Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1998, februari, (nr. 63), jg. 42
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De “wereldsysteemanalyse” is een methode die wordt gepropageerd door het Fernand Braudel Center in de Amerikaanse staat New York. Haar belangrijkste animator is Immanuel Wallerstein. Bekende auteurs zoals Giovanni Arrighi, Janet Abu-Lughod, Joan Smith, Samir Amin en Peter Taylor zijn met dit onderzoekscentrum verbonden. Ook in België heeft deze denkrichting aanhang, meer bepaald aan de Gentse universiteit met de politieke geograaf Pieter Saey. Voor wie met deze wereldsysteemanalyse kennis wil maken heeft Mark Saey nu een bondige inleiding geschreven.
Als we op die inleiding mogen afgaan ontbreekt het de wereldsysteemanalyse niet aan ambitie. Het wil een breuk vormen met de wereldbeschouwelijke consensus van de Verlichting, die zowel burgerlijke denkstromingen als het marxisme vorm gaf (blz. 31). Het wil een nieuwe sociale wetenschap zijn, die de vakjesmentaliteit van de traditionele wetenschappen achter zich laat ten voordele van een totale geïntegreerde benadering, en die bruikbaar moet zijn voor de politieke praktijk van de verschillende antisysteembewegingen (blz. 34). De wereldsysteemanalyse komt op tegen het “staatsgecentreerd denken en haar universalistische pretenties” (blz. 34-35).
Wat we ons bij dat alles moeten voorstellen wordt duidelijker wanneer we teruggaan naar enkele debatten in de jaren ’60 en ’70. Toen heerste bij velen de idee dat de zogeheten ontwikkelingslanden “achter liepen” op de ontwikkelde landen en dus dezelfde weg nog moesten afleggen als de ontwikkelde landen. Daartegen werd geantwoord dat zowel de ontwikkelde als de onderontwikkelde landen deel uitmaken van een “wereldsysteem” (om met Wallerstein te spreken) en dat men dus moet kijken naar het geheel om de onderontwikkeling te begrijpen, die dan geen probleem meer is van “achterstand”. Men moet het systeem in zijn globaliteit bekijken (“tegen het staatsgecentreerd denken”) en de weg van het ene land is niet per definitie dezelfde als die van een ander land (“tegen de universalistische pretenties”). De bekendste auteurs van deze school publiceren dan ook over de Noord-Zuid-problematiek. Voor een bespreking van een aantal van deze auteurs verwijzen we naar Het Laatkapitalisme van Ernest Mandel.
Storend voor wie een revolutionair marxistische achtergrond heeft is dat uitspraken over het marxisme steeds over de stalinistische en/of sociaaldemocratische interpretatie blijken te gaan. Andere marxistische tradities zijn niet gekend. Dat heeft als gevolg dat ideeën als radicaal nieuw worden voorgesteld, terwijl ze in feite stevig wortelen in de marxistische traditie. Wat bijvoorbeeld te denken van de volgende invulling van het mondialistisch perspectief: “Die context is de moderne kapitalistische wereld, een enkele wereld-economie welke ontstond in de lange 16e eeuw en nu de hele wereld omvat. Daaruit volgt dat nationale staten geen samenlevingen zijn/hebben welke aparte en parallelle geschiedenissen kennen, maar wel onderdelen, stukjes van een geheel die de ontwikkeling van dat geheel op elk van hun momenten ook reflecteren (...). Om een fenomeen (een particuliere staat, natie, klassen, ... ) in of van de moderne wereld te kunnen begrijpen en interpreteren, moet men het dan ook eerst plaatsen binnen de structuren én de evolutie van het globale systeem” (blz. 53). Wie de discussies op de eerste congressen van de IIIe Internationale kent, weet dat hier open deuren worden ingetrapt.
Een ander voorbeeld van hetzelfde euvel is de manier waarop Marx himself op hetzelfde hoopje wordt gegooid als de burgerlijke wetenschap, die zichzelf steeds meer opsplitst in autonome specialismen, zonder globale samenhang. En dat terwijl voor Marx juist de eenheid van zijn denken zo kenmerkend was, noch “filosoof”, noch “economist”, noch “moralist”, noch “historicus”, maar alles tegelijk als praktisch en theoretisch revolutionair. Daarbij sloot Marx methodologisch niet aan bij de nieuwe Angelsaksische wetenschapsopvatting met haar karakteristieke indeling in vakken, maar bij de oude Duitse wetenschapstraditie die de wetenschap als een vitale eenheid benaderde (zie de verschillende teksten daarover van Daniel Bensaïd).
Men kan Marx ook moeilijk een “staatsgecentreerd denken” voor de voeten werpen. Aan de hoofdstukken van het Kapitaal over de staat en over de wereldmarkt is hij nooit begonnen. We kunnen slechts gissen wat hij zou geschreven hebben. Maar dat hij iets zou te maken hebben met de theorie van “het socialisme in één land” of met sommige visies op ontwikkelingssamenwerking uit de jaren ’60-’70 is onzin.
De wereldsysteemanalyse heeft zeker originele opvattingen. Eén van de meest betwiste is ongetwijfeld het ontkennen van de historische betekenis van de industriële revolutie in Groot-Brittannië rond 1780 (“de zogenaamde industriële revolutie”, blz. 88). Voor Marx vormde het binnendringen van het kapitaal in de productie zelf en het ontstaan van de moderne industrie een vitaal keerpunt: explosie van de ontwikkeling van de economie, ontstaan van de moderne klassen en de moderne klassenstrijd ... Geen detail dus. Want uiteindelijk zijn het de klassen en niet de systemen, die de motor vormen van de geschiedenis.
Het is inderdaad opvallend hoe gemakkelijk het wereldsysteemdenken van Mark Saey vervalt in het formuleren van algemene wetmatigheden waarbij het concrete, het vitale, het subjectieve, op de achtergrond verdwijnt. Zo wordt een langegolftheorie geformuleerd waarbij de huidige golf al tot het jaar 2050 gedateerd wordt (blz. 82). Bij de bespreking van voorkapitalistische wereldrijken gaat het over hun “onafwendbare neergang” (blz. 76). Wanneer blijkt dat Wallerstein de bal misslaat wat betreft de industriële revolutie, doet dit er niet toe, want het conceptueel kader blijft overeind staan (blz. 109). De wereldsysteemanalysten lijken de weg van Marx omgekeerd te bewandelen. Hoe ouder deze laatste werd, hoe minder hij zich gelegen liet aan het formuleren van algemene ideeën en hoe meer hij zich integendeel concentreerde op een concrete studie van de samenleving van zijn tijd.
Daarmee wil niet gezegd zijn dat de wereldsysteemanalyse geen stof tot boeiende discussie geeft en zeker niet dat de onderzoekingen van deze school geen interessante bijdragen leveren. Wie het boekje van Mark Saey in huis haalt heeft in ieder geval een handige inleiding op de overvloedige productie van deze denkrichting. Maar al te dikwijls wordt de indruk geschapen dat het menselijk denken pas echt gestart is in 1968. Ook hier valt het verschil op met de methode van Marx en de betere marxisten, die in hun geschriften duidelijk en expliciet aangeven hoe en waar zij verder bouwen op vorige denkers, waar zij breken of vernieuwen en waarom. En daarbij steeds een zeer bescheiden toon aansloegen wanneer het erop aankwam hun eigen bijdrage te omschrijven.
Mark Saey, Wereldsysteemanalyse, Brussel: IMAVO, 145 blz., 360 fr.