Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


Sovjetcongres en Junidemonstratie

Het eerste Sovjetcongres, dat aan Kerenski officiële sanctie tot het offensief verleende, kwam op de 3de juni in het gebouw van het kadettencorps te Petrograd bijeen. Er waren in totaal 820 afgevaardigden met beslissende en 268 met raadgevende stem op het congres. Zij vertegenwoordigden 305 plaatselijke Sovjets, 53 districts- en rayonsovjets, benevens organisaties van het front, legerinstellingen uit het achterland en enige boerenorganisaties. Sovjets, welke minstens 25.000 mensen vertegenwoordigden, hadden beslissende stem. Sovjets, welke 10-25.000 personen achter zich hadden, hadden raadgevende stem. Men mag op grond van deze regels, welke overigens niet al te streng nageleefd werden, concluderen, dat er meer dan twintig miljoen mensen achter het congres stonden. Van de 777 afgevaardigden, die inlichtingen over hun partijlidmaatschap gaven, waren er 285 sociaalrevolutionair, 248 mensjewieken, 105 bolsjewieken; daarop volgden dan kleinere groepen. De linkervleugel, d.w.z. de bolsjewieken tezamen met de bij hen aangesloten internationalisten, maakten nog niet een vijfde van de afgevaardigden uit. Het congres bestond in meerderheid uit personen, die in maart socialist geworden waren en in juni reeds genoeg van de revolutie hadden. Petrograd moest hun wel een stad van bezetenen lijken.

Het congres begon met de uitwijzing van Grimm, de jammerlijke Zwitserse socialist, die geprobeerd had door onderhandelingen achter de schermen met de Hohenzollerndiplomatie de Russische revolutie en de Duitse sociaaldemocratie te redden, goed te keuren. De eis van de linkervleugel, om onverwijld de kwestie van het aanstaand offensief aan de orde te stellen, werd met een verpletterende meerderheid afgewezen. De bolsjewieken leken een klein groepje. Doch op dezelfde dag en misschien wel op hetzelfde uur nam het congres van de Petrogradse commissies uit de bedrijven, eveneens met een verpletterende meerderheid, een resolutie aan, volgens welke slechts de Sovjetmacht het land kon redden.

Het kon de verzoeningsgezinden, al waren zij nog zo kortzichtig, niet ontgaan, wat er zich dagelijks om hen heen afspeelde. De bolsjewistenvreter Liber brandmerkte, klaarblijkelijk onder invloed van de plattelanders, in de zitting van de 4de juni de ongeschikte regeringscommissarissen, aan wie men op het platteland de macht niet wilde geven. “Een aantal functies van de regeringsorganen zijn dientengevolge in handen van de Sovjets overgegaan, ook dan, als deze het zelf niet verlangden.” De verzoeningsgezinden uitten bezwaren tegen zich zelf.

Een van de afgevaardigden, een pedagoog, vertelde op het congres, dat er op het gebied van de volksontwikkeling in de vier revolutiemaanden niet de geringste verandering tot stand gebracht was. Alle vroegere leraren, inspecteurs, directeuren, districtsschoolraden, niet zelden vroegere leden van de zwartehonderd organisaties, alle oude leerplannen, reactionaire leerboeken, zelfs de vroegere klerken op de ministeries waren op hun plaats gebleven. Alleen de portretten van de tsaar waren naar zolder gebracht, maar konden ieder ogenblik weer op hun oude plaats worden teruggebracht.

Het congres kon er niet toe besluiten op te treden tegen de Rijksdoema en de Raad van State. De mensjewistische spreker Bogdanov maskeerde zijn schuchterheid tegenover de reactie met de bewering, dat de Doema en de Raad van State “toch maar dode, in werkelijkheid niet bestaande instellingen waren.” Daarop antwoordde Martov op de hem eigen polemische en schertsende toon: “Bogdanov stelt voor, de Doema als niet bestaand te beschouwen, maar tevens haar bestaan niet aan te tasten.”

Ondanks de zo hechte meerderheid voor de regering verliep het congres in een sfeer van onrust en onzekerheid. Het patriottische stro was vochtig geworden en ontvlamde slechts langzaam. Het was duidelijk, dat de massa’s ontevreden en dat de bolsjewieken in het land, en vooral in de hoofdstad, veel sterker waren dan op het congres. De strijd tussen bolsjewieken en verzoeningsgezinden draaide in laatste instantie onveranderlijk om de vraag: met wie moest de democratie samengaan, met de imperialisten of met de arbeiders? De schim van de Entente zweefde boven het congres. De beslissing over het offensief stond reeds van te voren vast; er restte de democratie slechts, zich te buigen.

“Men mag op dit kritieke moment,” zo schoolmeesterde Tsereteli, “geen enkele kracht, zolang deze voor de volkszaak te gebruiken is, wegwerpen.” Hiermee werd een coalitie met de bourgeoisie gemotiveerd. Men zag zich, daar het proletariaat, het leger en de boeren voortdurend de plannen van de democratie in de war stuurden, genoodzaakt, onder het mom van een oorlog tegen de bolsjewieken een oorlog tegen het volk te beginnen. Zo sprak Tsereteli de banvloek uit over de matrozen van Kronstadt, om zich niet van de kadet Pepelajew te moeten ontdoen. De coalitie werd met een meerderheid van 543 tegen 126 stemmen en 52 onthoudingen goedgekeurd.

Het werk van de reusachtige, langzaam werkende vergadering in het kadettencorpsgebouw was zeer vruchtbaar op het gebied van plechtige verklaringen en conservatief en onvruchtbaar wat betreft de praktische taak. Hierdoor werd op alle besluiten een stempel van wanhoop en huichelarij gedrukt. Het congres erkende het zelfbeschikkingsrecht van alle naties van Rusland, maar gaf de sleutel tot dit twijfelachtig recht niet aan de onderdrukte naties zelf in handen, maar aan de toekomstige Constituerende Vergadering, waarin de verzoeningsgezinden in de meerderheid hoopten te zijn en van plan waren evenzo voor de imperialisten te capituleren, als zij nu in de regering deden.

Het congres weigerde het decreet over de achturendag aan te nemen. Het niet opschieten van de coalitie werd door Tsereteli verklaard uit de moeilijkheid, om de belangen der verschillende bevolkingsgroepen met elkaar te verenigen. Alsof ooit een grote zaak in de geschiedenis tot stand gebracht is door “het overbruggen van de belangentegenstellingen” en niet door de overwinning van de vooruitstrevende belangen over de reactionaire belangen.

De Sovjeteconomist Gromann diende op het einde van de zitting zijn onvermijdelijke resolutie in: over de naderende economische catastrofe en de noodzakelijkheid van regeling van staatswege. Het congres nam deze plechtige resolutie aan, doch alleen maar, om alles bij het oude te laten.

“Grimm is uitgewezen”, schreef Trotski op de 7de juni, “het congres ging over tot de orde van de dag. De kapitalistische winst blijft echter voor Skobeljev en diens collega’s even onaantastbaar als vroeger. De voedselcrisis wordt met de dag ernstiger. Op diplomatiek terrein lijdt de regering de ene nederlaag na de andere. Tenslotte dreigt het zo hysterisch aangekondigd offensief naar alle waarschijnlijkheid spoedig een afschuwelijk avontuur te blijken en een ramp voor het volk te worden.

Wij zijn geduldig en zouden het schitterend werk van het ministerie Lvov-Teresjtsenko-Tsereteli nog enkele maanden rustig willen aanzien. Wij hebben tijd nodig – om ons voor te bereiden. De ondergrondse ondermijningsarbeid gaat echter snel. En met behulp van de “socialistische” ministers kunnen de deelnemers van dit congres veel sneller voor het probleem van de macht komen te staan, dan wij allen vermoeden.”

Terwijl zij ernaar streefden, zich tegenover de massa’s met een hogere autoriteit te dekken, betrokken de leiders het congres in alle hangende conflicten, waardoor zij het in de ogen van de Petrogradse arbeiders en soldaten hopeloos compromitteerden. Een van de meest opzienbarende van dergelijke gebeurtenissen was de geschiedenis met de villa van Doernovo, een vroegere tsaristische hoogwaardigheidsbekleder, die als minister van binnenlandse zaken beroemd geworden was door het neerslaan van de revolutie van 1905. De leegstaande villa van de gehate ambtenaar, die overigens niet helemaal zuiver op de graad was, was bezet door arbeidersorganisaties van de wijk Vyborg, voornamelijk met het oog op de reusachtige tuin, welke een geliefkoosde speelplaats van de kinderen werd. De burgerlijke pers schilderde de villa als een schuilhol van pogromisten en bandieten, als een Kronstadt van de wijk Vyborg. Niemand gaf zich de moeite, om eens te onderzoeken, hoe het in werkelijkheid ermee gesteld was. De regering, die alle gewichtige kwesties angstvallig uit de weg ging, wierp zich met enthousiasme op het behoud van de villa. Er werd een officiële goedkeuring van de heldhaftige maatregelen gevraagd van het Uitvoerend Comité, welke Tsereteli natuurlijk niet weigerde. De Officier van Justitie gaf bevel, de groep anarchisten binnen vierentwintig uur uit de villa te zetten. De arbeiders, die van de aanstaande krijgsverrichtingen op de hoogte kwamen, sloegen alarm. De anarchisten dreigden van hun kant met gewapende tegenstand. Achtentwintig werkplaatsen proclameerden een proteststaking. Het Uitvoerend Comité publiceerde een oproep, waarin het de arbeiders van Vyborg als handlangers van de contrarevolutie brandmerkte. Na deze voorbereidende maatregelen drongen de vertegenwoordigers van justitie en militie het hol van de leeuw binnen. Het bleek echter, dat er in de villa, die een aantal culturele arbeidersorganisaties herbergde, volkomen orde heerste. Men moest tot de terugtocht, en wel een enigszins smadelijke terugtocht, overgaan. Deze geschiedenis had echter nog verdere gevolgen. Op de 9de juni barstte er een bom op het congres: de morgeneditie van de “Pravda” bevatte een oproep tot een demonstratie voor de volgende dag. Tsjcheïdse, die gauw placht te schrikken en daarom graag anderen aan het schrikken bracht, verkondigde met een grafstem: “Indien het congres geen maatregelen neemt, zal de dag van morgen funest zijn.” De afgevaardigden hoorden onrustig toe.

De gehele situatie leidde als het ware vanzelf tot de gedachte van een confrontatie van de Petrogradse arbeiders en soldaten met het congres. De massa’s bestormden de bolsjewieken. Het gistte vooral in het garnizoen, dat beducht was, dat men het tegelijk met het offensief zou vernietigen en over de fronten zou verspreiden. Daarbij kwam nog de sterke ontevredenheid met de “Verklaring van de rechten van de soldaat”, welke, vergeleken met de legerorder Nr. 1 en het regime, dat zich feitelijk in het leger gevestigd had, een grote stap terug betekende. Het initiatief tot de demonstratie ging uit van de Militaire Organisatie der bolsjewieken. Hun leiders beweerden, en, naar uit de gebeurtenissen zal blijken, terecht, dat de soldaten uit zichzelf de straat op zouden gaan, indien de partij niet de leiding op zich nam. De krasse ommekeer in de stemmingen van de massa’s was echter niet zomaar te berekenen en dit deed de bolsjewieken enigszins aarzelen. Volodarski was er niet van overtuigd, dat de arbeiders de straat op zouden gaan. Men was ook beducht voor het karakter, dat de demonstratie zou krijgen. De vertegenwoordigers van de Militaire Organisatie verklaarden, dat de soldaten, die bang waren voor een overval en een definitieve afrekening, niet ongewapend de straat op wilden gaan. “Welke vormen zal de demonstratie aannemen?” vroeg de voorzichtige Tomski en verlangde een nadere bespreking. Stalin meende: “Het is een feit, dat het onder de soldaten gist; doch onder de arbeiders is niet zo’n duidelijk uitgesproken stemming,” maar toch vond hij, dat het noodzakelijk was, tegenstand te bieden aan de regering. Kalinin, die altijd eerder geneigd was de strijd uit de weg te gaan, dan hem te beginnen, sprak zich beslist tegen de demonstratie uit, waarbij hij zich op het ontbreken van een klemmende reden, vooral bij de arbeiders beriep: “De demonstratie zal een kunstmatig karakter hebben.” Tenslotte werden er in de bijeenkomst met vertegenwoordigers der wijken op de 8ste juni na een aantal voorafgaande stemmingen 131 hand en vóór de demonstratie en zes er tegen opgestoken, terwijl tweeëntwintig zich van stemming onthielden. De demonstratie werd op Zondag, de 10de juni, bepaald.

De voorbereiding was tot op het laatste ogenblik geheim gehouden, om de sociaal-revolutionairen en mensjewieken niet de gelegenheid te geven een tegenactie te beginnen. Deze volkomen gerechtvaardigde voorzichtigheidsmaatregel werd later als bewijs voor een militaire samenzwering gebruikt. De centrale Sovjet van de commissies uit de bedrijven accepteerde het besluit, om de demonstratie te organiseren. “Onder pressie van Trotski en tegen Loenatsjarski, die opponeerde,” schrijft Joegov, “besloot het comité van de “interrayonisten” (“Mesjrayonzy”)[1], aan de demonstratie deel te nemen.” De voorbereiding geschiedde met een groot enthousiasme.

De betoging zou onder het vaandel van de Sovjetmacht optrekken. De strijdleus luidde: “Weg met de tien kapitalistische ministers.” Hiermee was de eis van een breuk der coalitie met de bourgeoisie het eenvoudigst geformuleerd. De optocht zou naar het gebouw van het kadettencorps, waar het congres bijeen was, trekken. Men wilde daarmee onderstrepen, dat het niet om de val van de regering, maar om pressie op de Sovjetleiders te doen was.

Er werden bij de voorbereidende besprekingen onder de bolsjewieken echter ook andere stemmen gehoord. Zo stelde Smilga, toentertijd een jeugdig lid van het centraal comité, voor “niet van een bezetting van het postkantoor, het telegraafkantoor en het arsenaal af te zien, wanneer de gebeurtenissen tot een botsing zouden leiden.” Een ander deelnemer aan de beraadslagingen, Lazis, lid van het Petrograds Comité, schreef over de verwerping van het voorstel Smilga in zijn dagboek: “Ik kan het hiermee niet eens zijn... zal met de kameraden Semasjko en Rachia nader overleggen, om zo nodig, steunend op het regiment mitrailleurs, gereed te zijn, stations, arsenalen, banken, post- en telegraafkantoor te bezetten.” Semasjko was officier van het regiment mitrailleurs, Rachja een arbeider en echt bolsjewistisch strijder.

Het is natuurlijk, dat er dergelijke stemmingen waren. De gehele koers van de partij ging in de richting van de machtsgreep: het ging er slechts om, de situatie juist te beoordelen. Er had in Petrograd een duidelijke ommekeer ten gunste van de bolsjewieken plaats; hetzelfde proces voltrok zich in de provincie, alleen langzamer: tenslotte had het front nog de les van het offensief nodig, om zijn wantrouwen tegenover de bolsjewieken op te geven. Lenin bleef daarom bij zijn in april ingenomen stelling: “Geduldig opvoeden.”

Soechanov schetst in zijn Aantekeningen het plan van de demonstratie van de 10de juni als een bedoeling van Lenin om, “indien de omstandigheden gunstig zouden zijn,” de macht te grijpen. In werkelijkheid hadden slechts enkele bolsjewieken, die, volgens de ironische opmerking van Lenin “een beetje linkser” stuurden dan nodig was, getracht de kwestie aldus te stellen. Merkwaardigerwijze doet Soechanov in het geheel geen moeite, zijn willekeurige vermoedens te vergelijken met de tactiek van Lenin, welke in talrijke redevoeringen en artikelen neergelegd was.[2]

Het bureau van het Uitvoerend Comité verlangde direct van de bolsjewieken, dat zij de demonstratie zouden aflasten. Met welk recht? Formeel kon de demonstratie klaarblijkelijk slechts door de staatsmacht verboden worden. Deze durfde echter niet hieraan te denken. Hoe kon echter de Sovjet, een “particuliere instelling”, welke door het blok van twee politieke partijen geleid werd, de demonstratie van een derde partij verbieden? Het Centraal Comité van de bolsjewieken weigerde aan dit verzoek gehoor te geven, maar besloot nog sterker de nadruk te leggen op het vreedzaam karakter van de demonstratie. Op de 9de juni werd er in de arbeiderswijken een proclamatie van de bolsjewieken aangeplakt: “Wij zijn vrije burgers, wij hebben het recht te protesteren en wij moeten van dit recht gebruik maken, zolang het niet te laat is. Wij blijven het recht tot vreedzaam demonstreren houden.”

De verzoeningsgezinden brachten de kwestie op het congres ter sprake. Toen sprak Tsjcheïdse zijn bovenvermelde woorden over de funeste afloop en legde er de nadruk op, dat het noodzakelijk zou zijn, de gehele nacht door te beraadslagen. Het lid van het presidium Gegetsjkori, eveneens een kind van de Gironde, besloot zijn rede tegen de bolsjewieken met de grove uitroep: “Blijf met uw vuile handen van onze grote zaak af!” Men liet de bolsjewieken geen tijd een afzonderlijke fractievergadering hierover te houden, ofschoon zij dit wensten. Het congres nam een besluit aan, volgens hetwelk voor de duur van drie dagen iedere demonstratie verboden was. Deze gewelddaad tegende bolsjewieken was tegelijkertijd een daad van usurpatie tegen de regering: de Sovjets gingen voort, zichzelf steelsgewijs de macht te ontnemen.

In diezelfde uren sprak Miljoekov op het Kozakkencongres en noemde de bolsjewieken “de ergste vijanden van de Russische revolutie.” Haar grootste vriend werd door de loop der dingen Miljoekov zelf, die aan de vooravond van de Februarirevolutie bereid geweest was, eerder een nederlaag van de Duitsers, dan een revolutie van het Russische volk te accepteren. Op de vraag van de Kozakken, hoe men zich tegenover de leninisten moest gedragen, antwoordde Miljoekov: “Het is tijd, om met deze heren korte metten te maken.” De leider van de bourgeoisie had erge haast. Hij had inderdaad niet veel tijd te verliezen.

Intussen werden er in de fabrieken en bij de regimenten meetings gehouden, waarop het besluit genomen werd, morgen onder de leus “Alle macht aan de Sovjets” de straat op te gaan. In het rumoer van het Sovjet- en het Kozakkencongres bleef het feit onopgemerkt, dat er in de Doema van de wijk Vyborg van de bolsjewieken zevenendertig, van het blok der sociaal-revolutionairen en mensjewieken tweeentwintig en van de kadetten vier vertegenwoordigers gekozen waren.

De bolsjewieken besloten, nu zij zich voor het nadrukkelijk besluit van het congres gesteld zagen en bovendien nog met de geheimzinnige toespeling op een dreigende slag van rechts, de kwestie opnieuw onder ogen te zien. Zij hadden een vreedzame demonstratie, maar niet een opstand beoogd en hadden geen reden, om de verboden demonstratie tot een partiële opstand te maken. Het congrespresidium besloot van zijn kant maatregelen te treffen. Enige honderdtallen afgevaardigden werden in groepen van tien verdeeld en naar de arbeiderswijken en kazernes gezonden, om de demonstratie tegen te gaan; zij moesten tegen de morgen in het Taurisch Paleis komen en het resultaat nagaan. Het Uitvoerend Comité van de boerenargevaardigden sloot zich bij deze expeditie aan en gaf van zijn kant zeventig man mee.

Hoezeer op een onverwachte manier, had de de bolsjewieken nu toch datgene bereikt, wat zij wilden: de afgevaardigden van het congres waren genoopt, kennis met de arbeiders en soldaten van de hoofdstad te maken. Men liet de berg niet naar de profeten komen, derhalve moesten de profeten naar de berg komen. De ontmoeting bleek zeer leerzaam te zijn. Een mensjewistisch correspondent geeft in de “Izvestia”, het blad van de Moskouse Sovjet, de volgende schildering: “De meerderheid van het congres, meer dan vijfhonderd van zijn leden, had de gehele nacht geen oog dichtgedaan; in groepjes van tien bezochten zij de fabrieken van Petrograd en de troepenafdelingen en stelden de eis af te zien van de demonstratie. Het congres heeft bij een groot deel van de fabrieken en werkplaatsen en ook bij sommige delen van het garnizoen geen gezag... De congresleden werden in het geheel niet vriendelijk, somtijds zelfs vijandig ontvangen en niet zelden weggestuurd.” Het officiële Sovjetorgaan overdrijft absoluut niet; het geeft integendeel een zeer geflatteerd beeld van de nachtelijke ontmoeting tussen twee werelden.

De massa’s van Petrograd lieten in elk geval de afgevaardigden niet in twijfel over de vraag, wie van nu af aan demonstraties kon organiseeren en aflasten. De arbeiders van de Poetilov-fabrieken verklaarden zich eerst dan bereid, de oproep van het congres tegen de demonstratie aan te plakken, nadat zij zich uit de “Pravda” ervan overtuigd hadden, dat deze niet in strijd was met het besluit van de bolsjewieken.

Het eerste regiment mitrailleurs, dat, evenals de Poetilov-fabrieken onder de arbeiders, de eerste viool speelde in het garnizoen, nam na de referaten van Tsjcheïdse en Avksentjev, de voorzitters van de twee Uitvoerende Comitées, de volgende resolutie aan: “In overeenstemming met het Centraal Comité van de bolsjewieken en van de Militaire Organisatie stelt het regiment zijn optreden nog wat uit...”

De brigaden, die ter kalmering uitgezonden waren, kwamen na een slapeloze nacht volkomen gedemoraliseerd in het Taurisch paleis aan. Zij hadden erop gerekend, dat het congres onbetwist gezag had, maar waren op een muur van wantrouwen en vijandigheid gestuit. “De massa’s zijn in de greep van de bolsjewieken.” “Men gedraagt zich vijandig tegenover mensjewieken en sociaal-revolutionairen.” “Men schenkt slechts gehoor aan de Pravda.” “Men had ergens geroepen: Wij zijn voor u geen kameraden.” Zo berichtten de gedelegeerden de één na de ander, hoe zij, ondanks het feit dat de slag afgelast was, de ergste nederlaag geleden hadden.

De massa’s onderwierpen zich aan het besluit van de bolsjewieken. De onderwerping geschiedde echter geenszins zonder protesten en zelfs verontwaardiging. Er werden in enige bedrijven resoluties aangenomen, waarin afkeuring tegenover het Centraal Comité uitgesproken werd. De heetstgebakerde partijleden in de wijken verscheurden hun lidmaatschapskaart. Dit was een ernstige waarschuwing.

De verzoeningsgezinden hadden het driedaagse demonstratieverbod gemotiveerd met een verwijzing naar een monarchistische samenzwering, welke men van plan was aan de betoging van de bolsjewieken vast te koppelen; er was sprake van, dat een gedeelte van het Kozakkencongres erbij betrokken was en dat contrarevolutionaire troepen op weg waren naar Petrograd. Het is niet te verwonderen. dat de bolsjewieken na het aflasten van de demonstratie nadere inlichtingen over de samenzwering verlangden. Inplaats van opheldering te geven, beschuldigden de congresleiders de bolsjewieken zelf van een samenzwering. Zo vond men een gelukkige uitweg uit de situatie.

Men moet toegeven, dat de verzoeningsgezinden in de nacht van 10 juni inderdaad een samenzwering ontdekt hadden, welke hen zeer verontrustte: de samenzwering van de massa’s met de bolsjewieken tegen de verzoeningsgezinden. De onderwerping van de bolsjewieken aan het congresbesluit gaf de verzoeningsgezinden echter weer moed en deed hun panische angst in razernij verkeren. De mensjewieken en sociaal-revolutionairen besloten nu zeer energiek op te treden. Op de 10de juni schreef het mensjewistische blad: “Het is tijd, de leninisten als afvalligen en verraders van de revolutie te brandmerken.” Een vertegenwoordiger van het Uitvoerend Comité trad op het Kozakkencongres op en smeekte de Kozakken, de Sovjet tegen de bolsjewieken te ondersteunen. De voorzitter, Hetman Doetov uit de Oeral, antwoordde hem: “Wij Kozakken zullen nooit tegen de Sovjet optrekken.” De reactionairen waren bereid, tegen de bolsjewieken hand in hand te gaan zelfs met de Sovjet, om deze later des te zekerder om hals te kunnen brengen.

Op de llde juni kwam een dreigend tribunaal bijeen: het Uitvoerend Comité, de leden van het congrespresidium, de fractieleiders, in totaal ongeveer honderd man. Als openbaar aanklager treedt als altijd Tsereteli op. Barstend van woede eist hij een streng gericht en verzet zich minachtend tegen Dan, die, hoewel altijd bereid tot een hetze tegen de bolsjewieken, toch nog niet ertoe kon besluiten, op hen los te slaan. “Wat de bolsjewieken nu uithalen is geen geestelijke propaganda meer, maar een samenzwering... De bolsjewieken kunnen het ons niet kwalijk nemen. Wij zullen nu tot andere strijdmethodes overgaan... Men moet de bolsjewieken ontwapenen. Men mag die gewichtige technische machtsmiddelen, waarover zij thans beschikken, niet langer in hun macht laten. Men mag machinegeweren en wapens niet meer in hun handen laten. Wij zullen geen samenzweringen dulden.” Dit is een nieuw geluid. Wat betekent dat eigenlijk: de bolsjewieken ontwapenen? Soechanov schrijft hierover: “De bolsjewieken bezitten immers geen eigen wapenvoorraden. Alle wapens zijn immers bij de soldaten en arbeiders, die in overgrote getale hand in hand met de bolsjewieken gaan. Ontwapening van de bolsjewieken kan slechts ontwapening van het proletariaat betekenen. Sterker nog – het is de ontwapening van de troepen.”

Met andere woorden, dat klassiek moment van de revolutie naderde, waarop de burgerlijke democratie op verzoek van de reactie de arbeiders zou willen ontwapenen, die de overwinning van de omwenteling mogelijk gemaakt hadden. De sympathieën van de heren democraten, onder wie men belezen mensen aantreft, zijn altijd aan de kant van de ontwapenden en niet aan de kant van de ontwapenaars, - voor zover de geschiedenis in oude boeken speelt. lndien zij echter in werkelijkheid voor dezelfde kwestie komen te staan, zien zij haar niet goed. Het enkele feit al, dat Tsereteli, een revolutionair, die vele jaren in de katorga doorgebracht had, een vroegere Zimmerwalder, de arbeiders wilde gaan ontwapenen, ging er niet zonder meer bij hen in. De zaal verstomde. De afgevaardigden uit de provincie vermoedden waarschijnlijk toch wel enigszins, dat men hen naar de afgrond dreef. Een officier kreeg een hysterische aanval.

Niet minder bleek dan Tsereteli, staat Kamenev op van zijn plaats en roept met een waardigheid, waarvan alle toehoorders onder de indruk komen: “Excellentie, indien gij meent, wat gij zegt, moogt gij het niet bij woorden laten. Neemt mij gevangen en laat mij vonnissen op grond van samenzwering tegen de revolutie.” De bolsjewieken verlaten onder protest de zitting en weigeren deel te nemen aan de belastering van hun eigen partij. De spanning in de zaal wordt ondragelijk.

Liber snelt Tsereteli te hulp. De ingehouden woede wordt op de tribune gevolgd door een hysterische razernij. Liber eist onverbiddelijke maatregelen. “lndien gij de massa, die hand in hand met de bolsjewieken gaat, achter U wilt krijgen, breekt dan met het bolsjewisme.” Hij wordt echter zonder enige sympathie, zelfs gedeeltelijk vijandig aangehoord.

Loenatsjarski, sentimenteel als altijd, probeert direct tot overeenstemming met de meerderheid te komen: ofschoon de bolsjewieken hem verzekerd hadden, dat zij slechts een vredelievende demonstratie beoogd hadden, was hij door eigen ervaring tot de overtuiging gekomen, dat het “een fout was, de demonstratie te organiseren.” Men moest de conflicten niet op de spits drijven. Loenatsjarski prikkelde zijn vrienden, zonder zijn tegenstanders te kalmeren.

“Wij strijden niet tegen de linkse stroming,” verzekert op een jezuïtische manier Dan, de meest ervaren, maar ook de meest nutteloze leider van het moeras, “wij vechten tegen de contrarevolutie. Het is niet onze schuld, dat achter U de handlangers van Duitsland staan.” De verwijzing naar de Duitsers diende eenvoudig om argumenten te vervangen. Deze heren konden natuurlijk geen enkele handlanger van Duitsland aanwijzen.

Het was Tsereteli’s bedoeling een definitieve slag toe te brengen. Dan raadde aan, voorbereidselen te treffen tot de slag. Het Uitvoerend Comité sloot zich in zijn hulpeloosheid bij Dan aan. De resolutie, welke de volgende dag op het congres ingediend werd, had het karakter van een uitzonderingswet tegen de bolsjewieken, doch zonder onmiddellijke praktische gevolgtrekkingen.

“Na het bezoek, dat Uw gedelegeerden aan de fabrieken en regimenten brachten,” luidde de schriftelijke verklaring van de bolsjewieken aan het congres, “kunt gij niet langer daarover in twijfel verkeren, dat, als de demonstratie achterwege bleef, dit niet geschiedde tengevolge van enig verbod, maar doordat onze partij haar afgelast heeft. Het verzinsel van een militaire samenzwering is door het lid van de Voorlopige Regering slechts naar voren gebracht, om de ontwapening van het proletariaat van Petrograd en de ontbinding van het garnizoen van Petrograd door te drijven... Ook indien de staatsmacht reeds volkomen in handen van de Sovjet was overgegaan - hetgeen wij nastreven - en de Sovjet zou proberen onze agitatie aan banden te leggen, zou dit ons niet kunnen brengen tot passieve onderwerping, maar tot het ondergaan van gevangenis- en andere straffen in naam van de internationale socialistische gedachte, welke ons van U scheidt.”

Sovjetmeerderheid en Sovjetminderheid stonden in deze dagen tegenover elkaar als voor de beslissende strijd. Beide partijen deden echter op het laatste moment een stap terug. De bolsjewieken zagen af van de demonstratie; de verzoeningsgezinden van de ontwapening der arbeiders.

Tsereteli bleef onder de zijnen in de minderheid. Toch had hij op zijn manier gelijk. De politiek van een bondgenootschap met de bourgeoisie was tot dat punt genaderd, waarop het noodzakelijk werd de massa’s, die het niet met de coalitie konden vinden, machteloos te maken. Het was niet mogelijk de verzoeningsgezinde politiek op een andere manier tot een goed einde, d.w.z. tot de vestiging van de parlementaire heerschappij van de bourgeoisie, te brengen, dan door ontwapening van de arbeiders en soldaten. Tsereteli had derhalve gelijk. Overigens was hij echter machteloos. Noch de arbeiders, noch de soldaten zouden vrijwillig de wapens afgegeven hebben. Men zou derhalve geweld tegen hen hebben moeten gebruiken. Tsereteli bezat echter geen macht meer. Hij kon deze, voor zover dit in het algemeen mogelijk was, slechts krijgen uit handen van de reactie, die in geval van een succesvol neerslaan van de bolsjewieken onverwijld zou zijn overgegaan tot een neerslaan van de verzoeningsgezinde Sovjets en niet verzuimd zou hebben, Tsereteli er aan te herinneren, dat hij slechts een vroegere gevangene en niet meer was. Uit het verder verloop der dingen zal echter blijken, dat ook de reactie zo’n macht niet bezat.

De noodzakelijkheid van de strijd tegen de bolsjewieken werd door Tsereteli uit politiek oogpunt daarmee gemotiveerd, dat deze het proletariaat van de boeren scheidden. Martov wierp hen tegen: “Niet uit de boeren” putte Tsereteli zijn centrale gedachte, “maar de rechtse kadetten, de kapitalisten, de grootgrondbezitters, de imperialisten, de bourgeois van het Westen, zij zijn het, die de ontwapening van de arbeiders en soldaten eisen.” Martov had gelijk: de bezittende klassen hadden meer dan eens in de historie hun aanspraken achter de ruggen der boeren verborgen.

Sinds de publicatie van de Aprilstellingen van Lenin werd een beroep op het gevaar van isolering van het proletariaat van de boeren het voornaamste argument van allen, die de revolutie wilden terugschroeven. Lenin had niet toevallig Tsereteli met de “oude bolsjewieken” op een lijn gesteld.

In een in het jaar 1917 gepubliceerd werk schreef Trotski over dit onderwerp: “De isolering van onze partij van de sociaal-revolutionairen en mensjewieken, zelfs de meest radicale, zelfs via afzonderlijke cellen, betekent nog geenszins een isolering van het proletariaat van de onderdrukte boeren- en stedelijke massa’s. Het is integendeel slechts door een scherp tegenover elkaar stellen van de politiek van het revolutionaire proletariaat en de trouweloze afvalligheid van de tegenwoordige Sovjetleiders mogelijk, de reddende politieke differentiatie onder de miljoenen boeren teweeg te brengen, de dorpsarmen aan de verraderlijke leiding van de welgedane sociaalrevolutionaire boertjes te onttrekken en het socialistisch proletariaat tot de werkelijke leider van de plebejische, van de volksrevolutie te maken.”

Het door en door valse argument van Tsereteli had echter een taai leven. Het herleefde aan de vooravond van de Oktoberrevolutie met verdubbelde kracht als argument van vele “oude bolsjewieken” tegen de omwenteling. Enige jaren later, toen de geestelijke reactie tegen de Oktoberrevolutie begon, werd Tsereteli’s formule het belangrijkste wapen van de school der epigonen.

In dezelfde zitting van het congres, welke over de bolsjewieken in hun afwezigheid gericht hield, stelde de vertegenwoordiger van de mensjewieken volkomen onverwacht voor, de volgende Zondag, de 18de juni, in Petrograd en de voornaamste steden een demonstratie van de arbeiders en soldaten te houden, om de eenheid en de macht van de democratie aan de vijanden te tonen. Het voorstel werd, hoewel niet zonder verwondering, aangenomen. Miljoekov gaf meer dan een maand later een vrij nauwkeurige verklaring van de onverwachte zwenking der verzoeningsgezinden: “Terwijl zij op het Sovjetcongres redevoeringen in de trant der kadetten hielden en de gewapende demonstratie op de l0de juni deden mislukken... beseften de socialistische ministers, dat zij met hun toenadering tot ons te ver gegaan waren en dat hun de grond onder de voeten begon te ontzinken. Zij werden bang en maakten rechtsomkeert in de richting van de bolsjewieken.” Het besluit tot een demonstratie op de 18de juni was natuurlijk geen zwenking naar de bolsjewieken, maar een poging tot een zwenking naar de massa’s tegen de bolsjewieken. De nachtelijke confrontatie met de arbeiders en soldaten had enige opschudding onder de Sovjetleiders teweeg gebracht: zo werd, in tegenstelling tot hetgeen bij de aanvang van het congres de bedoeling geweest was, ijlings in naam van de regering een beschikking betreffende de ontbinding van de Rijksdoema en de bijeenroeping van de Constituerende Vergadering op de 30ste september uitgevaardigd. De leuzen voor de demonstratie werden met opzet zo gekozen, dat de massa’s er niet door geprikkeld zouden worden: “Algehele vrede”, “Zo spoedig mogelijke bijeenroeping van de Constituerende Vergadering”, “Democratische republiek”. Noch over het offensief, noch over de coalitie een woord. Lenin vroeg in de “Pravda”: “En waar blijft het volledig vertrouwen in de Voorlopige Regering, Mijne Heren? ...Waarom blijven de woorden U in de keel steken?” Deze ironie was niet misplaatst: de verzoeningsgezinden hadden niet van de massa’s vertrouwen durven eisen in die regering, waartoe zij zelf behoorden.

Sovjetafgevaardigden, die voor de tweede maal de arbeiderswijken en kazernes bezochten, brachten aan de vooravond van de demonstratie geruststellende rapporten aan het Uitvoerend Comité uit. Tsereteli die door deze rapporten zijn evenwicht en voorliefde voor zelfingenomen schoolmeesteren herkregen had, wendde zich tot de bolsjewieken: “Thans staan wij voor een openlijke en eerlijke wapenschouw der revolutionaire krachten... Nu zullen wij allen zien, wie de meerderheid achter zich heeft. Wij of gij. De bolsjewieken hadden de uitdaging reeds aangenomen, nog voordat deze zo onvoorzichtig geformuleerd was. “Wij zullen op de 18e met de demonstratie meedoen,” schreef de “Pravda”, “om te strijden voor dezelfde doeleinden, waarvoor wij op de l0de wilden demonstreren.”

De route ging, klaarblijkelijk gedachtig aan de begrafenisstoet van maart, die althans uiterlijk de grootste demonstratie voor de eenheid van de democratie geweest was, ook ditmaal naar het Marsveld, naar de graven van de Februarislachtoffers. Behalve de route herinnerde echter niets aan de lang vervlogen Maartdagen. Er namen ongeveer vierhonderdduizend mensen aan de optocht deel, d.w.z. veel minder dan aan de begrafenis: niet alleen de bourgeoisie, met welke de Sovjets in een coalitie verenigd waren, maar ook het radicale intellect, dat aan de vroegere optochten van de democratie in zo grote getale had deelgenomen, ontbrak bij deze Sovjetdemonstratie. Het waren nagenoeg alleen bedrijven en kazernes, die optrokken.

De op het Marsveld bijeengekomen Sovjetafgevaardigden telden de doeken en lazen de opschriften. De eerste bolsjewistische leuzen werden half ironisch opgenomen. Tsereteli had immers de avond te voren zo vol vertrouwen zijn uitdaging gedaan. Dezelfde leuzen keerden echter telkens weer terug. “Weg met de tien kapitalistische ministers”, “Weg met het offensief”, “Alle macht aan de Sovjets”, en het ironisch lachje verstarde op de gezichten, om wat later geheel en al te verdwijnen. Er kwam geen einde aan de bolsjewistische banieren. De afgevaardigden gaven het ondankbaar tellen op. De overwinning van de bolsjewieken was te duidelijk. “Af en toe,” schrijft Soechanov, “werd de reeks van bolsjewistische banieren en colonnes door specifiek sociaalrevolutionaire of officiële Sovjetleuzen onderbroken. Zij gingen echter onder in de massa.” Het officieuse blad van de Sovjet berichtte de volgende dag, met welk een “woede men hier en daar banieren met de leuzen van vertrouwen in de Voorlopige Regering in stukken scheurde.” Dit is stellig overdreven. Doeken ter ere van de Voorlopige Regering werden slechts door drie kleinere groepen meegedragen: de groep van Plechanov, een afdeling Kozakken en een troepje Joodse intellectuelen, dat tot de “Bond” behoorde. Dit gecombineerd drietal, dat door zijn wonderlijke samenstelling een politieke curiositeit leek, stelde zich als het ware tot taak, de onmacht van het bestaande bewind ten toon te spreiden. De volgelingen van Plechanov en de “Bond” zagen zich onder de vijandelijke kreten van de menigte genoodzaakt, hun banieren op te rollen. Aan de standvastig gebleven Kozakken hadden inderdaad de demonstranten hun banier ontrukt en dit vernietigd.

“De voortglijdende rivier,” zo luidt de schildering van de “Izvestia”, “veranderde in een aanzwellende brede stroom welke buiten zijn oevers dreigde te treden.” Dit was de wijk Vyborg – geheel en al onder bolsjewistische banier: “Weg met de tien kapitalistische ministers.” Een bedrijf droeg het doek: “Het recht op leven gaat boven het recht op privaateigendom.” Deze leus was door geen enkele partij gedicteerd.

De blikken van de verschrikte provincialen zochten de leiders. Deze sloegen hun ogen neer of verborgen zich. De bolsjewieken omringden de provincialen. Lijkt dit nu op een troepje samenzweerders? De afgevaardigden moesten toegeven: Neen, het leek er niet op. “In Petrograd vormt gij een macht,” gaven zij toe op een toon, die volkomen verschilde van die in de officiële zittingen, “maar niet in de provincie en niet aan het front. Petrograd kan niet tegen het gehele land op.” “Wacht maar af,” antwoordden de bolsjewieken hun, “spoedig komt ook gij aan de beurt; ook bij U zal men dezelfde leuzen aanheffen.”

“Ik stond tijdens deze demonstratie,” schreef de hoogbejaarde Plechanov, “op het Marsveld naast Tsjcheïdse. Ik las op zijn gezicht, dat hij zich geen illusies maakte over de betekenis van het verbluffend grote aantal doeken, waarop afzetting van de kapitalistische ministers geëist werd. De commanderende toon, waarop enige vertegenwoordigers van de leninisten, terwijl zij als blijde jarige kinderen aan hem voorbijgingen, zich tot hem wendden, onderstreepte als het ware nog eens opzettelijk deze betekenis.”

De bolsjewieken hadden in elk geval reden zo zelfbewust te zijn. “Te oordelen naar de doeken en leuzen van de betoging,” schreef het blad van Gorki, “was de demonstratie van Zondag een bewijs van de volledige overwinning van het bolsjewisme onder het proletariaat van Petrograd.” Dit was een grote overwinning, en daarbij bevochten in die arena en met die wapens, welke door de tegenstander zelf gekozen waren. Het Sovjetcongres had, nadat het ’t offensief goedgekeurd, de coalitie erkend en de bolsjewieken veroordeeld had, op eigen initiatief de massa’s de straat opgeroepen. Deze verklaarden: Wij willen noch het offensief, noch de coalitie, wij zijn voor de bolsjewieken. Dit was het politiek resultaat van de demonstratie. Behoeft men er zich dan nog over te verwonderen, als het blad van de mensjewieken, de initiatiefnemers tot de demonstratie, de volgende dag bedroefd vroeg: Wie heeft deze onzalige gedachte gehad?

Zeer zeker hadden niet alle arbeiders en soldaten van de hoofdstad aan de demonstratie deelgenomen en niet alle demonstranten waren bolsjewieken. Doch geen enkele van hen wilde nog langer de coalitie. Die arbeiders, die nog vijandig tegenover het bolsjewisme bleven staan, wisten niets ertegenover te stellen. Dit alleen al deed hun vijandigheid in een afwachtende neutraliteit veranderen. Talrijke mensjewieken en sociaal-revolutionairen, die nog niet met hun partijen gebroken, maar wel reeds hun geloof aan de leuzen van deze verloren hadden, trokken op onder bolsjewistische leuzen.

De demonstratie van de 18de juni maakte een geweldige indruk op de deelnemers. De massa’s zagen dat het bolsjewisme een macht geworden was, en de weifelenden voelden zich erdoor aangetrokken. In Moskou, Kiev, Charkov, Jekaterinoslav en vele andere provinciesteden lieten de demonstraties de ontzaglijke groei van de bolsjewistische invloed zien. Overal werden dezelfde leuzen opgesteld, en zij troffen het Februariregime in het hart. Men moest wel zijn conclusies maken. Het scheen, dat de verzoeningsgezinden geen uitweg meer hadden. Op het laatste ogenblik kwam echter het offensief te hulp.

Op de 19de juni had er op het Nevski-Prospect onder leiding van kadetten en met portretten van Kerenski een patriottische betoging plaats. Volgens Miljoekovs woorden leek dit zo weinig op hetgeen zich de dag te voren in diezelfde straten had afgespeeld, dat er onwillekeurig een gevoel van wantrouwen bij het gevoel van de overwinning kwam. Terecht! De verzoeningsgezinden herademden echter opgelucht. Hun gedachte verhief zich als democratische synthese over beide demonstraties. Deze mensen waren gedoemd, de beker van illusies en vernederingen tot de bodem toe te ledigen.

In april hadden twee demonstraties, een revolutionaire en een vaderlandslievende, elkaar ontmoet, en hun treffen had direct ter plaatse slachtoffers tengevolge gehad. De vijandige demonstraties van 18 en 19 juni kwamen na elkaar. Ditmaal kwam het niet tot een direct treffen. Het was echter niet meer mogelijk, dit te vermijden. Het werd slechts twee weken uitgesteld.

De anarchisten, die niet wisten hoe zij hun zelfstandigheid moesten tonen, benutten de demonstratie van de 18de juni tot een overval op de gevangenis van Vyborg. De arrestanten, merendeels gewone misdadigers, werden zonder enige strijd en zonder dat er slachtoffers vielen, en wel gelijktijdig uit meerdere gevangenissen, bevrijd. De administratie was klaarblijkelijk niet verrast door de overval, want zij betoonde zich bereidwillig tegenover de werkelijke en vermeende anarchisten. Deze raadselachtige gebeurtenis stond in geen enkel opzicht in verband met de demonstratie. De patriottische pers legde echter verband tussen beide. De bolsjewieken eisten op het Sovjetcongres een streng onderzoek, hoe de vierhonderdzestig misdadigers uit de verschillende gevangenissen vrijgelaten waren. De verzoeningsgezinden konden zich echter zo’n luxe niet permitteren, want zij moesten beducht zijn op vertegenwoordigers van de hogere administratie of van hun bondgenoten te stuiten. Zij voelden bovendien niet de minste lust, de door hen georganiseerde demonstratie tegen kwaadaardige laster te beschermen.

De minister van justitie Pereversev, die zich enige dagen tevoren de blamage met de villa van Doernovo op de hals gehaald had, besloot wraak te nemen en deed onder het voorwendsel, naar voortvluchtige gevangenen te zoeken, een nieuwe overval op de villa. De anarchisten boden weerstand; één van hen werd bij het vuurgevecht gedood, de villa verwoest. De arbeiders van de wijk Vyborg, die de villa als hun eigendom beschouwden, werden onrustig. Enige bedrijven staakten het werk. De onrust sloeg over naar andere wijken en ook naar de kazernes.

De laatste junidagen verlopen in een stemming, welke voortdurend om en bij het kookpunt is. Het regiment mitrailleurs staat gereed tot een onmiddellijke aanval op de Voorlopige Regering. De arbeiders van de stakende bedrijven bezoeken de regimenten en vragen deze dringend, de straat op te gaan. Baardige, dikwijls reeds vergrijsde boeren in soldatenuniform trekken in protestoptochten door de straten: de veertigjarigen eisen ontslag uit de dienst, om de velden te kunnen gaan bebouwen. De bolsjewieken agiteren tegen dit optreden: de demonstratie van de 18de juni heeft alles gezegd, wat er te zeggen viel, een demonstratie is nu niet meer voldoende, om veranderingen te bewerkstelligen, en het uur van de omwenteling heeft nog niet geslagen. Op de 22ste juni richten de bolsjewieken zich schriftelijk tot het garnizoen: “Geeft geen gehoor aan oproepen, waarbij gij in naam van de Militaire Organisatie de straat opgeroepen wordt.” Er komen afgevaardigden van het front aan met klachten over gewelddaden en bestraffingen. De bedreigingen, om ongehoorzame troepenafdelingen te ontbinden, zijn olie op het vuur. “In vele regimenten slapen de soldaten met het geweer in de hand,” luidt de mededeling van de bolsjewieken aan het Uitvoerend Comité. Patriottische betogingen, welke dikwijls gewapend zijn, leiden tot botsingen in de straten. Dit zijn kleine ontladingen van de opgehoopte electriciteit. Geen van de partijen heeft de bedoeling openlijk aan te vallen: de reactie is te zwak; de revolutie nog niet volkomen zeker van haar krachten. De straten van de stad lijken echter als met springstof geplaveid.

De botsing hangt in de lucht. De bolsjewistische pers voedt op en remt. De patriottische pers verraadt haar onrust door een tomeloze hetze tegen de bolsjewieken. Op de 25ste juni schrijft Lenin: “Het algemeen wild gehuil van woede en razernij tegen de bolsjewieken is een algemene klacht van de kadetten, sociaal-revolutionairen en mensjewieken over hun eigen chaos. Zij vormen de meerderheid, zij hebben de macht. Zij vormen allen met elkaar een bondgenootschap en zij zien, dat het resultaat nihil is! Hoe zou men dan niet tegen de bolsjewieken tekeer gaan?”


[1] Zie de noot op blz. 260.
[2] Zie uitvoeriger hier over bijlage Nr. 3.