Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


Het offensief

Zowel in het leger, als in het land voltrok zich een onafgebroken hergroepering der krachten: de onderste lagen verschoven naar links, de bovenste naar rechts. Naarmate het Uitvoerend Comité een werktuig in handen van de Entente tot onderdrukking van de revolutie werd, veranderden de legercomités, die tot stand gebracht waren als vertegenwoordiging van de soldaten tegen de legerleiding, in handlangers van de legerleiding tegen de soldaten.

Het comité was zeer bont samengesteld. Er waren talrijke patriottische elementen in, die in alle oprechtheid de oorlog met de revolutie identificeerden, moedig tot het offensief, dat hun van boven af opgedrongen was, overgingen en hun leven voor een vreemde zaak lieten. In een gelid met hen stonden de helden met de mond, de divisie- en regiments ‘Kerenskis’. Tenslotte waren er ook talrijke slimmelingen en kruipers, die, op jacht naar voordeel, zich in de Comités wisten te redden voor de loopgraven. Iedere massabeweging brengt, vooral in haar eerste stadium, al deze menselijke variëteiten naar voren. De verzoeningsperiode was alleen maar buitengewoon rijk aan praatjesmakers en kameleons. Terwijl de mensen het program samenstellen, vormt het program op zijn beurt weer de mensen. De school van het contact wordt in een revolutie een school voor trucs en intriges.

Het regime van de dubbele heerschappij sloot de mogelijkheid, om een militaire macht te vormen, uit. De kadetten waren gehaat bij de volksmassa’s en waren genoodzaakt, zich in het leger uit te geven voor sociaal-revolutionairen. Daarentegen kon de democratie het leger niet vernieuwen om dezelfde reden, waarom zij ook de macht niet kon overnemen: het ene is onverbrekelijk met het andere verbonden.

Soechanov vermeldt als een merkwaardigheid, die echter een schril licht op de toestand werpt, dat de Voorlopige Regering geen enkele parade in Petrograd heeft doen houden: de liberalen en de generaals wilden niet, dat de Sovjet aan een parade zou deelnemen, maar waren zich er zeer wel van bewust, dat een parade zonder de Sovjet ondenkbaar was.

De hogere officieren sloten zich steeds nauwer bij de kadetten aan en wachtten erop, dat weer meer reactionaire partijen de kop zouden opsteken. Het kleinburgerlijk intellect kon voor een groter deel het lagere officierenkorps in het leger vormen dan vroeger onder het tsarisme. Het was echter niet in staat, een legerleiding naar zijn evenbeeld te vormen, want het had geen eigen karakter. Men kon, naar het gehele verdere verloop van de revolutie heeft laten zien, het legercommando Of kant en klaar van de adel en de bourgeoisie overnemen, zoals de Witten deden, Of het op de grondslag van een proletarische selectie zelf scheppen en scholen, zoals later de bolsjewieken volvoerden. De kleinburgerlijke democraten waren noch tot het eerste, noch tot het laatste in staat. Zij waren genoodzaakt allen te overreden, te smeken, te bedriegen, en toen dit geen resultaat opleverde, gaven zij in vertwijfeling de macht over aan de reactionaire officieren, opdat deze het volk de juiste revolutionaire ideeën zouden bijbrengen.

De wonden van de oude maatschappij gingen de één na de ander open en verwoestten het organisme van het leger. Het nationaliteitenvraagstuk in al zijn schakeringen – en Rusland was rijk hieraan – hield steeds meer de soldatenmassa, die voor meer dan de helft uit anderen dan Groot-Russen bestond, bezig. De nationale tegenstellingen smolten op verschillend gebied met de klassentegenstellingen samen en werden door deze doorkruist. De regeringspolitiek was op het terrein van het nationale vraagstuk evenals op alle andere gebieden onvast en verward en werkte daardoor dubbel verraderlijk. Sommige generaals speelden met nationale formaties als met het “muzelmannenkorps met Franse discipline” aan het Roemeense front. En de nieuwe nationale troepenafdelingen toonden in de regel werkelijk een grotere weerstandskracht dan die van het oude leger, want zij werden om een nieuwe gedachte en onder een nieuwe banier geformeerd. Deze nieuwe aaneensmelting hield het echter niet lang uit: zij werd spoedig door de ontwikkeling van de klassestrijd weer los gemaakt. Het proces van de nationale formeringen, dat in de helft van het leger dreigde door te dringen, bracht dit reeds aan het wankelen, vernietigde de oude bestanddelen ervan, nog voordat de nieuwe zich konden vormen. Zo naderde het onheil van alle kanten.

Miljoekov schrijft in zijn Geschiedenis, dat het leger door “de tweestrijd tussen “revolutionaire” en normaal-militaire discipline, tussen “democratisering” van het leger en instandhouding van zijn strijdvaardigheid” verwoest is, waarbij men dan onder “normale” discipline die discipline moet verstaan, welke onder het tsarisme bestond. Men zou menen, dat een historicus toch moest weten, dat elke grote revolutie tot nu toe de ontbinding van het oude leger meebracht, niet als gevolg van een botsing van abstracte beginselen der discipline, maar van levende klassen. De revolutie laat niet alleen strenge discipline in het leger toe, maar vestigt deze zelfs. Deze discipline kan echter niet gevestigd worden door vertegenwoordigers van de klasse, welke door de revolutie ten val gebracht werd.

“Het is een vaststaand feit,” schreef op 26 september 1851 de ene wijze Duitser aan de ander, “dat desorganisatie van de legers en een volkomen verdwijnen van de discipline zowel voorwaarde, als resultaat van iedere vroegere zegevierende revolutie waren.” In de gehele geschiedenis van de mensheid kan men dit eenvoudige en niet voor betwisting vatbare feit waarnemen. Doch met de liberalen hebben ook de Russische socialisten, die het jaar 1905 achter zich hadden, dit niet begrepen, of schoon zij altijd weer als hun leermeesters die beide Duitsers noemden, van wie de een Friedrich Engels, de ander Karl Marx heet. De mensjewieken geloofden in alle ernst, dat het leger, dat een omwenteling volbracht had, de oude oorlog onder de vroegere legerleiding zou voortzetten. En deze mensen maakten de bolsjewieken voor utopisten uit.

Generaal Broessilov had begin mei in een bijeenkomst van het hoofdkwartier de werkelijke toestand van de legerleiding zeer nauwkeurig gekenschetst: 15 à 20 procent sloten zich uit overtuiging bij de nieuwe orde aan; een deel van de officieren begon met de soldaten te coquetteren en stookten hen tegen de legerleiding op, het merendeel echter, ongeveer 75 procent, was niet in staat zich aan te passen, voelde zich gekwetst, was in zijn schulp gekropen en wist niet wat te beginnen. De overgrote meerderheid van de officieren was bovendien ook vanuit zuiver militair standpunt bezien volslagen onbekwaam.

Bij de beraadslaging met de generaals excuseerden Kerenski en Skobeljew zich zoveel mogelijk met de revolutie, welke - helaas - “voortduurt” en met welke men rekening moet houden. Daarop moraliseert de zwarte-honderd generaal Goerko de ministers en werpt hun tegen: “Gij zegt, de revolutie duurt voort. Luistert naar ons... Staakt de revolutie en laat ons, militairen, onze plicht tot het einde toe vervullen.” Kerenski deed alle mogelijke moeite, om de generaals ter wille te zijn, - totdat één van hen, de dappere Kornilov hem bijna in zijn omhelzingen deed stikken.

Verzoeningsgezindheid betekent tijdens de revolutie een politiek van onrustig heen en weer geslinger tussen de verschillende klassen. Kerenski was een verpersoonlijking van dat heen en weer slingeren. Terwijl hij aan het hoofd gesteld was van het leger, dat zonder een krachtig en homogeen regime volkomen onbestaanbaar is, werd Kerenski tot een direct werktuig van de ondergang van het leger. Denikin geeft een interessante lijst van personen, uit de hogere legerleiding, die afgezet werden, zonder dat het gestelde doel bereikt was, ofschoon eigenlijk niemand en allerminst Kerenski wist, waarin dit doel gelegen was. Alexejev ontsloeg de opperbevelhebber van het front, Roesski, en de legercommandant, Radko-Dmitrjev, wegens zwakheid en toegeeflijkheid tegenover de comitées. Broessilov verwijderde om dezelfde reden de beangste Joedenitsj. Kerenski ontsloeg Alexejev zelf en de bevelhebbers van de fronten, Choerko en Dragomirov, wegens verzet tegen de democratisering van het leger. Om dezelfde reden verwijderde Broessilov generaal Kaledin en werd later zelf wegens te grote toegeeflijkheid tegenover de comitées afgezet. Kornilov legde het bevel van het militaire district Petrograd neer, omdat hij het met de democratie niet kon vinden. Dit verhinderde niet, dat hij tot bevelhebber aan het front en later tot opperbevelhebber benoemd werd. Denikin werd ontheven van zijn post als chef bij de staf. van Alexejev, wegens uitgesproken sympathieën voor de lijfeigenschap, maar spoedig daarop tot opperbevelhebber van het Westfront benoemd. Dit bokjespringen, dat bewees, hoe weinig men in regeringskringen wist wat men wilde, ging trapsgewijs naar beneden tot in de compagnie en verhaastte de ondergang van het leger.

De commissarissen wantrouwden, terwijl zij gehoorzaamheid van de soldaten tegenover de officieren eisten, deze zelf. Toen het offensief op zijn hoogtepunt was, verklaarde een lid van de Sovjet in de Sovjetzitting te Mohilev, de zetel van het hoofdkwartier, in aanwezigheid van Kerenski en Broessilov: “88 Procent van de officieren in het hoofdkwartier doen door hun optreden gevaar voor contrarevolutionaire gebeurtenissen ontstaan.” Voor de soldaten was dit geen geheim. Zij hadden hun officieren voor de omwenteling genoeg leren kennen.

In de rapporten van de hogere, zowel als van de lagere legerleidingen treft men dezelfde opvatting in verschillende variaties aan: in het algemeen staat men afwijzend tegenover het offensief, vooral de infanterie. Dikwijls wordt er nog aan toegevoegd: iets beter is het gesteld bij de cavalerie en het best nog bij de artillerie.

Einde mei, toen de troepen zich reeds tot het offensief opstelden, telegrafeerde de commissaris van het 7 de leger aan Kerenski: “Bij de 12de divisie zijn het 48ste regiment in totale, het 45ste en 46ste regiment in halve frontsterkte uitgerukt, terwijl het 47ste regiment weigert uit te rukken. Van de regimenten van de 13de divisie is het 50ste regiment nagenoeg in volle sterkte uitgerukt. Het 51ste regiment belooft morgen uit te rukken, het 49ste is niet overeenkomstig de bevelen uitgerukt, het 52ste weigert uit te rukken en heeft al zijn officieren gearresteerd.” Hetzelfde kon men bijna overal waarnemen. Het antwoord van de regering op het rapport van de commissaris luidde: “Het 45ste, 46ste, 47ste en 52ste regiment ontbinden, officieren en soldaten, die tot ongehoorzaamheid opwekken. vervolgen.” Dit klonk dreigend, maar joeg geen angst aan. De soldaten. die niet meer oorlog wilden voeren, waren noch voor de ontbinding van hun regimenten, noch voor de rechter bang. Men was bij het opstellen van de troepen niet zelden genoodzaakt, het ene troependeel tegen het andere te gebruiken. Als onderdrukkingswerktuig dienden veelal, evenals vroeger onder de tsaar, de Kozakken, maar nu werden zij door socialisten geleid: het ging immers om de verdediging van de revolutie.

Op de 4de juni, minder dan veertien dagen voor het begin van het offensief, meldde de chef van de staf van het hoofdkwartier: “Aan het Noordelijk front gist het nog steeds, de verbroedering gaat voort, de infanterie staat afwijzend tegenover het offensief. Aan het Westelijk front is de toestand onzeker. Aan het Zuid-Westelijk front valt een zekere verbetering in de toestand waar te nemen... Van het Roemeense front valt geen noemenswaardige verbetering te melden, de infanterie wil niet aanvallen...”

Op de 11de juni 1917 schrijft de commandant van het 61ste regiment: “Er blijft mij en mijn officieren niets anders over, dan ons te redden, daar er uit Petrograd een soldaat van de 5de compagnie aangekomen is, een leninist... Vele van de beste soldaten en officieren zijn er reeds vandoor gegaan.” Het verschijnen van een enkele leninist in het regiment was reeds voldoende, om de officieren te doen weglopen. Het is duidelijk, dat de betreffende soldaat de rol vervulde van de eerste kristal in een verzadigde oplossing. Het is overigens niet aannemelijk, dat het hier beslist een bolsjewiek betrof. In die tijd noemde het legercommando iedere soldaat, die driester dan de anderen zijn stem tegen het offensief verhief, een leninist. Vele van deze leninisten geloofden nog oprecht, dat Lenin door Wilhelm gestuurd was. De commandant van het 61ste regiment trachtte zijn soldaten met straffen van regeringswege schrik aan te jagen. Een soldaat gaf hem ten antwoord: “Wij hebben de oude regering ten val gebracht, wij zullen ook Kerenski wegjagen.” Dit waren nieuwe klanken. Zij werden versterkt door de agitatie der bolsjewieken, maar liepen verre op deze vooruit.

Van de Zwarte Zeevloot, die onder leiding van de sociaal-revolutionairen stond en, in tegenstelling tot de matrozen van Kronstadt, voor een steunpilaar van het patriottisme doorging, werd reeds eind april een delegatie van driehonderd man, met de flinke student Batkin, die zich als matroos verkleed had, aan het hoofd, het land in gezonden. Deze delegatie geleek in menig opzicht nog een maskerade; maar er was ook oprechte geestdrift. De delegatie propageerde de gedachte van een oorlog tot aan de overwinning overal in het land, maar de toehoorders betoonden zich van dag tot dag vijandiger. Terwijl de Zwarte Zeematrozen een toontje lager begonnen te zingen bij hun offensief-prediking, kwam er een Baltische delegatie naar Sebastopol, om de vrede te propageren. De Noorderlingen hadden in het Zuiden meer succes dan de Zuiderlingen in het Noorden. Onder invloed van de matrozen van Kronstadt gingen de matrozen van Sebastopol op de 8ste juni ertoe over, de legerleiding te ontwapenen en de meest gehate officieren gevangen te nemen.

In de zitting van het radencongres van de 9de juni vroeg Trotski, hoe het kon gebeuren, dat “er op zo’n kritiek moment in deze model-Zwarte Zeevloot, welke patriottische deputaties door het gehele land gezonden had, in dit nest van georganiseerd patriottisme, een dergelijke uitbarsting kon plaats hebben. Wat bewijst dat?” Hij kreeg geen antwoord.

Wanorde en onbesuisdheid in het leger putten allen, manschappen, officieren en comitéleden, uit. ledereen moest onverwijld een uitweg vinden. De leiding koesterde de verwachting, dat door het offensief de chaos overwonnen en er klaarheid gebracht zou worden. Deze verwachting was in zekere zin gerechtvaardigd. Terwijl Tsereteli en Tsjernov in Petrograd met gebruikmaking van alle modulaties van democratische retoriek een pleidooi voor het offensief hielden, moesten de comitées aan het front hand in hand met de officieren de strijd opnemen tegen het nieuwe regime in het leger, zonder hetwelk de revolutie weliswaar ondenkbaar, maar dat met de oorlog onverenigbaar was. De gevolgen van de zwenking traden spoedig aan het licht. “De comitées werden met de dag rechtser,” bericht een zeeofficier, “doch tegelijkertijd zag men hun gezag onder de soldaten en matrozen voortdurend afnemen.” Soldaten en matrozen waren echter juist nodig voor de oorlog.

Met toestemming van Kerenski begon Broessilov stootbataljons uit vrijwilligers te vormen. waarmee hij het gemis aan strijdvaardigheid van het leger openlijk erkende. Terstond sloten zich hierbij de meest verschillende, merendeels zeer avontuurlijke elementen aan, zoals kapitein Moeravjev, die later, na de Oktoberomwenteling, naar de sociaal-revolutionairen overliep, om tenslotte, na een veelbewogen leven en na het verrichten van in hun soort schitterende daden, de Sovjetmacht te verraden en door een bolsjewistische of eigen kogel te vallen. Het is overbodig te zeggen, dat de contrarevolutionaire officieren gretig hun toevlucht tot de stootbataljons als legale vorm van krachtenverzameling namen. Het idee vond bij de soldaten echter nagenoeg geen weerklank. Avonturiers schiepen vrouwenbataljons, “zwarte doodskophuzaren”. Eén van deze bataljons vormde in oktober Kerenski’s laatste gewapende steunpunt bij de verdediging van het Winterpaleis. Maar dit alles kon weinig tot de vernietiging van het Duitse militarisme bijdragen. Hierin bestond echter juist de taak. die men zich gesteld had.

Het offensief, dat het hoofdkwartier aan de geallieerden beloofd had voor de eerste dagen van de lente, werd week na week uitgesteld. Doch de entente wees tenslotte een verder uitstel krachtig van de hand. De geallieerden waren niet kieskeurig in de middelen, om een directe aanval af te dwingen. Er werden naast de pathetische bezweringen van Vandervelde ook bedreigingen met stopzetting van munitieleveranties geuit. De Italiaanse consul-generaal in Moskou verklaarde, en wel niet in de Italiaanse, maar in de Russische pers, dat de geallieerden in geval van het sluiten van een afzonderlijke vrede door Rusland volledige bewegingsvrijheid aan Japan in Siberië zouden toestaan. Liberale couranten drukten, niet in Rome, maar in Moskou, vol patriottische geestdrift deze brutale dreigementen af, waarbij zij het zwaartepunt van de kwestie van een afzonderlijke vrede op het uitstel van het offensief legden.

De geallieerden legden zichzelf ook in ander opzicht geen dwang op; zo zonden zij bijvoorbeeld welbewust uitschot aan de artillerie: 35 procent van de kanonnen. welke het buitenland geleverd had, waren na een matig schieten in twee weken onbruikbaar. Engeland legde moeilijkheden in de weg met de leningen. Daarentegen opende de nieuwe beschermer, Amerika. zonder medeweten van Engeland, aan de Voorlopige Regering een krediet van 75 miljoen dollar voor het komend offensief.

Terwijl de Russische bourgeoisie de dreigementen van de geallieerden ondersteunde en een wilde agitatie voor het offensief voerde, stelde zij zelf geen vertrouwen in dit offensief; zij tekende niet eens op de vrijheidslening. De ten val gebrachte monarchie maakte intussen van de gelegenheid gebruik. om nog eens aan zich te doen herinneren: in een verklaring aan de Voorlopige Regering uitten de Romanovs de wens, op de lening te tekenen, waaraan zij toevoegden, dat de grootte van de intekening er van zou afhangen. in hoeverre uit de staatskas gelden tot onderhoud aan de leden van de tsarenfamilie zouden toegekend worden. Dit alles las het leger, dat wist, dat en de meerderheid van de Voorlopige Regering, en de meerderheid van de hogere officieren evenals vroeger op een herstel van de monarchie hoopten.

De eerlijkheid gebiedt te vermelden, dat niet iedereen in het kamp van de geallieerden het eens was met een Vandervelde, Thomas en Cachin, die het Russische leger naar de afgrond dreven. Er werden ook waarschuwende stemmen gehoord. “Het Russische leger is slechts een facade”. zei generaal Petain, “het zal ineenstorten, zodra het in beweging komt.” In dezelfde geest liet zich verder de Amerikaanse missie uit. Andere overwegingen behielden echter de overhand. Men moest de geest van de revolutie doden. “De Duits-Russische verbroedering.” verklaarde later Painleve, “richtte zulke verwoestingen aan (faisait de tels ravages), dat een niet in beweging brengen van het Russische leger het risico van een zeer spoedige ontbinding van het leger meebracht.”

Op politiek terrein werd het offensief voorbereid door Kerenski en Tsereteli, in den beginne in het geheim zelfs voor de naaste geestverwanten. Terwijl de half ingewijde leiders nog verder over een verdediging van de revolutie bazelden, legde Tsereteli steeds meer de nadruk op de noodzakelijkheid, om het leger voor een daadwerkelijk optreden gereed te houden. Langer dan de anderen verzette zich, d.w.z. coquetteerde Tsjernov. Men onderwierp in de zitting van de Voorlopige Regering van de 17de mei de boerenminister, zoals hij zichzelf noemde, aan een hoogst pijnlijk verhoor, of het nl. waar was, dat hij in een vergadering met weinig sympathie over het offensief gesproken had. Het bleek, dat Tsjernov zich aldus uitgedrukt had: het offensief ging hem, de politicus, niets aan, dat was een zaak van de strategen aan het front. Deze lieden speelden verstoppertje zowel met de oorlog, als met de revolutie. Weliswaar slechts tot een bepaald moment.

De voorbereiding van het offensief ging natuurlijk vergezeld van een verscherpte strijd tegen de bolsjewieken. Deze werden steeds vaker ervan beschuldigd naar een afzonderlijke vrede te streven. Het inzicht, dat een afzonderlijke vrede de enige uitweg was, kwam uit de situatie zelf voort, d.w.z. uit de zwakte en uitputting van Rusland vergeleken met de overige oorlogvoerende landen. Maar niemand was nog in staat geweest de kracht van de nieuwe factor: van de revolutie, te meten. De bolsjewieken meenden, dat men slechts dan aan het vooruitzicht van een afzonderlijke vrede kon ontkomen, indien men moedig en definitief de kracht en het gezag van de revolutie tegenover de oorlog stelde. Hiertoe was voor alles noodzakelijk, het bondgenootschap met de eigen bourgeoisie te verbreken. Op de 9de juni verklaarde Lenin op het radencongres: “Indien men beweert, dat wij naar een afzonderlijke vrede streven, dan is dat niet waar. Wij zeggen: geen afzonderlijke vrede, met geen enkele kapitalist, vooral niet met de Russische. In de Voorlopige Regering heerst daarentegen afzonderlijke vrede met de Russische kapitalisten. Weg met deze afzonderlijke vrede!” “Applaus”, staat er in de notulen. Dit was het applaus van een kleine minderheid op het congres, en juist daarom een buitengewoon stormachtig applaus.

In het Uitvoerend Comité ontbrak het sommigen nog aan vastbeslotenheid, anderen wilden zich eerst met een zeer gezaghebbend orgaan dekken. Op het laatste ogenblik werd besloten ter kennis van Kerenski te brengen, dat het ongewenst was het bevel tot het offensief te geven, voordat het radencongres over de kwestie beslist had. De verklaring, welke door de bolsjewistisehe fractie in de eerste zitting van het congres werd ingediend, luidde: “het offensief kan het leger slechts definitief desorganiseren, omdat het de verschillende delen van het leger tegenover elkaar zal plaatsen,” het “congres moet weerstand bieden aan de contrarevolutionaire druk, ofwel de verantwoordelijkheid van deze politiek openlijk en geheel op zich nemen.”

Het besluit van het radencongres voor het offensief was louter een democratische formaliteit. Alles was reeds gereed. De artilleristen hielden de vijandelijke posities reeds lang in het vizier. In de legerorder aan leger en vloot van de 26ste juni zette Kerenski met een beroep op de hoogstgeplaatste, “door een aureool van overwinningen omgeven aanvoerders” de noodzakelijkheid van een onmiddellijke en krachtige slag uiteen en eindigde met de woorden: “Ik beveel u - Voorwaarts!”

Trotski sehreef in zijn artikel, dat aan de vooravond van het offensief gesehreven is en commentaar op de verklaring van de bolsjewistisce fractie op het radencongres levert: “De regeringspolitiek ondergraaft de mogelijkheid van succesvolle militaire acties... De materiële voorwaarden voor het offensief zijn buitengewoon ongunstig. De voedselvoorziening van het leger weerspiegelt het algemeen verval van de volkshuishouding, waartegen de regering in haar huidige samenstelling niet in staat is ook maar een ingrijpende maatregel te treffen. De geestelijke voorwaarden van het offensief zijn nog ongunstiger... De regering... heeft aan het leger getoond... volkomen onbekwaam te zijn, om Ruslands politiek onafhankelijk van de imperialistische geallieerden zelfstandig te bepalen. Een verdergaande ontbinding van het leger moet noodzakelijk het gevolg zijn... De massale desertie... houdt onder de huidige omstandigheden op eenvoudig het resultaat te zijn van boos opzet van een enkeling en wordt de uitdrukking van de volslagen ongeschiktheid van de regering, om het revolutionaire leger door een groot doel bijeen te houden...” Terwijl hij verder erop wees, dat de regering het niet waagde, te besluiten tot een onmiddellijke afschaffing van het adellijk grootgrondbezit, d.w.z. tot de enige maatregel, welke de achterlijke boer ervan zou kunnen overtuigen, dat deze revolutie zijn revolutie was, eindigt het artikel met de woorden: “Onder zodanige materiële en geestelijke voorwaarden moet het offensief noodzakelijkerwijs het karakter van een avontuur krijgen.”

De legerleiding geloofde bijna algemeen, dat het offensief, dat uit militair oogpunt hopeloos was, uitsluitend uit politieke overwegingen noodzakelijk was. Denikin meldde, nadat hij zijn front geïnspecteerd had, aan Broessilov: “Ik geloof niet aan het succes van het offensief.” Tenslotte maakte de ondeugdelijkheid van de legerleiding iedere hoop ijdel. De officier en patriot Stankevitsj deelt mee, dat een overwinning vanuit het oogpunt van technische voorbereiding uitgesloten was, afgezien van de morele toestand van de troepen: “Het offensief was beneden alle kritiek georganiseerd.” Een delegatie van officieren met de voorzitter van de officierenvereniging, de kadet Novosilzev, aan het hoofd, zocht de leiders van de kadettenpartij op, en waarschuwde hen, dat het offensief tot een mislukking gedoemd zou zijn en tot vernietiging van de beste troepenafdelingen zou leiden. De superieuren maakten zich met algemene frasen van de waarschuwingen af. “Men hoopte heimelijk,” zei de chef van de staf van het hoofdkwartier, de reactionaire generaal Loekomski, “dat het begin van de succesvolle gevechten wellicht de geestesgesteldheid van de massa’s zou doen veranderen en aan de superieuren de mogelijkheid zou bieden, om de aan hun handen ontglipte teugels weer strakker aan te trekken.” Dit was het eigenlijk doel: de teugels strakker aan trekken.

Het was overeenkomstig een reeds lang geleden uitgewerkt plan oorspronkelijk de bedoeling, om met de krachten van het Zuid-Westelijke front de voornaamste slag in de richting van Lemberg te leveren; aan het Noordelijk- en Westelijk front was slechts een ondergeschikte taak toegedacht. De aanval zou gelijktijdig op alle fronten beginnen. Spoedig bleek echter, dat dit plan de krachten van het legercommando verre te boven ging. Er werd daarom besloten, op de verschillende fronten, beginnend met de minder belangrijke, het één na het ander tot de aanval over te gaan. Maar ook dit bleek niet door te voeren. “Daarop besloot het opperbevel,” zegt Denikin, “van enig strategisch plan af te zien en het noodgedwongen aan de fronten over te laten, de operaties aan te vangen, naarmate zij daartoe gereed zouden zijn.” Alles werd aan de voorzienigheid overgelaten. De heiligenbeelden van de tsarina ontbraken alleen nog maar. Men poogde deze te vervangen door de heiligenbeelden van de democratie. Kerenski reisde rond, bezwoer, zegende. Het offensief begon: op de 16de juni aan het Zuid-Westelijk front; op de 7de juli aan het Westelijk front; op de 8ste aan het Noordelijk front, op de 9de aan het Roemeense front. Het overgaan tot de aanval van de laatstgenoemde drie fronten, dat eigenlijk fictief was, viel reeds samen met het begin van ineenstorting van het belangrijkste d.w.z. het Zuid-Westelijk front.

Kerenski meldde aan de Voorlopige Regering: “Vandaag is het ’t grote feest van de revolutie. Op de 18de juni is het Russische revolutionaire leger met de grootste geestdrift tot de aanval overgegaan.” “De lang verbeide gebeurtenis is gekomen,” schreef de “Rjetsj”, het blad van de kadetten, “waardoor de mooie dagen van de Russische revolutie ineens weer teruggekeerd zijn.” Op de 19de juni declameerde de grijsaard Plechanov op een patriottische meeting: “Burgers! Als ik u vraag, welke dag het vandaag is, zult gij mij zeggen: maandag. Maar dat is een vergissing: vandaag is het zondag, een zondag voor ons land en voor de democratie van de gehele wereld. Rusland, dat het juk van het tsarisme afgeworpen heeft, heeft besloten, ook het juk van de vijand af te werpen.” Tsereteli verklaarde op dezelfde dag op het radencongres: “Een nieuwe bladzijde in de geschiedenis van de grote Russische revolutie begint... niet alleen de Russische democratie moet de successen van ons revolutionair leger met blijdschap begroeten, maar ook... al diegenen, die werkelijk een strijd tegen het imperialisme willen.” De patriottische democratie had alle sluizen van welsprekendheid opengezet.

De courant en brachten inmiddels de verheugende tijding: “De Parijse beurs begroet het Russisch offensief met een stijging van alle Russische waardepapieren.” De socialisten poogden de stabiliteit van de revolutie af te lezen uit de koerslijst. De geschiedenis leert echter, dat de beurs zich beter voelt, naarmate het de revolutie slechter gaat.

De arbeiders en het garnizoen van de residentie waren geen ogenblik door de golf van kunstmatig opgewarmd patriottisme meegesleurd. Het Nevski-Prospect bleef het toneel daarvan: “Wij begaven ons op het Nevski,” vertelt de soldaat Tsjinenov in zijn memoires, “en poogden tegen het offensief te agiteren. De bourgeois stortten zich met paraplus op ons... Wij grepen de bourgeois, sleepten hen naar de kazernes... en zeiden hen, dat zij morgen naar het front gezonden zouden worden.” Dit waren reeds symptomen van de naderende burgeroorlog: de Julidagen kwamen naderbij. Op de 21ste juni besloot het regiment mitrailleurs in Petrograd in een algemene vergadering: “Wij zullen in de toekomst slechts dan troepen naar het front zenden, indien de oorlog een revolutionair karakter heeft...” Op het dreigement met ontbinding antwoordde het regiment, dat het zich niet zou laten afschrikken door de ontbinding “van de Voorlopige Regering en de organisaties, welke deze ondersteunden.” Wij vernemen hier weer een dreigende klank, welke verre vooruit liep op de bolsjewistische agitatie.

De kroniek der gebeurtenissen vermeldt onder de 23ste juni: “Afdelingen van het IIde leger veroverden de eerste en de tweede vijandelijke loopgravenlinie...” En terstond daarop: “Er zijn in de fabriek van Baranovski (zesduizend arbeiders) nieuwe verkiezingen voor de Petrogradse sovjet gehouden. Er werden in de plaats van drie sociaal-revolutionairen drie bolsjewieken gekozen.”

De samenstelling van de Petrogradse sovjet was tegen het einde van de maand reeds zeer gewijzigd. Weliswaar nam hij op de 20ste juni nog een resolutie ter begroeting van de oprukkende troepen aan. Doch met welke meerderheid? 472 tegen 271 stemmen en 39 stemonthoudingen. Dit is een geheel nieuwe machtsverhouding, welke wij nog niet tegengekomen zijn. De bolsjewieken vormen tezamen met de linkse groepjes mensjewieken en sociaal-revolutionairen reeds twee vijfden van de sovjet. Dit betekent dat de tegenstanders van het offensief een stellige meerderheid in de bedrijven en in de kazernes hebben.

De sovjet van de wijk Vyborg nam op de 24ste juni een resolutie aan, waarvan ieder woord een mokerslag was: “Wij protesteren tegen de avonturiers van de Voorlopige Regering, welke tot een offensief voor de oude roofzuchtige verdragen overgaan... en wij schuiven de gehele verantwoordelijkheid voor deze offensiefpolitiek op de Voorlopige Regering en de mensjewistische en sociaal-revolutionaire partijen, die haar ondersteunen.” De wijk Vyborg, die na de Februari-omwenteling op de achtergrond gedrongen was, nam nu vol vertrouwen weer de eerste plaats in. De Vyborgse sovjet werd reeds geheel door de bo1sjewieken beheerst.

Alles hing nu van het verder verloop van het offensief, d.w.z. van de soldaten in de loopgraven, af. Welke veranderingen werden door het offensief in het bewustzijn van hen, die het te volvoeren hadden, teweeggebracht? Onbewust streefden zij naar vrede. Niettemin gelukte het aan de regeerders juist dit streven tot op zekere hoogte, althans bij een deel van de soldaten en voor een korte tijd, om te zetten in bereidwilligheid tot de aanval.

De soldaten hadden na de omwenteling een spoedige vredessluiting van de nieuwe regering verwacht en waren bereid geweest tot op dat tijdstip het front te verdedigen. De vrede kwam echter niet. De soldaten begonnen, gedeeltelijk onder invloed van de bolsjewieken, voornamelijk echter op zoek naar een eigen weg, om tot vrede te geraken, pogingen tot verbroedering met de Duitsers en Oostenrijkers te doen. Nu begon er echter van alle kanten een hetze tegen de verbroedering. Bovendien bleek, dat de Duitse soldaten nog lang niet gehoorzaamheid aan hun officieren weigerden. Zo nam de verbroedering, die niet tot vrede geleid had, weer af.

Intussen was er feitelijk een wapenstilstand aan het front, welke door de Duitsers benut werd voor enorme troepenverplaatsingen naar het Westfront. De Russische soldaten zagen, hoe de vijandelijke loopgraven leegliepen, de machinegeweren verwijderd, de kanonnen weggevoerd werden. Hierop was juist het plan van de morele voorbereiding van het offensief gebaseerd. Men prentte de soldaten systematisch in, dat de vijand volkomen verzwakt was en dat zijn krachten niet meer toereikend waren, dat hij in het westen door Amerika in het nauw gebracht werd en dat een lichte stoot van onze kant voldoende was, om het vijandelijk front uiteen te doen vallen en vrede voor ons te verkrijgen. De regeerders zelf geloofden geen moment daaraan. Zij vertrouwden echter daarop, dat het leger niet meer in staat zou zijn de oorlogsmachinerie stop te zetten, nadat deze eenmaal in beweging gezet was.

Daar noch de diplomatie van de Voorlopige Regering, noch de verbroedering tot het doel geleid hadden, neigde een deel van de soldaten ongetwijfeld tot de derde weg: de stoot toebrengen, waardoor de oorlog moest ophouden. Een afgevaardigde van het front gaf op het radencongres de stemming van de soldaten precies zo weer: “Voor ons ligt het Duitse front, dat nu in hoge mate van troepen ontbloot is; er staan nu geen kanonnen tegenover ons; als wij erop los slaan en de vijand overhoop lopen, zijn wij dichter gekomen bij de vrede, waarnaar wij allen snakken.”

De vijand bleek aanvankelijk inderdaad zeer zwak en trok zich terug, zonder strijd te leveren, iets, waartoe de aanvallers trouwens ook niet in staat zouden geweest zijn. De vijand stortte echter niet ineen, maar formeerde zich opnieuw en concentreerde zijn krachten. Nadat de Russische soldaten twintig à dertig kilometer voortgerukt waren, aanschouwden zij een toneel, dat hun uit de ervaring van de afgelopen jaren maar al te goed bekend was: de vijand wachtte hen in de nieuwe versterkte stellingen af. En daar bleek ook, dat de soldaten, al voelden zij er nog zo voor een stoot toe te brengen, om de vrede te bereiken, geenszins de oorlog wilden. Terwijl zij met geweld, morele pressie en vooral misleiding in de oorlog gesleept waren, maakten zij des te verontwaardigder halt.

“Na een artilleristische voorbereiding, zo groot en krachtig als men van Russische kant nog niet aanschouwd had,” schrijft de Russische geschiedschrijver van de wereldoorlog, generaal Sajontsjkowski, “bezetten de troepen nagenoeg zonder verliezen de vijandelijke stelling en wilden niet verder oprukken. Er begon een massale desertie, gehele troepenafdelingen verlieten de stellingen.”

De Oekraïnse politicus Dorosjenko, voormalig commissaris van de Voorlopige Regering in Galicië, vertelt dat er na de inname van de stad Galitsj en Kaloesj “in Kaloesj terstond een vreselijk pogrom tegen de bevolking volgde, uitsluitend tegen Oekraïers en joden - de Polen liet men ongedeerd. Het pogrom werd geleid door een of andere kundige hand, welke vooral in de richting van de Oekraïnse instellingen voor culturele ontwikkeling in de stad wees. “De beste, door de revolutie het minst gedemoraliseerde troepenafdelingen,” die met de grootste zorgvuldigheid voor het offensief uitgezocht waren, namen aan het pogrom deel. Nog duidelijker toonden echter de leiders van het offensief, de vroegere tsaristische officieren, die beproefde organisators van pogroms waren, hun ware aangezicht.

De comitées en commissarissen van het IIde leger telegrafeeren op de 9de juli aan de regering: “Het Duitse offensief, dat op de 6de juli aan het front van het IIde leger begonnen is, ontwikkelt zich tot een ontzaglijke ramp... Er heeft in de stemming van de troepen, die tot voor kort met een heldhaftige inspanning van de minderheid in beweging gebracht werden, een krasse en catastrofale ommekeer plaats. Het elan tot de aanval is snel ineengezakt. Het merendeel van de troepenafdelingen bevindt zich in een toestand van steeds sneller voortgaande ontbinding. Er kan geen sprake meer zijn van superieuren en gehoorzaamheid, overredingen en vermaningen hebben hun kracht verloren, - zij worden met dreigementen of zelfs met doodschieten beantwoord. “

De opperbevelhebber van het Zuid-Westelijk front vaardigde met toestemming van de commissarissen en comitées een bevel uit, om op vluchtelingen te schieten.

Op de 12de juli keerde de opperbevelhebber van het Westelijk front, Denikin, naar zijn staf terug met vertwijfeling in het hart en met het volledig besef, dat het laatste sprankje hoop op... een wonder verdwenen was.

De soldaten wilden niet vechten. De troepen in de etappe, tot welke de verzwakte troepenafdelingen zich na de bezetting van de vijandelijke loopgraven wendden tot aanvulling van de gelederen, antwoordden: “Waarom zijt gij tot de aanval overgegaan? Wie heeft u dit bevolen? Men moet de oorlog beëindigen, maar niet aanvallen.” De commandant van het 1ste Siberische korps, dat voor een van de beste doorging, meldde dat de soldaten bij het invallen van de nacht in troepen, compagniesgewijs, de niet aangevallen eerste linie begonnen te verlaten. “Ik begreep, dat wij superieuren onmachtig waren, om de elementaire geestesgesteldheid der soldaten te veranderen, en heb bitter, bitter en lang geweend.”

Een compagnie weigerde zelfs, om aan de vijand een pamfet over de inname van Galitsj toe te werpen, zolang er niet een soldaat aanwezig was, die eerst de Duitse tekst in het Russisch kon vertalen. Dit feit laat zien, hoe groot het wantrouwen van de soldaten tegenover de leiding was, zowel tegenover de oude, als tegenover de nieuwe, die van februari. De eeuwenlang gedulde verguizingen en mishandelingen kwamen op vulkanische wijze tot uitbarsting. De soldaten voelden zich wederom bedrogen. Het offensief leidde niet tot de vrede, maar tot de oorlog. De soldaten wilden echter geen oorlog en zij hadden gelijk. De patriotten, die zich in het achterland verborgen hielden, hetzten en brandmerkten de soldaten als lafaards. Maar de soldaten hadden gelijk. Zij werden geleid door een juist nationaal instinct, voortgekomen uit het bewustzijn van onderdrukte, bedrogen, geschonden, door revolutionaire hoop opgeheven en dan weer in de bloedige trog neergesmeten mensen. De soldaten hadden gelijk. De voortzetting van de oorlog kon het Russische volk niets brengen dan nieuwe offers, vernederingen, noden, niets dan verscherping van de binnenlandse en buitenlandse knechtschap.

De patriottische pers, niet alleen die van de kadetten, maar ook die van de socialisten, was in het jaar 1917 onvermoeid, om met de Russische soldaten, de deserteurs en lafaards, de heldhaftige bataljons van de Grote Franse Revolutie te vergelijken. Deze vergelijkingen verraden niet alleen een gemis aan inzicht in de dialectiek van het revolutionair proces, maar ook een volkomen gemis aan historische kennis.

De eminente veldheren van de Franse Revolutie en het keizerrijk begonnen steeds met disciplinebreuk en desorganisatie; Miljoekov zou zeggen met bolsjewisme. De latere maarschalk D’Avoust overtrad als luitenant D’Avoust in de jaren 1789 tot 1790 maandenlang de discipline in het garnizoen Aisdenne, doordat hij de superieuren verjoeg. In geheel Frankrijk voltrok zich tot aan het midden van het jaar 1790 een proces van volkomen verval van het oude leger. De soldaten van het regiment te Vincennes dwongen de officieren, om tezamen met hen de maaltijd te gebruiken. De vloot joeg haar officieren weg. In twintig regimenten hadden gewelddaden tegen de legerleiding plaats. In Nancy zetten drie regimenten hun officieren gevangen. Na 1790 houden de leiders van de Franse Revolutie niet op, telkens weer naar aanleiding van de militaire excessen op te merken: “De uitvoerende macht is de schuld ervan, omdat zij de officieren, die de revolutie vijandig gezind zijn, niet afzet.” Het is merkwaardig dat zowel Mirabeau, als Robespierre voor ontbinding van het oude officierenkorps pleitten. De eerste wilde zo snel mogelijk een straffe discipline instellen. De laatste wilde de contrarevolutie ontwapenen. Beiden hadden echter begrepen, dat het oude leger afgedaan had. De Russische revolutie voltrok zich weliswaar, anders dan de Franse, gedurende een oorlog. Daaruit vloeit echter geenszins een uitzondering op de door Engels opgestelde historische wet voort. Integendeel, de omstandigheden van de langdurige en ongelukkige oorlog vermochten het proces van revolutionaire ontbinding van het leger slechts te verhaasten en te verscherpen. Het mislukt en misdadig offensief van de democratie deed het overige. De soldaten zeggen nu reeds algemeen: “Er is genoeg bloed vergoten! Waartoe die vrijheid en grond, als wij er niet meer zullen zijn?” Wanneer de verlichte pacifisten proberen, om de oorlog met rationalistische argumenten af te schaffen, maken zij zich eenvoudig belachelijk. Wanneer echter de gewapende massa’s beginnen, verstandelijke argument en tegen de oorlog in te brengen, betekent dit het einde van de oorlog.