo te zeggen eensgezind. Elkeen zag er een belediging en een bedreiging in. Men verhaalde overal dat dit de eerste stap was naar een monarchale staatsgreep, dat de Vergadering gereed was een koning te noemen en dat, wel wetende hoe onpopulair hart handelwijze was, zij trachtte ze te voltrekken ver van de blikken van hen die er zich konden tegen verzetten”.
[76] Enige beursspeculanten, die meenden dat een veldtocht van van zes weken voldoende was om de speculaties waarvan zij leefden weer in gang te zetten, zegden: “Het is een kwaad ogenblik te beleven, een vijftigduizend man op te offeren, maar daarna zal de horizon weer helder zijn en zullen de zaken hernemen.” Onderzoek over 4e september, Thiers, deel I, blz. 9.
[77] Onderzoek over de 18e maart, M. Thiers, deel II, blz. II.
[78] ’s Avonds te elf uur riep d’Aurelles veertig van de vertrouwdste oversten bijeen en vroeg hun of hun bataljons zouden marcheren. Zij verklaarden allen dat men op hun mannen niet tellen mocht. Onderzoek over de 18e maart, d. II, blz. 456.
[79] Dit is het cijfer door M. Thiers opgegeven in het Onderzoek over de 10 maart.