Clara Zetkin

De vrouw en het openbare leven



Geschreven: onbekend
Bron: Internationale Bibliotheek, S. L. Van Looy - Amsterdam (geen jaar van uitgave vermeld), als aanhangsel bij August Bebels: De vrouw en het socialisme
Vertaling: Sylvia (verdere gegevens ontbreken)
Deze versie: Spelling, punctuatie, woorden en zinsbouw (soms) aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2006


De vrouw kon zonder veel nadeel voor zich zelf en voor de maatschappij van het openbare leven uitgesloten worden, zolang de maatschappelijke verhoudingen nog onontwikkeld waren, zolang zij zich nog binnen enge grenzen bewogen, zolang het individu en zijn levensomstandigheden slechts door de dichtst bij gelegen invloeden beheerst en bepaald werden.

Niet alleen de vrouw, ook de man moest in die tijd een beperkte kring van belangen hebben, maar in de enge kring, waarin zich deze bewogen, nam ook de vrouw meer of minder deel aan het openbare leven, zij was op de hoogte van de omstandigheden die op het bestaan van haar familie invloed uitoefenden. In vele streken had zij zelfs een woordje mee te spreken in het bestuur van het gemenebest.

Zoals de ontwikkeling van de nieuwe productieverhoudingen de economische betrekkingen van de maatschappij uit kleine plaatselijke tot grote nationale en internationale hervormden, moest ook het karakter van het openbare leven dezelfde ontwikkelingsgang vormen. Het particularisme moest plaats maken voor het nationalisme, zoals dit weer gedwongen werd voor het kosmopolitisme te wijken. Evenals het individu niet meer voor de plaatselijke, maar voor de wereldmarkt produceerde, moesten hem nu ook alle maatschappelijke betrekkingen en verhoudingen interesseren, welke de verhoudingen van de wereldmarkt bepaalden en daarop invloed uitoefenden. Hij moest er naar streven, er in overeenstemming met zijn eigen belang invloed op te kunnen uitoefenen.

Dat doel is bereikt, voor zover het onder de heerschappij van de klassentegenstellingen en van de concurrentiestrijd mogelijk is.

De bourgeoisie heeft zich door revoluties en door de inbezitneming van de politieke macht het recht verschaft, productie- en marktverhoudingen tot haar eigen nut en voordeel te regelen.

Het proletariaat is wel in naam, meer of minder onvolkomen, voor politiek vrij verklaard, maar tengevolge van zijn economische afhankelijkheid mist het de macht, de maatschappelijke toestanden in zijn belang te vormen. Genoeg tegen haar zin moest de bourgeoisie toelaten wat zij niet verhinderen kon, namelijk dat de arbeider, door de toestanden waarin hij leeft, belangstelling voelde voor het openbare leven, dat hij inzicht in het politiek-sociale gebied verkreeg, wat in zijn bestaan bevorderend of belemmerend ingreep, dat hij zich een mening, een oordeel over de openbare gebeurtenissen en inrichtingen vormde, en tengevolge daarvan een woordje verlangde mee te spreken daar, waar zijn bestaansvoorwaarden op de voorgrond traden, waar zijn werkzaamheid de grondslag van het bestaande was.

Wel werd alles gedaan om zijn oordeel over de maatschappelijke toestanden vals te maken, om het zo te vormen dat het niet in overeenstemming was met de werkelijkheid en zijn eigen belang, maar slechts in het voordeel van de burgerlijke machthebbers. Kerk, school en pers werden in handen van de klassenstaat voortreffelijke werktuigen om het proletariaat te verblinden en op een dwaalspoor te brengen.

En wat de actieve deelneming van de arbeiders aan het openbare leven betreft, zo was en is zij nog zeer ver daarvan verwijderd, in verhouding tot de rol te staan welke zij in het economische leven spelen. Zij beperkt zich heden ten dage nog tot het beroemde: ‘belasting betalen en mondje houden’. Maar ten minste in beginsel is de deelneming van de mannenwereld aan het openbare leven erkend. Hier is in zekere zin de politieke ontwikkeling de ontwikkeling van de productieverhoudingen gevolgd.

Anders met de vrouw. Haar positie wijst op een krasse tegenspraak tussen haar economische betekenis en haar maatschappelijke, m.a.w. politieke rechten. Haar zijn niet eens de ellendige schijnconcessies toegestaan, waarmee het proletariaat werd afgescheept. Van rechtswege en politiek vormen de vrouwen een vijfde stand in de huidige maatschappij. Terwijl haar economische werkzaamheid zich naar de nieuwe productievoorwaarden regelde en immer uitgebreider werd, bleven hunne maatschappelijke rechten nog op dezelfde hoogte als zij waren tijdens de kleine- of huisproductie.

Van de dag af dat de grootproductie de kleinproductie verdrong, dat de vrouw de artikelen van behoefte voor de familie zelf niet meer vervaardigde, van die dag af werd ook haar belang uit de familie in de maatschappij verplaatst. Zelfs in het geval dat de vrouw onder de nieuwe productievoorwaarden zelf niet productief werkzaam was, kwam zij toch indirect, door bemiddeling van de naar het nieuwe stelsel producerende man, in geheel en al andere betrekkingen tot de buiten de familie gelegen wereld. De levensomstandigheden van de familie werden niet meer in hoofdzaak door de individuele wil van het familiehoofd bepaald, maar eigenlijk door de marktverhoudingen, door de gezamenlijke economische toestand daarbuiten in het sociale leven, welke weer onder de druk stonden van de politieke gebeurtenissen en toestanden. De hoogte van het loon, dat het onderhoud verzekerde, de lengte van de arbeidstijd, vaak ook de wijze van de arbeid, de rusturen en rustdagen, de gehele grondvesting en vorming van het familieleven hing niet meer van de wil van de man, maar van de luim van de kapitalisten, van de behoeften van de productie en van de markt af. De prijzen van de verbruiksartikelen voor de huishouding werden door invloeden geregeld die niet in het bereik van de familie, maar vaak in ingewikkelde openbare verhoudingen en politieke maatregelen lagen. De concurrentie bracht koloniale oorlogen en beschermende rechten mee, welke nu eens deze dan weer gene behoefte voor de huishouding duurder maakten. Een nieuwe productieverbetering wierp nu eens de man, morgen weer de vader brodeloos op straat. Een groot deel van de tot onderhoud van de familie aanwezige verdiensten gaat met de betaling van de directe en indirecte belastingen verloren, om de kosten voor de krijgsondernemingen, van de kolossale regering en politiemachine te dekken. Wetgevende en uitvoerende machten vaardigen voorschriften uit, welke de economische bestaansverhoudingen van de familie ruïneren, de familieleden van elkaar rukken, enkelen in ellende storten. De kinderen kunnen zich niet naar de mate van hun talenten en begaafdheden ontwikkelen. Het grootste deel van de onderwijsinrichtingen blijft voor de kinderen van de onbemiddelde gesloten, en zo na deemoedige bedelarij de toegang openstaat, verhindert toch de zorg om de langer te geven verzorging door de familie de gebruikmaking daarvan. De materiële omstandigheden dwingen de vader daarvoor te zorgen dat geen ‘onnuttige eter’ in huis is, dat het kind zo vroeg mogelijk verdient.

Kortom, de vrouw is als echtgenote, als huishoudster, als moeder, steeds en overal afhankelijk van buiten de familie gelegen maatschappelijke machten en inrichtingen, welke haar gehele leven en dat van de haren beheersen.

En dan wil men haar niet veroorloven zich voor het buiten het huis kloppende leven te interesseren, waarvan haar wel en wee geheel anders afhangt dan van haar kookkunst en de overige bedrevenheden van de ‘huisvrouw’ uit de oude tijd?

De maatschappelijke toestanden leggen haar nieuwe en zware lasten op, treffen haar in hare innigste gevoelens, in haar wensen en in haar handelen, en zij zou niet naar het hoe en waarom van deze toestanden vragen, zij zou niet haar rechten eisen, waar men haar ontelbare plichten oplegt? Zij zou niet vragen waarom de levensmiddelen duurder zijn geworden, waarom haar beminde kreupel is geschoten, waarom haar man brodeloos rondloopt, waarom haar kind na een vreugdeloze jeugd een kommerlijke ouderdom zal beleven? Zij zou geen antwoord op die duizenden vragen zoeken, zij zou maar tevreden moeten zijn met de feiten, welke haar het leven als molenstenen om de hals hangt, zonder ze in hun oorzaken te leren begrijpen? Voor de industriële arbeidster is de deelneming aan het openbare leven zelfs een noodzakelijkheid, een plicht en een recht, dat haar slechts een door en door onrechtvaardige maatschappelijke orde (!) onthouden kan.

De industriële arbeidster wordt onmiddellijk door alle maatregelen getroffen, die staat en maatschappij nemen. Gelijk ieder deelhebbende moet zij alzo ook direct met deze machten in betrekking staan, direct haar invloed, haar aanspraken en haar protesten kunnen laten gelden. Het moet haar voor alles mogelijk zijn deel te nemen aan het openbare leven, haar stem bij verkiezingen enz. als maatgevend in de weegschaal te werpen. Zij bevindt zich tegenover de sociaal-politieke toestanden in dezelfde toestand als elke mannelijke arbeider. Hoe wil men dan die kleine hoeveelheid rechten verklaren, welke haar is toebedeeld?

De bepalingen omtrent het recht van verenigen en vergaderen hebben voor haar ook hetzelfde gewicht als voor de man; haar uitlegging en handhaving maakt haar óf een zekere weerstand tegen de overmacht van het kapitaal mogelijk, óf levert haar met gebonden handen en voeten daaraan over. Het recht van vergaderen schenkt haar de gelegenheid met haar gelijken over de gemeenschappelijke belangen tot klaarheid te komen en eisen te stellen. Het verenigingsrecht maakt het haar mogelijk, zich door verenigde macht op economisch gebied tegen de grofste buitensporigheden van het kapitalisme te verdedigen, de strijd voor de volle vrijheid van de vrouwelijke arbeid aan te binden.

Wat de overige wetten betreft, drukken deze even voelbaar op het bestaan van de arbeidster als op dat van de arbeiders. Belastingen liggen op haar als voortbrengster en verbruikster evenzo; aan de ene kant worden haar inkomsten verminderd, aan de andere kant haar behoeften duurder, en wanneer haar budget met een aanzienlijk tekort sluit, dan stelt de maatschappij haar grootmoedig de prostitutie open, in de veronderstelling natuurlijk dat zij ook hier haar tienden aan brassers en uitzuigers, vaak zelfs aan de staat en de gemeente, opbrengt.

Iedere diplomatische schaakzet, iedere beursmanoeuvre, de talloze crisissen werpen haar met duizenden op de straat, of beroven haar geheel of gedeeltelijk van haar bestaan, drijven haar in de dood, naar het hospitaal of in het bordeel.

Hoe kan men dan verlangen dat zij met gesloten ogen, met dichtgestopte oren, met in de schoot gevouwen. handen daar tegenover staat, dat zij niet haar aandeel in de rechten eisen zou, waar zij ook haar drukkende last aan plichten moet dragen? De industriële arbeidster, die een belangrijke factor van de nationale productie is, zou niet eens het armzalige recht bezitten, in vergaderingen over haar rechten te beraadslagen, en zulke vertegenwoordigers in de wetgevende en uitvoerende regeringslichamen te kiezen, waarvan zij de overtuiging bezit, dat deze daar werkelijk het heil van het volk op het oog hebben? Niet genoeg kan men dan ook de oude tegenwerping: de vrouw mist het verstand, de rijpheid voor het politieke leven, bestrijden. De deelneming daaraan vereist slechts gezond verstand, een praktische zin, een juist inzicht in het eigen belang en in de innige samenhang daarvan met het algemeen welzijn. Slechts door gebruikmaking van haar rechten zal de vrouw politieke en economische ontwikkeling verkrijgen, en bij haar grotere aanleg zal de vrouw zich deze spoedig eigen maken

Krachtens de rol die de vrouw in de hedendaagse productie speelt en die met iedere dag beduidende worden moet, zal zij haar sociaal-politieke rechten veroveren, met of tegen de wil van de mannen, ja zelfs tegen haar eigen wil in.