Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 3 - Hoofdstuk 8
Natuurhistorische vergelijkingen dringen zich met betrekking tot de revolutie zozeer als het ware vanzelf op, dat sommige van deze reeds afgezaagde beelden geworden zijn: “vulkanische uitbarstingen,” “geboorte van een nieuwe maatschappij,” “kookpunt”... Onder het eenvoudige literaire beeld gaan hier de intuïtief begrepen wetten van de dialectiek, d.w.z. van de noodzakelijke loop van de ontwikkeling, schuil.
Wat de revolutie in haar geheel – in verhouding tot de evolutie – is, is de gewapende opstand – in verhouding tot de revolutie zelf: het kritieke punt, waarop de opeengehoopte kwantiteit uitbarst en in kwaliteit omslaat. Ook de opstand zelf echter is niet één enkele ondeelbare handeling: hij heeft zijn eigen kritieke punten, eigen innerlijke crisissen en stijgingen.
Buitengewoon belangrijk, zowel in politiek, als in theoretisch opzicht, is de korte periode, welke direct aan het kookpunt voorafgaat, d.w.z. de vooravond van de opstand. De fysica leert, dat een gelijkmatig verwarmingsproces plotseling tot stilstand komt, de vloeistof behoudt een zekere tijd dezelfde temperatuur, om eerst na opname van een nieuwe hoeveelheid warmte te gaan koken. De spreektaal komt ons ook hier te hulp door de toestand van schijnbaar rustige concentratie vóór de uitbarsting als “stilte vóór de storm” aan te duiden.
Toen de volstrekte meerderheid van de arbeiders en soldaten van Petrograd tot de zijde der bolsjewieken was overgegaan, leek het alsof het kookpunt bereikt was. Juist op dit moment verkondigde Lenin de noodzakelijkheid van een onmiddellijke opstand. Hoe wonderlijk echter: er ontbrak iets voor de opstand. De arbeiders en vooral de soldaten moesten nog een nieuwe hoeveelheid revolutionaire energie in zich opnemen.
Er is bij de massa’s geen kloof tussen het woord en de daad. De overgang van het woord tot de daad, zelfs tot een eenvoudige staking en hoeveel te meer dan tot een opstand, brengt onvermijdelijk innerlijke conflicten en interne hergroeperingen teweeg: sommigen komen op de voorgrond, anderen worden op de achtergrond gedrongen. De burgeroorlog wordt in de eerste tijd in het algemeen gekenmerkt door een buitengewoon grote besluiteloosheid. Beide partijen verzinken als het ware in dezelfde nationale bodem en kunnen zich niet losrukken van hun eigen omgeving met hun tussengroepen en verzoeningsgezinde stemmingen.
De stilte vóór de storm onder de massa’s betekende een grote stilstand onder de leiders. De organen en instellingen, die in de betrekkelijk vreedzame periode van voorbereiding ontstonden – de revolutie heeft haar vreedzame perioden evenals de oorlog zijn rustdagen heeft – bleken zelfs bij de meest gestaalde partij niet opgewassen of niet voldoende opgewassen te zijn tegen de taak van de opstand: een zekere verschuiving en omvorming wordt op het meest kritieke moment onvermijdelijk. Lang niet alle afgevaardigden van de Petrogradse sovjet, die voor de Sovjetmacht gestemd hadden, waren werkelijk doordrongen van de gedachte, dat de gewapende opstand de taak van het ogenblik geworden was. Men moest hen met de minst mogelijke schokken op de nieuwe weg weten te leiden, om de Sovjet tot een apparaat van de opstand te maken. Daartoe waren onder de omstandigheden van de rijpe crisis geen maanden, zelfs geen weken nodig. Juist in de laatste dagen was het echter extra gevaarlijk geen gelijke tred te houden, enkele dagen te vroeg een sprong te commanderen, voordat de Sovjet daartoe gereed was, verwarring in de eigen gelederen te stichten en de partij, al was het ook maar vierentwintig uur, van de Sovjet te scheiden.
Lenin had telkens weer herhaald dat de massa’s veel linkser waren dan de partij, evenals de partij linkser was dan haar eigen Centraal Comité. Dit was absoluut juist met betrekking tot de revolutie in haar geheel. Ook deze wederkerige betrekkingen hebben echter hun eigen diepgaande innerlijke wisselingen. In april, juni en vooral in juli zetten de arbeiders en soldaten de partij vol ongeduld tot een krachtig optreden aan. Na de Julinederlaag werden de massa’s voorzichtiger. Zij wensten weliswaar evenals vroeger en zelfs nog vuriger de revolutie, doch nadat zij zich geducht de vingers gebrand hadden, waren zij bevreesd voor een nieuw echec. In juli, augustus en september hield de partij dag in dag uit de arbeiders en soldaten terug, terwijl de aanhangers van Kornilov daarentegen hen met alle mogelijke middelen de straat op trachtten te lokken. De politieke ervaring van de laatste maanden had een sterke remming niet alleen bij de leiders, maar ook bij de geleiden te weeg gebracht. De duurzame successen van de propaganda versterkten op hun beurt wederom de hardnekkige stemming van te willen afwachten. De nieuwe politieke oriëntatie was niet voldoende voor de massa’s. Zij moesten zich psychologisch omstellen. De opstand omvat des te grotere massa’s, naarmate de leiding van de revolutionaire partij één is met de drang der omstandigheden.
Het moeilijke vraagstuk van de overgang van de politiek van voorbereiding tot de techniek van de opstand bestond in het gehele land, in diverse vormen, maar in wezen overal gelijk. Moeralov deelt mee, dat er in de bolsjewistische Militaire Organisatie te Moskou eensgezindheid bestaan had betreffende de noodzakelijkheid van de machtsgreep; doch “het gelukte niet de vraag, hoe deze machtsgreep doorgevoerd moest worden, concreet op te lossen.” De laatste verbindende schakel ontbrak.
In die dagen, toen Petrograd in het teken van de overplaatsing van het garnizoen stond, leefde Moskou in een sfeer van onafgebroken arbeidsconflicten. Op initiatief van de fabriekscomités stelde de bolsjewistische fractie van de Sovjet een plan op, om economische conflicten door middel van decreten op te lossen. De voorbereidende maatregelen vereisten veel tijd. Eerst op de 23ste oktober namen de Moskouse sovjetorganen het “Revolutionaire Decreet Nr. 1” aan: de arbeiders en beambten in de fabrieken en werkplaatsen mochten van nu af aan slechts met toestemming van de fabrieks- en werkplaatscomités geschorst en ontslagen worden. Dit betekende, dat men als staatsmacht begon op te treden. De onvermijdelijke tegenstand van de regering zou naar de mening van de initiatiefnemers de massa’s noodzakelijk nauwer om de Sovjet aaneensluiten en tot een openlijk conflict leiden. Het plan kwam niet tot uitvoering, daar de revolutie in Petrograd zowel voor Moskou, als voor het gehele overige land een klemmend argument voor de opstand was: men moest onmiddellijk de zo juist ontstane Sovjetregering ondersteunen.
De aanvallende partij heeft bijna altijd belang erbij de schijn te wekken in de verdediging te zijn. De revolutionaire partij heeft belang bij een legale dekking. Het aanstaand Sovjetcongres, dat eigenlijk een congres van de revolutie was, was tevens voor de massa’s de onbetwiste drager, zo niet van de gehele, dan toch van een groot deel van de soevereiniteit. Het ging om een opstand van het ene element van de dubbele heerschappij tegen het andere. Het Militair Revolutiecomité beschuldigde, terwijl het een beroep op het congres als de bron van de macht deed, de regering bij voorbaat ervan, dat zij een aanslag op de Sovjets voorbereidde. Deze beschuldiging kwam uit de gehele situatie voort. Voor zover de regering niet van plan was, zonder strijd te capituleren, moest zij zich op zelfverdediging voorbereiden. Hiermee alleen reeds haalde zij zich de beschuldiging van een samenzwering tegen het hoogste orgaan van de arbeiders, soldaten en boeren op de hals. De regering hief in de strijd tegen het Sovjetcongres, dat Kerenski ten val zou brengen, de hand op tegen de bron van de macht, waaruit Kerenski voortgekomen was.
Het zou een ernstige vergissing zijn, indien men in dit alles slechts juridische finesses zag, die het volk onverschillig lieten: integendeel, de belangrijkste feiten van de revolutie weerspiegelden zich juist zo in het bewustzijn der massa’s. Deze buitengewoon gunstige samenloop moest men zoveel mogelijk benutten. Door aan de natuurlijke tegenzin van de soldaten, om uit de kazernes naar de loopgraven te gaan, een groot politiek doel te geven en het garnizoen tot een verdediging van het Sovjetcongres te mobiliseren, bond de revolutionaire leiding zich in geen enkel opzicht de handen wat betreft het tijdstip van de opstand. De keuze van dag en uur hing van het verder verloop van het conflict af. De sterkere behield de vrijheid van manoeuvreren.
“Verslaat eerst Kerenski en roept daarna het congres bijeen,” herhaalde Lenin telkens weer, die bevreesd was, dat de opstand tot een constitutioneel spel verlaagd zou kunnen worden. Klaarblijkelijk had Lenin nog geen tijd gevonden, om rekening te houden met de nieuwe factor, die bij de voorbereiding van de opstand tussenbeide kwam en deze geheel van karakter deed veranderen, nl. het scherpe conflict tussen het Petrograds garnizoen en de regering. Indien het Sovjetcongres over de regeringskwestie moet beslissen, indien de regering het garnizoen wil verpletteren, om de sovjet te beletten een regering te worden; indien het garnizoen, zonder het Sovjetcongres af te wachten, weigert de regering te gehoorzamen, dan betekent dit immers in wezen, dat de opstand begonnen is, zonder het Sovjetcongres af te wachten, hoewel gedekt door het gezag van dit laatste. Het zou daarom onjuist geweest zijn, de voorbereiding van de opstand van de voorbereiding van het Sovjetcongres te scheiden.
Men kan de eigenaardigheden van de Oktoberrevolutie het best begrijpen, indien men deze met die van februari vergelijkt. Het is bij het maken van deze vergelijking niet nodig, om, zoals in andere gevallen, de identiteit van een aantal omstandigheden te veronderstellen: zij zijn inderdaad gelijk, daar het in beide gevallen Petrograd betreft: hetzelfde toneel van de strijd, dezelfde sociale groeperingen, hetzelfde proletariaat en hetzelfde garnizoen. De overwinning wordt in beide gevallen behaald door de overgang van het merendeel van de reserveregimenten tot de zijde der arbeiders. Maar welk een reusachtig verschil bestaat er binnen het kader van deze gemeenschappelijke kenmerken! Terwijl zij elkaar historisch in de loop van acht maanden aanvullen, zijn de twee Petrogradse revoluties door hun tegenovergestelde kenmerken als het ware bij voorbaat aangewezen, om in het algemeen tot een beter inzicht in het wezen van een opstand bij te dragen.
Men noemt de Februariopstand elementair. Elders hebben wij de noodzakelijke restricties in deze kwalificatie aangebracht. Het is echter in elk geval juist, dat in februari niemand de weg van de omwenteling vooruit aangewezen heeft; niemand heeft in de fabrieken en kazernes over de revolutie gestemd; niemand van hogerhand tot een opstand opgeroepen. De in de loop der jaren opgekropte verontwaardiging kwam grotendeels zelfs voor de massa onverwacht tot uitbarsting.
Geheel anders was het in oktober gesteld. De massa’s hadden in de afgelopen acht maanden een gespannen politiek leven geleid. Zij maakten niet alleen de gebeurtenissen, maar leerden ook de samenhang van deze begrijpen; na elk optreden gingen zij kritisch de resultaten hiervan na. Het Sovjetparlementarisme werd het gewone apparaat van het politieke leven van het volk. Indien kwesties betreffende stakingen, straatbetogingen of overplaatsing van een regiment naar het front door een stemming uitgemaakt werden, hoe konden de massa’s dan van een zelfstandig besluit betreffende een opstand afzien?
Uit deze waardevolle en eigenlijk enige verovering van de Februarirevolutie ontstonden echter nieuwe moeilijkheden. Men kon de massa’s niet in naam van de Sovjet tot de strijd oproepen, zonder de kwestie formeel aan de Sovjet voor te leggen, d.w.z. zonder de taak van de opstand tot een onderwerp van openlijke discussie en dat nog wel met deelname van de vertegenwoordigers uit het vijandelijk kamp te maken. Het was duidelijk, dat er voor de leiding van de opstand noodzakelijk een apart, zo veel mogelijk vermomd Sovjetorgaan gevormd moest worden. Ook dit eiste echter democratische wegen met al hun voordelen en al hun vertragingen. Het besluit van het Militair Revolutiecomité van de 9de oktober was pas op de 20ste definitief verwezenlijkt. De voornaamste moeilijkheid is echter niet hierin gelegen. De meerderheid van de Sovjet benutten en een uitsluitend uit bolsjewieken bestaand comité vormen, zou betekend hebben dat men ontevredenheid bij de partijlozen, om niet eens te spreken van de linkse sociaal-revolutionairen en enkele groepen anarchisten wekte. De bolsjewieken in het Militair Revolutiecomité onderwierpen zich, hoewel niet allen zonder tegenspraak, aan het besluit van hun partij. Het was echter onmogelijk discipline van partijlozen en linkse sociaal-revolutionairen te eisen. Het was ondenkbaar bijvoorbeeld een beslissing betreffende de opstand voor een bepaalde dag van hen te verkrijgen. Het zou reeds buitengewoon onvoorzichtig geweest zijn de kwestie aan hen voor te leggen. Men kon de massa’s slechts door middel van het Militair Revolutiecomité in de opstand meeslepen, doordat men de situatie elke dag scherper toespitste en het conflict onvermijdelijk maakte.
Was het dan niet eenvoudiger geweest, direct in naam van de partij tot de opstand op te roepen? Belangrijke voordelen van een dergelijk optreden liggen voor de hand. De nadelen zijn echter toch meer in het oog lopend. Men dient onder de miljoenen, waarop de partij terecht meende te kunnen steunen, drie groepen te onderscheiden: een, die reeds onvoorwaardelijk hand in hand met de bolsjewieken ging; een andere, de meest talrijke, die de bolsjewieken ondersteunde, voor zoverre deze door de Sovjets handelden; een derde, die met de Sovjets ging, ofschoon de bolsjewieken de overhand hier in hadden.
Deze drie groepen verschilden niet alleen wat betreft hun politiek peil, maar in hoge mate ook wat betreft hun sociale samenstelling. Met de bolsjewieken als partij gingen allereerst de industriearbeiders, in de eerste plaats de erfelijke proletariërs van Petrograd. Met de bolsjewieken, voor zover deze een legale dekking van de kant van de Sovjet hadden, ging de meerderheid van de soldaten. Met de Sovjets, onafhankelijk daarvan of ondanks het feit, dat de bolsjewieken daarin sterk de overhand hadden, gingen de meest conservatieve tussengroepen van de arbeiders, de vroegere mensjewieken en sociaal-revolutionairen, die bang waren van de overige massa’s vervreemd te raken; de meer conservatieve groepen van het leger met inbegrip van de Kozakken; de boeren, die zich aan de leiding van de sociaal-revolutionaire partij onttrokken hadden en zich aan de linkervleugel van deze vastklampten.
Het zou een grove fout zijn, de kracht van de bolsjewistische partij met de macht van de door haar geleide Sovjets te identificeren: de laatstgenoemde was veel groter, maar zou zonder de eerstgenoemde tot onmacht gedoemd zijn. Hier schuilt niets geheimzinnigs achter. De onderlinge betrekkingen tussen de partij en de Sovjets sproten voort uit de in een revolutionair tijdperk onvermijdelijke wanverhouding tussen de kolossale politieke invloed van het bolsjewisme en het enge organisatorische raam hiervan. Een op de juiste wijze gebruikte hefboom stelt de menselijke hand in staat een last, die vele malen haar krachten te boven gaat, op te heffen. Zonder de levende hand is de hefboom echter slechts een dood lichaam.
Op het Moskous districtscongres van de bolsjewieken, dat eind september gehouden werd, berichtte een afgevaardigde: “De bolsjewistische invloed is in Jegorsjevsk onbetwist... Op zich zelf is de partijafdeling echter volkomen zwak; volkomen verwaarloosd; er is geen juiste ledenlijst en de leden betalen geen contributie.” De wanverhouding tussen invloed en organisatie was niet overal zo kras, maar toch een algemeen verschijnsel. De brede massa’s kenden de bolsjewistische leuzen en de Sovjetorganisatie. Beide smolten voor hen gedurende de maanden september en oktober tot één geheel samen. Het volk verwachtte dat het de Sovjets zouden zijn, die bepaalden, wanneer en hoe het bolsjewistisch program verwezenlijkt zou worden.
De partij voedde zelf de massa’s stelselmatig in deze geest op. Toen in Kiev het gerucht de ronde deed, dat er een opstand voorbereid werd, trad het bolsjewistisch Uitvoerend Comité terstond op met een tegen oproep: “Er mag geen gewapende demonstratie plaats hebben zonder dat de Sovjet daartoe opgeroepen heeft... Geen stap mag gedaan worden buiten de Sovjet om!” Trotski zei op de 18de, de geruchten over een opstand, die op de 22ste bepaald zou zijn, tegensprekend: “De Sovjet is een gekozen instelling en... hij kan geen enkel besluit nemen dat aan de arbeiders en soldaten onbekend zou kunnen blijven...” Dagelijks herhaald en door de praktijk bevestigd, werden dergelijke formules tot vlees en bloed.
Volgens het relaas van de vaandrig Bersin verklaarden de afgevaardigden op het Militaire Congres van de bolsjewieken, dat in oktober te Moskou gehouden werd: “Het is moeilijk te zeggen of de troepen aan een oproep van het Moskous comité van de bolsjewieken gehoor zullen geven. Aan een oproep van de Sovjet zou iedereen stellig gehoor geven.” Bovendien had het Moskous garnizoen reeds in september voor negentig procent bolsjewistisch gestemd. In de vergadering van de 16e oktober te Petrograd deelde Bokij namens het comité van de partij mee, dat men in de wijk Moskou de straat op zou gaan, indien de Sovjet daartoe opriep, maar niet indien de partij dit deed; dat in de wijk Nevski allen met de Sovjet zouden gaan Volodarski gaf bij deze gelegenheid het volgend samenvattend oordeel over de stemming in Petrograd: “De totale indruk is, dat niemand erop gebrand is de straat op te gaan, doch dat allen zullen verschijnen, indien de Sovjet daartoe oproept.” Olga Ravitsj brengt een correctie aan: “Sommigen stellen vast, dat dit ook zou gebeuren, indien de partij opriep.” In de vergadering van het Petrograds garnizoen, welke de 18de gehouden werd, deelden de afgevaardigden mee, dat hun regimenten op een oproep van de Sovjet wachtten, om de straat op te gaan: niemand sprak van de partij, ofschoon er aan het hoofd van vele troepen bolsjewieken stonden; de eenheid in de kazerne kon slechts gehandhaafd worden, doordat men de sympathiserende en half vijandig gestemden door de discipline van de Sovjet verbond. Het regiment grenadiers verklaarde zelf, dat het slechts op bevel van het Sovjetcongres de straat op zou gaan. Het feit alleen reeds, dat de propagandisten en organisatoren bij de beoordeling van de toestand der massa’s telkens een onderscheid tussen Sovjet en partij maken, toont, welk een grote betekenis deze kwestie met het oog op de oproep tot de opstand had.
De chauffeur Mitrivitsj verhaalt hoe de bolsjewieken in een vrachtautocolonne, waar men geen besluit ten gunste van de opstand doorgedreven kon krijgen, een compromisvoorstel aangenomen wisten te doen krijgen. “Wij zullen noch voor de bolsjewieken, noch voor de mensjewieken de straat op gaan, maar zullen... onverwijld alle eisen van het tweede Sovjetcongres nakomen.” De bolsjewieken van de vrachtautocolonne passen in het klein dezelfde verdoezelingstactiek toe, welke het Militair Revolutiecomité aanwendde. Het is Mitrevitsj er niet om te doen, iets te bewijzen, maar hij deelt eenvoudig de feiten mee, zoals zij zijn – des te overtuigender is zijn verklaring.
Pogingen, om de opstand direct door de partij te doen leiden, hadden nergens succes. Er is een buitengewoon interessante mededeling bewaard gebleven met betrekking tot de voorbereiding van de omwenteling in Kinesjma, een belangrijk punt in de textielindustrie. Nadat de opstand in het district Moskou aan de orde gesteld was, koos het partijcomité in Kinesjma een aparte commissie van drie personen, welke om een of andere reden directorium genoemd werd, om de militaire krachten en middelen te controleren “en de gewapende opstand voor te bereiden.” Het dient echter gezegd te worden, schrijft een lid van het directorium, “dat de gekozen commissie van drie in werkelijkheid naar het schijnt weinig gedaan heeft. De gebeurtenissen namen een enigszins andere loop... Wij werden verrast door de staking in het district en op het moment van de beslissende gebeurtenissen was het organisatorisch centrum verplaatst naar het stakingscomité en de Sovjets.” – Hier herhaalde zich op kleinere, meer provinciale schaal hetzelfde als in Petrograd.
De partij bracht de Sovjet in beweging. De Sovjet bracht de arbeiders, soldaten en gedeeltelijk ook de boeren in beweging. Wat men aan massa won, verloor men aan snelheid. Indien men zich dit transmissieapparaat als een tandradsysteem voorstelt – een vergelijking, welke Lenin bij een andere gelegenheid en op een ander tijdstip maakte – kan men zeggen dat de ongeduldige poging, om het rad van de partij met weglating van het tussenrad van de Sovjet direct in verbinding te brengen met het reusachtige rad van de massa’s, het gevaar meebracht dat de tanden van het partijrad zouden gebroken en daarbij toch slechts onvoldoende massa’s in beweging gebracht zouden worden.
Niet minder reëel was echter ook het tegenovergesteld gevaar – nl. dat men de gunstige situatie tengevolge van innerlijke wrijvingen in het Sovjetstelsel zou laten voorbijgaan. Theoretisch bezien loopt het gunstigst moment voor een opstand uit op een bepaald punt in de tijdsorde. Er kan natuurlijk geen sprake van zijn dit ideale punt praktisch vast te stellen. De opstand kan zich met succes ontwikkelen in een stijgende lijn, die het ideale culminatiepunt nadert, maar ook in een dalende lijn, ingeval de machtsverhoudingen nog geen tijd gehad hebben radicaal te veranderen. In plaats van het “moment” ontstaat er dan een periode, die zich over weken, zelfs over maanden kan uitstrekken. De bolsjewieken hadden in Petrograd de macht reeds begin juli kunnen veroveren. Zij zouden deze echter in dit geval niet hebben kunnen behouden. Sedert midden september mochten zij de hoop koesteren, de macht niet alleen te veroveren, maar deze ook in handen te houden. Indien de bolsjewieken eind oktober met de opstand gedraald hadden, zouden zij waarschijnlijk, maar lang niet zeker, gedurende een bepaalde tijd nog in de mogelijkheid verkeerd hebben het verzuimde in te halen. Men mag met een zekere restrictie aannemen, dat gedurende drie à vier maanden, bijvoorbeeld van september tot december, de politieke voorwaarden voor een revolutie aanwezig waren: reeds rijp en nog niet in verval. De partij had binnen dit kader, dat achteraf gemakkelijker vast te stellen is dan tijdens de periode van daadwerkelijk optreden zelf, een zekere vrijheid van keuze, welke onvermijdelijke en somtijds krasse meningsverschillen van praktische aard deed rijzen.
Lenin had voorgesteld, de opstand reeds in de dagen van de Democratische Vergadering te beginnen. Eind september oordeelde hij elk uitstel niet alleen gevaarlijk, maar zelfs verderfelijk. “Wachten op het Sovjetcongres,” schreef hij begin oktober, “is een kinderachtig spel met formaliteiten, een schandelijk spel met formaliteiten, verraad aan de revolutie.” Niemand van de bolsjewistische leiders zal zich echter in deze kwestie door overwegingen van formele aard hebben laten leiden. Toen Zinovjev bijvoorbeeld op een voorafgaand overleg met de bolsjewistische fractie van het Sovjetcongres aandrong, zocht hij geen formele goedkeuring te verkrijgen, maar rekende eenvoudig op een politieke steun van de afgevaardigden uit de provincie tegen het Centraal Comité. Het is echter een feit, dat de afhankelijkheid van de partij van de Sovjet, die op zijn beurt op het Sovjetcongres een beroep deed, een element van onzekerheid in de kwestie van het tijdstip van de opstand bracht, dat Lenin ten zeerste en niet ten onrechte verontrustte.
De vraag, wanneer men zou oproepen, was nauw verbonden met de vraag, wie zou oproepen. Voor Lenin stonden de voordelen van een oproep namens de Sovjet maar al te zeer vast; hij zag echter eerder dan de anderen in, welke moeilijkheden hierbij zouden rijzen. Hij moest wel bevreesd zijn, vooral vanuit de verte, dat de remmende elementen in de Sovjetleiding nog sterker zouden zijn dan in het Centraal Comité, welks politiek hij bovendien al te besluiteloos vond. Lenin liet in het midden, wie zou beginnen, de Sovjet of de partij, maar voelde in de eerste weken toch het meest voor een zelfstandig initiatief van de partij. Hierin was geen enkele principiële tegenstrijdigheid gelegen: het ging om twee houdingen tegenover de opstand op dezelfde basis, in dezelfde situatie, in naam van hetzelfde doel. Het waren niettemin twee verschillende houdingen.
Het voorstel van Lenin, om het Alexandrinskitheater te omsingelen en de Democratische Vergadering gevangen te nemen, was gebaseerd op het feit, dat de opstand niet alleen door de Sovjet, maar ook door de partij, die direct de bedrijven en de kazernes opriep, vertegenwoordigd zou worden. Het kon niet anders: het was volkomen ondenkbaar, een dergelijk plan door middel van de Sovjet uit te voeren. Lenin is er zich volkomen van bewust, dat zijn opvatting zelfs onder de leiders van de partij op verzet zal stuiten; hij geeft bij voorbaat de raad, “niet op een zo groot mogelijke getalsterkte” van de bolsjewistische fractie in de Vergadering uit te zijn: de vastberadenheid van de leiding zal een waarborg zijn voor de getalsterkte van de massa. Het stoutmoedige plan van Lenin bood ongetwijfeld het voordeel van snelheid en verrassing. Het ontblootte echter de partij te zeer en bracht het gevaar mee deze in zekere zin in tegenstelling tot de massa’s te brengen. Zelfs de Petrogradse sovjet had in geval van een verrassing bij de eerste de beste tegenslag zijn nog weinig hechte bosjewistische meerderheid kunnen verliezen.
In de resolutie van de 10de oktober wordt aan de plaatselijke partijafdelingen voorgesteld, alle kwesties praktisch met het oog op de opstand te beslissen: er is in de resolutie van het Centraal Comité geen sprake van de sovjets als organen van de opstand. In de vergadering van de 16de zei Lenin: “De feiten tonen, dat wij tegenover de vijand in het voordeel zijn. Waarom kan het Centraal Comité niet beginnen?” Deze vraag had in de mond van Lenin geenszins een retorisch karakter; zij betekende: waarom nog langer tijd verliezen en zich aan het gecompliceerd Sovjettransmissiesysteem aanpassen, indien het Centraal Comité onmiddellijk het teken kan geven? De door Lenin voorgestelde resolutie eindigde ditmaal echter met het uitspreken “van de vaste overtuiging, dat het Centraal Comité en de Sovjet tijdig het gunstige ogenblik en de geschikte middelen voor de aanval zouden bepalen.” De vermelding van de Sovjet naast de partij en de meer soepele bepaling van het tijdstip van de opstand waren het gevolg van de door Lenin over de hoofden van de partijleiders heen geconstateerde tegenstand van de massa’s.
De volgende dag vatte Lenin in een polemiek met Zinovjev en Kamenev het resultaat van de debatten van gisteren als volgt samen: “Iedereen is het er over eens, dat de arbeiders als één man zullen opstaan, wanneer zij door de Sovjet en ter verdediging van de Sovjet opgeroepen zullen worden.” Dit betekende, dat, al waren niet allen het met hem, Lenin, erover eens, dat men in naam van de partij kon oproepen, allen het er over eens waren, dat men in naam van de Sovjet kon oproepen.
“Wie moet de macht overnemen?” schrijft Lenin de 24ste ’s avonds. “Dit is thans niet belangrijk: het Militair Revolutiecomité moge haar overnemen of een andere “instelling,” die verklaart, dat zij de macht slechts aan de ware vertegenwoordigers van de volksbelangen zal overgeven...” De “andere instelling,” tussen geheimzinnige aanhalingstekens geplaatst, is een stille verwijzing naar het Centraal Comité van de bolsjewieken. Lenin doet hier opnieuw zijn voorstel van september: direct in naam van het Centraal Comité optreden – voor het geval, dat de Sovjetlegaliteit het Militair Revolutiecomité zou beletten, het congres voor het voldongen feit van een omwenteling te plaatsen.
Ondanks het feit, dat deze hele strijd om termijnen en methoden van de opstand weken geduurd heeft, hebben niet alle deelnemers zich duidelijk rekenschap van zijn strekking en betekenis gegeven. “Lenin stelde voor de macht door middel van de Sovjets, die van Leningrad of die van Moskou, en niet achter de rug van deze om over te nemen,” schreef Stalin in het jaar 1924. “Waartoe had Trotski deze meer dan wonderlijke legende over Lenin nodig?” En vervolgens: “De partij kent Lenin als de grootste marxist van onze tijd ... die elke schijn van blanquisme vreemd is.” Terwijl dan bij Trotski “niet de reus Lenin, maar een of andere dwerg-blanquist te voorschijn komt...” Niet alleen een blanquist, maar ook een dwerg. In werkelijkheid is de vraag, in wiens naam een opstand begonnen en door welke instelling de macht overgenomen dient te worden, geenszins door een bepaalde leer bij voorbaat te beantwoorden. Wanneer de algemene voorwaarden voor een revolutie aanwezig zijn, wordt de opstand tot een praktisch probleem, dat op verschillende manieren opgelost kan worden. In dit opzicht lijken de meningsverschillen in het Centraal Comité op een twist van officieren in een generale staf, die, opgeleid in dezelfde militaire school en de strategische situatie op dezelfde wijze beoordelend, verschillende plannen voorstellen voor het verrichten van de meest onmiddellijke buitengewoon belangrijke taak, welke echter niettemin slechts een deel van de gehele taak is. Indien men marxisme en blanquisme daar met de haren bijsleept, geeft men blijk noch in het marxisme, noch in het blanquisme voldoende inzicht te hebben.
Professor Pokrovski ontkent in het algemeen de waarde van het alternatief: sovjet of partij? Soldaten zijn geen formalisten, merkt hij spottend op: zij hadden het Sovjetcongres niet nodig om Kerenski ten val te brengen. Hoe geestig zij ook is, zo laat deze probleemstelling toch de vraag onbeantwoord: waartoe dient men in het algemeen sovjets te vormen, indien de partij voldoende is? “Merkwaardig,” vervolgt de professor, “dat dit streven, om alles zoveel mogelijk legaal te doen, Sovjetlegaal, geen succes had – en de macht op het allerlaatste ogenblik niet door de Sovjet, maar door een openlijk “illegale,” ad hoc gevormde organisatie overgenomen werd.” Pokrovski wijst er op, dat Trotski zich genoodzaakt zag, “in naam van het Militair Revolutiecomité” en niet van de Sovjet, de Kerenski-regering als niet meer bestaande te verklaren. Een volkomen onverwacht argument: het Militair Revolutiecomité was een door de Sovjet gekozen orgaan. De leidende rol van het Comité in de revolutie was in geen enkel opzicht in strijd met de Sovjetlegaliteit, waarover de professor zich zo spottend uitlaat, maar welke de massa’s krachtig verdedigden. De Sovjet van Volkscommissarissen was eveneens ad hoc gevormd, hetgeen hem niet belette orgaan van de Sovjetmacht te zijn en te blijven, met inbegrip van Pokrovski zelf als plaatsvervangend commissaris van volksontwikkeling.
De opstand kon op de basis van de Sovjetlegaliteit en in sterke mate zelfs binnen het kader van de tradities van de dubbele heerschappij blijven vooral door het feit, dat het garnizoen van Petrograd zich reeds vóór de revolutie vrijwel geheel aan de Sovjet onderworpen had. In talrijke memoires, jubileumartikelen en in de eerste historische beschrijvingen gold dit feit, dat met talloze documenten te staven is, als vaststaand. “Het conflict in Petrograd ontstond in verband met de kwestie van het lot van het garnizoen,” zo staat in het eerste boek over de Oktoberrevolutie, dat de auteur van dit werk, terwijl alles nog vers in zijn geheugen lag, tijdens de pauzes tussen de vredesonderhandelingen te Brest-Litovsk schreef en dat gedurende enkele jaren in de partij als geschiedenisboek gebruikt werd. “De voornaamste kwestie, waarom de gehele beweging in oktober opgebouwd en georganiseerd werd, was,” zo drukt Sadovski, een van de directe organisatoren van de revolutie zich nog duidelijker uit, “de overplaatsing van de regimenten van het Petrograds garnizoen naar het Noordelijk front...” Bij geen enkele van de meest directe leiders van de opstand kwam het bij een gezamenlijk onderhoud, dat georganiseerd werd regelrecht met het doel, om de gang van zaken te reconstrueren, op, Sadovski tegen te spreken of hem te verbeteren. Eerst sinds het jaar 1924 bleek plotseling, dat Trotski de betekenis van het uit boeren bestaand garnizoen ten koste van de Petrogradse arbeiders overschatte: een wetenschappelijke ontdekking, die een waardevolle aanvulling is van de beschuldiging van een onderschatting van de boeren.
Tientallen jonge historici, met professor Pokrovski aan het hoofd, zetten in de laatste jaren de betekenis van het proletariaat voor de proletarische revolutie uiteen, maakten zich boos over het feit, dat wij niet van arbeiders spraken daar, waar wij het over soldaten hadden, en verweten ons, dat wij de werkelijke gang van zaken bestudeerd hadden, in plaats van de gebruikelijke schoolboeken na te schrijven. Pokrovski vat de resultaten van deze kritiek als volgt samen: “Ofschoon het Trotski zeer wel bekend is, dat de partij tot de gewapende opstand besloot... en het volkomen duidelijk was, dat het voorwendsel voor de opstand slechts bijzaak bleef, staat niettemin het garnizoen van Petrograd bij hem in het middelpunt... – alsof er aan de opstand niet te denken geweest was, indien dit niet bestaan had.” Voor onze historici is slechts het partijbesluit inzake de opstand van betekenis: hoe de opstand zich echter in werkelijkheid voltrok, is “bijzaak,” een voorwendsel is altijd te vinden. Pokrovski noemt voorwendsel het middel, om de troepen te winnen, d.w.z. de oplossing van die kwestie, waarvan het lot van elke opstand juist afhangt. De proletarische revolutie zou ongetwijfeld ook zonder het conflict betreffende de overplaatsing van het garnizoen gekomen zijn; de professor heeft hierin gelijk. Dit zou echter een andere opstand geweest zijn en hij zou anders beschreven moeten zijn. Wij echter hebben het oog op die gebeurtenissen, welke in werkelijkheid hebben plaats gehad.
Een van de organisatoren en later historicus van de Rode Garde, Malchovski, snoeft er op zijn beurt op, dat juist de gewapende arbeiders anders dan het gedeeltelijk passieve garnizoen initiatief, vastberadenheid en discipline in de opstand aan den dag legden. “De afdelingen Roodgardisten,” schrijft hij, “bezetten tijdens de Oktoberrevolutie regeringsbureaus, post- en telegrafie en zij gingen ook in alle gevechten voorop”... enz. Dit is ongetwijfeld juist. Het valt echter niet moeilijk in te zien, dat, indien de Roodgardisten regeringsbureaus zonder meer konden bezetten, dit slechts kwam, doordat het garnizoen op hun hand was, hen ondersteunde, of althans geen belemmeringen in de weg legde. Hierdoor werd ook het lot van de opstand beslist.
Reeds het opwerpen van de vraag, wie belangrijker voor de revolutie waren: de soldaten of de arbeiders?, getuigt van een bedroevend laag theoretisch peil, waarop het niet mogelijk is te discussiëren. De Oktoberrevolutie was een strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie om de macht. De moezjiek besliste echter in laatste instantie over de afloop van deze strijd. Dit algemene schema, dat voor het gehele land gold, vond zijn meest volkomen uitdrukking in Petrograd. Wat hier de omwenteling tot een korte rake slag met een zo gering mogelijk aantal slachtoffers maakte, was de verbinding van de revolutionaire samenzwering, van de proletarische opstand, met de strijd van het boerengarnizoen voor zelfbehoud. De revolutie werd geleid door de partij; de voornaamste drijfkracht was het proletariaat; de gewapende afdelingen arbeiders vormden de vuist van de opstand; maar het zwaarwichtige boerengarnizoen besliste over de afloop van de strijd.
Een vergelijking tussen de Februari- en de Oktoberrevolutie is vooral in deze kwestie buitengewoon nuttig. Het garnizoen vormde aan de vooravond van de val van de monarchie voor beide partijen de grote onbekende. De soldaten wisten zelf nog niet, hoe zij op een opstand van de arbeiders zouden reageren. Eerst de algemene werkstaking maakte het mogelijk, het noodzakelijke strijdperk te vormen voor massaconflicten tussen arbeiders en soldaten, voor een effectieve controle van de soldaten en voor de overgang van de soldaten tot de zijde der arbeiders. Dit was juist de dramatische inhoud van de vijf februaridagen.
De overgrote meerderheid van het garnizoen stond aan de vooravond van de val van de Voorlopige Regering openlijk aan de kant van de arbeiders. Nergens in het land was de regering zo geïsoleerd als in haar eigen residentie: het was niet voor niets, dat zij er zo op aandrong, haar te ontvluchten. Tevergeefs: de vijandige hoofdstad liet haar niet gaan. Met de vergeefse poging, om de revolutionaire regimenten te verdrijven, had de regering zich definitief de ondergang op de hals gehaald.
Indien men Kerenski’s passieve politiek tegenover de omwenteling louter uit zijn persoonlijke eigenschappen wilde verklaren, zou men niet tot de kern van de zaak doordringen. Kerenski stond niet alleen. Er zaten mensen in de regering als Paltsjinski, wie het niet aan energie ontbrak. De leiders van het Uitvoerend Comité wisten zeer wel, dat een overwinning van de bolsjewieken hun politieke dood betekende. Zij waren echter allen, ieder afzonderlijk en tezamen, als verlamd, bleven, evenals Kerenski, in een diepe sluimer, waarin iemand, ondanks het zich dreigend boven zijn hoofd samentrekkend gevaar, niet in staat is een hand uit te steken, om zichzelf te redden.
De verbroedering tussen de arbeiders en de soldaten in oktober groeide niet, zoals in februari, uit een openlijk straatgevecht, maar ging aan de opstand vooraf. Indien de bolsjewieken ditmaal niet tot een algemene staking opriepen, dan was dit niet, omdat zij daartoe niet in de mogelijkheid verkeerden, maar omdat zij het niet noodzakelijk oordeelden. Het Militair Revolutiecomité voelde zich reeds vóór de revolutie heer en meester: het kende elke troepenafdeling in het garnizoen, de stemming en de innerlijke samenstelling hiervan; het kreeg dagelijks inlichtingen, geen pasklaar gemaakte, maar zodanige, die zeiden wat werkelijk het geval was; het kon elk ogenblik naar elk regiment een gevolmachtigd commissaris, een wielrijder met een of ander bevel sturen en kon zich telefonisch met het comité van een troepenafdeling in verbinding stellen of aan de op wacht staande compagnie een order geven. Het Militair Revolutiecomité nam tegenover de troepen de positie van een staf van regeerders, niet echter van een staf van samenzweerders in.
Inderdaad, de hoogste posten in de staat bleven nog in handen van de regering. Deze hadden echter hun materiële basis verloren. De ministeries en staven troonden over een leegte. De telefoon en de telegraaf stonden evenals de staatsbank nog ten dienste van de regering. De regering bezat echter reeds niet meer een militaire macht, om deze instellingen te behouden. Het Winterpaleis en het Smolny hadden als het ware van plaats verwisseld. Het Militair Revolutiecomité bracht de schimmige regering in een positie, waarin deze, zonder het garnizoen onderworpen te hebben, niets kon ondernemen. En elke poging van Kerenski, om het garnizoen een slag toe te brengen, verhaastte slechts de oplossing.
De taak van de omwenteling was echter nog altijd niet vervuld. De veer en het gehele mechanisme van het uurwerk lagen in handen van het Militair Revolutiecomité. Dit miste echter de wijzerplaat en de wijzers. En zonder deze kleinigheden kan een uurwerk niet aan zijn bestemming voldoen. Zonder telegraaf, telefoon, bank en zonder staf, kon het Militair Revolutiecomité niet regeren. Het beschikte vrijwel over alle reële voorwaarden en elementen van de macht, maar niet over de macht zelf.
De arbeiders dachten in februari er niet aan de Bank en het Winterpaleis te bezetten, maar daaraan, hoe men de tegenstand van het leger zou kunnen breken. Zij streden niet om afzonderlijke regeringsposten, maar om de ziel van de soldaat. Toen op dit terrein de overwinning behaald was, werden alle andere taken vanzelf vervuld: nadat de monarchie haar gardebataljons had overgegeven, deed zij verder geen poging haar burchten en haar staven nog te verdedigen.
In oktober, toen zij de ziel van de soldaat onherroepelijk verloren had, klampte Kerenski’s regering zich nog aan de hoogste posten vast. Staven, banken en telefoon vormden in haar handen slechts een façade van de macht. In handen van de Sovjets gelegd, zouden zij het bezit van de volle macht waarborgen. Zo was de toestand aan de vooravond van de opstand: het optreden in de laatste vierentwintig uur werd eveneens hierdoor bepaald.
Demonstraties, straatgevechten, barricades, alles wat men gewoonlijk tot een opstand rekent, het was er bijna niet: de revolutie behoefde niet de taak te volbrengen, want deze was reeds volbracht. De verovering van het regeringsapparaat was stelselmatig door te voeren, met behulp van betrekkelijk weinig gewapende afdelingen, die vanuit één centrum geleid werden. Kazernes, vesting, legerkampen, al die instellingen, waarin arbeiders en soldaten werkzaam waren, waren met de eigen innerlijke krachten te veroveren. Noch het Winterpaleis, noch het Voorlopig Parlement, de districtsstaf, de ministeries en de jonkerscholen waren echter van binnenuit te nemen. Dit gold ook voor de telefoon, de telegraaf, de post en de staatsbank: de beambten van deze instellingen, die van geringe betekenis zijn in het gehele samenstel der krachten, heersten nog binnen hun vier muren, die bovendien scherp bewaakt werden. Tot de bureaucratische hoge posten moest men van buitenaf doordringen. De politieke verovering moest hier plaats maken voor een gewelddadige verovering. Daar echter de voorafgaande verdringing van de regering uit haar militaire basissen het haar vrijwel onmogelijk maakte zich te verzetten, verliep de gewelddadige inname van de laatste hoge posten in de regel zonder botsingen.
Alles verliep echter niet geheel en al zonder gevechten: het Winterpaleis moest stormenderhand genomen worden. Juist dit feit, dat de tegenstand van de regering zich tot een verdediging van het paleis bepaalde, doet echter duidelijk zien, welke plaats de 25ste oktober in de loop van de strijd innam. Het Winterpaleis was de laatste burcht van een regime, dat in de acht maanden van zijn bestaan verslagen en in de laatste twee weken volkomen ontwapend was.
De elementen van een samenzwering namen, indien men daartoe althans een plan en een gecentraliseerde leiding rekent, een zeer onbeduidende plaats in de Februarirevolutie in. Dit was terstond reeds een gevolg van de zwakte en de verbrokkeling van de revolutionaire troepen ten gevolge van de druk van het tsarisme en de oorlog. De massa’s kregen een des te grotere taak te vervullen. De opstandelingen waren geen menselijke ledenpoppen. Zij hadden hun politieke ervaring, hun traditie, hun leuzen, hun naamloze leiders. Terwijl de in de opstand verspreide leidende elementen echter voldoende waren om de monarchie ten val te brengen, waren zij bij lange niet toereikend, om de overwinnaars de vruchten van hun eigen overwinning te bezorgen.
De rust in de straten in oktober, het ontbreken van massa’s en gevechten gaven de tegenstanders aanleiding te spreken van een samenzwering, van een onbeduidende minderheid, van een avontuur van een troepje bolsjewieken. Deze opvatting werd in de op de opstand volgende dagen, maanden en zelfs jaren telkens weer opnieuw verkondigd. Jaroslavski schrijft, klaarblijkelijk om de reputatie van de proletarische revolutie te verhogen, over de dag van de 25ste oktober: “Compacte volksmassa’s van het Petrograds proletariaat stelden zich op de oproep van het Militair Revolutiecomité onder zijn vaandel op en overstroomden de straten van Petrograd.” De officiële historicus vergeet te verklaren, met welk doel het Militair Revolutiecomité de massa’s de straat opgeroepen had en wat zij daar eigenlijk gedaan hebben.
Uit het samengaan van kracht en zwakte van de Februarirevolutie is haar officiële idealisering als een volkomen nationale revolutie in onderscheid met de Oktoberomwenteling als een samenzwering voortgekomen. In werkelijkheid konden de bolsjewieken op het laatste ogenblik de strijd om de macht tot een samenzwering beperken, niet omdat zij een kleine minderheid waren, maar integendeel, omdat zij in de arbeiderswijken en kazernes een overweldigende, gesloten, georganiseerde en gedisciplineerde meerderheid achter zich hadden.
Men kan de Oktoberrevolutie slechts dan goed begrijpen, indien men niet alleen let op haar laatste schakel. Eind februari werd de schaakpartij van de opstand van de eerste tot de laatste zet gespeeld, d.w.z. totdat de tegenstander de wapens strekte; eind oktober was het grootste deel van de partij reeds gespeeld en op de dag van de opstand was er nog slechts een kleine taak te vervullen; mat in twee zetten. Men moet derhalve de revolutieperiode rekenen vanaf de 9de oktober, toen het conflict over het garnizoen begon, of vanaf de 12de, toen tot de vorming van het Militair Revolutiecomité besloten werd. De verdoezelingspolitiek werd twee weken lang gevoerd. Het meest belangrijke deel hiervan duurde vijf à zes dagen vanaf het ogenblik van het ontstaan van het Militair Revolutiecomité. Gedurende dit tijdvak waren honderdduizend arbeiders en soldaten direct werkzaam, formeel verdedigend, in wezen aanvallend. De laatste fase, toen de opstandelingen de conventies van de dubbele heerschappij met hun dubbelzinnige legaliteit en verdedigingsfraseologie definitief lieten vallen, duurde precies 24 uur: van 2 uur in de nacht van de 25ste tot 2 uur in de nacht van de 26ste. In dit tijdvak maakte het Militair Revolutiecomité openlijk gebruik van de wapens, om de stad te veroveren en de regering gevangen te nemen: er namen in het algemeen zoveel krachten aan de operaties deel, als nodig waren, om de beperkte taak te vervullen en in elk geval nauwelijks meer dan vijfentwintig à dertigduizend man.
Een Italiaans schrijver, die niet alleen boeken over “Nachten der Eunuchen,” maar ook over meer verheven problemen van staatkundige aard schrijft, bezocht in 1929 Sovjet-Moskou, haspelde het weinige, dat hij uit de derde hand gehoord had, dooreen, en bouwde op deze grondslag een boek op over “De techniek van de staatsgreep”. De naam van deze schrijver, Malaparte, brengt er licht toe hem met een andere specialist in staatsgrepen te vergelijken, die de naam Bonaparte droeg.
In tegenstelling tot de “strategie van Lenin,” welke op de sociale en politieke verhoudingen van Rusland over 1917 gebaseerd is, “is de tactiek van Trotski daarentegen,” volgens Malaparte, “niet op de in het land bestaande verhoudingen gebaseerd!” Op Lenins beschouwingen over de politieke voorwaarden van de revolutie laat de schrijver Trotski antwoorden: “Uw strategie vereist te veel gunstige voorwaarden: de opstand vereist niets. Deze is op zich zelf afdoende.” Men kan zich moeilijk een grotere absurditeit denken. Malaparte herhaalt meer dan eens, dat in oktober niet de strategie van Lenin, maar de tactiek van Trotski gezegevierd heeft. Deze tactiek zou ook nu de rust van de Europese staten bedreigen. “Lenins strategie vormt geen direct gevaar voor de regeringen van Europa. Een acuut en bovendien voortdurend dreigend gevaar voor deze is de tactiek van Trotski.” Nog concreter: “Men stelle in de plaats van Kerenski Poincaré, – en de bolsjewistische staatsgreep van oktober 1917 zou evengoed gelukt zijn.” Wij vragen ons te vergeefs af, waartoe de strategie van Lenin, die afhankelijk van historische omstandigheden was, in het algemeen noodzakelijk was, indien de tactiek van Trotski dezelfde taak onder alle omstandigheden vervulde. Wij vermelden alleen nog, dat het opzienbarende boek reeds in meerdere talen verschenen is. De staatslieden gebruiken het waarschijnlijk om er uit te leren, hoe zij staatsgrepen moeten tegengaan. Wij wensen hun veel succes.
Er is tot nu toe nog geen kritiek op de zuiver militaire operaties van de 25ste oktober geoefend. Hetgeen over deze kwestie in de Sovjetliteratuur verschenen is, heeft niet een kritisch, maar een zuiver apologetisch karakter. Zelfs de kritiek van Soechanov steekt, ondanks alle daarin vervatte tegenstrijdigheden, door haar nauwkeurige ontleding van de feiten, gunstig bij de geschriften van de epigonen af.
Soechanov verkondigde bij zijn beoordeling van de organisatie van de Oktoberopstand in de loop van ongeveer twee jaar twee nagenoeg lijnrecht tegenovergestelde opvattingen. In het deel dat aan de Februarirevolutie gewijd is, zegt hij: “Ik zal later aan de hand van persoonlijke herinneringen de als het ware van het blad gespeelde Oktoberrevolutie beschrijven.” Jaroslavski herhaalt deze uitlating van Soechanov woordelijk. “De opstand in Petrograd,” zegt hij, “was goed voorbereid en werd door de partij als het ware van het blad gespeeld.” Nog positiever laat zich eigenlijk Claude Anet, een vijandig, maar opmerkzaam, hoewel niet diepgaand waarnemer, uit: “De staatsgreep van de 7de november kan slechts bewondering wekken. Geen enkele bres, geen enkele kloof, de regering valt, voordat zij nog iets zeggen kan.” Daarentegen deelt Soechanov in zijn aan de Oktoberrevolutie gewijd deel mee, hoe het Smolny “langzaam, tastend, behoedzaam en verward” de Voorlopige Regering begon te liquideren.
Zowel het ene, als het andere oordeel zijn in zeker opzicht iets overdreven. Men moet echter grotendeels toegeven, dat beide beoordelingen, hoezeer zij ook met elkaar in strijd zijn, op feiten berusten. De stelselmatigheid van de Oktoberrevolutie kwam voornamelijk uit objectieve verhoudingen voort, uit de rijpheid van de revolutie in haar geheel, uit de positie van Petrograd in het land, uit de positie van de regering in Petrograd, uit het gehele voorafgaand optreden van de partij en tenslotte uit de juiste revolutionaire politiek. De militair-technische taak bleef echter niettemin bestaan. Hierbij werden vele fouten gemaakt en men kan, indien men deze bijeen neemt, licht de indruk krijgen, alsof er in het wilde weg gewerkt werd.
Soechanov wijst meer dan eens op de militaire onverdedigbaarheid van het Smolny in de laatste dagen vóór de opstand. De staf van de revolutie was inderdaad, zelfs op de 23ste, niet veel beter beschermd dan het Winterpaleis. Het Militair Revolutiecomité verzekerde zijn veiligheid allereerst, doordat het de band met het garnizoen versterkte en hierdoor de gelegenheid kreeg alle militaire bewegingen van de tegenstander te leren kennen. Meer gewichtige militair-technische maatregelen werden door het Comité eerst ongeveer vierentwintig uur vroeger dan door de regering genomen. Soechanov is van mening, dat de regering in de loop van de 23ste en in de nacht van de 24ste, in staat geweest zou zijn het comité gevangen te nemen, indien zij het initiatief genomen had: “Een flinke afdeling van vijfhonderd man zou voldoende geweest zijn, om het Smolny met alles wat er in was te liquideren.” Het is mogelijk. Doch ten eerste zou de regering de daartoe nodige vastberadenheid en moed, d.w.z. eigenschappen die haar van nature vreemd waren, hebben moeten bezitten. Ten tweede was “een flinke afdeling van vijfhonderd man” noodzakelijk. Waar zou men deze vandaan halen? Moest men ze uit officieren samenstellen? Wij hebben deze eind augustus in hun rol van samenzweerders gezien: men moest hen in de nachtkroegen zoeken. De strijdbonden van de verzoeningsgezinden waren uiteengevallen. In de “jonker”scholen bracht elke acute kwestie nieuwe groeperingen teweeg. Nog slechter was het bij de Kozakken gesteld. Eén enkele afdeling door individuele selectie uit verschillende troepenafdelingen samenstellen, zou betekend hebben, dat men zich vele malen moest verraden, voordat de onderneming ten einde gebracht was. Ook indien de afdeling echter aanwezig geweest was, had dit in geen enkel opzicht een oplossing kunnen brengen. Het eerste schot, dat voor het Smolny gelost werd, zou in de arbeiderswijk en in de kazernes een luide weerklank gevonden hebben. Tienduizenden gewapende en gedeeltelijk gewapende mensen zouden op elk uur van de dag en nacht het bedreigde centrum van de revolutie te hulp gesneld zijn. Tenslotte zou ook een gevangenneming van het Militair Revolutiecomité niet hebben kunnen baten. Buiten de muren van het Smolny bevond zich Lenin en het met hem verbonden Centraal Comité en het Petrograds Comité. In de Peter en Paulsvesting zetelde een tweede staf, op de “Aurora” een derde en dan waren er nog eigen staven – in de verschillende wijken. De massa’s zouden niet zonder leiding gebleven zijn. De arbeiders en soldaten wilden echter ondanks alle moeilijkheden tot elke prijs zegevieren.
Ongetwijfeld had men militaire verdedigingsmaatregelen althans enkele dagen eerder kunnen en moeten nemen. De kritiek van Soechanov is in dit opzicht gerechtvaardigd. Het militaire revolutieapparaat werkt onhandig, met vertragingen en verzuimen en de leiding in haar geheel is maar al te zeer ertoe geneigd, de politiek de plaats te doen innemen van de techniek. Lenins wakend oog ontbreekt maar al te zeer in het Smolny. De anderen hebben het nog niet geleerd.
Soechanov heeft ook hierin gelijk, dat het Winterpaleis in de nacht van de 25ste of in de loop van de morgen van die dag oneindig veel gemakkelijker ingenomen had kunnen worden dan in de volgende nacht. Zowel het paleis, alsook het naburige gebouw van de staf werden door de gewone posten van “jonkers” bewaakt: een aanval bij verrassing zou vrijwel zeker succes gehad hebben. Die morgen reed Kerenski ongehinderd in zijn auto weg: hieruit blijkt reeds dat het Winterpaleis niet goed bewaakt werd. Er was hier kennelijk een leemte!
Sverdlov en diens helpers Lasjevitsj en Blagonravov werden – echter veel te laat: op de 24ste! – belast met de bewaking van de Voorlopige Regering. Sverdlov, die reeds overbelast was, is naar alle waarschijnlijkheid niet hiertoe gekomen. Het is zelfs zeer wel mogelijk, dat men het besluit, ofschoon het in de notulen opgenomen werd, in die roezige uren vergeten heeft.
In het Militair Revolutiecomité overschatte men, ondanks alles, de hulpbronnen van de regering en vooral de bewaking van het Winterpaleis. Hoewel de directe leiders van het beleg wisten, welke krachten er zich in het paleis bevonden, moesten zij toch beducht ervoor zijn, dat er op het eerste alarmteken versterkingen zouden aankomen: “jonkers”, Kozakken, stootbrigadiers. Het plan van de verovering van het Winterpaleis was in de trant van een grote militaire operatie uitgewerkt: burgers of gedeeltelijke burgers zijn, wanneer zij een zuiver militaire taak gaan vervullen, altijd tot strategische beuzelarijen geneigd. Het kon niet anders, of zij legden daarbij naast een grote eigenwijsheid ook in hoge mate onbeholpenheid aan de dag.
De verwarring bij de inname van het paleis is tot op zekere hoogte ook uit de persoonlijke eigenschappen van de voornaamste leiders te verklaren. Podvojski, Antonov-Ovssejenko, Tsjoednovski – waren mensen met een grote heldenmoed. Zij waren echter allerminst in staat om systematisch en gedisciplineerd te denken. Podvojski, die zich in de Julidagen te ver vooruit gewaagd had, was veel voorzichtiger en zelfs sceptisch wat betreft de naaste toekomst geworden. In wezen bleef hij zichzelf echter trouw. Hij was bij de vervulling van een praktische taak altijd er toe geneigd, de grenzen van deze te overschrijden, het plan uit te breiden, alles en nog wat erbij te slepen en een maximum te presteren, waar men met een minimum had kunnen volstaan. Het valt niet moeilijk, in het hyperbolisch karakter van het plan de stempel van zijn geest te ontdekken. Antonov-Ovssejenko, die een impulsief en optimistisch karakter had, kon veel beter improviseren dan berekenen. Als voormalig onderofficier beschikte hij over vrij wat militaire kennis. Tijdens de grote oorlog verzorgde hij als emigrant in het Parijse blad “Nasje Slowo” de militaire overzichten en gaf daarbij meermalen blijk strategische speurzin te bezitten. Zijn licht ontvankelijk dilettantisme kon geen tegenwicht vormen voor Podvojski’s overdrijvingen. De derde legeraanvoerder, Tsjoednovski, had enkele maanden als propagandist op een rustig front doorgebracht: dit was zijn gehele militaire ervaring. Terwijl hij tot de rechtervleugel overhelde, placht Tsjoednovski zich het eerst in het gevecht te storten en altijd die plaatsen op te zoeken waar het ’t heetst toeging. Persoonlijke moed en politieke stoutmoedigheid zijn niet altijd met elkaar in evenwicht. Enkele dagen na de revolutie werd Tsjoednovski in de nabijheid van Petrograd bij een botsing met de Kozakken van Kerenski gewond en enige maanden later in de Oekraïne gedood. Het is duidelijk, dat ook de welbespraakte, impulsieve Tsjoednovski niet vervangen kon hetgeen de beide andere leiders ontbrak. Geen van hen had zin voor details, reeds hierom niet, omdat zij niet in de geheimen van het handwerk ingewijd waren. In het besef van hun zwakte inzake opsporing, verbinding en manoeuvreren voelden de rode maarschalken er behoefte aan, zich met zulk een overmacht op het Winterpaleis te storten, dat de kwestie van de praktische leiding bij voorbaat opgelost was: de kolossale omvang van een plan doet dit vrijwel zeker mislukken. Hiermee is geenszins gezegd, dat men in het Militair Revolutiecomité of in de omgeving daarvan meer beproefde militaire leiders had kunnen vinden, en zeker geen leiders, die trouwer en opofferingsgezinder waren.
De strijd om het Winterpaleis begon met een omsingeling van de wijk in een wijde boog. De ingewikkelde operatie voltrok zich bij de onervarenheid van de commandanten, de gebrekkige verbinding, de onhandigheid van de Roodgardistische afdeling en de logheid van de geregelde troepen uiterst langzaam. In dezelfde uren, gedurende welke de Rode afdelingen de keten langzamerhand sloten en reserves achter zich verzamelden, drongen compagnieën “jonkers,” compagnieën Kozakken, ridders van St. George en een vrouwenbataljon tot het Winterpaleis door. De krachten van de verdediging formeerden zich tegelijkertijd met het cordon van de aanval. Men mag wel zeggen, dat de taak zelf voortgekomen was uit die al te grote omweg, welke men gekozen had, om haar te vervullen. Een stoutmoedige overval in de nacht of een drieste aanval overdag zou intussen niet meer slachtoffers geëist hebben dan de sluipende operatie. Het morele effect van de artillerie van de “Aurora” had men in elk geval twaalf en zelfs vierentwintig uur eerder kunnen beproeven: de kruiser lag geheel gereed op de Neva en de matrozen klaagden niet over gebrek aan wischolie. De leiders van de operatie hoopten echter, dat de zaak zonder strijd beslist zou kunnen worden, zonder onderhandelaars, stelden ultimatums en hielden zich dan niet aan de termijn. Men was juist daarom niet ertoe gekomen, de artillerie van de Peter en Paulsvesting tijdig te controleren, omdat men erop rekende de hulp van deze niet nodig te zullen hebben.
De gebrekkige voorbereiding van de militaire leiding kwam nog sterker tot uiting in Moskou, waar de machtsverhoudingen zo gunstig geacht werden, dat Lenin zelfs dreigend aanried met Moskou te beginnen: “Een overwinning is zeker en er is daar niemand te vinden die zou kunnen vechten.” In werkelijkheid nam de opstand juist in Moskou het karakter van slepende gevechten aan, die met onderbrekingen acht dagen duurden. “Wij waren bij deze ingespannen arbeid,” schrijft Moeralov, een van de voornaamste leiders van de Moskouse opstand, “niet altijd en niet in alle opzichten standvastig en vastberaden. Ofschoon wij in aantal misschien wel tienmaal de anderen overtroffen, rekten wij de gevechten een week lang – tengevolge van onze geringe capaciteit, om de strijdende massa’s te leiden, ten gevolge van de tuchtloosheid van deze en een volslagen onkunde inzake de tactiek bij de straatgevechten, zowel bij de superieuren, als bij de soldaten.” Moeralov pleegt de dingen bij hun naam te noemen: niet voor niets zit hij thans in de verbanning in Siberië. Zonder echter te trachten de verantwoordelijkheid van zich zelf op anderen af te schuiven, schrijft Moeralov in dit geval het grootste deel van de schuld inzake de politieke leiding, die in Moskou uitmuntte in wankelmoedigheid en sterk onder de invloed van de verzoeningsgezinde kringen stond, op de militaire leiding. Men dient echter ook hier niet te vergeten, dat de arbeiders van het oude Moskou, de stad van de textiel- en de leerindustrie, zeer ver bij het Petrograds proletariaat waren achtergebleven. In februari had Moskou niet behoeven op te staan: de val van de monarchie voltrok zich geheel in Petrograd. In juli was Moskou wederom rustig gebleven. Dit kwam in oktober tot uiting: de arbeiders en soldaten hadden geen ervaring in de strijd.
De techniek van de opstand voltooit hetgeen de politiek niet gedaan heeft. De reusachtige groei van het bolsjewisme leidde ongetwijfeld de aandacht van de militaire kant van de zaak af: de hartstochtelijke verwijten van Lenin waren maar al te zeer gerechtvaardigd. De militaire leiding was oneindig veel zwakker dan de politieke. Hoe kon het ook anders? De nieuwe revolutionaire regering zal nog gedurende een aantal maanden een grote onhandigheid aan de dag leggen in alle gevallen, waarin het nodig zal zijn de wapens te grijpen.
En toch gaven de militaire autoriteiten van de regeringspartijen in Petrograd een schitterend getuigschrift aan de militaire leiding van de revolutie. “De opstandelingen handhaven orde en discipline,” meldde het ministerie van oorlog telegrafisch naar het hoofdkwartier, terstond na de val van het Winterpaleis. “Plunderingen of pogroms bleven geheel achterwege; patrouilles opstandelingen arresteerden integendeel dronken soldaten... Het plan van de opstand was ongetwijfeld van tevoren uitgewerkt en werd vastberaden en vlot uitgevoerd...” Niet geheel “van het blad,” zoals Soechanov en Jaroslavski schreven, maar ook niet zo “verward,” als de eerste der beide genoemde schrijvers later beweerde. Bovendien bekroont een succesvolle afloop de zaak zelfs tegenover het oordeel van de meest strenge kritiek.