Geschreven: 2 maart 1919
Bron: Onze polittieke partijen, nr. 2 - nv Boekhandel en Uitgeversmaatschappij Ontwikkeling Amsterdam
Deze versie: Spelling aangepast en matige modernisering van het Nederlands
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De toestand waarin op dit ogenblik de wereld zich bevindt is van dien aard, dat de geest en de verbeelding der mensen sterk getroffen worden door de uiterlijke verschijnselen. De dramatische wijze waarop de gebeurtenissen heden ten dage zich voltrekken, werkt er maar al te zeer toe mede, om de reële inhoud van wat er geschiedt minder scherp te doen zien en te ontleden. Wanneer men gadeslaat wat in Rusland en Duitsland voorvalt, komt men er maar al te gemakkelijk toe, om door te veel te letten op het uiterlijke daarvan, het juiste begrip omtrent de wereldhistorische en politieke betekenis van dat gebeuren uit het oog te verliezen. De arbeidersklasse evenwel, de sociaaldemocraten en allen die de in wording zijnde nieuwe wereld moeten helpen opbouwen, in het bijzonder echter de leiders van het heden naar de nieuwe toekomst, zijn vóór alles verplicht zich rekenschap te geven van de wezenlijke betekenis van de gebeurtenissen en er voor te waken zich niet op een dwaalweg te laten voeren door de verwarring, door de invloed van de uiterlijke omstandigheden op het gevoelsleven ontstaan.
Zo heb ik dan ook, toen ik van het bestuur van de Luzerne Grütli-vereniging de vererende uitnodiging ontving een rede te houden, gemeend er goed aan te doen te trachten in korte trekken de politieke betekenis van wat om ons heem geschiedt te schetsen en vast te stellen, om daaruit de praktische conclusies te trekken met het oog op de politieke taak van de Socialistische Internationale voor de naaste toekomst. Gaarne gaf ik gevolg aan de wens, om de rede, door haar in brochurevorm te doen verschijnen, onder het bereik van een groter publiek te brengen, ook omdat het daardoor mogelijk was, enige punten iets meer uit te werken.
Wanneer ik spreek van de politieke taak van de Socialistische Internationale, wil ik daarmee geenszins zeggen dat datgene wat ik hierna als de taak van deze beweging zal beschouwen geacht moet worden uitsluitend haar arbeid en haar taak te zijn. De sociaaldemocratie heeft er zich steeds op laten voorstaan, te zijn de politieke uitdrukking van de historische noodzakelijkheid van onze tijd. De arbeidersklasse wordt door ons beschouwd als te zijn, de grote historische factor voor de omvorming van de wereld en wanneer ik dus in dit verband spreek van de politieke taak van de sociaaldemocratie en van de Socialistische Internationale, dan wil ik daarmee te kennen geven dat datgene wat haar taak is, tevens historisch noodzakelijk is. Voor zover zij verder mocht gaan dan die historische noodzakelijkheid toelaat, zou haar werk tevergeefs zijn en in plaats van een schrede voorwaarts, een schrede terug blijken te zijn. De volksgroepen echter, die geen belang hebben bij het grootkapitalisme, in het bijzonder de kleine landbouwers, kleine middenstanders, intellectuelen, ja allen die de lessen van de wereldoorlog hebben begrepen, zullen moeten inzien dat de taak die voor de naaste toekomst rust op de internationale sociaaldemocratie, ook de hun is.
Twee wereldhistorische gebeurtenissen hebben sedert de 18e eeuw plaats gevonden, ten eerste de Franse Revolutie en ten tweede de Wereldoorlog. Tot aan de aanvang van de Wereldoo1log beheerste de Franse Revolutie het gehele denken en speciaal het politieke voelen en streven van de beschaafde wereld. Haar leuze was: vrijheid en democratie. Om deze denkbeelden in praktijk te kunnen brengen wierp zij de overleefde economische en politieke organisatie van het feodalisme omver. Zij droeg de leiding van de volkeren aan de bourgeoisie over.
Thans is de wereldoorlog gekomen die nog dieper ingreep in de verhoudingen, het denken en de organisatie van de huidige generatie als de Franse Revolutie het destijds deed. Het wachtwoord van de Wereldoorlog wordt – als ik het goed zie – met elke dag duidelijker: organisatie. Een nieuwe methode, een nieuw denken, een nieuw politiek voelen gaan de plaats innemen van hetgeen ons de Franse Revolutie naliet. De leuze van deze nieuwe era zal niet meer zijn: democratie en vrijheid. Echter niet in deze zin, dat men de democratie zal vernietigen en de oorlog zou gaan verklaren aan de vrijheid. Wereldhistorisch voltrekt de ontwikkeling zich aldus: bestaande vormen en gedachten moeten zich uitleven en wanneer de tijd gekomen is, dat zij door nieuwe moeten worden vervangen, dan richt zich het nieuwe op, op de bodem van het gevestigde oude. Wanneer ik dus zeg dat de leuze van de Wereldoorlog niet meer democratie en vrijheid is, wil dit niet zeggen dat het tegen democratie en vrijheid zal ingaan, maar dat de wereld op de grond van de eenmaal veroverde democratie en vrijheid zich verder zal ontwikkelen en dat ieder van deze begrippen juist door de nieuwe reorganisatie van de maatschappij, meer zal worden uitgebouwd en meer inhoud krijgen zal. Onze tegenwoordige tijd heeft een sterke drang gebracht naar internationale organisatie, omdat de wereldoorlog in laatste instantie is ontstaan tengevolge van onze anarchistische productiewijze en de anarchistische internationale verhoudingen waarin de volkeren tot elkander stonden. Daarnaast zien wij thans voor onze ogen het streven naar nieuwe nationale organisatie van staten en volken.
Dit zoeken naar internationale organisatie vindt zijn uitdrukking in de “Volkerenbond”. Hierin vindt men het grote verlossingswoord van onze tijd, omdat men van hoog tot laag erkennen moet de onhoudbaarheid van de anarchie in de volkenrechtelijke, economische en andere verhoudingen tussen de verschillende volkeren. Uit deze anarchie ontstond de chaos, de vernietiging, de massamoord. Zal de mensheid verder willen leven en op haar weg naar hoger ontwikkeling verder willen voortgaan, dan is allereerst noodzakelijk dat datgene wat voor honderd jaren nog was een droom van filosofen, door haar gemaakt wordt tot een stuk praktische politiek, namelijk: het in het leven roepen van een internationale organisatie die zulke rampen voor goed onmogelijk maakt. De wereldoorlog is een gevolg van de heerschappij die de grootkapitalistische bourgeoisie bezat over de regeringen. Deze laatsten hebben zich laten drijven en door haar eigen wezen moeten laten drijven, door de naar verhouding kleine klieken in de verschillende landen, die de banken, de grootindustrie en het wereldverkeer beheersten. De kapitalistische productiewijze streeft er in elk land naar zich buiten haar eigen nationale grenzen op de wereldmarkt uit te breiden. Staat en regering worden daarbij ter bereiking van hun doel door de leiders van die productie gebezigd. Protectionisme, economische conflicten enerzijds, geweldpleging anderzijds zijn daarvan de gevolgen. Daardoor geraakten de verschillende staten al meer en meer verbitterd op elkaar, en tengevolge daarvan ontstond die sluimerende oorlogstoestand, die reeds sedert enige tientallen jaren Europa en de wereld tot een vulkaan maakte en die men eufemistisch met de naam van “gewapende vrede” betitelde. Wat is begrijpelijker dan dat allen die een herhaling van oorlogen willen onmogelijk maken, hun ogen in de eerste plaats richten op deze kleine heerszuchtige, egoïstische grootkapitalistische groepen? En zo is overal onder de massa’s het verlangen ontstaan, om, waar enerzijds door middel van een Volkerenbond een internationale organisatie voor de Vrede getracht wordt te vestigen, anderzijds in eigen land de leiding, ja de gehele invloed op de politieke leiding van hun land te ontnemen aan deze groepen, die in laatste instantie voor de oorlog verantwoordelijk zijn.
De wereldoorlog kan terecht als de ineenstorting van het kapitalistische stelsel worden beschouwd, immers een stelsel dat in plaats van beschaving en vooruitgang slechts ondergang en chaos sticht, heeft zijn eigen onhoudbaarheid bewezen. En wanneer wij thans in Europa, in de landen waar de revolutie woedt, zien dat de socialistische arbeidersklasse de leiding van die revolutie neemt, dan spruit dit daaruit voort, dat ieder gevoelt dat met deze wereldoorlog het stelsel van de bourgeoisie heeft afgedaan. Hij die deze tijd wil begrijpen en dienstbaar maken wil aan de vooruitgang, dient deze conclusie rustig te overdenken en op haar juiste waarde te schatten.
Het socialisme was voor de oorlog, ik zeg het eerlijk, daar ik zelf socialist ben, slechts einddoel, einddoel, waarvan Bernstein eenmaal zei: “Het einddoel is mij niets, de beweging is mij alles.” Thans is het socialisme, het stelsel dat het bedrijfswezen, de leiding van het economische leven aan de particuliere kapitalist wil ontnemen, niet meer einddoel. De ineenstorting van het kapitalisme heeft het socialisme als eerste actueel punt op onze dagagenda geplaatst. Wij sociaaldemocraten hebben ons gedurende de laatste 25 jaren speciaal tot doel gesteld de opvoeding van de arbeidersklasse en haar verheffing in sociaal, politiek en economisch opzicht. Wij hebben gestreden voor sociale hervormingen, verkorting van de arbeidstijd, sociale verzekering, sociale voorzorg in verschillende opzichten, de politieke vrijheid en democratie. Deze arbeid is nog niet geheel volbracht en gaat in het bijzonder in deze onrustige tijden in sneller tempo vooruit dan ooit te voren. Wij hebben het socialisme altijd beschouwd en konden ons het niet anders indenken dan als datgene wat komen zou zodra de arbeidersklasse de politieke rijpheid en het intellectuele weerstandsvermogen zou hebben bereikt, die voor het beheersen van het economische en politieke leven noodzakelijk zijn.
De oorlog dwingt ons echter ons werk in sneller tempo te verrichten; de oorlog heeft ons einddoel als punt één op de dagorde geplaatst. Wanneer wij de betekenis van de revoluties die in Rusland en elders thans plaats vinden, rustig en eerlijk willen beoordelen, dan dienen wij dit te begrijpen. Welke ook de directe aanleiding tot deze revoluties geweest moge zijn, zij zijn socialistische revoluties geworden en moesten dit worden, nadat de arbeidersklasse in al deze revolutionaire landen: Rusland, Hongarije, Oostenrijk, Duitsland, de leiding in de revolutionaire regeringen op zich had genomen. Het is dezelfde arbeidersklasse, die, nadat zij lange tijd slechts had gevraagd om wat beter betaald en niet al te erg uitgebuit te worden, thans de eis stelt dat geheel en al een eind aan de uitbuiting wordt gemaakt. Het proletariaat voelt zich door deze revolutie omhoog gevoerd tot het punt waarop het de leiding van de maatschappij niet voor een korte poos, maar duurzaam op zich nemen kan. En van allen die thans in de regeringen een plaats ingenomen hebben, eisen de arbeiders van de verschillende landen, waar de revolutie een feit is, dat door hen socialistisch werk wordt gedaan. En ook de beroeringen in de arbeidersklasse zelf, die de toestand thans in Duitsland en elders zo moeilijk maken, vinden hun grond daarin, dat men regeringen wenst die socialistisch werk leveren, niet alleen op politiek, maar vóór alles op sociaaleconomisch gebied.
Socialisering is dus het vraagstuk niet slechts van de toekomst, maar ook van het heden geworden. De burgerlijke staat echter kan, ook niet bij volledige democratisering, plotseling, ineens het socialisme invoeren. Hij kan staatsmonopolies in het leven roepen. Staatsmonopolie is echter nog geen socialisme. Hoogstens kan de hedendaagse staat zich het kapitalistisch grootgrondbezit en de particuliere monopolistische bedrijven toe-eigenen. Een andere vraag is, of hij deze zonder ingrijpende politieke reorganisatie goed beheren en verder tot ontwikkeling brengen kan. Een eerste eis in deze moeilijke tijd is echter de voortzetting, uitbreiding en goedkoper maken van de productie.
Dat is de zorg voor het heden en iedere partij die de leiding heeft, moet deze taak weten te vervullen. Deze zorg voor het heden verzwaart de snelle invoering van het economisch systeem voor de naaste toekomst. Dit systeem eist een ander politiek systeem dan de tegenwoordige burgerlijke staat. Wil men aan de eis van de tijd, de socialisering voldoen, dan is nodig, dat begonnen wordt met een verandering van het politieke stelsel, met een verandering van de staatsinrichting, waardoor het bedrijfsleven evenzeer aan de controle van het volk wordt onderworpen als dit tot heden het geval is met het politieke leven en met de openbare diensten. Tot dit doel dient een nieuwe organisatievorm te worden geschapen, door middel waarvan het bedrijfsleven, voor zover het daarvoor rijp is en wordt, ingevoegd wordt in het staatsmechanisme, zonder echter de onafhankelijkheid en soevereiniteit in eigen kring er bij in te boeten, die aan het privaatbedrijf zulk een voorsprong geeft boven het bureaucratische staatsbedrijf. Hier krijgen wij dus te doen met het vraagstuk van de nationale organisatie, de organisatie van de staat, zodanig dat deze er toe geschikt wordt gemaakt om de socialisering tot stand te brengen. In Rusland heeft men dit probleem op papier opgelost, op een manier echter die het land in ellende en ruïnering gedompeld heeft. In de andere revolutionaire landen maakt het zoeken naar deze nieuwe organisatie een onderwerp van strijd uit onder de socialistische partijen onderling.
De weigering van het Internationale Socialistencongres van Stuttgart in 1907, om een door mij voorgestelde studiecommissie in te stellen tot het uitwerken van een sociaaldemocratisch politiek systeem, wreekt zich thans geweldig.
Hiermee heb ik in het algemeen het thema aangegeven dat het onderwerp uitmaakt van mijn rede. Laat ik thans nader ingaan op het vraagstuk van de internationale organisatie, de Volkerenbond, zoals de internationale sociaaldemocratie op haar conferentie van Bern dit heeft gesteld, om daarna een korte vergelijking te maken tussen datgene wat Bern wilde en wat Parijs ontwierp.
Als men de Berner-resolutie over die Volkerenbond leest, zal men zien dat haar aanhef overeenstemt met de beschouwing die ik hierboven uiteenzette, dat verwezenlijking van het socialisme thans eis des tijds is. Deze aanhef luidt als volgt: “De vereniging van de volkeren tot een innige gemeenschap, behoorde van oudsher tot de voornaamste idealen van de Socialistische Internationale. Dit ideaal vloeit voort uit de solidariteit van de proletariërs van alle landen en uit het socialistische einddoel dat niet nationaal, doch slechts internationaal te verwezenlijken is. De wereldoorlog heeft het socialistische ideaal van een volkerengemeenschap gemaakt tot een dringende taak voor de huidige tijd ook voor de niet-socialisten.”
Van uit dit gezichtspunt beschouwt de Socialistische Internationale allereerst de Volkerenbond. Deze dient niet alleen tot doel te hebben, de militaristische oorlogen door middel van volkomen ontwapening en instelling van een internationaal scheidsgerecht onmogelijk te maken, maar ook de economische oorlogen te doen verdwijnen door vrijhandel, het zg. “open deur”-stelsel in de koloniën, internationale controle over de grote internationale verkeerswegen enz.
Daarom is het belangrijkste wat de Berner-resolutie bevat aangaande het doel van de Volkerenbond omschreven in de volgende passage van de resolutie: “De Volkerenbond moet zich kunnen ontwikkelen tot een orgaan dat de voortbrenging en verdeling van de grondstoffen en levensmiddelen over de gehele wereld controleert, met het doel een zo groot mogelijke productie te verkrijgen.”
Is dit nu voor mij het belangrijkste omdat ik socialist ben? Neen, maar omdat ik een duurzame vrede wil; omdat ik wil dat het resultaat, dat de gehele wereld van de Volkerenbond verwacht, ook bereikt zal worden. Wanneer ik er van uit ga dat de diepste oorzaak van de verhoudingen waaruit de wereldoorlog voortvloeide, daarin bestaat dat de behoefte aan economische expansie van de verschillende landen in gevallen van nood zich slechts kan bevredigen door de strijd met de wapenen, dan volgt daaruit onmiddellijk, dat, wanneer een Volkerenbond werkelijk resultaat hebben zal, werkelijk een oorlog onmogelijk zal maken of althans hem doen vermijden, hij deze economische expansie dan langs vredelievende weg moet mogelijk maken. Een Volkerenbond zoals deze thans in Parijs wordt in elkaar gezet, die zich juist ten doel gesteld ziet aan zekere volkeren hun expansieve kracht geheel te ontnemen, althans minstens zeer te bemoeilijken, zulk een Volkerenbond kan nimmer de werkelijke oorzaak van de oorlog uit de wereld helpen. Integendeel, zulk een Volkerenbond draagt reeds de kiem van nieuwe oorlogen in zich. Voor de oorlog (1911-1913) werd in de Neue Zeit, het tijdschrift van Kautsky, de vraag besproken, in hoeverre het mogelijk zou zijn dat, nog vóór dat het socialisme overal in zijn gehele omvang zou bestaan, toch een soort overeenkomst tussen de verschillende staten gemaakt zou kunnen worden om aan elkaar langs vredelievende weg de mogelijkheid van expansie te verschaffen. Dit is thans het vraagstuk dat de Volkerenbond zal hebben op te lossen. Alleen daardoor zou hij de vulkanische toestand die tot de oorlog gevoerd heeft een einde doen nemen. Zijn voornaamste taak moet dus geacht worden op economisch gebied te liggen, door er naar te streven dat vanuit een algemeen standpunt en gezichtspunt door een internationale organisatie er voor wordt gezorgd dat ieder land de grondstoffen kan bekomen die voor zijn industrie nodig zijn, dat de uitvoerhandel van de verschillende landen in zekere banen gestuurd wordt, zodat ieder volk zich ontwikkelen en de produceren kan waartoe het het beste in staat is, en dat deze vraag niet beheerst wordt door de sympathie of antipathie voor deze of gene natie of door de gewelddadige overmacht van het ene volk over het andere, maar door dat wat de betreffende passage in de Berner-resolutie bevat: “De wil om de grootst mogelijke productie voor de gehele wereld te verkrijgen.” De eerste plicht van de Socialistische Internationale is wel, al het mogelijke te doen, om te zorgen dat deze gedachte in de te stichten Volkerenbond werkelijkheid wordt.
Voorts bevat de Berner-resolutie met betrekking tot de Volkerenbond nog de volgende bepalingen:
1. Hij moet worden samengesteld uit de gedelegeerden van de volksvertegenwoordigingen, niet uit gedelegeerden van de regeringen.
2. Alle staten, die georganiseerd zijn op de grondslag van het recht van zelfbestemming, moeten daarin met gelijke rechten en plichten vertegenwoordigd zijn.
3. Hij moet de volkeren die nog niet in het bezit zijn van het recht van zelfbestemming, beschermen en hun ontwikkeling in de richting van deze zelfbestemming verzekeren.
4. Hij moet instellen een internationaal hof van bemiddeling en als scheidsgerecht over conflicten van allerlei aard tussen de verschillende staten.
5. Dit hof zal bevoegd zijn om, wanneer de noodzakelijkheid van grenswijzigingen ontstaat, daarover te beslissen na overleg met de betrokken volken. Het moet ook waken over de verwezenlijking van de rechten van de verschillende nationaliteiten, zowel wat betreft minderheden als meerderheden.
6. De eerste taak van de Volkerenbond is, elke oorlog en alle bewapeningen te verbieden, door alle staande Legers te ontbinden en een volledige ontwapening tot stand te brengen. Zolang deze ontwapening nog niet tot stand is gekomen, dienen de gewapende troepen, waarvan de vorming door de internationale toestand noodzakelijk mocht zijn geworden, te staan onder controle van de Volkerenbond.
7. Zonodig zal de Volkerenbond zijn beslissingen doen uitvoeren door middel van economische dwangmaatregelen.
8. Hij zal alle economische conflicten voorkomen (zie hierboven) en geen tolrechten mogen zonder zijn toestemming worden ingevoerd.
9. Voor wat betreft de controle over productie en distributie, zie hierboven.
10. Hij zal de inrichting, ontwikkeling en controle ter zake van het internationaal arbeidersrecht ter hand nemen.
Ten slotte verklaart de resolutie:
a. Dat de Volkerenbond, met het oog op het weer opleven van de kapitalistische tendensen, naarmate de indrukken van de oorlog zich vervluchtigen, zich slechts ten volle kan ontwikkelen en zijn hoge taak slechts in die mate zal kunnen vervullen, naarmate de arbeidersklasse met al haar invloed en stuwkracht achter hem staat, en
b. dat hij des te groter resultaten zal bereiken, in dezelfde mate als in ieder land de macht van de arbeidersklasse toeneemt, het proletariaat zich van zijn internationale taak meer bewust wordt, de oppositie van de arbeidersklasse tegenover elke geweldpolitiek van hun regeringen energieker wordt, het socialisme meer wordt verwezenlijkt en de nieuwe Socialistische Internationale haar krachten meer en meer consolideert.
Op de taak die hieruit voor die socialistische arbeidersbeweging van die verschillende landen voortvloeit, kom ik straks nog terug.
Een tweede en meer directe aanleiding tot de wereldoorlog vormde het nationaliteitsvraagstuk. De onverdraaglijke toestand van de van dynastieke en kapitalistische belangen afhankelijk gemaakte naties en nationaliteiten heeft inderdaad voor het ontstaan van de wereldoorlog wel de grootste betekenis gehad. De annexatie van Bosnië en Herzegovina is wel de belangrijkste directe aanleiding tot de wereldoorlog geweest. De annexatie van Elzas-Lotharingen, die als een rode draad door de geschiedenis van 1870 tot heden heenloopt, riep die vijandige constellatie in het leven, die het Duitse militarisme en daarmee ook het militarisme van de andere volken op de spits dreef en ieder conflict dat in de laatste 45 jaar opdoemde, werd door het bestaan van het vraagstuk Elzas-Lotharingen weer verscherpt. Het vraagstuk van de nationaliteiten, het vraagstuk van de vrijheid van de volkeren, is daardoor het brandende vraagstuk, waarvan de oplossing aan de Volkerenbond dient te worden opgedragen.
Niet altijd heeft de internationale sociaaldemocratie een duidelijk standpunt tegenover dit nationaliteitenvraagstuk ingenomen. Ik ben niet van mening dat men haar, noch wat het ontstaan van de oorlog betreft, noch wat betreft het militarisme, enig verwijt kan maken. Zij heeft de oorlog niet kunnen tegenhouden, zij was een minderheid, zij vormde nergens een regeermacht, zij is meegesleept geworden evenals gehele volkeren, niet alleen de sociaaldemocraten, maar ook de syndicalisten. Zonder onderscheid van kleur en nuance heeft men zich aan het noodlot dat de oorlog over de wereld bracht, onderworpen. Wat echter het nationaliteitenvraagstuk betreft kan men de Internationale inderdaad wel verwijten dat zij aan dit vraagstuk nimmer voldoende aandacht heeft geschonken. Zeker, wij hebben in 1896 in Londen een resolutie aangenomen, waarin het streven van de verschillende nationaliteiten naar zelfbestuur door ons werd gebillijkt en aan dit streven de steun van de Socialistische Internationale werd toegezegd. Nog in 1910 in Kopenhagen heeft het Internationale Congres aan de verschillende partijen de plicht opgelegd om in het eigen parlement te protesteren tegen zulk onrecht, wanneer een land of natie door een ander werd onderdrukt. Helaas echter heeft de Duitse sociaaldemocratie tijdens de wereldoorlog zich niet van deze plicht gekweten. In het bijzonder de Oostenrijkse democratie moest voor haar land dit vraagstuk praktisch oplossen; vandaar de internationale arbeid van Otto Bauer. Toch waren de verschillende nationaliteiten in Oostenrijk op den duur niet met deze oplossing tevreden. En wie zijn blik laat gaan over de gehele gedachtewereld van de Internationale in deze, de propaganda en de opvatting die men overal in de kringen van de socialistische arbeiders ontmoette, die wordt het duidelijk dat men het bestaan van die specifiek nationale vraagstukken eigenlijk als hinderlijk beschouwde voor de uitsluitende behandeling van de grote vraag van de strijd tussen arbeid en kapitaal. Om het vraagstuk van de klassenstrijd volkomen tot zijn recht te doen komen, meende men dat het vraagstuk van de nationaliteiten zoveel mogelijk naar de achtergrond diende te worden gedrongen. Zulk een struisvogelpolitiek kon misschien met het oog op het houden van redevoeringen en het samenstellen van resoluties zijn nut hebben, de werkelijkheid spot daar echter mee. Ongeacht de besluiten van Londen en Kopenhagen en de telkenmale herhaalde verklaringen ten gunste van de handhaving van de nationale zelfstandigheid, openbaarde zich in het bijzonder in enige neutrale landen de mening dat het vaderland voor de socialistische arbeidersbeweging geen betekenis had. En wanneer men sprak van internationalisme, dan bleek omtrent dit begrip de meest zonderlinge opvatting te bestaan. De begrippen nationaal en internationaal werden tegenover elkaar gesteld. Wie kan er echter van internationalisme spreken zonder het tevens over het nationale te hebben? Internationalisme is immers reeds in de letterlijke betekenis van het woord, niets anders dan een vereniging, gemeenschappelijke samenwerking, organisatie van de verschillende naties. Diegenen die gedacht hebben dat de oorlog het vraagstuk van de nationale zelfstandigheid uit ons denken zou wegvagen en dat wij voortaan nog slechts over internationale dingen zouden kunnen spreken, zullen thans zelf moeten erkennen dat de oorlog veeleer het omgekeerde gedaan heeft. Zeker heeft de oorlog enerzijds het vraagstuk van de internationale organisatie opgeworpen; anderzijds echter heeft hij, meer dan ooit te voren het geval geweest is, de waardering van de vrijheid, zelfstandigheid en levensvatbaarheid van de verschillende naties op de voorgrond gebracht. En het zijn niet alleen wij, “sociaalpatriotten”, een naam die ik voor mijn partij met genoegen aanvaard, daar hij niets bevat wat in strijd met het socialisme is, die thans het nationaliteitenvraagstuk in zijn grote betekenis beter waarderen dan vroeger.
Speciaal de Russische revolutie is het geweest, die aan de gehele wereld het beginsel heeft opgedrongen, dat werkelijk tot basis kan strekken van een oplossing van de verschillende nationaliteitenkwesties, nl. het beginsel van het recht op zelfbeschikking van de volkeren. In de wirwar van verschillende belangen, bij het zoeken naar een uitweg om de verschillende nationale vraagstukken zoals deze thans zich opdringen tot oplossing te brengen, is het beginsel van de zelfbeschikking van een volk over zijn eigen lot het enig mogelijke en ook algemeen aanvaarde. Het middel om dit principe in praktijk te brengen wordt in de Berner-resolutie over de territoriale vraagstukken gevonden in het houden van een volksstemming. En daarnaast wordt voor die nationale minderheden, die dus niet aanspraak kunnen maken op politieke zelfstandigheid, maar als minderheden zich bij een andere natie moeten aansluiten, een minimum van rechten geëist, waarvan de toepassing door de Volkerenbond dient te worden gegarandeerd. Waar de resolutie spreekt van het recht van zelfbeschikking van de naties, voegt zij daaraan toe: “binnen het raam van de Volkerenbond” en in geval dat er een geschil is, eist zij de volksstemming onder “controle van de Volkerenbond, die in laatste instantie beslist.” Men zal dit begrijpen als men bedenkt dat wij geen anarchisten zijn. Evenzeer als wij elk menselijk individu het recht ontzeggen ter wille van zijn persoonlijk eigenbelang het algemeen belang te schaden, het algemeen belang en de eisen van de gemeenschap te negeren, evenmin willen wij het recht van zelfbeschikking van iedere afzonderlijke natie zo opgevat zien, alsof deze zich niet om het geheel en de internationale toestand van de wereldorde zou hebben te bekommeren en alsof een deel van een natie of van een bevolking, geen rekening behoefde te houden met het welzijn van het gehele land waarvan het deel uitmaakt. De praktische aanvaarding van de vrijheid stelt als voorwaarde de beperking van die vrijheid tot binnen de grenzen van het algemeen welzijn. Dit geldt voor individuen, het geldt ook voor de naties als delen van het internationale geheel, ook voor de bevolking van kleinere landstreken tegenover het land waartoe zij behoren en tegenover de wereld. Het vraagstuk van de nationaliteiten en hun zelfbeschikking kon hierom dus niet opgelost worden, zolang er niet een orgaan aanwezig was dat als vertegenwoordiger van het internationaal welzijn kon optreden, zolang niet boven de verschillende naties een orgaan staat dat het belang van het geheel verdedigt en vanuit dit gezichtspunt alle twistgedingen enz. beslecht.
De Berner-resolutie over de territoriale vragen bevat ten eerste, de positieve beginselen en ten tweede de, afwijzing van elke vervalsing van deze beginselen, zoals zij of door de Parijse Conferentie, of met haar toestemming nu bv. door de Roemenen en Tsjecho-Slowaken in Hongarije en door de Polen in Dantzig plaats vindt.
Behalve het recht op zelfbeschikking, de volksstemming voor gebieden, waarover gestreden wordt en de bescherming van de minderheden, eist zij bij het scheppen van nieuwe staten of de overgang van gebiedsdelen aan andere staten, dat de Volkerenbond door het maken van verdragen, die de handels- en verkeersvrijheid waarborgen, maatregelen neemt tot vermijding van benadeling van de economische belangen. Ook wordt elke wijziging in die territoriale verhoudingen, na raadpleging van de betrokken bevolkingen, ter beslissing naar de Volkerenbond verwezen.
De bepaling betreffende de nog afhankelijke volken luidt aldus: “Bescherming van de bevolkingen van de protectoraten en koloniën, gewaarborgd door de Volkerenbond, die ervoor waken moet, dat de inheemse bevolkingen zo snel mogelijk voor de uitoefening van het recht op zelfbeschikking worden voorbereid, door instellingen als scholen, plaatselijke autonomie, pers-, vergaderings- en verenigingsvrijheid en andere politieke rechten.”
De resolutie verwerpt het buitrecht en de verdragen waardoor staten met het vooruitzicht op buit in de oorlog zijn meegetrokken; de regeling van de grenzen volgens militaire belangen; annexaties, ook indien zij met verwijzing naar zogenaamde historische rechten worden gemotiveerd; de erkenning van militaire bezetting van omstreden gebieden als recht om deze te behouden; de instelling van “sferen van invloed”.
Het is de taak van de Socialistische Internationale bij de oplossing de vraagstukken die hiermee samenhangen, de speciale nationaliteitenkwesties, haar gehele kracht en haar gehele invloed aan te wenden. Wie, als ik, het geluk heeft gehad in de laatste paar jaren zich met de internationale politiek van de Socialistische Internationale bezig te houden, krijgt de indruk dat de betekenis die de sociaaldemocratie in de verschillende landen in nationaal opzicht heeft, verre achterblijft bij de betekenis en de invloed die de Internationale op internationaal gebied heeft. In het eigen land strijdt men tegen de uitbuiting van bepaalde delen van de bevolking, daarbuiten echter, buiten de nationale grenzen van onze werkzaamheid, ziet men in ons de enige steun voor ieder nationaal streven om zich aan de uitbuiting van imperialistische machten te ontworstelen. De ogen van een groot deel van de wereld zijn thans op de Internationale gericht. Men voelt dat wat ginds in Parijs gebeurt niet het werk is van objectief denkende machten of persoonlijkheden; het is een poging van de machthebbende uitbuiters, om de overwinning die men met de wapens bevochten heeft, ten eigen bate, ter versterking van de eigen uitbuiting te benutten, Over een groot deel van de aarde, en dat niet alleen in de kringen van de kleinen, maar ook in de hoogste kringen van deze volken, heeft men de vaste overtuiging, wanneer niet de Socialistische Internationale overeenkomstig haar beginselen en als gevolg van haar onbaatzuchtige standpunt en socialistische opvatting, ons helpt, zullen wij voor lange, lange tijden opnieuw onderworpen zijn aan de uitbuiting van de overwinnaars.
Daarom is het nationaliteitenvraagstuk – en nu spreek ik als partijman, als sociaaldemocraat – voor ons niet alleen een rechtsvraag, maar ook een vraag van de vooruitgang van het socialisme. De Socialistische Internationale zal thans moeten bewijzen door de invloed die zij bij de oplossing van deze vraagstukken uitoefent, dat zij het vertrouwen verdient dat door een groot deel van de wereld thans in haar wordt gesteld. Dat is propaganda voor het socialisme. Wat zich hieruit zal ontwikkelen, behoef ik een sociaaldemocraat niet te vertellen.
Wordt in Parijs de grondslag gelegd voor een rechtsvrede en bevat het ontwerp van de Volkerenbond dat daar in elkaar gezet is, datgene wat kenmerk van een waarachtige Volkenbond moet zijn? Vooraf voel ik mij verplicht als mijn mening te zeggen, dat de werkelijke basis voor een rechtsvrede ontbreekt.
Toen wij in 1917 de socialistische partijen van de verschillende landen naar Stockholm bijeen riepen, was het misschien nog mogelijk geweest een grondslag voor een rechtsvrede, voor een vrede door overeenstemming te vinden. Beide strijdende partijen waren toen nog in evenwicht. Toen was er nog geen overwinnaar en overwonnene, de enige mogelijke reële basis voor een rechtsvrede is deze, dat er geen overwinnaar en overwonnene bestaat. Thans echter hebben wij te doen met een oppermachtig overwinnaar en een ter aarde geworpen overwonnene. En wanneer men dan bedenkt dat hij die thans de overwonnene is, tevens de aanvaller was, zo niets ontziend optrad en het geweten van heel de mensheid tegen zich in het harnas joeg, ja, dan kan men begrijpen, ook al keurt men het niet goed, dat men thans ook tegen hem zonder enige consideratie optreedt.
Toch schijnt men zich in de kringen van de Entente niet voldoende rekenschap van te geven dat het oude regime, dat de autocratie, het militarisme, het jonkerdom en de grootindustrie vertegenwoordigde in Duitsland, voorgoed in elkaar gestort is. Wat thans gebeurt komt hierop neer dat men het volk, dat in de Centrale Landen, de dynastieën, het jonkerdom en het imperialisme vernietigd heeft, toch nog laat boeten voor de zonden van deze thans vernietigde machten. En dit, terwijl men zo dikwijls met nadruk verklaarde dat men geen strijd voerde tegen het volk, maar tegen de heersende klieken in het land. Doch hoe dit ook zij, het is duidelijk dat uit zulk een situatie wel een geweldsvrede maar geen rechtsvrede kan geboren worden. Het Entente-imperialisme voelt zich sterk en wil van zijn overwinning profiteren.
Van de 14 punten van Wilson blijft niet veel meer over. Weliswaar is hij zelf als een goede engel uit Amerika overgekomen en sprak hij woorden die ons een kijk in zijn innerlijk geven, zodat wij duidelijk voelen dat wat deze man wil, het goede is. In deze snode wereld plegen echter engelen, hetzij dan met of zonder vleugels, weinig geluk te hebben. Of de heer Wilson in Parijs veel succes heeft gehad? Het “misbakseltje”, zoals mijn vriend Camille Huysmans het heeft genoemd, dat in de Parijse Volkerenbondresolutie aan de dag is getreden, wijst er niet op dat de heer Wilson veel succes zal hebben. Zal hij misschien meer succes hebben in zijn eigen land? De persstemmen uit Amerika doen het ergste vrezen. Hij ontziet geen enkele moeite om te trachten door de Amerikanen voor te stellen als de idealistische redders van de wereld, hun nationale gevoelens te strelen. Zal het hem gelukken? Zeker, ik weet het wel, in Amerika is zeer veel idealisme te vinden, maar er huist daar ook nog wel een beetje kapitalisme.
Zoals het nu gaat wordt de vrede de overwonnene door de overwinnaar gedicteerd. Hoe is momenteel de situatie? Voorlopig nog bestendiging van de blokkade, economische vernietiging van de tegenstander, men behoudt de krijgsgevangenen, de Centrale mogendheden hebben een nationale vernedering te ondergaan, de oorlog wordt op economisch gebied voortgezet, terwijl de grote mogendheden reeds weder hun eigen imperialistische plannen ontwerpen. In dit mooie ontwerp van een Volkerenbond wordt dan zo, als het ware tussen haakjes, aangenomen dat natuurlijk de Duitse koloniën aan Duitsland niet worden teruggegeven, die zullen dan door de Volkerenbond worden geadministreerd! En omdat dat natuurlijk voor de Volkerenbond geen gemakkelijke zaak is, is het zijn voornemen om aan een van zijn, op dit terrein rijke ervaringen bezittende, leden het beheer daarover op te dragen, dan kan ieder krijgen wat hij thans bezet houdt, wat hij thans mocht verlangen. En niet alleen zijn het de grote mogendheden die zelf worden gedreven door imperialistische doeleinden en daarom op deze wijze de Volkerenbond feitelijk meer maken tot een soort coulisse ter verberging van imperialistische wandaden, dan tot een ernstige poging om een duurzame vrede te verkrijgen, neen, het zijn ook hun kleinere vriendjes die van hen afhankelijk zijn, de Polen, de Tsjecho-Slowaken, de Roemenen, enz., die ook door het imperialisme zijn aangegrepen en die nu evenzeer ongestraft hun imperialistische neigingen ten koste van de overwonnene kunnen bevredigen. En dat is dan nu het klimaat waarin het bloempje van de eeuwige vrede zou moeten opbloeien!
Wat betreft het ontwerp van de Volkerenbond op zich zelf, daarin krijgen de 5 geallieerde mogendheden de macht. Zij hebben het niet nodig geacht de Centrale mogendheden, noch de neutrale staten daarbij uit te nodigen. Deze Ententestaten hebben tijdens de oorlog zeer veel geschermd met de woorden, Vrijheid en Democratie, ook het Zelfbeschikkingsrecht van de volkeren was een van haar schone leuzen. Nu er echter een nieuwe in internationale situatie, een internationale organisatie zal worden geschapen, acht men het niet nodig ook de anderen te laten meewerken. Niet alleen de overwonnen Centralen, maar ook wij, neutralen, worden opgescheept met gezegd misbakseltje, en dat alles gaat dan vergezeld van de schoonste redevoeringen over de kleine naties enz., die men tijdens de oorlog zozeer heeft leren waarderen. Zeker, het is volkomen waar, wij kunnen, indien de heren het goedvinden, als de zaak reeds in kalk en cement zit, toetreden. Er wordt namelijk een Uitvoerende Raad, die uit 9 leden bestaat, ingesteld. Van deze negen leden bezitten de vijf geallieerde mogendheden de meerderheid. Aan deze Uitvoerende Raad, waaraan alle bevoegdheid is toegekend, kunnen nog vier extra leden worden toegevoegd, vier leden dus, wellicht dus ook één neutraal lid, om alle neutrale landen te vertegenwoordigen. Dan blijven er nog drie plaatsen over voor de overwonnenen. Welk een rechtsgevoel, welk een democratie! Welk een sterke wil, om voor goed een grondslag te leggen waarop het trotse gebouw van de wereldvrede zou kunnen verrijzen! Men spreekt van een volkerengemeenschap. Wat echter in Parijs geconstrueerd wordt is ten eerste geen “Société”, het is een “liga”, het is geen verbond, maar een coalitie, een van die coalities waartegen Wilson zijn stem zozeer verheven heeft. Een coalitie onderscheidt zich daarin van een “gemeenschap” dat zij een strijdbaar karakter heeft. En het is duidelijk dat wat in Parijs in elkaar is geflanst, natuurlijk een tegen-coalitie van de zijde van de andere volkeren provoceert, en dat niet alleen een tegen-coalitie van alleen de overwonnen Centralen, maar evenzeer van die neutralen, die zich onmogelijk met zulk een program kunnen verenigen. Ten tweede is het niet een “gemeenschap van de volkeren”, maar een “coalitie van enkele bevoorrechte naties”, die het geluk gehad hebben met wapengeweld te overwinnen en de tegenstanders te beletten hun bedrijf verder uit te oefenen. Het grote onderscheid tussen het Parijse ontwerp en de Berner-resolutie bestaat verder hierin: voor Bern zijn de elementen van de Volkerenbond te vinden in de parlementen van de verschillende landen. Bern wil een vertegenwoordiging van de volkeren door middel van hun volksvertegenwoordigingen, en Parijs wil een vertegenwoordiging van de staten door hun regeringen. Parijs betekent een voortzetting van de diplomatie, zoals wij die tot heden hebben gekend en ondervonden. Daarentegen wil Bern een groot parlement van volkeren, waarin openlijk voor het oog van de gehele wereld de levensbelangen van de verschillende landen in de wereld behandeld worden. Houdt men dit in het oog, dan ziet men dat er een afgrond ligt tussen Parijs en Bern.
Zo juist duidde ik het nationaliteitsvraagstuk aan als een van de grote vraagstukken voor die wereldvrede en wees ik er op dat wij in Bern de eis stelden dat de Volkerenbond moest zijn een orgaan tot handhaving van het recht van zelfbeschikking van de volkeren, van de controle, enz. Ter oplossing van deze punten bevat het ontwerp van Parijs niets. Van de instelling van een instituut ter behandeling van de nationale vraagstukken is in het hele ontwerp met geen woord iets te vinden. In economisch opzicht bevat het Parijse ontwerp in artikel 21 een verklaring ten gunste van vrijheid van verkeer en een rechtvaardige regeling van de handel van alle staten die bij de Bond zijn aangesloten. Ik moet er intussen op wijzen dat de negen heren, die tezamen de Uitvoerende Raad uitmaken zullen, er over zullen beslissen of een staat al of niet zal behoren tot de Volkerenbond. Zulk een beslissing is alleen geldig als 2/3 van de stemmen zich er vóór verklaren. En wanneer men zich rekenschap geeft van de geest die op het ogenblik in Parijs heerst, de manier waarop de zaken in elkaar worden gezet en bovendien dat alles nog geschiedt onder uitsluiting van alle anderen, wier levensbelangen bij dit alles toch ten nauwste betrokken zijn, dan is het volstrekt mogelijk dat zekere staten de benodigde meerderheid van stemmen niet zullen bekomen.
En wat het militarisme betreft, heeft Parijs zich soms tegen het militarisme en vóór ontwapening uitgesproken? Neen, de gedwongen frases, die het ontwerp in dit opzicht bevat, komen ongeveer hierop neer: “In principe wordt het standpunt der beperking van bewapening aanvaard”.
Wanneer men in ontwerpen, die iets praktisch moeten brengen, hoort spreken van principes, dan betekent de aanvaarding van het principe gewoonlijk afwijzing van de praktijk. In dit ontwerp wordt tevens de grens aangegeven tot hoever een eventuele beperking van de bewapening kan gaan. Die grens is o.a. bepaald door de “nationale veiligheid met het oog op de geografische ligging en situatie van iedere staat”. Dit principe heeft echter steeds gegolden. Het is het principe ook van de wereldoorlog, en wanneer dit alles zal blijven gelden, dan kunnen we gerust wel weer van voren af aan met de bewapening beginnen.
Zo staat nu de zaak op het moment dat de wereld nog staat onder de volle indruk van schaamte, over de ellende en de vernietiging die wij tijdens de oorlog hebben moeten lijden. Thans is nog de hele wereld ontzet over alles wat wij hebben doorleefd. Hoe zal het dan wel zijn over een tiental jaren, wanneer deze indruk alweer voor een groot deel zal zijn vervluchtigd? Wanneer dat nu reeds zo het geval is met ons, met mensen die zo in beslag genomen worden door de steeds weer met grotere kracht opdringende problemen van het heden, wat moet, wanneer thans in deze ogenblikken niet eens het juiste woord en de juiste daad worden gevonden, dan wel het geval zijn over een tiental jaren? Althans wanneer het van deze heren zou afhangen, zo moeten we daaraan onmiddellijk toevoegen. Immers wat thans in Parijs wordt gefabriekt, is het werk van diplomaten, van dezelfde diplomaten, die ons in het ongeluk hebben gestort.
Van de vrijheid van de zeeën wordt natuurlijk niet gesproken. Er zal voor gezorgd worden dat Duitsland in militair opzicht zich niet meer herstellen kan. Dat doet mij geen leed, integendeel, doch ik zou wel gaarne hetzelfde ook gezien hebben aan de andere kant! Het militarisme van de wereld is niet vernietigd, het heeft alleen zijn zetel verplaatst van Berlijn naar Parijs. De hele idee van de Volkerenbond is door wat Parijs ons daarvan voorlegt in diskrediet gebracht. Dit ontwerp is onaannemelijk en de eerste taak van de Socialistische Internationale is, duidelijk en ondubbelzinnig haar stem daartegen te verheffen en de massa’s op te wekken dit prutswerk te vernietigen en in hun parlementen er voor te zorgen dat hun regeringen de verantwoordelijkheid voor dit werk niet aanvaarden en te strijden voor het ontwerp dat wij in Bern hebben opgesteld.
Wij gaan twee belangrijke bijeenkomsten van de Socialistische Internationale tegemoet. De eerste, begin april te Amsterdam, is de voortzetting van de Berner-conferentie door het permanente comité, bestaande uit twee gedelegeerden uit ieder land. Deze bijeenkomst heeft tot taak het werk dat wegens gebrek aan voorbereiding en tijd in Bern is blijven liggen, af te doen en het congres van augustus voor te bereiden. Deze bijeenkomsten zullen aan het socialistische proletariaat de gelegenheid verschaffen zich over alles wat in Parijs is gedaan, verzuimd, vervalst of in verkeerde banen werd geleid, scherp en duidelijk uit te spreken. De nieuwe en voorlopige heersers van de wereld zullen hebben te verstaan dat het thans geen tijden zijn om principes op te stellen ten einde die in hun tegengestelde om te zetten, noch ook om vechten te proclameren alleen met het doel om ze te krenken.
Een comité van actie werd door de Berner-conferentie benoemd met het doel nauwkeurig na te gaan wat de Parijse-conferentie zou doen en laten. En dit is waarlijk niet gebeurd om tussen Bern en Parijs een soort van diplomatiek contact te scheppen. Verwacht mag worden dat dit comité over zijn werkzaamheden verslag zal uitbrengen, zodat de Internationale precies zal kunnen weten wat wij ten aanzien van elk punt hebben gewild en wat Parijs ons heeft gebracht.
Tezamen met Longuet, Mistral, Kautsky, Eisner en Sakosoff heb ik voorgesteld om van het Meifeest dit jaar een werelddemonstratie te maken voor de Volkerenbond, zoals wij die wensen. Dit voorstel is verwezen naar het permanente comité, waarvan het dagelijks bestuur wordt gevormd door Branting, Henderson en Huysmans. De diepere betekenis van dit voorstel is deze, dat men plan heeft om in mei de voorlopige vrede te sluiten, zodat dus de 1ste Mei het psychologische moment is waarop het proletariaat van alle landen en daarmee tezamen allen die in werkelijkheid Vrede, Recht, Beschaving en Vooruitgang wensen, zich tot een massale uiting verenigen, waarvan de pressie op de machthebbers in Parijs even onontbeerlijk als overweldigend is. Ik ben overtuigd dat zij, aan wie de Berner-conferentie de voortzetting van haar werk heeft toevertrouwd, terstond met energie en ernst de voorbereiding van dit wereldhistorische Meifeest zullen ter hand nemen. Er bestaat naar mijn mening tussen hetgeen wat in Parijs wordt gedaan of niet wordt gedaan en de revolutie die thans in een groot deel van Europa woedt, een direct verband, niet alleen ten aanzien van het ontstaan van de revolutie op zich zelf, maar ook wat de wijze betreft waarop deze zich verder zal ontwikkelen. Men moet er goed van doordrongen zijn dat er in Europa een arbeidersklasse bestaat, die krachtens haar hele wezen tegenover het kapitalisme staat. Ik heb zelf steeds behoord tot die richting, die de parlementaire tactiek volkomen aanvaardde en dat wel op de grondslag van de “Democratie”. Ook thans behoor ik niet tot de uiterste richting, maar de situatie, is mij te ernstig om mij met een paar algemene frases van de revolutie af te maken en geen oog te hebben voor wat er thans reëel in de schoot van de Europese samenleving begint te leven.
De sociaaldemocratie is in haar wezen revolutionair, staande tegenover het regime van de heersende kapitalistische klasse. En wanneer ik van Revolutie spreek, dan neem ik dit woord in de betekenis van onze eigen politieke opvattingen. Revolutie is de wezenlijke verandering van een politiek systeem. De wijze waarop die verandering zich voltrekt is, vanuit een historisch standpunt gezien, bijzaak, zij het dan ook dat ze voor hen die ze thans beleven moeten, natuurlijk van de grootste vitale betekenis is. Wij sociaaldemocraten vinden het kenmerk van de revolutie niet in haar uiterlijke verschijningsvorm, maar in haar historische betekenis. In deze zin is de sociaaldemocratie revolutionair. Of men behoort tot de rechtervleugel van onze beweging of tot de meer uiterste richting links, dat maakt in dit opzicht geen verschil. Revolutie en volksoproer zijn niet hetzelfde; het laatste kan, indien ontijdig ontstaan of verkeerd geleid, zelfs reactionair of contrarevolutionair zijn. Slechts die daad, beweging of beslissing is revolutionair, die in overeenstemming is met de historische behoeften van het ogenblik naar verandering van politiek en sociaal systeem.
Of een revolutie zich voltrekken zal langs vredelievende weg of met geweld, dat hangt niet alleen van de revolutionaire partijen en klassen zelf af. We hebben hier met twee partijen te doen, en opdat een historisch noodzakelijke politieke verandering zich kan voltrekken binnen de grenzen van cultuur en humaniteit, is het noodzakelijk dat aan beide kanten de situatie juist wordt begrepen en van beide zijden al het mogelijke wordt gedaan om, wanneer het Nieuwe eenmaal tot noodzakelijkheid is geworden, daaraan dan ook de mogelijkheid van een vrije, onbelemmerde ontwikkeling en uitbouw te geven. Dit zou mogelijk zijn wanneer er naast en buiten de strijd van de verschillende partijen en groepen een orgaan bestond, samengesteld uit personen wier geest objectief zich zou kunnen verheffen boven de strijd van de partijen. Hoe heerlijk zou het zijn, wanneer te midden van de verschillende partijen die met elkaar strijden, enige personen waren die met wetenschappelijke zekerheid zouden kunnen vast stellen wat op een bepaald ogenblik zou moeten geschieden, en die dan tot heel wereld konden zeggen: wij hebben de zaken bestudeerd, wij hebben onze historische en wetenschappelijke kennis benut en wij zijn tot het resultaat gekomen dat het burgerlijke stelsel zich heeft overleefd, dat de oorlog zelf met zijn puinhopen de ineenstorting van het kapitalisme betekent en dat dus iedere regering en ieder politiek systeem dat levensvatbaar zijn wil, de grote algemene eisen van het socialistisch proletariaat als historische noodzakelijkheden dient te aanvaarden en daarnaar haar politiek dient in te richten.
In dat geval zou er iets objectiefs vast staan en dan zou het derhalve mogelijk zijn langs wettige weg, binnen het raam van democratie en parlementarisme, rustig door te gaan met de opbouw van de nieuwe maatschappij en van de nieuwe staat. Zo in het abstracte zou men geneigd zijn te zeggen: waar de feiten zó duidelijk zijn, moet dat toch ook thans mogelijk zijn. Ja, het moest ook mogelijk zijn, niet alleen reeds wanneer men begrip van de historie toont te bezitten, maar ook wanneer men de wereld wil en kan zien zoals die thans is. De ervaring echter bewijst dat een Necker en Turgot even zo min de revolutie tegen konden houden als dat een vader in staat is om een zoon te behoeden voor de domheden die hij zelf tot eigen schade eens beging. Dit geldt voor de oude klassen aan wier heerschappij de historische grondslag is ontnomen, maar het geldt niet minder voor de nieuwe klassen, die de leiding der zaken van het gehele volk op zich hebben te nemen, nadat zij tot nog toe vaak slechts de verantwoordelijkheid kenden voor de leiding van hun eigen zaken. Een star klassenegoïsme zou nu bij beide partijen van groot nadeel blijken, in het bijzonder echter indien dit wordt aangetroffen bij de ten gevolge van de historische ontwikkeling onttroonde klassen, waaraan thans de eis gesteld wordt zich op de grondslag van de tegenstander te plaatsen. De ene partij verzet zich er tegen ver genoeg te gaan, terwijl de andere de drang voelt te ver te gaan. Vandaar de reactionaire en revolutionaire gewelddaden en als regel de onmogelijkheid om een nieuw regime langs wettelijke weg te grondvesten.
Men heeft de stelling geopperd dat in democratisch geregeerde landen een revolutie in de zin van het grijpen naar de macht op onwettige wijze uitgesloten is.
Wanneer men hiermede wil zeggen dat in ons democratisch West-Europa de volkeren zich geen regeringsstelsel laten opdringen, dat niet door hen zelf, in hun meerderheid, aanvaard en beïnvloed wordt, dan heb ik tegen deze bewering niets in te brengen, dan alleen dit, dat die stelling slechts juist is wat betreft het einde van een tussenperiode tussen het oude en nieuwe regime, maar niet voor het begin van die tussenperiode kan gelden. Wat dit laatste betreft, geef ik ook toe dat slechts dan de vestiging van een nieuwe macht praktisch mogelijk is langs onwettige weg, wanneer in de verschillende klassen van de bevolking het vertrouwen in het bestaande regime met meer sterk genoeg is en een zekere mate van overtuiging bestaat van de noodzakelijkheid van het nieuwe. De nederlaag en de instorting van leger en vloot hadden in Duitsland deze toestand geschapen. De verdere ontwikkeling van de revolutie kan ook in West-Europa toestanden en acties in het leven roepen of bestaande versterken die de revolutie vanuit het oosten en het centrum over geheel Europa uitbreiden. En niets zal het socialistisch proletariaat van Frankrijk en de in sterke socialistische ongerustheid verkerende Engelse arbeiders zo revolutioneren, als een verkrachting van de vredesbeginselen zoals deze thans in Parijs plaats vindt, de wederopbouw van het militarisme ten bate van het Entente-imperialisme en een mogelijk ingrijpen van de Entente-regeringen tot onderdrukking van de revolutie in Centraal en Oost-Europa. Wanneer eenmaal op grond van dit alles, en in verband met de economische conflicten tussen ondernemers en arbeiders, die zowel bij stijging als bij daling van de conjunctuur te verwachten zijn, een revolutionaire beweging tot het grijpen naar de macht ontstaat in deze landen, dan zal men in West-Europa tevergeefs de tot heden zuiver politiek-formalistische democratie te hulp roepen als een middel om de bestaande orde daartegen te handhaven.
Ter voorkoming van een burgeroorlog deden de sociaal vooruitstrevende elementen in de westelijke staten er beter aan als zij bijtijds de kleinburgerlijke, agrarische en intellectuele volksgroepen er op voorbereidden, om op de grondslag van een socialistisch program, dat in voldoende mate rekening hield met de noodzakelijkheden en realiteiten van het tegenwoordige ogenblik, tezamen met de sociaaldemocratie, de politieke vernieuwing van de staat ter hand te nemen. Helaas is men in landen als Zwitserland en Holland, onder de indruk van de revolutionaire verschijnselen bezig het omgekeerde te doen, terwijl men beproeft om de plattelandsbevolking in politiek opzicht tegen de sociaaldemocratie te mobiliseren en in de steden de kleinburgerlijke bevolking tegen haar te bewapenen. Daardoor komen ook de verkiezingen meer en meer in het teken van een antisocialistische ophitsing te staan en worden democratie en parlementarisme, in plaats van middelen te zijn tot een vredelievende overgang in een nieuw systeem, aan de versterking en bevestiging van het oude, historisch overleefde kapitalistische en imperialistische regime dienstbaar gemaakt.
Voor de sociaaldemocratie zelf is het thans een moeilijke tijd, ten eerste omdat zij bereid moet zijn de macht over te nemen onder maatschappelijke verhoudingen die een spoedige en directe uitvoering van haar economisch program in de weg staan en ten tweede omdat de massa, waarop zij steunt, gedeeltelijk politiek nog ongeschoold is en juist in de grotere steden maar al te gemakkelijk, gedurende een tijdje, het slachtoffer wordt van allerlei onverantwoordelijke elementen met hun buitensporige en onmogelijke eisen. Het bolsjewisme, de vrucht van half-Aziatische toestanden, en dat tot voorwaarde heeft het analfabetisme van de grote meerderheid van de bevolking, geeft aan deze elementen in Centraal en West-Europa een politieke, financiële en – wie weet – ook wellicht nog een militaire steun in de rug. Daarbij tracht het bolsjewisme reeds van te voren de sociaaldemocratie als de enig mogelijke revolutionaire partij van Europa moreel te verzwakken, door zich zelf, daar waar het onder de naam van communisme optreedt, het monopolie van de revolutie toe te eigenen. Voor de sociaaldemocraten ontstaat hieruit de taak enerzijds, tegenover de burgerlijke elementen als onmisbare voorwaarde voor iedere samenwerking te stellen de volledige realisering van het sociaaldemocratisch program, ook het economische gedeelte daarvan, de socialisering, voor zover de objectieve mogelijkheden dit veroorloven, anderzijds de resultaten van de revolutie, die slechts mogelijk is onder leiding van een revolutionaire partij die over de politiek, organisatorisch en administratief geschoolde krachten van het land beschikt, tegenover elke aanval zowel van rechts als van links met alle daartoe noodzakelijke middelen te verdedigen.
De Berner-conferentie heeft een resolutie aangenomen over “Dictatuur en Democratie”. Zij moest volgens het voorstel van de rechterzijde van de Franse partij dienen om het Russische bolsjewisme in naam van de democratie te veroordelen. Omdat een groot deel van de conferentie vreesde daarmee aan de in Parijs bijeen zijnde imperialistische elementen, wie het niet om de methode van de revolutie, maar om de revolutie zelf te doen is; een wapen daartegen in handen te geven, heeft men voorlopig van deze veroordeling afgezien en een commissie naar Rusland benoemd, om de verhoudingen daar te bestuderen. Het verslag van deze commissie zal op het congres in augustus worden uitgebracht en dit congres zal de gelegenheid hebben zich uit te spreken vóór de sociale revolutie in de zin van de sociaaldemocratie en tegen de bolsjewistische methode.
Alleen wanneer het congres het eerste niet nalaat, zal het zonder schade voor de revolutie het laatste kunnen doen. Het spreekt van zelf dat wij sociaaldemocraten de fouten en misslagen van de tot machtsbegeerte en tot machtswil ontwaakte arbeidersklassen van Rusland en Duitsland betreuren, zoals ook ik van harte doe, en dat wij ontzet zijn over de methoden die toegepast worden, over de onderdrukking van de vrijheid, over het opzij schuiven van alle democratie, en dat dit alles ons, bevolking van West-Europa, veel zwaarder en dieper treft dan dit bv. in Rusland mogelijk is. Maar wanneer men de zaak beziet als noodzakelijk gevolg van de abnormale hedendaagse verhoudingen, dan kan men niet volstaan met zich te beperken tot een veroordeling van wat niet overeenstemt met datgene wat ons menselijk hart wel zou wensen en wat de eis van onze beschaving is. Zo sta ook ik tegenover het grote gebeuren in de revolutionaire landen. Ik veroordeel de geweldmethoden, ik wens dat de nieuwe organisaties die men sticht zullen staan op deze bodem van de democratie en ik ben overtuigd dat dit binnen korter of langere tijd ook het geval zal zijn. Maar toch zie ik dat wat hier voor onze ogen gebeurt, allereerst het gevolg van de oorlog zelf is. Kon men verwachten dat degenen, die daar drie, vier jaren of langer in de loopgraven hebben geleefd, die deze vreselijke tijd van oorlogvoeren in de praktijk hebben meegemaakt, die niets anders hebben gezien dan geweld, moord, enz., die van de zijde van de idealisten van onze bourgeoisie een opvoeding genoten hebben zoals de oorlog ze geeft, die wereldbrand, aangestoken door die ordelievende bourgeoisie en door de heersers van de verschillende landen, kan men van deze soldaten verwachten dat zij thans plotseling maar weer voor de gewone politieke arbeid geschikt zijn? Hoe kan men van deze soldaten verwachten dat zij niet het slachtoffer zullen worden van demagogen, overspannen persoonlijkheden, en wellicht van idealistische dwepers, die zich van hen hebben meester gemaakt. En welk nut heeft het, het uit zulk een situatie voortspruitende gebeuren alleen van uit dat standpunt te bezien, hoe men gaarne, zou willen dat het eigenlijk zijn zou?
Het is een feit, en daarmee dient rekening gehouden te worden, dat de leiding van de arbeidersklasse niet meer zo uitsluitend berust bij haar officiële leiders, doch dat in deze sterk bewogen tijden de drang naar vernietiging van het kapitalistische stelsel, zowel in staatkundig als in economisch opzicht, de massa’s zelf met zulk een elementaire kracht heeft aangegrepen, dat die beweging niet meer volgens een in de bureaus van de partijbesturen vooraf gemaakt plan verloopt. Vandaar tijdelijk die buitengewone invloed van de aller uiterste elementen die zich niet verantwoordelijk voelen voor al datgene waarvoor een politicus zich wel verantwoordelijk voelt. De revolutie komt thans uit de massa zelf en wanneer men de methoden van deze revolutie kritisch beoordelen wil, best, maar denkt niet dat men met negatieve kritiek ver komt. Het bolsjewisme, spartakisme en communisme, zoals deze stromingen heten, kunnen niet op negatieve manier bestreden worden. Er is nodig positieve internationale arbeid en er is nodig binnen ’s lands positieve, socialistische revolutionaire arbeid. Internationale arbeid, iets anders dan tot nog toe Parijs leverde, nationale, die in staat is door de opwinding van de massa heen, hun politieke behoeften te bevredigen.
Het schijnt het lot van de Entente te zijn, de wereld eerst in de armen van het bolsjewisme te drijven om dan later als contrarevolutionaire macht te kunnen optreden. De ontwikkeling van het bolsjewisme in Rusland, het tot de macht komen, vond plaats in 1917, na het mislukte Brussilow-offensief. Dit mislukte offensief bracht die bolsjewieken aan de regering omdat het Russische volk tot geen offensief en tot geen militaire operatie meer in staat was. De bladen hebben zelfs gemeld dat Brussilow zelf zich tegen dit offensief verklaarde, doch dat hij om politieke redenen daartoe door Kerenski was aangezet. Nadat het offensief had plaats gevonden, kon men lezen dat Amerika zo en zoveel miljoenen aan Rusland te leen had verstrekt. De voorlopige regering in Rusland stelde helaas al haar verwachtingen op de Entente en deze wist, om de Duitsers te verplichten aan het Oostfront een deel van hun troepen te doen blijven ter verlichting van het Westelijk front, deze psychologisch en militair totaal verkeerden maatregel door te drijven.
Wij waren toen in Stockholm. Wij hebben toen met de delegatie van de Russische Sovjets een comité voor de organisatie van de Stockholm-conferentie gevormd. Men kan zich geen voorstelling er van maken welk een betekenis deze Stockholm-conferentie voor de Russische bevolking had, al hun hoop was daarop gevestigd. De bolsjewieken stonden vijandig tegenover de conferentie. Het gelukken daarvan zou een slag geweest zijn zowel voor het bolsjewisme als voor het imperialisme. Deze conferentie werd onmogelijk gemaakt door de Entente-mogendheden, praktisch onmogelijk door de weigering van de passen. Er is tegen die conferentie geïntrigeerd geworden, misschien ook wel in de toenmalige Russische regering. De zaak mislukte, en het bolsjewisme kreeg daardoor in Rusland nieuw voedsel.
Ik zou zo kunnen doorgaan, ook over Brest-Litovsk.
Maar thans wordt hetzelfde spel voortgezet. De voorwaarden die aan Duitsland worden opgelegd, deze uithongeringblokkade, deze nationale vernedering, dit alles kweekt kunstmatig het bolsjewisme in Duitsland. En hij die de noodkreten gelezen heeft die uit Praag en Boedapest tot de Entente werden gericht, hem is het duidelijk, dat als de geestesgesteldheid in Parijs niet verandert, de revolutionaire beweging in Europa niet slechts meer en meer bolsjewistisch wordt, maar dat het ook aan de Duitse sociaaldemocratie meer en meer onmogelijk gemaakt wordt de verhoudingen weer op wettelijke grondslag te brengen en binnen die grenzen van verstandige politiek en humaniteit de revolutie verder tot ontwikkeling te brengen. Op de manier zoals het thans gaat, wordt niet alleen het bolsjewisme in West-Europa sterker en sterker, maar de heren zullen ook in hun eigen landen de vrucht van hun arbeid eenmaal aanschouwen! En dan zijn ze verplicht om te trachten als contrarevolutionaire machten, als het dan ten minste nog mogelijk is, de benodigde soldaten er voor te winnen om op te marcheren naar andere landen, om datgene wat zij zelf gezaaid en gekweekt hebben weer te verdelgen. Wij sociaaldemocraten echter wensen een vreedzame ontwikkeling, wij wensen dat niet alleen omdat wij mensen zijn, wij wensen het ook, omdat wij weten welk werk wij te doen hebben, namelijk om op politiek en economisch gebied grote veranderingen aan te brengen, het privaat-kapitalistische economische stelsel door middel van een verandering van de politieke organisatie, al naargelang de verschillende bedrijfstakken daar rijp voor zijn, om te zetten in een socialistische bedrijfsvorm.
Deze revolutie is dus niet slechts van politieke aard. Zij kan ook niet gewelddadig door een ingrijpen van de politieke macht tot stand komen of bevorderd worden, integendeel, een diep in het economische leven ingrijpende revolutie kan alleen planmatig geschieden. En in het lange tijdsverloop dat er ligt tussen het geheel tot stand brengen van deze economische maatregelen en de toestand van nu, in die tussentijd moet het volk eten en drinken, moet het transportwezen in orde zijn, moeten de fabrieken in gang zijn, in deze moeilijke tijd moet de dagelijkse verzorging van gehele volkeren minstens zo goed van stapel lopen als dat in normale tijden onder het kapitalisme het geval was. Een moeilijke taak voor de socialistische arbeidersklasse, zó moeilijk, dat men haar eventuele fouten vergeven moet, wanneer zij al het mogelijke doet om zo vlug en zo afdoende mogelijk, maar op een zodanige wijze dat de ogenblikkelijke behoeften van de volkeren hun bevrediging vinden, zich van die taak te kwijten.
Ten aanzien van deze vraagstukken de arbeiders – en allen wier medewerking aan deze grote arbeid noodzakelijk is – klaarheid bij te brengen, is wel de belangrijkste taak van het aanstaande congres van de Internationale. Het moet aan de arbeiders duidelijk gemaakt worden welke grote daden de regeringen in deze revolutionaire tijden moeten tot stand brengen, maar ook tevens welk een moeilijke taak voor het heden, ook socialistische regeringen hebben te vervullen. Het is slechts te hopen dat de heren in Parijs niet doorgaan hen telkens weer het werk onmogelijk te maken, opdat na zovele schommelingen, na vele mislukte pogingen en na vele woelingen, eindelijk, wij hopen binnen niet al te langen tijd, een normale toestand op de basis van het door de revolutie tot stand gebrachte, moge intreden.
De wereld is thans in golvende beweging en het einde van de revolutie in haar huidige onzekere en telkens veranderende vorm is nog niet te zien. De wereldoorlog heeft 4 jaar geduurd. Meent men dat de revolutie minder lang zal duren? Men denke dan maar eens aan de Franse revolutie, die toch stond onder leiding van een intelligente bourgeoisie, en laat ons toch leren verstaan wat er om ons heen gebeurt. Wij kunnen haar uitwassen des te beter bestrijden naarmate, wij ons van haar historische noodzakelijkheid meer doordringen en het is de plicht van de Socialistische Internationale, om van dit standpunt uit gezien, haar raadgevingen, haar inlichtingen en haar wensen aan de arbeiders duidelijk te maken.
Indien het congres in augustus in deze richting praktisch actief wil zijn, dan dient het aan de socialistische regeringen een middel aan de hand te doen ter oplossing van het vraagstuk waarover, in de grond van de zaak, de onderlinge strijd in de gelederen van de revolutionaire arbeidersklasse loopt. Wanneer het Uitvoerend Comité van de Amsterdamse conferentie aan enige van de beste politici en theoretici van het socialisme, de opdracht geeft een daartoe strekkend ontwerp gereed te maken, zal het mogelijk zijn dit vroeg genoeg te publiceren om tot een bespreking daarvan in de pers en in de verschillende partijen de gelegenheid te geven. Daarmee zou voor goed volbracht zijn de arbeid waartoe ik in 1907 de Internationale heb opgeroepen, en zou de eenheid van het socialistische proletariaat en de ontwikkeling en consolidering van de revolutie ten zeerste bevorderd worden.
In politiek opzicht gaat het in de socialistische partijen om de vraag: parlement of arbeidersraden, economisch om de vraag: naasting door de staat, brengen onder het beheer van de staat of socialisering; staatssocialisme of volkssocialisme.
De enkele overname van de voor socialisatie rijpe bedrijven door de, zij het dan ook gedemocratiseerde, burgerlijke staat, is nooit van de zijde van de sociaaldemocratie als “socialisme” beschouwd, integendeel door de marxisten steeds bestreden en door hun woordvoerders slechts als een pis-aller beschouwd, als een niet te vermijden stadium op de weg naar het collectivisme. Zolang de burgerlijke staat nog bestaat, is het enige middel om grond en bodem, mijnen, grondstoffen, verkeersmiddelen, fabrieken en bedrijven in de macht van de gemeenschap te brengen, de naasting door de staat, het nationaliseren er van. De moeilijkheden, verbonden aan bedrijfsuitoefening van staatswege zijn ook van socialistische zijde steeds erkend; het heeft geen nut die hier nogmaals uiteen te zetten.
De arbeiders weten dat in de huidige staats- en gemeentebedrijven hun positie nauwelijks beter was dan die welke zij zich door hun vakbeweging en politieke actie in de moderne privébedrijven hadden weten te veroveren. Zij vrezen van de staat, als grote werkgever, zelfs een beperking van hun vrijheden. De positie van de beambten, zowel in democratisch als in autocratisch geregeerde landen, van het spoorwegpersoneel in staatsdienst, van het postpersoneel, van de onderwijzers, men denke slechts aan de voortdurende strubbelingen met de staatscuratele over de beambten in Frankrijk – dat alles werkt niet mee om de arbeiders in geestdrift te doen geraken voor uitbreiding van het instituut van de staatsbedrijven.
Aan de andere kant is, ook in de kringen van de middelklasse, onder de boeren, ja in alle lagen van de bevolking, de overtuiging, levendig geworden dat de manier waarop de hedendaagse staat de economische aangelegenheden behandelt, niet in overeenstemming is met de eisen van de tijd. Evenmin als de parlementen beschikken de bureaucraten van de ministeries over het juiste inzicht in zaken, noch over de bekwaamheid voor een handige, deskundige bedrijfsleiding, die toch zo nodig is bij een goede behandeling van deze aangelegenheden. De stroeve manier waarop regeringen en parlementen werken, is aan de praktische zakenman, van ondernemer tot aan de arbeider, een doorn in het oog. Zij zouden liever zelf willen regelen; zij voelen hun belangen door de politieke woordenstrijd in het parlement genegeerd, op de lange baan geschoven, benadeeld; zij worden meer en meer antipolitiek gezind.
Van verschillende kanten wordt in onze dagen de achteruitgang in populariteit van het parlementaire systeem uitgebuit. Met name door de grootkapitalisten, de heren uit de grootfinancie, van de industrie en het verkeerswezen, die de politieke democratie niet hebben kunnen tegenhouden en zich des te minder hoeven te bekommeren om de democratische parlementen naarmate deze zich minder in de sympathie van het volk verheugen. Zwakke, onpopulaire parlementen – dat betekent: sterke eigenzinnige regeringen. De heren van het kapitalisme hebben te meer kans op succes met hun arbeid achter de schermen ter beïnvloeding van de regeringen, naarmate het aan deze regeringen mogelijk is zich zonder gevaar voor sterke volksbewegingen, tegen de wil van de parlementen te verzetten.
Het parlement zoals wij dat kennen, kon gemakkelijk aan zijn taak voldoen ten tijde van de “Rechtstaat”, toen het sociale recht, het arbeidersrecht, de sociale voorzorg, nog geen onderwerpen van hun beraadslaging en behandeling waren. Deze laatste onderwerpen nemen echter thans juist grotendeels de tijd en de arbeid van de parlementen in beslag. Daarmee specialiseert zich hun arbeid al meer en meer, en daar bij de politieke verkiezingen bijna uitsluitend de politieke richting van een kandidaat en zijn propagandistische eigenschappen een rol spelen, kan er van een bezetting van de parlementen met een voldoend aantal zaakkundige leden geen sprake zijn.
Daarbij komt dan nog dat de overmatige hoeveelheid van parlementaire werkzaamheden meer en meer “de gehele man” opeist. Afgezien van de omstandigheid dat veelal de afgevaa1digde de aangewezen propagandist van zijn partij is, wordt hij zó slecht betaald, dat alleen zij die zonder veel arbeid een eigen inkomen hebben, zich geheel en al aan het parlementaire werk kunnen wijden. In parlementen met een groot aantal leden, waar de werkzaamheden over 400 à 600 afgevaardigden verdeeld worden, doen zich deze misstanden reeds in grotere of kleinere mate aan de prestaties van vele afgevaardigden gevoelen; in kleinere parlementen, zoals bv. het Hollandse, dat slechts 100 leden telt (bij ongeveer 10 fracties) wordt de toestand bijna onhoudbaar.
Het systematisch organiseren van de in de maatschappij levende maatschappelijke en sociale krachten tot functionerende delen van het politieke staats- of volksorganisme is reeds sedert lang nodig geweest en is dan ook, onder de dagelijkse druk van de noodzakelijkheid, reeds sedert lang in voorbereiding. Industrie en landbouw, het financiewezen en het verkeer hebben zich georganiseerd op privaatkapitalistische grondslag. De arbeiders hebben hun vakverenigingen, de ambtenaren hun organisaties tot heden nog slechts ter verdediging van hun speciale belangen, doch eens, wanneer de grondslag voor hun bevrijding uit loonslavernij en hiërarchie is gelegd, als functionerende organen van de zelfregering van de bevolking.
De klassenstrijd echter scheidt de hedendaagse leiders van het bedrijfsleven van de arbeiders en bedienden in hun bedrijven. De toe-eigening van de productiemiddelen en van de meerwaarde door de bezitters scheidt het arbeidende volk van zijn uitbuiters. Deze scheidingslijn loopt door het gehele volk en beheerst min of meer zijn gehele politiek, van af het parlement tot in de gemeenteraden.
Maar alles marcheert, in het bijzonder in deze moeilijke tijden, in de richting van vereniging door organisatie voor het gemeenschappelijke doel: de redding van het volk uit de economische en financiële nood. De heersers in de financiële wereld en de wereld van het grootbedrijf zouden wel gaarne ook deze volksbehoefte willen exploiteren ter versterking van hun macht en verhoging van hun dividenden, door staat, vakvereniging, regering, parlement en arbeidersklasse te mobiliseren tot steunverlening aan hun ondernemingen op elk gebied. De tijd is echter voorbij waarin dit mogelijk was. Dit wordt op zeer duidelijke wijze te verstaan gegeven door de kort geleden begonnen revolutie en de heren moeten bedenken dat zij, als zij blijven weigeren de door hen in beslag genomen bronnen van alle volkswelvaart ter beschikking van de gemeenschap te stellen, wel eens in de omstandigheid zouden kunnen komen te verkeren van vrij wat meer te moeten afstaan.
De vereniging van het volk tot de arbeid kan slechts dan plaats vinden wanneer men uitgaat van het standpunt dat de productie een publieke aangelegenheid is, even goed als het openbaar beheer en de wetgeving. Dit vereist echter dat de heerschappij over grond en bodem, grondstoffen, verkeers- en productiemiddelen overgaat aan de gemeenschap: de socialisering.
Maar zal dit alles kunnen geschieden, dan dient het gehele arbeidende volk, vanaf de leiders tot aan de gewone arbeider in de diverse bedrijfstakken, in officiële bedrijfsverenigingen te worden georganiseerd, aan welke bedrijfsorganisatie dan, op grond van een algemeen reglement de leiding van de betrokken bedrijven verder wordt overgelaten. In dit reglement worden dan aan de bedrijfsvereniging een zekere mate van publiekrechtelijk gezag verleend tegenover hun leden en dient een volledige vrijheid van beweging te worden verleend in de behandeling van technische zaken.
De bedrijfsverenigingen hebben hun eigen politieke vertegenwoordiging, welke van het parlement dat de rechten en de belangen van het gehele volk heeft te vertegenwoordigen tegenover de speciale groepsbelangen van de verschillende verenigingen, de taak overneemt om uit te werken de door dit parlement vastgestelde grote principiële lijnen op het gebied van de sociale en politiek-economische wetgeving, en dat over de uitvoering daarvan waakt. Daarnaast heeft ook dit economische parlement, dat evenals het politieke parlement in het openbaar vergadert, de bevoegdheid om aan het politieke parlement nieuwe voorstellen te doen op het gebied van de sociaaleconomische wetgeving.
Het financiewezen dient te blijven bij het politieke parlement, dit kan bij de uitwerking van de belastingwetten van de zijde van het economische parlement de nodige voorlichting krijgen en ook daartoe strekkende voorstellen toegezonden krijgen. Hoe meer het financiewezen, industrie en verkeer volkszaak zijn geworden, hun overschotten op grond van het algemene statuut tot regeling van de openbare bedrijfsleiding in de openbare kas vloeien, des te meer verliest het belastingwezen aan betekenis. Het heeft geen zin om hier, waar het er alleen om gaat enkele algemene schetslijnen aan te geven voor een met het oog op de socialisering ingericht politiek systeem, nu ook meteen reeds op de eventuele verdere ontwikkeling van dit systeem in te gaan.
De strijdvraag die thans de revolutionaire wereld bezig houdt: raden of parlement, zou ik vanuit het hierboven ontwikkelde gezichtspunt willen beschouwen. De Duitse regering schijnt te hebben ingezien dat het nodig is het radensysteem in te schakelen in het politieke organisme. De door mij geschetste nieuwe organisatie is min of meer een poging tot uitwerking van deze gedachte, niet echter op de basis van een praktisch onmogelijke, onzinnige “dictatuur van het proletariaat”, maar op de organisatie van het economische leven, op de grondslag van het openbaar belang, de invoering van de democratie op sociaal gebied, de om met de door mij betreurden Eisner te spreken – “parlementarisering van het economische leven”.
De vraag in hoeverre het bestaande bedrijfsleven reeds thans kan worden gesocialiseerd, is voor mij in dubbel opzicht een moeilijke. Ten eerste omdat de socialisatie zoals ik die versta, een politieke organisatie eist in de zin als ik hierboven schetste; ten tweede omdat de overname van de bestaande bedrijven en hun onmiddellijke functionering op deze wijze, afhankelijk is niet alleen van allerlei economische omstandigheden, maar ook van het sociale en praktische inzicht van de in die bedrijven werkzame personen. Waar het mogelijk is, zonder onderbreking en onder aanwending van de nodige leidende en arbeidende krachten, terstond de socialisatie van zekere bedrijven door te voeren, dient men er ook toe over te gaan. De leiders dienen te weten dat in de door de oorlog en de revolutie geschapen atmosfeer, hun functie aangenamer is wanneer zij vertegenwoordigers zijn van het openbare welzijn, dan vertegenwoordigers van uitbuitende minderheden. De arbeiders zullen moeten begrijpen dat de wereld niet ineens in een Luilekkerland verandert, dat ook zij het grootste belang hebben bij het hebben van flinke leiders, dat men deze goed betalen moet en dat men hun ook bij toenemende groei aan invloed van de arbeiders op de bedrijfsleiding toch in belangrijke mate vertrouwen moet schenken.
Waar die voorwaarden voor een socialistische en democratische bedrijfsleiding ontbreken, zal een ontwerp dat gebaseerd is op een geleidelijke maar gestadige afbraak van het privaatkapitalistische bedrijf tot aan de socialisering toe, en lopende over hoogstens een mensenleeftijd, ook in onze kringen aandacht en overweging vinden.
Mijn vriend John de Kay, die zijn in de Amerikaanse “Great business” verworven ervaring, zijn rijkdom aan kennis en zijn voor de hoogste idealen van de mensheid gloeiende hart gewijd heeft aan de zaak van het socialisme, heeft in een spoedig te verschijnen brochure The practical steps towards Socialisation (Praktische stappen op de weg naar socialisatie) zulk een ontwerp gemaakt.
Het ontwerp van De Kay, waarvan ik de hoofdtrekken in een aanhangsel van deze brochure heb vertaald, komt hierop neer, de bestaande ondernemingen binnen de tijd van een mensenleeftijd geleidelijk in bezit te brengen van een aan de arbeiders toebehorend fonds, dat door hun organisatie wordt beheerd. Hij is een tegenstander van staatsexploitatie en staatseigendom, voor hem betekent socialisering de verkrijging van de eigendom van de productiemiddelen (waaronder grond en bodem) door de arbeiders. In zijn systeem vindt een systematische afbreuk van het kapitalisme plaats, waarbij de kapitalist langzaam maar zeker wordt uitgeschakeld en de arbeiders zowel geestelijk als technisch worden opgevoed voor de socialistische bedrijfsvorm. Aan het speculatieve karakter van de bank wordt, meent hij, alle grond ontnomen. Het gehele economische leven, ook de kleinbedrijven en landbouwbedrijven in zoverre als daarin loonarbeid plaats vindt, is in zijn systeem opgenomen. Zonder een organisatie die de kleinbedrijven organiseert zal dit nauwelijks mogelijk zijn.
Omdat ik met deze brochure meer beoog het omschrijven en aanduiden van de politieke taak en de moeilijkheden waarvoor de Internationale zich ziet geplaatst, dan wel een definitieve oplossing daarvan aan de hand te doen, zijn bovenstaande uiteenzettingen meer te beschouwen als algemene wenken dan als uitgewerkte voorstellen en dient dus een kritische behandeling van de voorstellen van De Kay, zoals deze in het aanhangsel zijn opgenomen, overgelaten te worden aan de zo-even voorgestelde commissie. Hoe echter deze daarover ook moge oordelen, toch zal erkend moeten worden dat die voorstellen twee psychologische voordelen bezitten, die met het oog op een organische ontwikkeling, zonder dat delen van ons maatschappelijk leven worden vernietigd of tot stilstand gebracht, van de grootste betekenis zijn. Het eerste is dat een mens zich gemakkelijker aanpast aan een nieuw systeem wanneer de voor hem schadelijke gevolgen van een volledige doorwerking daarvan, zich eerst aan een volgende generatie zullen doen gevoelen, dan wanneer het hem zelf en dan nog wel op staande voet uit zijn maatschappelijke positie werpt. Dit geldt voor de huidige kapitalisten, die daarbij hebben te bedenken dat een onteigening van hun bezit en schadeloosstelling daarvan berekend naar de maatstaf van de door hen genoten winst, bij directe socialisatie nauwelijks mogelijk zou zijn, wanneer ten minste niet aan de nieuwe staat van begin af aan een schuldenlast zou worden opgelegd ten bate van de in staatsrenteniers veranderde kapitalisten die eenvoudig ondragelijk zou zijn.
Niet minder gewichtig schijnt mij toe het tweede psychotische voordeel: de opwekking van het medeverantwoordelijkheidsgevoel van de arbeiders voor de leiding van de zich op de weg naar socialisatie bevindende bedrijven, ten eerste door hun vertegenwoordiging in de directie, ten tweede door de jaarlijkse premie van 25 % van de winst, ten derde door de storting van 50 % van de winst in het door hun organisatie beheerde fonds.
Ik sluit dit hoofdstuk met de volgende aanvullende opmerkingen:
In mijn politiek systeem betekent het economische parlement, dat men de arbeidsraad noemen kan, daar het het volk overeenkomstig zijn arbeid vertegenwoordigt, de democratische uitbouw, van de arbeiders- en boerenraden.
In het project van De Kay zou te vinden zijn een vertegenwoordiging van de arbeidersorganisaties belast met het beheer van het door de bedrijven gevormde fonds, die tevens over dat fonds het beschikkingsrecht heeft.
In mijn systeem wordt in de bestaande staatsregering en het parlement een nieuw orgaan van economische vertegenwoordiging ingevoegd, in het ontwerp van De Kay groeit daarnaast een zelfstandige organisatie van de loonarbeiders, steeds van toenemende financiële middelen voorzien, maar waarvan mij het noodzakelijke contact met het staatsorganisme niet duidelijk is.
In mijn stelsel beschikt de staat over alle openbare eigendom, die hij overeenkomstig door het parlement samen te stellen wetten wederom ter beschikking stelt aan de bedrijfsorganisaties, en wel op grond van een statuut dat de algemene voorwaarden hieromtrent bevat.
Het parlement wordt zoals ook thans direct door de kiezers, de arbeidsraad door de sociale groepen-organisaties op de grondslag van het algemeen kiesrecht gekozen. Het eerste vertegenwoordigt de eenheid van het volk, het laatste vertegenwoordigt de verschillende maatschappelijke en sociale belangen. Het eerste de gemeenschap, het laatste de sociale groepen, ook de zg. vrije beroepen als die van dokter, enz.
In de regering, die veel meer een uitvoerend lichaam zal worden, dienen de beide parlementen vertegenwoordigd te zijn, in deze zin dat de politieke verantwoordelijkheid blijft aan de door het parlement gekozen ministers en de door de arbeidsraad gekozenen als deskundige staatssecretarissen optreden. Of in zulk een stelsel nog ruimte blijft voor een staatshoofd, moge de lezer zelf beoordelen.
De verdeling die tot uitdrukking komt in de beide vertegenwoordigende lichamen, dient ook in de meer lokale vertegenwoordigingen (gewesten, provincies en gemeenten) te worden voortgezet.
De vraag of de opname van de kleine landbouwers in het openbare landbouwbedrijf zó kan geschieden dat zij feitelijk toch eigenaar van hun grond en bodem blijven is geen principiële, slechts een praktische, die door de arbeidsraad dient te worden uitgemaakt. Het zal mogelijk zijn, ook bij instandhouding van hun eigendom, hun bedrijf in het openbaar bedrijf in te schakelen, zij het langs de weg van landbouwcoöperatie, zij het door middel van gemeentelijke landbouwbedrijven.
Ten slotte allereerst een woord aan de arbeiders van alle landen, niet om hun revolutionaire gezindheid te temperen, maar veeleer om hun aandacht te bepalen bij wat deze revolutionaire tijd van hen eist. Begrijp die tijd, miskent uw macht niet, hebt vertrouwen in uw historische taak, het uur van uw klasse heeft geslagen. Zonder u kan de Volkerenbond niet worden wat deze zijn moet. Het is thans de tijd om onverbiddelijk tegenover het militarisme stelling te nemen. De Zwitserse predikant Kutter heeft een mooi boek geschreven, getiteld: Zij moeten. Ja wij sociaaldemocraten “moeten”, en dat wel nimmer in die mate, als thans. Wij moeten thans de machthebbers aanzeggen: gij kunt ons nimmer meer meekrijgen voor een wederopbouw van het militarisme. Wij kunnen niet en wij willen niet. Niet alleen zullen wij in onze parlementen tegen doe kredieten daarvoor stemmen, maar gij zult onze gehele politieke en economische macht tegen u hebben, wanneer gij probeert, onder welk voorwendsel dan ook, ons weder medeplichtig te maken aan de opbouw van het vernietigingsapparaat zoals wij dat in de oorlog hebben leren kennen. In dit opzicht is geen compromis voor het socialistische proletariaat mogelijk, en wanneer wij aldus optreden, denk dan niet dat wij dan alleen zullen staan. Wij zijn daarmee de fakkeldragers van een gedachte die de harten van de grote meerderheid van het volk doet ontbranden. Men heeft het militarisme leren kennen en ieder voelt en ieder weet, dat, wanneer wij daaraan maar een vinger, of zelfs, zoals Parijs wil, de hele hand behalve de pink geven, wij dan weer opnieuw geheel en al daarin vervallen. Onze eer eist dat wij daartegen front maken, ja dat wij, wanneer het nodig is, lichaam en ziel aan deze strijd tegen het militarisme geven.
Het is waar, het proletariaat van één land kan dit niet tot stand brengen, maar daarvoor hebben wij juist onze Socialistische Internationale, aan wie wij de eis stellen dat zij op haar aanstaande congres aan iedere vorm van militarisme op duidelijke wijze de oorlog verklaart.
Ook een woord tot de bezittende klasse: van haar wordt thans geëist, op grond van een helder begrip van de historische noodzakelijkheden, veel te doen en tot veel bereid te zijn, waartoe zij vroeger niet bereid was. Slechts op grondslag van een socialistisch program is de nationale eenheid mogelijk waartoe de tijden dwingen. Zolang hieruit niet de logische consequenties getrokken worden, zullen wij blijven leven in een tijd van innerlijke strijd. Het geeft u niets, mijne heren uit de bourgeoisie, op de terreur van het bolsjewisme te schelden, zolang gij zelf niet geneigd bent tot die stappen en concessies, die nu eenmaal noodzakelijk zijn.
De Entente-mogendheden hebben thans het lot van de volkeren in handen, maar zij moeten zich niet inbeelden dat zij alles doen kunnen wat zij willen, en alles kunnen nalaten wat zij niet willen. Zeker, Duitsland, de Centrale landen, hebben geen militarisme meer om zich naar buiten te verdedigen, maar wat zij wel hebben, en ik hoop dat zij het meer en meer deelachtig zullen worden, dat is de socialistische revolutie. Met wapens kunnen zij niet meer het militarisme van hun vijanden bestrijden, het enige wat hun overblijft is hun zaken in Duitsland zo goed voor elkaar te brengen, dat de arbeidersklassen van de Entente-landen zeggen: wat daar gebeurt is ons werk, is geheel in overeenstemming met onze belangen en onze idealen en wij schamen ons, om, waar de socialisten van andere landen zulk een werk verrichten, dat wij dan de knechten van onze imperialisten zouden zijn. Niet door intriges of samenzweringen, maar door het goede socialistische voorbeeld, kan Duitsland op den duur zijn normale plaats in de wereld weer innemen. Men denke niet dat alles pais en vree is in Frankrijk, Italië en Engeland. De kranten vertellen het ons wel anders.
Het moet de taak zijn van de Socialistische Internationale – en daarmee wens ik te besluiten – om de beginselen van de Duitse revolutie, die tegelijkertijd de beginselen zijn van de sociaaldemocratische revolutie, over te dragen ook naar de andere landen waar zij thans nog niet volkomen worden begrepen en tegenover de macht van de heersende klasse en van het imperialisme te stellen het socialistisch proletariaat.
Alle kapitaal, belegd óf direct óf indirect aangewend voor exploitatie van de arbeid, dient te worden getaxeerd, zodat de nieuwe grondslag gelegd wordt waarop een minimale vergoeding aan de kapitaalbezitter kan worden toegekend, voor een minimumloon voor de arbeider en voor een geleidelijke en volledige socialisering van kapitaal en arbeid.
De minimumvergoeding voor het kapitaal dient gebaseerd te zijn op de reële waarde van het vermogen en op de in welke vorm dan ook uitstaande kredieten, een en ander met inachtneming van de basis van het minimumloon. In beginsel zou als minimum van het kapitaal 4 % per jaar aangenomen kunnen worden. De waarde van de groot- en kleinbedrijven, waarin tot heden loonarbeiders werkzaam waren, dient door commissies te worden bepaald en aan de tegenwoordige bezitters dienen aandelen te worden gegeven tot een gezamenlijk bedrag van het vastgestelde kapitaal.
Tegen uitgifte en afgifte van deze nieuwe aandelen zouden dan alle bestaande waardepapieren voor vernietiging moeten worden afgegeven aan de openbare trustee. Deze zou al het fictieve kapitaal, dat thans zulk een zware last legt op de industrie en de arbeid zo zwaar drukt, uitschakelen. De aandelen bevatten de clausule dat na uitbetaling aan het kapitaal van de jaarlijkse minimumvergoeding, de winst als volgt wordt verdeeld:
a. 25 % aan de in de onderneming werkzame arbeiders, in verhouding tot het deel dat hun loon of salaris uitmaakt van het totale bedrag van de uitbetaalde lonen en salarissen.
b. 25 % aan de aandeelhouders naar verhouding van hun bezit.
c. 50 % aan een nationaal fonds, dat bestemd dient te worden voor de socialisatie van de onderneming.
De totale opbrengst van iedere onderneming dient te worden gedeponeerd bij een openbare trustee, dat er voor zorgt, dat kapitaal, arbeid en het nationale fonds ieder hun aandeel uitbetaald krijgen. Dit syndicaat heeft het recht en de plicht de 50 % sub “c” aan te wenden tot aankoop a pari van aandelen in de ondernemingen. De openbare syndicaten zullen gekozen worden door een volksstemming op de grondslag van het algemeen geheim kiesrecht.
Een deel van de onder “c” aan de trustees uitbetaalde 50 % dient bestemd te worden voor onderwijsdoeleinden, omdat iedere socialisering van het vermogen die niet vergezeld gaat van een socialisering van het volk zelf, in ethische zin niets hogers bereikt dan alleen dat het aantal mensen vergroot wordt dat een stijgend inkomen heeft, doch dit voor onsociale doeleinden gebruikt. De arbeidersorganisaties dienen in alle landen verbonden te zijn en hun bond zou in elke jaarvergadering kunnen bepalen op welke manier een vierde gedeelte van het nationale fonds voor onderwijs- en sociale hervormingen dient te worden besteed.
Te beginnen met het 25e jaar na de invoering van mijn systeem in elke afzonderlijke industrie, zouden de betalingen aan de openbare trustees met 2 1/2 % per jaar kunnen worden verhoogd, waarvan dan de helft wordt afgetrokken van de kapitalisten en de andere helft van de arbeiders. Wanneer dit het bedrag van 100 % heeft bereikt, dan zouden alle daarna aan de trustees gedane betalingen aangewend worden tot aan alle zich nog in privaatbezit bevindende aandelen, waarmee de eigendom van alle industrieën daadwerkelijk zou zijn gesocialiseerd.