Bron: ‘Contretemps’, januari 2010
Vertaling: Valeer Vantyghem
Deze versie: Puissances du communisme
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 29 januari 2010
Verwant: • Algemene geschiedenis van het socialisme • Het socialisme dat wij willen |
Dit is waarschijnlijk het laatste artikel van de Franse filosoof en politieke militant Daniel Bensaïd, geschreven voor een colloquium dat in Parijs begin 2010 zou doorgaan onder dezelfde benaming (de vertaler).
In een artikel uit 1843 over de ‘vorderingen van de sociale hervormingen op het vasteland’ zag de jonge Engels (pas 20 jaar) het communisme als ‘een onvermijdelijke conclusie die men dient te trekken uit de algemene situatie waarin de moderne beschaving zich bevindt’.
Kortom een communisme dat de logica zelf was van de revolutie van 1830, toen de arbeiders ‘de draad terug opnamen van de heldere bronnen waaruit deze rivier was ontsproten, weer de grote revolutie gingen bestuderen en met geestdrift het communisme van Babeuf omarmden’.
Voor de jonge Marx daarentegen was dit communisme nog maar ‘een dogmatische abstractie’, het ‘voor het eerst aan het licht treden van het principe van het humanisme’. Het ontluikende proletariaat had zich ‘in de armen gegooid van de doctrinairen van de ontvoogding’, van ‘socialistische sekten’, en van verwarde geesten die ‘als humanisten onzin uitkraamden’ over ‘de gouden eeuw van de universele broederlijkheid’, als ‘een fictief opheffen van de klassenverhoudingen’. Vóór 1848 waarde dit schimmige communisme dus rond, zonder duidelijk programma en maakte het mooie weer in de vorm van ‘onbehouwen sekten’ die de gelijkheid beoogden of van Icarische droombeelden.
Toen al werd er verondersteld, wilde men het abstracte atheïsme achter zich laten, dat een maatschappij een nieuw materialisme nodig had dat niets anders kon zijn dan het communisme: ‘Zoals het atheïsme als godverloochening de ontwikkeling is van het theoretisch humanisme, zo ook is het communisme, als verloochening van de private eigendom de vordering van het echte humane bestaan’. Ver van ieder vulgair antiklerikalisme was dit communisme ‘het ontwikkelen van een praktisch humanisme’ waarbij het er niet langer enkel ging om de religieuze vervreemding te bestrijden, maar de reële sociale vervreemding waaruit de behoefte aan religie voortspruit.
De ‘reële beweging’ die vanaf het experiment dat in 1848 aan de basis lag en tot aan het experiment van de Commune streefde naar de bestaande orde op te heffen. Het heeft de ‘attributen van de sektarische dwaasheid’ uit de weg geruimd en ‘de besliste toon van de onfeilbare wetenschap’ belachelijk gemaakt. Met andere woorden, het communisme dat eerst een zaak van de geest was geweest of een ‘filosofisch communisme’ had een politieke gestalte gekregen. In een kwart eeuw voltooide het zijn ruitijd: van een filosofische utopie kwam het uiteindelijk te voorschijn in de politieke vorm van de ontvoogding.
1. De termen die de politieke ontvoogding verwoorden zijn niet ongeschonden uit de stormen van de voorbije eeuw te voorschijn gekomen. Er kan van gezegd worden dat ze net als de dieren uit de fabel, hoewel ze niet dood zijn, toch zwaar gehavend waren. Socialisme, revolutie, zelfs anarchie zijn er niet veel beter aan toe als de term communisme. Het socialisme is bevlekt geweest met de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, betrokken geweest in de koloniale oorlogen, in regeringscollaboratie en in dusdanige mate dat het aan inhoud had verloren waar het aan omvang heeft gewonnen. Een systematische ideologische campagne is erin geslaagd in de ogen van velen de revolutie te vereenzelvigen met geweld en terreur. Maar van alle termen die gisteren nog de dragers waren van grote hoop en mooie dromen op een betere toekomst is het de term communisme die het meest schade heeft geleden. Verstrikt geraakt in de netten van een bureaucratisch staatsraison en dienstbaar was geworden aan een totalitair project. Het is echter de vraag te weten welke van al die beschadigde theorieën de moeite waard zijn om te herstellen en weer in gebruik te nemen.
2. Hiertoe is het nodig te overdenken wat er het communisme van de 20ste eeuw overkomen is. Het woord en de zaak kunnen niet gezien worden buiten het tijdperk en de historische uitdagingen waaraan ze onderworpen zijn geweest. Het massale gebruik van de kwalificatie communistisch om de liberale en autoritaire Chinese staat te benoemen in de ogen van de overgrote meerderheid nog veel zwaarder zal doorwegen dan het theoretisch en proefondervindelijk verder uitwerken van een communistische hypothese. De verlokking om zich te onttrekken aan een historische inventaris zal ertoe leiden dat de idee van het communisme teruggebracht wordt tot tijdloze ‘onveranderlijke grootheden’; om er een synoniem van te maken van voor vage ideeën van rechtvaardigheid en ontvoogding en niet de specifieke term van ontvoogding in een tijdperk van kapitalistische dominantie. Dan verliest het woord aan precisie wat het wint aan ethische en filosofische omvang. Eén van de sleutelvragen is te weten of het bureaucratisch despotisme in het verlengde ligt van de Oktoberrevolutie dan wel of het het gevolg was van een bureaucratische contrarevolutie, met niet enkel als getuigen de processen, de zuiveringen, de massale deportaties, maar ook het gevolg van ingrijpende veranderingen die in de jaren dertig binnen de samenleving en het staatsapparaat van de Sovjet-Unie hadden plaatsgevonden.
3. Een nieuwe woordenlijst wordt niet bij decreet opgesteld. Zwichten om het communisme te identificeren met de totalitaire stalinistische dictatuur zou betekenen dat er gecapituleerd wordt voor hen die de voorlopige winnaars zijn, en er zou niet langer een onderscheid worden gemaakt tussen revolutie en bureaucratisch contrarevolutie. Aldus wordt het hoofdstuk afgesloten waarin een keuze zou kunnen gemaakt worden, het enige dat het mogelijk maakt om hoop te koesteren. En dat zou betekenen dat er een onherstelbaar onrecht wordt aangedaan aan hen die de verliezers zijn geweest, alle mannen en vrouwen, anoniem of niet, die met passie de idee van het communisme levendig hadden gehouden, tegen de karikatuur en de namaak in. Schande aan hen die ophielden communist te zijn toen ze ophielden stalinist te zijn en communist waren zolang ze stalinist waren [1]!
4. Van elke manier om ‘het andere’ te benoemen, nodig en mogelijk, voor dit weerzinwekkende kapitalisme is het de term communisme die het meest aan historische en explosieve programmatische lading heeft behouden. Het is de term die het best vertolkt wat verdeling en gelijkheid gemeen hebben, het maatschappelijk maken van de macht, de solidariteit die ten strijde trekt tegen de egoïstische berekening en de algemeen verbreide concurrentie; voor het verdedigen van het gemeenschappelijke natuurlijke en culturele erfgoed van de mensheid, voor het uitbreiden van wat gratis is (ontmarkting) aan goederen en diensten die instaan voor de eerste behoeften, tegen de algemeen verbreide leegroof en privatisering van de wereld.
5. Het is ook de naam voor een andere maatstaf van de sociale rijkdommen anders dan die van de waardewet en de zwenkingen van de markt. De ‘vrije en onvervalste’ concurrentie berust op ‘diefstal van de arbeid van de anderen’. Ze beweert het onkwantificeerbare te kwantificeren en de niet te berekenen verhouding die de mensheid heeft met de natuurlijke voorwaarden voor haar reproductie te kunnen herleiden tot het schamele en banale meten van de arbeidstijd. Het communisme is de naam voor een ander criterium van wat rijkdom is, voor een ecologische revolutie die kwalitatief anders is dan de kwantitatieve wedloop van de groei. De logica van de kapitaalaccumulatie vereist niet alleen productie om winst te maken en dus niet om aan de sociale behoeften te voldoen, maar ook ‘het produceren van nieuwe consumptie’, het voortdurend uitbreiden van het domein van de consumptie ‘met nieuwe behoeften en het scheppen van nieuwe gebruikswaarden’: ‘Vandaar de exploitatie van heel de natuur’ en ‘de exploitatie van de aarde op alle mogelijke vlakken’. Deze vernielzuchtige mateloosheid van het kapitaal plaatst het radicaal ecosocialisme op de voorgrond.
6. De kwestie van het communisme, is in het Communistisch Manifest in de eerste plaats een kwestie van eigendomsrecht: ‘De communisten kunnen hun theorie in deze enkele formule samenvatten: het opheffen van de private eigendom’ van middelen tot productie en ruil, niet te verwarren met de individuele eigendom van verbruiksgoederen. Binnen ‘alle bewegingen’, ‘brengen ze de kwestie van de eigendom naar voor tot op welk niveau die ook moge gekomen zijn, als de fundamentele kwestie van de beweging’. Van de tien punten die het eerste hoofdstuk afsluiten zijn er inderdaad zeven die betrekking hebben op de vormen van eigendom: onteigening van het grootgrondbezit en de grondrente ten voordele van de Staat; het invoeren van een sterk opklimmende belastingen; afschaffing van het erfenisrecht van productie- en ruilmiddelen; het verbeurd verklaren van goederen van rebellen die naar het buitenland waren uitgeweken; het centraliseren van het kredietwezen in een openbare bank; de socialisatie van het vervoerwezen en het opstarten van openbaar en gratis onderwijs voor iedereen; het stichten van manufacturen eigendom van de Staat en het ontginnen van braakliggende gronden. Deze maatregelen waren er alle op gericht om de controle van de politieke democratie over de economie in te stellen, de voorrang van het maatschappelijk welzijn op het egoïstische eigenbelang, van de publieke ruimte op de private. Het gaat er hier niet om iedere vorm van eigendom af te schaffen ‘maar eigendom zoals die vandaag bestaat, de burgerlijke eigendom’, ‘de wijze van toeëigening’ gebaseerd op de uitbuiting van de ene door de andere.
7. Tussen die twee rechten, die van de eigenaars om zich de gemeenschappelijke goederen toe te eigenen en die van een haveloze op een bestaan, ‘is het de kracht die het haalt’, zegt Marx. Heel de moderne geschiedenis van de klassenstrijd, van de boerenoorlog in Duitsland tot de sociale revoluties van de laatste eeuw, over de Engelse en de Franse revoluties, is de geschiedenis van dit conflict. Het heeft als resultaat dat er een legitimiteit opduikt die inroepbaar is tegenover de legaliteit van hen die domineren. Als ‘politiek middel’ voor de ontvoogding, eindelijk gevonden, als ‘het opheffen’ van de staatsmacht tot verwezenlijking van de Sociale Republiek, illustreert de Commune het naar voor komen van deze legitimiteit. Dit voorbeeld heeft de vormen van volkse zelforganisatie en zelfbeheer geïnspireerd die tijdens de revolutionaire crisissen waren opgedoken: arbeidersraden, sovjets, soldaten comités, industriële cordons, buurtgemeenschappen, agrarische communes, die erop uit waren de politiek te deprofessionaliseren, om de arbeidsdeling te wijzigen, om de voorwaarden te scheppen voor het afsterven van de Staat als afzonderlijk bureaucratisch lichaam.
8. Onder het bewind van het kapitaal is iedere vooruitgang verwant aan het tegendeel, de achteruitgang en destructie. Het komt er in fine op neer ‘enkel de vormen van de onderwerping te wijzigen’. Het communisme vereist andere opvattingen en andere criteria dan die van het rendement en de monetaire rendabiliteit. Te beginnen met het verlagen van de gedwongen arbeidsduur en het wijzigen van de notie zelf van de arbeid: er kan geen individuele ontplooiing zijn doorheen de ontspanning en ‘vrije tijd’ zolang de arbeider vervreemd en verminkt blijft op het werk. Het communistisch perspectief vereist ook een radicale verandering in de verhouding tussen mannen en vrouwen: het ervaren van de verhouding tussen de geslachten is de eerste plaats waar ondervonden wordt wat het betekent anders te zijn. En zolang als deze verhouding onderdrukkend is zal ieder wezen dat anders is, door zijn cultuur, huidskleur of seksuele geaardheid het slachtoffer blijven van discriminatie en dominantie. Een authentieke vooruitgang betekent tenslotte dat de behoeften ontwikkeld worden en verscheiden gemaakt waarvan de originele combinatie van elkeen een uniek wezen zal maken en het enkelvoudige zal de mensheid verrijken.
9. Het Manifest ziet het communisme als ‘een associatie waar de vrije ontwikkeling van elkeen de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van iedereen’. Dit wordt aldus het grondbeginsel waarop elke individuele ontplooiing berust die men echter niet mag verwarren met een individualisme zonder individualiteit, noch met de onbehouwen gelijkheid van het kazernesocialisme. Het ontwikkelen van unieke behoeften en capaciteiten van eenieder levert aldus een bijdrage tot de universele ontplooiing van de mensheid. Omgekeerd betekent tevens de vrije ontwikkeling van elkeen de vrije ontplooiing van iedereen, want ontplooiing heeft niks te maken met zelfbevrediging.
10. Het communisme is niet louter een begrip noch een leerstellig samenlevingsmodel. Het is niet de naam van een staatsstelsel, noch van een productiewijze. Het is de naam voor een beweging die voortdurend de bestaande orde overstijgt/opheft. Maar het is tevens het doel dat, voortgesproten uit deze beweging, de richting aanwijst en het mogelijk maakt, in tegenstelling met de politiek zonder principes, met de acties zonder vervolg, met dag op dag improvisatie, te bepalen wat er het doel naderbij brengt of wat er ons van verwijdert. Om die reden is het evenmin een wetenschappelijk inzicht van het doel en de te volgen weg, maar een strategisch regelende hypothese. Het geeft aan, niet van elkaar los te maken, de onwrikbare droom van een andere en rechtvaardige wereld, van gelijkheid en solidariteit, van de permanente beweging die erop gericht is om de bestaande orde in het tijdperk van het kapitalisme omver te werpen, en aan de hypothese die deze beweging in de richting stuwt van een radicale wijziging van de eigendoms- en machtsverhoudingen, veraf van de minnelijke schikkingen van het minste kwaad die de kortste weg zullen zijn naar het ergste.
11. De sociale, economische, ecologische en morele crisis van een kapitalisme dat enkel zijn eigen grenzen nog verlegt ten koste van almaar grotere mateloosheid en dwaasheden, die tegelijkertijd de mensheid en de planeet bedreigen, plaatst opnieuw op de dagorde ‘de actualiteit van een radicaal communisme’ dat Benjamin had ingeroepen toen de gevaren van tussen de twee wereldoorlogen de kop opstaken.
_______________
[1] zie Dionys Mascolo, A la recherche d’un communisme de pensée, Editions Fourbis, 2000, p. 113.