Redactie

Marx-Engels Gesamtausgabe (MEGA)

Het MEGA-project na de val van de Muur voortgezet door IMES


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1996, voorjaar, (nr. 57), jg. 40
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Marx/Engels-archief
De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap
Karl Marx. Geschiedenis van zijn leven

Kennen wij werkelijk de historische figuren Marx en Engels als mens, filosoof en politicus? Wordt ons beeld van de ‘klassieken’ niet meer bepaald door burgerlijke en stalinistische denkbeelden dan door een grondige studie van deze uitzonderlijke persoonlijkheden? Velen zullen moeite hebben met een eenduidig antwoord op deze vraag. Hier helpt alleen een diepgaand onderzoek naar deze denkers en hun tijd, de negentiende eeuw. Dat mogelijk maken is een van de belangrijkste opgaven die de historisch-kritische Marx-Engels Gesamtausgabe (MEGA) zich stelt.
De redactie van De Internationale heeft onderstaand artikel samengesteld op basis van een artikel van Karl Kardon in Inprekorr 279 en een artikel van Jürgen Rojahn in MEGA-Studien 1994/1.

Voorgeschiedenis (1917-1936)

Pogingen om het verzameld werk van Marx en Engels compleet uit te geven kennen inmiddels een geschiedenis van meer dan tachtig jaar. Wanneer we afzien van losse uitgaven en van werkuitgaven, zoals de Marx-Engels Werke (MEW), kunnen we deze geschiedenis in tweeën delen, de eerste Gesamtausgabe MEGA 1 en de tweede of ‘nieuwe’ MEGA 2. Het initiatief voor dit project werd genomen door Sovjet-Rusland, waar al enkele maanden na de Oktoberrevolutie de poging werd ondernomen om een serie van 28 delen met het werk van Marx en Engels uit te brengen. Vanwege het ontbreken van bronnenmateriaal en van een wetenschappelijke basis voor een dergelijke uitgave en door de burgeroorlog, moest deze poging echter al na vier delen worden stopgezet. Maar Lenin verloor dit project, dat hij als een “opdracht met internationaal belang” zag, niet uit het oog. De oprichting van het Moskouse Marx-Engels Instituut in 1921 (later Instituut voor Marxisme-Leninisme van het CC van de CPSU geheten) onder leiding van de Russische revolutionair en internationaal erkende Marx-onderzoeker David Rjazanov, betekende een mijlpaal op weg naar de MEGA. Nu kon er intensief wetenschappelijk onderzoek gedaan worden naar het marxisme en kon de voorbereiding van de uitgave van de MEGA van de grond komen. Een nadeel hierbij was natuurlijk dat de Sovjet-Unie in die tijd over betrekkelijk weinig originelen van Marx en Engels kon beschikken.

De meeste originelen bevonden zich destijds in het archief van de SPD in Berlijn. Maar het Moskouse instituut kon tussen 1924 en 1927 met medewerking van de SPD zo’n 7000 kopieën maken. Tegelijkertijd werd geprobeerd om waar mogelijk originelen te kopen.

In 1927 verscheen het eerste van de 42 geplande delen van de MEGA. Dit deel werd uitgegeven in samenwerking met het door Max Horkheimer geleide Frankfurter Institut für Sozialforschung. De volgende acht delen verschenen tussen 1929 en 1932 bij het Berlijnse Marx-Engels Verlag. Daarna werden door de “Verlagsgenossenschaft ausländischer Arbeiter in der UdSSR Moskau-Leningrad” tussen 1933 en 1935 nog vier delen gepubliceerd. Met deel 12 werd in 1935 de MEGA 1 stopgezet.

De stalinistische terreur en het aan de macht komen van de nazi’s in Duitsland maakten het voltooien van de serie onmogelijk. Deze gebeurtenissen hadden belangrijke gevolgen voor de MEGA. Rjazanov en een honderdtal van zijn medewerkers bij het Moskouse instituut vielen eind jaren twintig ten prooi aan de ‘zuiveringen’. Zelf werd hij beschuldigd van vermeende “conspiratieve banden met een rechtsopportunistisch-trotskistische organisatie”. Op 21 januari 1938 werd hij ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. In 1931 werden het Marx-Engels Instituut en het Lenin Instituut samengevoegd, onder leiding van de conformistische W.W. Adoratskij. (Rjazanov had zoals bekend slechts verachting voor Stalin). En tenslotte was er na 1933 bijna geen samenwerking met Duitsland meer mogelijk.

Wel probeerde de Sovjet-Unie onder Stalin nog om originelen te verwerven. Zo voerde N. Boecharins laatste buitenlandse reis hem samen met Adoratskij in 1936 naar Parijs, waar hij met de leiding van de SPD onderhandelde over de aankoop van geschriften van Marx en Engels. De onderhandelingen verliepen echter moeizaam, omdat de SPD een hoger bedrag eiste dan Stalin persoonlijk voor dit project had goedgekeurd. Midden in de onderhandelingen moesten Boecharin en zijn begeleider op 22 april 1936 plotseling terugkeren, vermoedelijk in opdracht van Stalin. De onderhandelingen werden daardoor afgebroken, hoewel men het tenslotte toch over een bedrag eens was geworden. Later werden bijna allen die deel hadden genomen aan deze gesprekken met de SPD doodgeschoten.

De tussentijd (1936-1956)

Voor de nederlaag van het fascisme en de dood van Stalin viel er niet te denken aan een voortzetting van het werk aan de MEGA. Dat was zowel in Duitsland als in de Sovjet-Unie levensgevaarlijk. De belangrijkste taak in de jaren 1933-1945 bestond er in om de nalatenschap van Marx en Engels uit de klauwen van de nazi’s te houden. Dat is behoorlijk goed gelukt, hoewel sommige papieren verdwenen en een dele pas jaren later weer opdoken.

Ongeveer tweederde van de originelen kwamen, deels via een omweg, terecht in de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. Ongeveer een derde bevindt zich in het “Centrale Partijarchief van de CPSU” in Moskou, dat nu “Russisch Centrum voor het behoud en de studie van documenten uit de moderne geschiedenis” heet. De rest ligt over de hele wereld verspreid in andere archieven of is particulier bezit. Het bleek erg nuttig dat we nu kunnen teruggrijpen op de kopieën van Rjazanov, omdat sommige originelen onherstelbaar zijn beschadigd.

Een nieuw begin (1956-1972)

Pas na de dood van Stalin en vooral na het twintigste congres van de CPSU in 1956 en na de vestiging van de DDR kon er weer gedacht worden aan voortzetting van de MEGA. Maar weer werd het MEGA-project in de wielen gereden door de politieke verhoudingen. In de periode van de Koude Oorlog waren (semi)staatsinstellingen in het Westen niet bereid een dergelijk project te financieren. En aan de andere kant van het IJzeren Gordijn had het marxisme alleen nog maar de taak om als staatsgodsdienst de politieke verhoudingen te legitimeren.

Het initiatief ging wederom uit van de medewerkers van het Instituut voor Marxisme-Leninisme in Moskou. Zij wilden enkele delen van de MEGA opnieuw bewerken en verder de uitgave volgens de oorspronkelijke planning voortzetten. Alleen zou de serie moeten worden uitgebreid van de geplande 42 tot een 55 of 60 delen. Toen de partijleiding bezwaren hiertegen aanvoerde, probeerden de medewerkers in Moskou hun collega’s in Berlijn ertoe te bewegen om de leiding van de SED achter dit project te krijgen. Dat lukte en in 1957 maakte Walter Ulbricht zich bij de leiding van de CPSU hard voor de MEGA. Deze hield voet bij stuk en stond alleen een uitbreiding van de Russische werkuitgave toe.

Daarbij moeten we ons realiseren dat in de Sovjet-Unie meer waarde werd toegekend aan Lenin dan aan Marx en Engels. In de daaropvolgende jaren nam het Berlijnse Instituut voor Marxisme-Leninisme het initiatief voor de uitgave van de MEGA over.

In de jaren zestig was het wederom een factor van buitenaf, die de MEGA een nieuwe wending gaf. Dit keer het streven van de leiding van de SED om de DDR een identiteit te geven, wat ook een nieuwe bezinning op Duitse denkers inhield en natuurlijk in het bijzonder op Marx en Engels.

Het concrete resultaat hiervan was een besluit van het Politbüro in 1961, dat na het voltooien van de werkuitgave de voorbereiding van de MEGA aankondigde. En Ulbricht schreef op 18 januari 1964 nog een brief aan Chroestsjov, waarin hij hem namens het Politbüro van de SED verklaarde dat het tijd werd om de geschriften van “de grootste zonen van het Duitse volk” volledig te publiceren. Chroestsjov gaf toen het groene licht voor de medewerking van het Moskouse Instituut voor Marxisme-Leninisme (IML) en een jaar later werd een “bilaterale redactiecommissie” ingesteld.

De daaropvolgende jaren zagen een taaie strijd over de vraag of er een Gesamtausgabe of een werkuitgave moest komen. Machtige kringen in Moskou en in het bijzonder het hoofd van het partijinstituut Pospelov waren tegen het idee van een Gesamtausgabe. De situatie verbeterde pas toen Pospelov in 1967 werd vervangen door de filosoof P. Fedoseev. In 1968 kwam het plan voor de uitgave gereed en Dietz Verlag in Berlijn kreeg het alleenrecht voor de uitgave en voor de verkoop.

Toch bleef er nog het probleem dat de meeste originelen van Marx en Engels zich buiten het “socialistische kamp” bevonden. Daarom begonnen degenen die verantwoordelijk waren voor de uitgave van de MEGA onderhandelingen met het IISG in Amsterdam over het gebruik van de originelen die zich daar bevonden. Uiteindelijk sloten de beide IML’s en het IISG een contract, waarin laatstgenoemde de partijinstituten het gebruik van de originelen toestond. Als tegenprestatie openden deze instituten hun archieven voor projecten van het IISG. Het IISG kreeg zelfs de mogelijkheid om materiaal uit de periode 1900-1917 te gebruiken, wat slechts na lang aarzelen werd toegestaan.

Met deze overeenkomst was de laatste barrière op de weg naar de MEGA geslecht. Het IISG nam zelf geen medeverantwoordelijkheid voor het project en nam er ook niet aan deel. Wel werd ondersteuning verkregen van het Karl Marx Haus in Trier van de Friedrich Ebert Stichting en van vele internationale bibliotheken en universiteiten, bijvoorbeeld de Marx Memorial Library in Londen. Voor het totale project werd nu zo’n 25 jaar uitgetrokken, voor een 120 geplande delen. In 1964 waren in de DDR zeventig mensen direct met de MEGA bezig en dat aantal liep later op tot 95. In 1969 werden nog meer instituten bij de MEGA betrokken: de Akademie der Wissenschaften der DDR, de universiteit van Halle en de Pädagogische Hochschule in Erfurr/Mühlhausen.

De richtlijnen voor de uitgave

Intussen was het voor alle medewerkers duidelijk geworden dat de MEGA 1 niet zomaar voortgezet kon worden, omdat die niet meer voldeed aan de nieuwste normen van het wetenschappelijk uitgeven. Daarom werd aan het eind van de jaren zestig een commissie ingesteld om nieuwe richtlijnen op te stellen voor de uitgave. Deze groep kwam tot de volgende belangrijke besluiten.

De Gesamtausgabe werd in vier afdelingen onderverdeeld (de eerste MEGA kende slechts drie afdelingen). Dat waren:
1. Boeken, artikelen, ontwerpen.
2. Das Kapital en alle voorbereidende teksten.
3. Briefwisseling, dus alle brieven van Marx en Engels, alle brieven aan hun en brieven van derden onderling, voor zover die voor een goed begrip nodig zijn.
4. Uittreksels, notities, aantekeningen.

Daarnaast werd besloten te streven naar volledigheid (“ieder handschrift geldt als geautoriseerd”). Verder: volledige publicatie van alle fasen van de teksten, dus schetsen, ontwerpen, manuscripten, eerste en latere geautoriseerde drukken. En publicatie in de taal van het origineel, dus geen vertalingen. En tot slot een omvangrijke toelichting bij de teksten, dus een verklaring van het ontstaan ervan, de overlevering en toestand van het origineel, verwijzingen naar de concreet-historische en theoretisch-historische context, bibliografische verwijzingen, etc.

In deze richtlijnen kwam men nu tot een planning van 142 delen, die als volgt over de afdelingen werden verdeeld.
Afdeling 1: 33 delen, waarvan er nu 15 zijn verschenen.
Afdeling 2: 24 delen, 17 verschenen.
Afdeling 3: 45 delen, acht verschenen.
Afdeling 4: 40 delen, zeven verschenen.

In 1972 verscheen een deel op proef, in een oplage van 600 exemplaren. Dat werd naar allerlei instituten over de hele wereld verstuurd met het verzoek om commentaar. Nog in de loop van datzelfde jaar ontving de uitgever zo’n 120 reacties met kritiek, lof en voorstellen voor verbeteringen. Met de kritiek werd zoveel mogelijk rekening gehouden. De meeste westerse lezers hadden grote moeite met het voorwoord bij de MEGA, dat sterk politiek geladen was.

In het najaar van 1975 werd met de reguliere publicatie van MEGA (“het werk van de eeuw”) begonnen. Tot 1987 werden er per jaar ongeveer twee delen uitgebracht en eind jaren tachtig waren dat er vier per jaar.

Na de ineenstorting van het “socialistische kamp” in 1989/90, ontstond er voor het MEGA-project een zeer moeilijke situatie. Want met de SED verdween ook het Berlijnse IML en tegelijk met de CPSU ging ook het Moskouse IML ten gronde. Plotseling scheen de toekomst van de MEGA volkomen onzeker.

De beide partijinstituten gingen zich anders noemen. Het Berlijnse IML werd eerst het “Institut zur Geschichte der Arbeiterbewegung/Berlin” en ging later op in de “Akademie der Wissenschaften der DDR” (AdW). Deze ging in maart 1993 zelf weer op in de nieuw opgerichte “Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften” (BBAW). Het Moskouse IML werd het “Instituut voor theorie en geschiedenis van het socialisme Moskou”. Na de “augustuscoup” werd dit instituut gesloten. Daarvoor in de plaats kwam nu het “Russische onafhankelijke instituut voor het onderzoek naar sociale en nationale problemen” (RNI).

De opvolgers van de oorspronkelijke IML’s namen contact op met het IISG en het Karl Marx Haus in Trier (KMH/T), met het verzoek om een oplossing te vinden voor het voortzetten van de MEGA. Omdat ze wisten dat deze taak ook in de toekomst alleen in internationaal verband te realiseren zou zijn, besloten de voormalige IML’s, het KMH/T en het IISG gezamenlijk de “Internationale Marx-Engels Stiftung” (IMES) op te richten. Dat gebeurde op 2 oktober 1990 in Amsterdam. In 1993 sloot de BBAW zich hierbij aan.

De IMES treedt op als uitgever van de MEGA en heeft daarmee ook de wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor dit project. De stichting onderhandelt ook met de autoriteiten in Duitsland. Zonder de IMES was er de ongunstige situatie ontstaan dat het IISG, een Nederlandse instelling, met de Duitse instanties had moeten onderhandelen.

Maar met het oprichten van deze nieuwe stichting was de zaak nog niet in kannen en kruiken, want men kan zich gemakkelijk indenken dat de staatsinstanties niet heel erg happig waren op een uitgave van de totale schriftelijke nalatenschap van de beide stichters van het wetenschappelijk socialisme. Daarom hebben alom bekende intellectuelen in de hele wereld zich ingezet voor de voortzetting van de MEGA-uitgave.

Hoogtepunt van deze activiteiten was een oproep van 1521 Japanse wetenschappers aan de verantwoordelijken in Duitsland, Rusland en Nederland, om de uitgave van de MEGA voort te zetten. Een belangrijk resultaat werd geboekt toen begin 1992 de conferentie van de Duitse Academies van Wetenschappen besloot om de MEGA in haar Academieprogram op te nemen. Het contract dat op basis hiervan met de IMES werd gesloten, garandeert het project voor langere tijd financiële en personele steun. De MEGA hoort bij de ongeveer dertig langlopende projecten uit de DDR, die in het Duitse Academieprogram werden opgenomen.

De feitelijke uitgever van de MEGA is nu het IISG. Het is aannemelijk dat het IISG deze taak graag heeft overgenomen, want het gaat bij de MEGA om het omvangrijkste en duurste project in zijn soort van deze eeuw.

Technische informatie

Er wordt decentraal aan de MEGA gewerkt, waarbij verschillende werkgroepen ieder een aantal delen voorbereiden. Op het ogenblik werken de volgende groepen aan de uitgave: de BBAW, lid van de IMES, met haar teams aan de universiteit van Leipzig, de Maarten Luther universiteit Halle/Wittenberg, de Friedrich Schiller universiteit/Jena, de Pedagogische Hogeschool Erfurt/Mühlhausen. Verder de Russische werkgroep aan het RNI in Moskou, een andere aan de RC in Moskou en tenslotte de na de val van de Muur in het leven geroepen Duits/Franse werkgroep. Die bestaat uit het KMH/T, de universiteit van Provence/Aix-en-Provence en de universiteit Parijs X. Daarnaast werken nog drie kleinere collectieven op vrijwillige, onbetaalde basis aan de MEGA.

De MEGA verschijnt nog bij Dietz Verlag in Berlijn. De oplage van de eerste twee delen was 7000, daarna 5000 en na de val van de Muur 3900 exemplaren per deel.

De MEGA wordt in ongeveer dertig landen verkocht. Tot de grootste afnemers behoort Japan, waar ongeveer twintig procent van de gehele oplage verkocht wordt. Ieder deel bestaat uit twee aparte gebonden delen, één met tekst en één met apparaat.

Andere Marx-Engels uitgaven steunen op de MEGA: de “Collected Works”, die in 50 delen werd uitgegeven door uitgeverij Progress in Moskou, Lawrence and Wishart in Londen en International Publishers in New York, alsmede de Marx-Engels uitgave in Peking die ook 50 delen telt. In de toekomst zullen natuurlijk alle andere uitgaven van deze denkers zich op de MEGA beroepen.

Als de externe omstandigheden (politieke systemen, economische situatie) niet wezenlijk veranderen, zal de MEGA 2 ergens in de jaren twintig van de volgende eeuw voltooid kunnen zijn. De eerste en tweede afdeling moeten al tussen 2005 en 2010 klaar zijn, de andere twee afdelingen tussen 2025 en 2030.

Jaarboeken

Parallel aan de MEGA verschenen van 1978 tot 1991 de Marx-Engels Jaarboeken. Daarin stonden bijdragen over marxisme en leninisme van leidende MEGA-medewerkers en die waren natuurlijk sterk gekleurd door het politieke systeem in het Oosten.

In de Jaarboeken stonden ook aanvullingen op de MEGA. Dat waren vooral geschriften van Marx en Engels, die pas na het verschijnen van een bepaald deel waren gevonden. In 1992 en 1993 verschenen geen Jaarboeken meer. Sinds 1994 worden door de IMES de “MEGA-Studien” uitgegeven en die moeten in de toekomst de rol van de oude Jaarboeken overnemen.

Tot slot

Ondanks alle decennialange tegenstand en tegenwerking is het gelukt om de totale schriftelijke nalatenschap van Karl Marx en Friedrich Engels toegankelijk te maken. We moeten hier ook de vele moedige socialisten gedenken, die voor hun onvermoeibare werk aan deze uitgave met hun leven hebben moeten betalen.

Met de IMES is het werk aan de MEGA in politiek onafhankelijk en wetenschappelijk vaarwater gekomen.


Noot:
Een overzicht van alle reeds verschenen en nog te verschijnen delen van de MEGA 2 is te vinden in MEGA-Studien 1994/1. Aan belangstellenden zenden wij op verzoek gaarne een kopie toe.