Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 1
“Het hoofd van de Uitvoerende Macht, zomin als Nationale Vergadering, die zich beide op elkander steunden en zich wederkerig versterkten, had in geenszins de Parijse opstand uitgelokt.”
Redevoering van M. Dufaure tegen de amnestie. Zitting van de 18e maart 1876
Welke smart! Na de inval, is de Kamer onvindbaar. Een herboren Frankrijk gedroomd hebbende dat zich met machtige vlucht naar het licht richten zou, en zich een halve eeuw achteruit, onder de hiel der jezuïeten, der onbeschofte kasteelheren, in het midden der congregatie, geworpen voelen! Er waren er wier hart gebroken was. Vele ontmoedigden wilden het land verlaten. De betweters zegden: “Deze Kamer heeft slechts een kortstondig bestaan, heeft geen ander mandaat dan te beslissen over oorlog of vrede.” Zij die de samenzwering gevolgd hadden, die deze kudden met gesloten purperkleurige soutanes zagen voorbijtrekken, begrepen dat zulke mannen Frankrijk niet zouden loslaten, alvorens het onder de knie gebracht te hebben.
Als de gekozenen van Parijs, nog rillend van vaderlandsliefde, met holle, doch van republikeins geloof schitterende ogen te Bordeaux aankwamen, vonden zij er het Koblenz van de eerste uitwijking. Veertig jaar verterende haat was daar opeengestapeld. Klerikalen en behoudsgezinden gingen dus eindelijk eens, zonder een deel aan keizer of koning te moeten afstaan, het goddeloze, revolutionaire Parijs dat zo dikwijls hun juk afgeschud en hun berekeningen verijdeld had, naar hartenlust vertrappelen. Reeds bij de eerste zitting brak hun gal. Een grijsaard die, miskend, door iedereen vermeden, alleen op zijn bank in de achtergrond zit, staat recht en vraagt het woord. Onder zijn wijde mantel schittert een rood hemd. Het is Garibaldi. Bij het afroepen van zijn naam heeft hij willen antwoorden, willen zeggen dat hij afziet van het mandaat waarmee Parijs hem vereerd heeft. Een echt gebrul overdekt zijn stem. Hij blijft recht staan, steekt de hand omhoog; het regent beledigingen. Doch de kastijding blijft niet lang uit. “Landjonkers-meerderheid! Schande van Frankrijk! roept iemand met jeugdige, trillende stem ; het is Gaston Crémieux van Marseille. De afgevaardigden springen dreigend recht. Honderden bravo’s en uitdagingen komen van de tribunes en verpletten die landjonkers. Bij het eindigen van de zitting, juicht de op de place de la Comédie verzamelde menigte Garibaldi toe en jouwt zijn beledigers uit. De Nationale Garde presenteert hem het geweer, ondanks de woede van M. Thiers die onder de peristyle tegen de bevelvoerende officier uitvaart. ’s Anderendaags komt het volk terug en de schouwburg afsluitende, dwingt het de meest reactionaire afgevaardigden, de Republiek te horen toejuichen. Doch zij waren bewust van hun macht en reeds bij de opening begonnen zij de aanval. Een landjonker zei, naar de afgevaardigden van Parijs wijzend: “Zij zijn met het bloed van de burgeroorlog bezoedeld!” Een van de afgevaardigden van Parijs riep: “Leve de Republiek!” De meerderheid jouwde hem uit, huilend: “Gij bent maar een gedeelte van het land!” De volgende dag was de Kamer met troepen omzet, welke de republikeinen terugstootten.
Tezelfdertijd hieven de behoudsgezinde bladen een geschuifel tegen Parijs aan en gingen zelfs zo ver zijn smarten te loochenen. Het heette dat de Nationale Garde voor de Pruisen gevlucht was; de 31e oktober en de 22e januari waren haar enige wapenfeiten. Die smaad droeg vruchten in een reeds lang voorbereide provincie. Zo onkundig was zij hoe het met de belegering gesteld was, dat zij Trochu, Ducrot, Ferry, Pelletan, Garnier-Pagès, Emmanuel Arago en zelfs enige van hen verscheidene malen genoemd had, lieden aan wie Parijs het aalmoes van een stem niet gunde.
Aan de vertegenwoordigers van Parijs hoorde het die duisternis te verlichten, te zeggen wat de belegering, wie verantwoordelijk was, de betekenis der stemming van Parijs te verklaren, tegen de klericaal-monarchistische coalitie de banier van het republikeinse Frankrijk te verheffen. Zij deden het niet, hielden slechts kinderachtige vergaderingen, die Delescluze te neer geslagen verliet, evenals hij de vergadering van de burgemeesters verlaten had. De Epimenidessen van 48 antwoordden met afgezaagde humanitaire frasen op het wapengekletter van de vijand. Hij liet nochtans zijn programma zien, dat luidde: de vrede inderhaast afdoen, de Republiek begraven en ten dien einde Parijs kastijden. Thiers werd bij toejuiching hoofd der uitvoerende macht benoemd; hij nam als ministers: Jules Favre, Jules Simon, Picard, Leflô, door welke de republikeinen van de provincie zich nog lieten bedriegen.
Die verkiezingen, die bedreigingen, de beledigingen aan Garibaldi, aan zijn vertegenwoordigers, Thiers – de verpersoonlijking der parlementaire monarchie – eerste magistraat der Republiek, al die slagen vielen opeenvolgend op een somber, koortsachtig, met moeite opnieuw bevoorradigd Parijs dat, nochtans meer naar vrijheid dan brood hunkerde. Dat was nu het loon van vijf maanden smart en standvastigheid. Die provincie die het gedurende heel de belegering inriep en naar welke het de handen uitstak, riep hem toe: “lafaard!”; Bismarck wierp het naar Chambord. Wel! als het moest zijn, zou Parijs zich zelfs tegen Frankrijk verdedigen. Het dreigende, nieuwe gevaar, de aan de grote harde ervaring van de belegering wekte alle wilskracht op, gaven aan de grote stad een gemeenschappelijke ziel. De Nationale Garde begon bijeen te komen.
Reeds hadden, eind januari, enige republikeinen en ook bourgeois intriganten die jacht maakten op een benoeming van afgevaardigde – met het oog op de verkiezingen – gepoogd de Nationale Garden te groeperen. Een grote vergadering had plaats gehad in de Cirk onder voorzitterschap van een koopman van het IIIe arrondissement, Courty. Men had een lijst vastgesteld, besloten opnieuw bijeen te komen in geval van dubbele verkiezingen en een bureel belast geregeld al de compagnieën bijeen te roepen. Die tweede vergadering had de 15e plaats in het Vauxhall, rue de la Douane. Doch wie dacht dan aan verkiezingen? Een enkel gedacht vervulde alle harten: de vereniging van al de krachten van Parijs tegen de zegevierende landjonkers. De Nationale Garde was geheel het manhaftig Parijs. Het helder, eenvoudig, bij uitstek Frans denkbeeld, de bataljons te federeren, was reeds lang in ieders gedacht gekomen. Het werd toegejuicht en er werd besloten dat de gefedereerde bataljons zich rond een Centraal Comité zouden groeperen.
Een commissie – in de zaal zelf benoemd – werd belast met het opmaken van de statuten. Elk vertegenwoordigd arrondissement – 18 op de 20 – benoemde een commissaris. Wie zijn het? Agitators, revolutionairen uit de Corderie, socialisten ? Geenszins. Er is geen enkel gekende naam. Al de gekozenen zijn kleine burgers, winkeliers, bedienden, vreemd aan de klieken en voor het merendeel zelfs tot dan aan de politiek.[63] Courty, de voorzitter, is maar gekend door de vergadering in de Cirk. Van de eerste dag af verscheen het denkbeeld der federatie als hetgeen het werkelijk was, als een algemeen, geen afzondert en daardoor zelf een ontzaglijk denkbeeld. ’s Anderendaags kwam Clément Thomas aan de regering verklaren dat hij niet meer verantwoordde voor de Nationale Garde en hij gaf zijn ontslag. Hij werd voorlopig vervangen door Vinoy.
De 24e las de Commissie in het Vauxhall, vóór tweeduizend afgevaardigden en Nationale Garden haar ontwerp van statuten voor en drong bij de afgevaardigden aan onmiddellijk tot de verkiezing van het Centraal Comité over te gaan. Doch de vergadering was onstuimig, onrustig, weinig tot beraadslagen gestemd. Elke dag van deze week had hardere, meer en meer beledigende bedreigingen uit Bordeaux gebracht. Men ging, zegde men, de bataljons ontwapenen, de 30 sous – het enige middel van bestaan voor de werkers – afschaffen, alle achterstallige huur en wissels onmiddellijk vorderbaar verklaren. Er hing vooral een verschrikkelijke wolk in de lucht, die elk ogenblik groter en zwarter werd. De met acht dagen verlengde wapenstilstand eindigde de 26e en de dagbladen kondigden voor de 27e de intrede der Pruisen in Parijs aan. Sedert een week verliet die nachtmerrie de legerstede der patriotten niet meer. De vergadering ging dan ook tot de brandende vraagstukken over. Varlin stelt voor: de Nationale Garde erkent slechts haar gekozenen tot haar hoofden. Een ander: de Nationale Garde protesteert door het orgaan van haar Centraal Comité tegen alle poging tot ontwapening en verklaart dat zij er zich desnoods met het geweld der wapens zal tegen verzetten. Aangenomen met algemene stemmen. En nu, gaat Parijs zich aan het bezoek van de Pruis onderwerpen, gaat het hem op zijn boulevards laten defileren, paraderen? Daar kan geen sprake van zijn. Iedereen staat verhit recht en slaakt een oorlogskreet. Enige aanbevelingen tot voorzichtigheid worden door de stormwind onderdrukt, ja, men zal zich door de wapens verzetten tegen de intrede der Pruisen! Dat voorstel zal door de afgevaardigden voorgelegd worden aan de kring van hun compagnie. En, de nieuwe bijeenkomst op 3 maart stellende, wordt de zitting opgeheven om in massa naar de Bastille te stromen, onderweg een groot aantal mobielen en soldaten overredende, meeslepende.
Parijs, bezorgd voor zijn vrijheid, schaarde zich sedert de morgen rond zijn revolutionaire zuil, evenals het het Straatsburgse monument omringd had, toen het voor het vaderland vreesde. De bataljons defileerden met trommels en vlaggen aan het hoofd, en bedekten het ijzeren hek en het voetstuk met immortellenkransen. Soms klom een afgevaardigde op de voet, en sprak, op dit bronzen spreekgestoelte, tot het volk, dat antwoordde: “Leve de Republiek!” Een rode vlag doorklieft eensklaps de menigte, verdwijnt in het monument, komt kort daarop weer te voorschijn aan de balustrade. Zij wordt begroet door een machtige kreet, die gevolgd wordt door een lange stilte; een man beklimt de koepel en heeft de stoutmoedigheid de stok in de hand van de Genius te gaan plaatsen. Onder de geestdriftige toejuichingen van het volk ziet men nu, de eerste maal sedert 1848, weer de vlag der gelijkheid op deze plaats waaien, die door het bloed van duizend martelaren nog roder is dan zij.
’s Anderendaags duren de bedevaarten voort, nu zijn het niet alleen Nationale Garden, maar ook mobielen, soldaten. Onder de adem van Parijs smolt het leger weg. De mobielen, voorafgegaan door hun foeriers, kwamen grootte zwarte kronen brengen en werden door de aan de vier hoeken van de voet geposteerde hoornblazers begroet en door de menigte luidruchtig toegejuicht. In het zwart geklede vrouwen legden een driekleurvlag neer, waarop stond: “De republikeinse vrouwen aan de martelaren”. Daar geheel het voetstuk overdekt was, hing men de kronen en de vlaggen rond de schacht, die weldra van boven tot beneden versierd was met gele en zwarte bloemen, rode en driekleurige banieren – tekenen van smart en van vreugde, rouw over het verleden, hoop in de toekomst, reusachtige grafsteen en meiboom tegelijk.
De 26e werden de manifestaties ontelbaar en koortsachtig. Een politieagent – betrapt terwijl hij bezig was met de nummers der bataljons op te schrijven – werd vastgegrepen en in de Seine geworpen. Somber, door een verschrikkelijke angst geknaagd, defileerden die dag vijfentwintig bataljons voor de zuil. De wapenstilstand liep ten einde en het Journal Officiel sprak van geen verlenging. De dagbladen kondigden aan dat de Duitsers ’s anderendaags langs de Champs-Elysées zouden binnenkomen. De regering deed de troepen naar de Linkeroever overgaan en het Palais de l’Industrie ontruimen. Zij vergat slechts de kanonnen van de Nationale Garde, op de place Wagram en te Passy. De capitulanten hadden reeds in hun zorgeloosheid twaalfduizend geweren te veel aan de Pruisen geleverd.[64] Wie weet of zij hun inhalige vingers niet ook zouden uitsteken naar die schone stukken geschut, gegoten uit het hartenbloed van de Parijzenaars, waarop de nummers der bataljons prijkten.[65] Schielijk stond iedereen op. De bourgeoisbataljons van Passy, in overeenstemming met de municipaliteit,[66] gaven het sein en voerden de kanonnen van de Ranelagh naar het park Monceaux. Andere bataljons kwamen hun geschut uit de bewaarplaats van de place Wagram halen en gingen ze, langs de rue St-Honoré en de rue de Rivoli, naar de place des Vosges, onder de bescherming der Bastille brengen.[67]
De place de la Bastille was geheel de dag in gisting geweest. De door Vinoy gezonden troepen verbroederden met het volk. Parijs scheen die avond door de schrik geslagen. Het rappel, de stormklok, de hoornblazers brachten duizende gewapende mannen op straat, welke zich aan de Bastille, aan het Château-d’Eau, in de rue de Rivoli vervoegden. De gevangenis Sainte-Pélagie werd ingenomen en Brunel bevrijd. Nachts te twee uur gingen veertigduizend man, stilzwijgend, in goede orde, de Champs-Elysées en de avenue de la Grande-Armée op, om de Pruisen te ontmoeten. Zij wachtten ze, tot het dag werd. In het terugkomen namen de bataljons van Montmartre de kanonnen mee die zij tegenkwamen en voerden die naar het gemeentehuis en naar de boulevard Ornano.
Tegenover die koortsachtige doch ridderlijke opwelling, stelde Vinoy niets dan een dagorder van blaam. En die regering die Parijs beledigde vroeg hem zich voor Frankrijk te slachtofferen. Een kennisgeving in de morgen van de 27e aangeplakt, kondigde de verlenging van de wapenstilstand en – met de 1e maart – de bezetting der Champs-Elysées door dertigduizend Duitsers aan.
Te twee uur hield de Commissie, belast met het opmaken der statuten van een Centraal Comité, zitting in het gemeentehuis van het IIIe arrondissement. De avond te voren hadden enige leden, die zich door de toestand gemachtigd beschouwden, een bestendig comité in het gemeentehuis willen inrichten; doch daar zij niet talrijk genoeg waren hadden zij de zitting verschoven tot ’s anderendaags, en de bataljonsoversten uitgenodigd aanwezig te zijn. De vergadering, voorgezeten door kapitein Bergeret, was tragisch. De afgevaardigden van de bataljons van Montmartre – die een eigen comité in de rue des Rosiers hadden – wilden slechts van vechten horen, vertoonden gebiedende mandaten, herinnerden het in het Vauxhall genomen besluit. Er werd bijna eenparig beslist de wapens tegen de Pruisen op te nemen. De burgemeester Bonvalet, die met zijn gasten zeer verlegen werd, liet het gemeentehuis ontzetten en aldus, half met goedheid, half met geweld, kon hij er zich van ontmaken.
Geheel de dag door wapenden de voorsteden zich, namen zij munitie. De kanonnen der vestingen werden op hun affuiten geplaatst; vergetende dat zij krijgsgevangenen waren, kwamen de mobielen wapens nemen. ’s Avonds ging een stroom volk, de mariniers naar de kazerne der Pépinière halen en leidde ze naar de Bastille om te verbroederen.
Een onvermijdelijke ramp was te betreuren geweest, hadden niet enige mannen de moed gehad tegen deze geweldige stroom in te varen. Geheel de Corderie – Centraal Comité der twintig arrondissementen, Internationale, Federatie – aanschouwde met zekere reserve dit Centraal Comité dat samengesteld was uit onbekenden die men nog nooit in de revolutionaire veldtochten gezien had. Bij het verlaten van het gemeentehuis van het IIIe arrondissement waren enige tot de secties der Internationale behorende afgevaardigden naar de Corderie, de zitting en het hopeloze besluit gaan vertellen. Men deed al het mogelijke om ze terug te brengen en sprekers werden gezonden naar het Vauxhall, waar een grote vergadering plaats had. Zij gelukten er in zich te doen horen. Vele burgers gaven zich insgelijks de meeste moeite om de aanwezigen rede te doen verstaan. ’s Anderendaags gaven de drie groepen van de Corderie een manifest uit, de werkers bezwerende zich te onthouden. “Een aanval, zegden zij, zou maar dienen om het volk bloot te stellen aan de slagen van de vijanden der Revolutie, die de maatschappelijke eisen in een stroom bloed zou verdrinken.” Van alle zijden gedwongen, moest het Centraal Comité toegeven en het maakte dit in een door 29 namen ondertekend manifest bekend: “Elke aanval zou de onmiddellijke omverwerping der Republiek zijn. Rondom de wijken die door de vijand moeten bezet worden, zal een reeks barricaden opgericht worden; hij weze afgezonderd op een bodem die onze stad niet meer zal zijn.” Dat is het eerste officieel optreden van het Centraal Comité. Die 29 onbekenden[68] die vermochten de Nationale Garde tot bedaren te brengen verwierven bijval tot zelfs bij de bourgeoisie, die over hun invloed niet verwonderd scheen.
De Pruisen konden op 1e maart hun intrede doen. Dat door het volk teruggenomen Parijs, was het Parijs der edelen en der hoge bourgeoisie van 1815 niet meer. Zwarte vlaggen waren aan de huizen gehangen; doch de verlatene straten, de gesloten winkels, de met floers omhulde beelden van de Concorde, de straten ’s avonds zonder gas tekenden de stad nog doodser af. Lichtekooien die in het vijandelijk kwartier gingen rondzwerven, werden in het openbaar gegeseld. Een koffiehuis van de Champs-Elysées dat zich voor de vijand geopend had, werd verwoest. Een enkel slechts, een voornaam heer uit de voorstad Saint-Honoré, zette zijn huis open voor de Pruisen.
Parijs was nog neergedrukt onder de schande van de intrede, als een stormvloed nieuwe beledigingen van Bordeaux kwam. Niet alleen had de Vergadering geen woord, geen gebaar gevonden om het in die pijnlijke gelegenheid bij te staan, maar haar organen, het Journal Officiel aan het hoofd, waren verontwaardigd dat het er aan had durven denken zich tegen de Pruisen te verdedigen. Een voorstel werd in de burelen getekend om de Vergadering buiten Parijs te houden. Het wetsontwerp over de vervaldagen en de huishuur ging talrijke faillieten met zich slepen. De vrede – hals over kop gestemd, als een handelszaak – was zo-even aangenomen. De Elzas, het grootste deel van Lotharingen, zestienhonderd twintigduizend Fransen van hun vaderland gerukt, vijf miljard, bezetting van de oostelijke forten van Parijs tot de betaling van de eerste vijfhonderd miljoen, en van de oostelijke departementen tot de algehele betaling, ziedaar wat Trochu, Favre en de coalitie kostten, de prijs tegen welke Bismarck ons de onvindbare Kamer overliet. En om Parijs over zoveel schande te troosten, benoemde Thiers de onbekwame, ruwe commandant van het Loire-leger, d’Aurelles de Paladine, tot generaal van de Nationale Garde. Twee senators, twee bonapartisten, Vinoy en d’Aurelles aan het hoofd van het republikeins Parijs, dat was te veel. Van dan af voelde geheel Parijs de staatsgreep.[69]
’s Avonds verzamelden zich groepen op de boulevard. De Nationale Garde weigerde d’Aurelles te erkennen, stelde voor Garibaldi te benoemen. De 3e stuurden tweehonderd bataljons hun afgevaardigden naar het Vauxhall. De zitting begon met de voorlezing der statuten; deze verklaarden als inleiding dat de Republiek “de enige wettige en rechtvaardige regering is welke staat boven het algemeen stemrecht, dat haar werk is.” “De afgevaardigden, zegde artikel 6, moeten elke poging tot omverwerping der Republiek verijdelen.” Het Centraal Comité was samengesteld uit drie afgevaardigden per arrondissement, verkozen door de compagnieën, de bataljons, de legioenen en de legioenoverste. In afwachting van de regelmatige verkiezingen,[70] benoemde de vergadering in de zitting een voorlopige uitvoerende commissie. Varlin, Pindy, Jacques Durand, enige andere socialisten der Corderie maakten er deel van, want een toenadering was geschied tussen het Centraal Comité, of liever de eerste Commissie en de drie groepen. Varlin deed met algemene stemmen de onmiddellijke herverkiezing van al de graden besluiten. Een andere motie werd gemaakt: “Het departement der Seine zal zich als onafhankelijke Republiek constitueren, ingeval de Vergadering aan Parijs de titel van hoofdstad onttrok.” Deze motie was slecht begrepen, slecht voorgesteld, scheen Parijs van het overige van Frankrijk te willen afzonderen – antirevolutionair gedacht, strijdig met de geest en de behoeften van Parijs, en dat zich wreed tegen de Commune gekeerd heeft. Wie anders zal u voeden, Parijs, dan de provincie? En wie anders zal u redden, broeders van de buiten, dan Parijs? Maar Parijs leefde sedert zes maanden alleen; Parijs alleen had de strijd tot het uiterste gewild; Parijs alleen had zich met een stemming voor de Republiek verklaard. En de verlatenheid, de stemming der provincie, de landjonkers-meerderheid deden zovele mannen die hun bloed ten beste hadden voor de wereldrepubliek, geloven dat men door de Republiek slechts Parijs alleen moest verstaan.
_______________
[63] IIIe arrondissement, A. Génotel; IVe, A. Alavoine; Ve, Manet; VIe, V. Frontier; VIIe, Badois; VIIIe, Soleyrole; IXe, Mayer; Xe, Arnold; XIe, Piconel; XIIe, Audoynaud; XIIIe, Soncial; XIVe, Dacosta; XVe, H. Manson; XVIe, Pé; XVIIe, Weber; XVIIIe, Trouillet; XIXe, Lagarde; XXe, A. Bouit. – Courty bleef voorzitter, Ramel schrijver.
[64] Vinoy. L’Armistice et la Commune, deel II, blz. 128.
[65] De reactionairen hebben gezegd dat die vrees geveinsd was, dat de kanonnen buiten het bereik van de Pruisen waren. Het is zo vals dat de generale staf zelf een verrassing vreesde. Onderzoek over de 4e september, de Montemart, hoofd van de generale staf, deel II, blz. 344.
[66] Onderzoek over de 18e maart, Kolonel Lavigne, deel 11, blz. 467.
[67] “De eerste kanonnen werden genomen, weggehaald bij het nieuws van de intrede der Pruisen. En deze werden genomen, mijne heren, gelooft mij, door ordelievende burgers, door Nationale Garden van Passy en van Auteuil. En waar werden zij genomen? In het park Ranelagh.” Onderzoek over de 18e maart, Jules Ferry, deel II, blz. 63.
[68] A. Alavoine, A. Bouit, Frontier, Boursier, David, Buisson, Haroud, Grïtz, Tessier, Ramel, Badois, Arnold, Piconel, Andoynot, Masson, Weber, Lagarde, J. Larroque, J. Bergeret, Pouchain, Lavalette, Fleury, Maljournal, Chouteau, Cadaze, Gastaud (?) Dutil, Malté, Mutin (?). Slechts 7 van de gekozenen van de 18 arrondissementen kwamen er in voor.
[69] Het hoofd van de algemene staf van d’Aurelles, Roger du Nord, “hoorde in alle fracties van de Nationale Garde zeggen: Waarom stelt men aan het hoofd der Nationale Garde een man van zulke energie, als het niet is om een staatsgreep te doen.” Onderzoek over de 18e maart.
[70] Er waren in het geheel twintig legioenen: elk arrondissement had het zijne.