Wie was Kris Van Gysel


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, zomer, (nr. 69), jg. 43
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Afscheid van Kris Van Gysel

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en haar goden zijn.
Zijn is, boven die dingen uitgeheven,
vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.


Lieve Familie,
Geachte Toehoorders,

Precies een jaar geleden, op 23 maart 1998, vernamen we het fatale nieuws dat Kris ongeneeslijk ziek was. Diezelfde dag nog gaf ze te kennen dat een vrouw het woord moest voeren bij het afscheid en vroeg ze mij dit te doen. Ik informeerde een week later hoe ze dat zag en of we daaraan samen konden werken. “Nee”, antwoordde ze toen, “ik wil vechten om te blijven leven, ik wil nu niet denken aan afscheid nemen.” Dus richt ik mij vandaag tot u, niet in naam van Kris, maar denkend aan haar, met vertedering, respect en bewondering voor de vele bakens die zij in haar te korte leven uitgezet heeft. Ik sta hier omdat ik wil getuigen vanuit een aloude vriendschap over een vrouw die radicaal was qua inhoud en expressie, kritisch en veeleisend voor zichzelf en de anderen.

In 1973 leerden we elkaar kennen. Kris was toen zoals ze altijd gebleven is: met een totaal engagement in alles wat zij deed, zowel op politiek, professioneel als op persoonlijk vlak. Zij was een veld van zeldzaam positieve energie en een bron van inspiratie voor de velen die haar kenden. Zij was moedig in woord en daad. Nooit verzaakte zij aan een gegeven woord, of aan een politiek ordewoord dat zij het verdedigen waard vond. Haar leidmotief was: vooruitgaan, nooit blijven stilstaan, vechten tot de laatste snik, ook tegen de ziekte die haar uiteindelijk velde.

Zij was van nature zeer empathisch en analytisch: zij kon onmiddellijk zowel politieke fenomenen als menselijke relaties doorgronden en beschrijven. Daarom was zij een groot pedagoog en bijzonder geschikt om met en in groepen te werken, ook met andersgezinden. Toch sloot zij nooit vooraf compromissen. Altijd trachtte zij eerst haar standpunten met huid en haar te verdedigen, daarna pas was zij bereid tot overleg. Zij was een bruisende persoonlijkheid, met een grote levenslust en positieve ingesteldheid. Zij was een warm en fysiek iemand voor wie liefde en vriendschap centraal stonden in haar leven: “Elle avait de la chair”.

Politiek was voor haar een passie, onder vrienden noemde men haar dan ook ‘la passionaria’. Vertrouwen was voor haar het hoogste goed. Zij stond een eerlijke, directe communicatie voor, zonder omwegen – klinkt het niet dan botst het – onder het motto ‘alleen de waarheid is revolutionair’. Het woord ‘kameraad’ was voor haar geen archaïsche term. Zij hanteerde het in de zin van het Franse ‘camaraderie’, van vriendschap en solidariteit tussen mensen met een zelfde levensproject.

Bezit deerde Kris niet, het was de kwaliteit van het leven die telde.

Zoals in de volgende passage uit een gedicht van Ed Hoornik, was ‘zijn’ voor haar belangrijk, niet ‘hebben’.

Kris stond heel haar leven aan de zijde van het proletariaat, de basis, de kansarmen. Zelf kwam zij uit de arbeidersklasse. Zij was ermee opgegroeid, vergroeid, één geworden. Haar vader was lasser/scheepshersteller, een strijdsyndicalist van het eerste uur en één van de leiders van de dokwerkers in de grote staking van 60-61. Toen die staking gebroken werd, aanvaardde Mon Van Gijsel een post als verantwoordelijke van een vakantiehuis van de Metaalarbeidersbond van het ABVV in Melreux/Hotton (Wallonië). Hij had een ietwat fauvistische persoonlijkheid, een kunstenaar die zich in zijn latere leven volledig wijdde aan het beeldhouwen en schilderen. Van haar moeder, die zij veel te vroeg verloor en waarvan ze zielsveel hield, erfde Kris een diepgaand en doorvoeld sociaal engagement.

Van haar vader erfde zij het revolutionaire marxisme en het strijdsyndicalisme, evenwel niet zijn doctrinaire interpretatie ervan, waarvan zij een fervente tegenstandster werd. Door en door overtuigd van het principe van basisdemocratie, werd zij al heel vroeg een militante in de trotskistische, syndicale en antifascistische beweging. Zij was lid van het politiek bureau van de Revolutionaire Arbeidersliga, de latere SAP, die zij einde de jaren tachtig verliet maar waarvan zij heel haar verdere leven sympathisante bleef. Al van bij het opstarten van het Anti Fascistisch Front in het begin van de jaren zeventig en de eerste betogingen tegen de Vlaamse Militanten Orde, was zij erbij. Naar aanleiding van Zwarte Zondag in oktober ’91 werd Kris de bezielende kracht van een steeds actiever wordend AFF.

Kris was nog kind toen zij met haar ouders en haar zus Ines naar Wallonië trok. Zij liep er school waardoor zij perfect tweetalig was. Toen het gezin eind de jaren zestig terug naar Antwerpen keerde, beëindigde zij haar middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum van Hoboken en behaalde vervolgens het diploma van vertaalster Frans en Duits aan het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken in Antwerpen. Zij werkte als vertaalster voor de Bond van Bedienden, Technici en Kaders (BBTK) in Brussel. Daarna aanvaardde zij een betrekking bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en werkte achtereenvolgens in de opleidingscentra van Dendermonde, Herentals en Mechelen.

Daar gaf zij veel meer dan alleen taalonderricht. Ondanks vele aanbiedingen die haar hogerop zouden brengen in de hiërarchie, koos zij bewust voor de opleiding van laaggeschoolde vrouwen. Aan hen bracht zij met veel vuur de eerste beginselen van het Nederlands en het Frans bij, gepaard aan een warm humanisme en een diepe eerbied voor ieders persoonlijkheid en sociale achtergrond. Dat zij de erkenning en het vertrouwen afdwong van haar medewerkers, bewees het feit dat zij met 80 percent van de stemmen verkozen werd tot voorzitter van de ACOD/T&O en als afgevaardigde in het overlegcomité tussen de vakbonden en de directie van de VDAB.

Zij genoot een universitaire opleiding van moreel consulente en deze kennis paste zij als het ware organisch toe in haar professionele praktijk en in haar omgang met vrienden.

‘Het persoonlijke is politiek’ was voor Kris geen loze slogan. Hierin vloeiden haar politiek engagement en haar hele vrouw zijn samen. Kris was een feministe in hart en nieren. Bij haar stond de emancipatie van de vrouw en haar autonome denken en handelen centraal.

In haar intieme vriendenkring lichtte zij vriendinnen en mannelijke partners in over haar vurige kinderwens. Consequent koos zij voor het bewust zelfstandig moederschap omdat moeder zijn voor haar geen alibi was voor onderwerping aan traditionele gezinsstructuren en rollenpatronen. Zij kreeg twee zonen die zij in gemeenschap wenste op te voeden.

Dat gemeenschapshuis vond ze in de Sanderusstraat waar zij gedurende negen jaar (van 1977 tot 1986) met haar vijftien gemeenschapsgenoten lief en leed deelde.

Kris was een vuur. Zij hield van mannen, vele mannen hielden van haar. Met drie van hen, Werner, Roger en Jan, onderhield zij een langdurige en diepgaande relatie, die zij later omzette in een vriendschap voor het leven.

Maar één werd haar uitverkoren partner. In 1986 ontmoette zij Marc Van Praet, die haar levenspartner werd en waarmee zij dertien jaar lang en tot haar laatste levensadem een onafscheidelijk en uitzonderlijk liefdevol duo vormde. Marc, haar kameraad, haar man, de vaderfiguur in een kroostrijk gezin. Samen ontfermden zij zich permanent over de vier kinderen terwijl zij alert bleven voor ieders individualiteit.

Aan Marc en Kris draag ik het volgende gedicht van Hendrik Marsman op, als een hommage aan hun innig samenzijn.


Laat mij alleen.
dit is de tweesprong onzer wegen.
gij hebt mij tot den versten rand geleid.
maar keer hier om, ween niet.
gij kunt den laatsten tocht naast mij niet schrijden,
noch ik met u, gij gaat hem eens alleen.
gij zijt mij nochtans onverdeeld verpand:
Ik heb uw bloed den donkren kus gegeven
van hen, die boven dood en leven
ontstegen zijn. ik ben hun afgezant.
Ik beid uw komst.
wij zullen eens den zwarten wijn
van dood en donker uit één beker drinken,
wij zullen stromend in elkaar verzinken
en eeuwig zijn.
vaarwel.
ik keer niet weer.
maar gij komt zelve, later.
vaarwel, het water
roept voor de derde keer.

Deze tekst werd uitgesproken door Myriam De Clopper op de uitvaartplechtigheid van Kris Van Gysel op 2 maart 1999.