Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1996, winter, (nr. 56), jg. 40
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De grootste kwaliteit van Enzo Traverso’s boek[n1] is het lekenkarakter ervan in alle betekenissen van het woord. Sommigen redeneren alsof de joodse geschiedenis uitsluitend toebehoort aan de leden zelf van de reële of denkbeeldige gemeenschap wier lotsbestemming wordt verhaald. Niemand heeft uiteraard het recht om de joden[n2] uit te sluiten wanneer het gaat om hun eigen geschiedenis, maar men mag van deze geschiedenis evenmin een reservaat maken. Wie het lot van een mensengroep wil verhalen kan dat niet zonder er enige sympathie voor te voelen en zeer zeker niet zonder er zich op enigerlei wijze met te vereenzelvigen. Enzo Traverso heeft zich die middelen eigen gemaakt, bijvoorbeeld door Jiddisch te leren. Hij beschikt zowel over de sympathie als over de afstandelijkheid nodig voor echt historisch werk. Meer is niet vereist want anders zou vandaag enkel een Oude Griek de geschiedenis van het Oude Griekenland mogen schrijven, en dat is even absurd als de poging deze geschiedenis te schrijven zonder kennis van het Grieks.
Traverso’s betoog wordt afgebakend door twee datums: 1843 en 1943. Die jaartallen zijn tegelijk ideologisch (in de meest verfijnde betekenis van het woord) en concreet, d.w.z. sociaal, politiek en militair. In 1843 verschijnt in de Deutsch-Französische Jahrbücher een opstel van de jonge Marx over Bruno Bauers artikel over de joodse kwestie. Iedereen zou het gekrakeel binnen de hegeliaanse linkerzijde allang vergeten zijn als een van de querulanten niet uit de schaduw was getreden om Karl Marx te worden. Is Marx’ opstel antisemitisch? Wanneer we ons oordeel vellen op basis van de wijze waarop deze tekst werd gebruikt en van de indruk die hij vandaag op ons nalaat moeten we ongetwijfeld met “ja” antwoorden. Werd de laatste Franse uitgave ervan immers niet “verzorgd” door het walgelijke groepje dat de realiteit van grote slachting uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog wil schrappen?[n3] Wanneer we het opstel situeren in de context van 1843 dan lijkt het vooral om een bijna louter ideologisch geschrift te gaan, opgesteld in het jargon van de toenmalige sekten en weergaloos onkundig van het bestaan van het Oost-Europese Jiddischland. Dit gezegd zijnde willen we opmerken dat deze tekst, tegen Bruno Bauer in, het recht van de joden op politieke ontvoogding als vanzelfsprekend vooropstelt, ook al vindt de jonge Marx deze ontvoogding radicaal ontoereikend m.b.t. de door hem opgevatte ontvoogding van de samenleving in haar totaliteit.
In 1943 legt een jonge Belgische trotskist, de voormalige zionist Abraham Leon die in 1944 in Auschwitz zal sterven, de laatste hand aan zijn essay De materialistische opvatting van de joodse kwestie. Het is de laatste poging om, vooraleer het Jiddischland en de Jiddischkeit voorgoed verdwijnen, een historische eigenaardigheid in marxistische termen te begrijpen, nl. het voortbestaan van het “joodse volk”, niet tegen de geschiedenis in, maar als gevolg van de geschiedenis. Zoals men weet waren gebeurtenissen tussen 1942 en 1943 niet louter van ideologische aard. De zogeheten ironie van de geschiedenis maakte immers dat de oorlog die in het Oosten volop aan de gang was (Leons geschrift valt ongeveer samen met de Slag om Stalingrad) door de hitlerianen onverbrekelijk gevoerd werd tegen de joden en marxisten, opgevat als een enkele soort. Het (vrij problematische) syntagma “judeo-marxistisch” bleek sterk genoeg om er de vrijwel geslaagde uitroeiing van de joden op te grondvesten, eerst in het Oosten, dan in het Westen.[n4] In datzelfde jaar kwam in april-juni het getto van Warschau in opstand, waarin de marxistische, linkszionistische en de antizionistische militanten van de Boend[n5] een kapitale rol speelden; in augustus kwam het kamp van Treblinka in opstand onder de leuze “Revolutie in Berlijn!” die in de oren van de opstandelingen zelf moet geklonken hebben als een bespotting van het marxisme.
Het jaar 1843 is natuurlijk ook om andere redenen belangrijk. In het Westen en meer bepaald in Frankrijk emancipeert de Juli-monarchie de joden zoals de Constituante van 1791 dit had voorgeschreven maar Napoleon had uitgesteld. Onder Louis-Philippe worden de rabbijnen zielverzorgers in plaats van wetsgeleerden en worden zij zoals de pastoors en dominees door de staat onderhouden. Onder dezelfde burgerkoning wordt de laatste ongelijkheid afgeschaft, nl. de verplichting om in een rechtszaak als aangeklaagde of getuige een bijzondere eed, more judaico, af te leggen. In ditzelfde tijdvak ontwikkelt zich het moderne antisemitisme waarbij de haat tegen de moordenaars van Christus plaats maakt voor de haat tegen de “financiersfeodaliteit”, bij Fourniers discipel Toussenel[n6] gesymboliseerd door de Rothschilds maar ook door de protestantse bankiers van Genève. Dit alles kan het Franse model van de joodse emancipatie, de ontvoogding in de schoot van de natie, niet tegenhouden. In Italië, dat nog steeds een “aardrijkskundige term” is,[n7] worden de joden Italianen, net zoals de Piemontezen, Lombarden of Toscanen dat worden: zij worden niet geëmancipeerd maar emanciperen zichzelf.[n8]
Er bestaat nochtans een heel andere wereld. In 1843 hangt een zware bedreiging boven de hoofden van de Russische, d.w.z. hoofdzakelijk Poolse joden. Een edict van tsaar Nicolaas I verbiedt hun aanwezigheid in een 50km brede strook langs de rijksgrens. Het protest begint in de joodse gemeenschap van het Pruisische Konigsbergen dat zoals alle gemeenschappen in Duitsland voordeel heeft getrokken uit de Franse revolutie. Vandaar verspreidt het protest zich over heel het Westen en in Frankfurt, Wenen, Londen en Parijs oefent de familie Rothschild druk uit op de respectievelijke regeringen. Het edict wordt niet tot uitvoering gebracht maar het is niet bekend om welke reden de tsaar terugkrabbelde.[n9]
Het jodendom, het antisemitisme en de houding van het marxisme tegenover de joodse kwestie blijven echter onbegrijpelijk wanneer men geen rekening houdt met een dubbel en contradictorisch feit: de diepe kloof qua taal, cultuur en natie die de “geassimileerde” joden van Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië scheidt van de joden van Jiddischland. En toch was er iets dat hen verbond, zoals bleek uit de Dreyfusaffaire die de joden in beroering bracht van Parijs tot Moskou net zoals de zaak Beilis[n10] opschudding verwekte van Kiev tot Londen. Iets, maar wat? De godsdienst? Vele joden maakten zich in die eeuw van het lekendom los van de religie. Niets verhinderde overigens een jood van Bordeaux of van Parijs om een “Israëlitische” Fransman te worden. Het joods nationalisme? In het westen van Europa was dit praktisch onbestaande; het kreeg pas echt vorm (ofwel als zionisme, ofwel in en door de organisaties van de Boend, ofwel in de “territorialistische”[n11] bewegingen) in het tsarenrijk en, gedeeltelijk, in het Habsburgse Rijk, meer bepaald in Galicië. Theoretisch hadden deze nationalistische ontwikkelingen de Oost-Europese moeten scheiden van de West-Europese joden.
Volgens mij hebben twee factoren van wezenlijk belang een gemeenschappelijk joods gevoel in stand gehouden en zelfs tot ontwikkeling gebracht, en dit tegen de van de Franse revolutie afkomstige emancipatiemodellen in. Ten eerste het antisemitisme, de “jodenfobie” die in de 19e eeuw nieuwe (en onder Hitler radicale) vormen aanneemt. De Duitse dictator hield geen rekening met geloof of ongeloof, met de verschillende gevoelens van nationale identiteit of met het eigen nationalisme van de joden. Zijn haat werkte eenmakend. Ten tweede, en die heeft te maken met de eerste factor, het feit dat de diverse gemeenschappen niet geïsoleerd bleven voortbestaan, vast geankerd op een plaats waar zij zich langzamerhand plaatselijke nationale waarden konden eigen maken. De joodse gemeenschappen stonden met elkaar in verbinding én ze emigreerden; uiteraard naar Amerika waar zij zich aanpasten aan een pluriculturele samenleving, naar Palestina dat voor een kleine minderheid een “nationaal tehuis” is (met de gevolgen die wij vandaag kennen), maar misschien wel het meest binnen Europa zelf; ja zelfs binnen de diverse keizerrijken.[n12] In de 19e eeuw wordt Wenen bevolkt door joden uit Moravië (de vader van Sigmund Freud) of uit Lemberg,[n13] de hoofdstad van het Habsburgse Galicië. De verhoudingen tussen de oude en nieuwe immigranten was verre van idyllisch en er zijn getuigenissen te over van immigranten die protesteren tegen het misprijzen van de “Israëlitische Fransen” en “Duitsers van mozaïsche confessie”. Toch stimuleerde deze migratie de verspreiding van ideeën en gebeurlijk de opstanden waaruit het marxisme leeftocht betrok. In een roman van de Italiaanse schrijver Primo Levi, waarvan het verhaal begint in 1943 in de bezette USSR, stelt een Sovjet-jood volgende vraag: “Wie weet zijn er joden in Italië? Het moet dan wel om heel rare joden gaan. Want wie kan zich een jood voorstellen in een gondel of op de top van de Vesuvius?”[n14] De actie van de roman bestaat namelijk in onwaarschijnlijk lijkende contacten te leggen; enkele figuren komen in Italië terecht, de omgekeerde weg volgend van Primo Levi, die naar Auschwitz werd gevoerd. De contrasten tussen een jood uit Rusland en een jood uit Italië nemen alle kleuren van het prisma aan. Ik kom daar nog op terug.
Ik zei dat Traverso’s werk een “lekenboek” is en ik moet deze term nader preciseren. Er bestaan namelijk twee tegengestelde religieuze versies van de relaties tussen het jodendom en het marxisme. Volgens een versie houdt het judaïsme een soort revolutionair negatief of positief opgevatte essentie in. Dat was de opvatting van Ernest Renan die van de Bijbelse profeten voorouders van de revolutionairen maakte. In 1891 schrijft hij: “In Jeruzalem is men woest over het onrecht terwijl niemand in Athene of in Sparta tegen de slavernij protesteert.”[n15] Bernard Lazare denkt er net zo over in 1894; zijn L’Antisémitisme, son histoire et ses causes wordt het lijfboek van opeenvolgende generaties antisemieten en van vele andere moderne profeten die de messiaanse verlossing identificeren met de libertaire socialistische utopie”. De meest vooraanstaande van deze visie is Walter Benjamin; zijn dialoog met Gershom Scholem, die zelf de nationale weg had gekozen, heeft nog steeds een pijnlijke ondertoon.[n17]
Analoog maar in tegengestelde zin redeneren de Europese nationalisten van diverse pluimage die, van Maurras[n18] tot Hitler en met alle denkbare nuances, in het jodendom en in de joden ontbindingsfactoren menen te bespeuren, vernietigers van de traditionele samenleving. Dit essentialisme is, zoals alle essentialismen, uiteraard leugenachtig. Het is één ding vast te stellen dat een vervolgde minderheid, die door de historische omstandigheden een onmogelijke plaats in de samenleving heeft gekregen, denkers en ideologen voortbrengt die ontvoogding gelijk stellen met sociale omwenteling, maar het is heel wat anders te beweren dat zij sinds Babylon de eeuwig opstandige draagster is geweest van de revolutionaire verwachting. En zelfs indien Exodus een denkraam was voor heel wat bevrijdingsbewegingen, dan volgt daar nog niet uit dat Exodus zelf, principieel, de beweging was waarop zij zich beroepen![n19] De boodschap van de profeten houdt slecht weerstand tegen de logica van de historische situaties en de onderdrukten kunnen op hun beurt zeer wel onderdrukkers worden. De joden zijn noch de uitvinders van het kapitalisme noch, zoals Sombart[n20] dacht, van de revolutie.
Het is evenzeer onjuist te beweren dat Marx en de socialistische beweging zelf een fundamenteel antisemitische trek vertoonden. Deze legende heeft haar symmetrisch tegenbeeld overtroffen sinds het hedendaagse jodendom wordt overheerst door de conservatieve stromingen, d.w.z. sinds de bevestiging en de triomf van het nationalistisch judaïsme met zijn onvermijdelijke achterstand van het bewustzijn op de gebeurtenis. Om zich hiervan te overtuigen volstaat de lectuur van een tijdschrift zoals Commentary.[n21] Er heeft inderdaad een (meestal niet-marxistisch) antisemitisch socialisme bestaan, maar de arbeidersbeweging in haar geheel heeft meer doorgewogen in de zin van de ontvoogding dan in die van de vervolging. Het zijn de klassen die het oude politieke en sociale regime vertegenwoordigden die zich het langst hebben verzet tegen de simpele idee van gelijke rechten. Drumont[n22] had socialistische bewonderaars. De Russische revolutie heeft de joden aanvankelijk zodanig bevrijd dat sommige tegenstanders er een joodse revolutie in zagen.
Maar de ontmythologisering van deze twee legenden betekent niet dat de verhoudingen tussen marxisten en joden zich afspeelden in de beste der werelden. De historische realiteit schittert zelden in haar mooiste kleed. Traverso ontwart de geschiedenis van een eeuw misverstanden. Marx en Engels en het merendeel van hun volgelingen zijn er niet in geslaagd om de eigenheid van de joodse Europese geschiedenis van de laatste twee eeuwen te begrijpen, noch om de gevaren in te zien die vanaf 1933 zullen uitmonden in de volkerenmoord.
Slechts één denker in de marxistische traditie schijnt aan dit onvermogen te zijn ontsnapt, nl. Vladimir Medem, de leider en theoreticus van de Boend[n23]. De misverstanden tussen het marxisme en het jodendom vertoonden wel een tragisch aspect en hebben de marxistische joden zelf niet gespaard. De meest verfijnde van alle marxistische scholen in de eerste helft van deze eeuw was die van Frankfurt.[n24] De grote meerderheid van haar sociologen, antropologen en filosofen waren joden, maar tot aan de oorlog hebben zij de antisemitische dimensie van Hitler steeds voor bijkomstig gehouden. Behemoth,[n25] het boek van Franz Neumann, wijdt een oppervlakkige en niet centraal staande analyse aan het hitleriaans antisemitisme. Neumanns leerling Hilberg beseft echter wel de feitelijke omvang van het uitroeiingsracisme.[n26]
Van alle grote marxistische leiders van de 20e eeuw was het waarschijnlijk Trotski die, zij het aan het eind van zijn leven, de meest lucide visie had op de joodse kwestie en de hitleriaanse dreiging. In december 1942 voltooit de trotskist Abraham Leon zijn Materialistische opvatting van de joodse kwestie. Hij beseft de omvang van het drama maar redeneert in termen van de apocalyptische joodse bewegingen van de oudheid: “Het huidige paroxisme van de joodse kwestie is meteen de sleutel voor haar oplossing. Nooit is de toestand van joden zo tragisch geweest, maar nog nooit is het ogenblik van haar einde zo nabij geweest”. Een eeuw lang lag de “joodse kwestie” aan de marxistische horizon van de revolutie, als verafgelegen doel of als onmiddellijke openbaring. Enzo Traverso heeft gelijk wanneer hij zegt dat de marxisten het joodse feit net zo slecht hebben begrepen als het karakter van de vrouwenonderdrukking en er net zo weinig over hebben nagedacht als over de problemen rond de seksuele minderheden. Om de redenen van dit onvermogen en van deze misverstanden te begrijpen moeten we, met Traverso, “ter plekke” de “bacil” onderzoeken, d.w.z. nadenken over de plaats die de joden de laatste tweehonderd jaar in Europa hebben ingenomen en over de aard en de evolutie van het marxisme als zodanig. Ik gebruikte daarstraks het woord prisma. Het is evident dat de Franse joden een zeer ruim geassimileerde groep waren, terwijl die van het tsarenrijk evenzeer als de Armeniërs, Polen of Oezbeken een onderdrukte nationaliteit waren; dat zij in de westelijke steden of in het centrum waren geconcentreerd, gespecialiseerd waren in een aantal beroepen (financiële tussenpersonen, eerder artisanale dan industrieberoepen) en dat zowel de Kerk als de staat antisemitisch waren.
Maar de kennis van deze extreme situatie volstaat niet om echt inzicht te verwerven. Het is immers van wezenlijk belang om ook de tussenliggende ruimten te zien, nl. het Duitse en het Oostenrijks-Hongaarse Rijk van voor 1918. Het rechtssysteem is er West-Europees maar de sociale praktijk is er heel anders. Berlijn, Frankfurt en Wenen zijn metropolen die de joden omvormen tot Duitsers of Oostenrijkers, maar aan het andere uiteinde vindt men geen Franse professor of een Britse lord maar de “parvenu”[n28] die het economisch “heeft gemaakt” en de “paria”, ik bedoel zonderlingerwijze de intellectueel die nooit een echte universiteitsprofessor zal kunnen worden (denk aan Freud), noch een hoog ambt in de administratie zal mogen bekleden. Hieraan moet worden toegevoegd dat niet alleen de mensen maar ook de ideeën reizen. Daarom vond Lenin inspiratie bij de Midden-Europese Kautsky om de nochtans heel verschillende landbouwkwestie in Rusland te begrijpen. Ook het assimilerend verhaal migreerde naar het oosten, bijvoorbeeld het ophemelend verhaal van de Franse radicaal Alfred Naquet over de assimilatie van de joden.[n29]
Het zeer gevarieerde marxistische prisma is bovendien geen eenduidige kopie van het prisma van de joodse toestand, maar het vindt er wel zijn inspiratie. Het marxisme zelf is ongetwijfeld een bijzonder geval van de transformatie van de werkelijkheid, zoals dat in andere ideologieën het geval is. Traverso wijst daar op: tussen het denken van Vladimir Medem en dat van een burgerlijke theoreticus van de nationale joodse autonomie zoals Simon Doebnov,[n30] is er meer dan een vergelijking te maken. De Franse, Italiaanse en Britse joden hadden heel wat moeite om de joden van het tsarenrijk en hun diverse nationalismen te begrijpen. Maar omgekeerd vonden vele “Russische” joden die gewonnen waren voor een lekenopvatting van de nationale idee, dat de Franse joden illusies koesterden wanneer ze geloofden Fransen te zijn onder de Fransen. De geboorte of zelfs het “ras” maakte dat de joden weliswaar het Franse “burgerschap” konden verkrijgen maar niet de “nationaliteit”.
Zoals Traverso aantoont domineerde in het marxisme de opvatting van de assimilatie. Zij werd gedacht – en in brede kring aangevoeld – als een natuurlijke nalatenschap van de Verlichting voor het marxisme. De plaatsen hebben hun belang. Niet overal waren er marxistische denkers en niet overal stelde zich de joodse kwestie. De zaak Dreyfus gaf de Franse socialisten de gelegenheid om voor een lange tijd de antikapitalistische antisemitische restanten die hier en daar waren blijven plakken van zich af te schudden, maar spoorde geen enkele “marxist” aan om ernstig over een “joodse kwestie” na te denken. Die kwestie bestond enkel voor de antisemieten en voor enkele profetische zielen zoals Bernard Lazare, maar niet voor de marxisten, de uitzondering Georges Sorel daargelaten, een figuur die spijtig genoeg in dit boek ontbreekt.[n31] Antonio Gramsci is de enige westerse marxist die wel naar voren komt, niet zozeer als een originele figuur, maar wel een intelligent doorzicht in de natuur van het antisemitisme.
Dit werk is heel natuurlijk gericht op Duitsland en op het Oostenrijks-Hongaarse en Russische keizerrijk, binnen de grenzen van de reeds brede talenkennis van de auteur[n32]. Vele van deze marxistische theoretici waren joden. Sommigen onder hen, zoals Franz Mehring of Wilhelm Liebknecht, redeneerden alsof ze daar buiten stonden en toonden zich enigszins inschikkelijk tegenover een bepaald soort antisemitisme, een jeugdige vorm van het volkse antikapitalisme. De Oostenrijkse marxist Victor Adler die een joodse achtergrond had beschouwde de joodse kwestie als een twistpunt voor bourgeois. Zo dacht ook Jules Guesde erover tijdens de zaak Dreyfus. Voor deze niet-joodse joden, “die wortelloze kosmopolieten” zoals Isaac Deutscher[n33] zegt, kon de assimilatie worden opgevat binnen de schoot van een, bij voorkeur grote, natie, ofwel als resultaat van het zegevierende proletariaat. Zij speelden een nobele rol in de Russische revolutie en in de Duitse revolutie.[n34] Het kon ook omgekeerd, nl. door elders, zonder daarbij goed na te denken over de precieze plaats, een normale samenleving op te bouwen waar de klassenstrijd zijn rol kon spelen. Zo dachten de “judeo-marxisten” die zich achter het zionisme van Ber Borochov[n35] schaarden, de meest karakteristieke uitdrukking van deze stroming. Hun opvatting over de natie was, zoals Traverso uitlegt, net dezelfde als die van Karl Kautsky, Otto Bauer of Jozef Stalin.
Bestond er bij de “marxistische joden”[n36] een “joodse zelfhaat”? De Jüdische Selbsthass is een begrip dat veel (en teveel) van pas is gekomen. Het is vandaag een argument geworden tegen elke jood die zich dissident opstelt tegen het joodse establishment. Maar het verschijnsel bestaat, en niet alleen in zijn extreme vorm zoals bij Otto Weiniger, de Weense jood die en de joden en de vrouwen haatte.[n37] Wanneer Ruth Fischer in 1923, in volle nationalistische crisis in Duitsland, voorstelt om “eerst en vooral” de joodse kapitalisten op te hangen, is het duidelijk dat ze “er een schepje bovenop doet”.[n38] Als leden van een min of meer vervolgde, min of meer geplaagde minderheid (er bestaat inderdaad een groot verschil tussen de in 1848 rechtelijk geëmancipeerde Duitse joden en de joden van Warschau of Kiev), legden de marxistische joden zij hun vertrouwen in de schoot van het Duitse of Russische proletariaat. Dat verklaart enigszins waarom zij psychologisch in de weer waren om dat wat hen scheidde van de globale wereld weg te werken, ook al vergaten zij hierdoor de specifieke gevaren en het feit dat zij in de kaart van de vijand speelden. De theoretici van de Boend waren zich daar integendeel wel van bewust, maar zij beschikten niet over de middelen om hun beschouwingen over de nationale autonomie om te zetten in werkelijkheid.
Enzo Traverso vraagt zich duidelijk af of het marxisme in staat is om dit soort problemen, waarvan de joodse slechts een bijzonder scherp probleem is, op te lossen. Ik wil daarom zelf, in de geest van zijn studie, een aantal vragen stellen.
Het marxisme heeft zichzelf nooit voorgesteld als zijnde een theorie en praktijk van de bevrijding van onderdrukte minderheden, ook al heeft ze vele leden van deze minderheden naar zich toe getrokken. Het marxisme wilde een theorie en praktijk van de bevrijding van de arbeidersklasse zijn en vandaar van de hele samenleving. In tegenstelling echter tot Marx’ verwachtingen is de 19e eeuw een tijdperk geweest van nationale uitbarstingen en de 20e eeuw heeft deze lijn gevolgd. De bewegingen die uit de antikoloniale strijd zijn voortgekomen hebben slechts planetair beschouwd te maken met de klassenstrijd. Projecten zoals het voorstel van sommigen tijdens de Algerijnse oorlog, nl. een bondgenootschap van het Franse en Algerijnse proletariaat tegen hun eigen bourgeoisie, zijn totaal utopisch. Niet overal vormde het Europese jodendom een nationale minderheid. Daar waar ze dat wel was klopte de klassenstrijd moeilijk met de schema’s van de marxistische theoretici, die er bovendien dikwijls verkozen om daar geen echt probleem in te zien.
Het marxistische denken was al die jaren een, rechtlijnig, vooruitgangsdenken. Het dacht (enkele uitzonderingen daargelaten: Rosa Luxemburg, de oude Trotski en Walter Benjamin) niet na over de teruggang, meer bepaald over de moderne technologische barbarij. Het bekeek het antisemitisme als iets archaïsch en begreep niet dat het banden kon leggen met de moderniteit en er zelfs de grondtoon van kon worden. Zelfs de Frankfurter School die niet achter dit “vulgair marxistisch vooruitgangsdenken” stond bleef blind voor de kwestie. We staan versteld wanneer we een tekst van Horkheimer uit 1939 lezen waarin hij het antisemitisme herleidt tot een zuiver economische contradictie in de kapitalistische ontwikkeling.[n39] Het ergste is misschien dat het marxisme “wetenschappelijk” heeft willen zijn, en het is deze wetenschappelijkheid die zovele intellectuelen heeft aangetrokken. Maar de pretentie van wetenschappelijkheid hield meteen een ontkenning van de wetenschappelijke geest in, ik bedoel het autoriteitsprincipe. Zelfs in de periode van de 2e Internationale kende het marxisme een autoritaire structuur: Kautsky of Mehring waakten over de orthodoxie. Dat verhinderde niet dat sommigen de teugels van zich afschudden en in tegengestelde richtingen ontsnapten (het reformisme van Bernstein of het antireformisme van Rosa Luxemburg). Maar de wachters van de tempel waakten in naam van de wetenschap en hun denken was armzalig inzake de kwesties die ons hier aanbelangen, zoals Traverso aantoont wanneer hij bijvoorbeeld Kautsky citeert.
De grondwet van de Sovjet-Unie heeft met de ontwikkeling van een staatsmarxisme deze situatie verslechterd. We kregen gaandeweg te maken met een wetenschap die door de staat werd belichaamd. Voor velen blijft het leninisme een cultusobject en Lenins wisselvallig denken over de joden een autoriteitsargument.[n40]
Er waren zeker dissidenties onder de marxisten die de 2e Internationale trouw waren gebleven. Kenmerkend is het feit dat Trotski als balling veel lucider was over de joodse kwestie dan als staatsman.[n41] De verwording tot een ideologie van een staat en later van meerdere staten was het ergste dat een kritische en dialectische denkwijze kon overkomen. De dood van dit marxisme, van het normaliserend marxisme, is de noodzakelijke voorwaarde voor zijn hypothetische heropstanding. We zijn Enzo Traverso dankbaar dat hij het terrein daarvoor heeft schoongemaakt en afgebakend.
_______________
[1] Enzo Traverso, Les marxistes et la question juive. Histoire d’un débat (1843-1943), Ed. La Brèche, Parijs 1990. Engelse titel: ....
[2] We houden ons aan de kleine letter, ook wanneer “jood” niet als religieus maar als natiebegrip wordt gebruikt. In deze spellingskwestie komt een aspect van de joodse kwestie zelf tot uiting (N.v.d.vert.).
[3] Annales d’histoire révisionniste, n°5 (1988), pp. 5-29. Voor de context zie mijn boek Les assassins de la mémoire, Parijs 1987.
[4] Zie Arno J. Mayer, Why did the Heauens not Darken? The Final Solution in History, New York 1989. Ik sta niet achter alle stellingen van Mayer, maar werd overtuigd door zijn belangrijkste analyses.
[5] Jiddische afkorting voor Algemeen Joods Arbeidersverbond van Rusland, Polen en Litouwen; de belangrijkste kracht van de joodse arbeidersbeweging, marxistisch en antizionistisch, opgericht in 1897 nabij Vilna (Vilnius).
[6] Alphonse Toussenel, Les Juifs rois de l’Epoque. Histoire de la féodalité financière, Parijs 1845 (opnieuw uitgegeven in 1846 en 1886).
[7] In 1859 worden Lombardije, Toscane, Parma, Modena en Romagna bij Savoye-Piemont gevoegd. Pas in 1870 wordt Italië zoals wij dat kennen onafhankelijk (N.v.d.Vert.).
[8] Zie hoofdstuk 7 van Traverso’s boek en de analyses van Arnaldo Momigliano van 1943, die de bijval kregen van Gramsci.
[9] Zie Michael Gratz, Les juifs en France au XIXe siècle, Parijs 1989.
[10] Een joodse Kiëviet die in 1911 beschuldigd werd van rituele moord.
[11] Een stroming van de Oost-Europese joodse arbeidersbeweging die het zionisme verwierp (Palestina) en een nationale heropleving voorstond op territoriale basis.
[12] De overigens interessante historische atlas van Martin Gilbert, The jews of Russia. Their History in Maps and Photographs, Londen 1976, besteedt minder aandacht aan deze “interne emigratie” (N.v.d.Vert.).
[13] Het hedendaagse Lviv in West-Oekraïne.
[14] Primo Levi, Se non ora quando?, Turijn 1982 (Nederlandse vertaling???).
[15] Oeuvres Complètes, Parijs 1953, VI, p. 715.
[16] Zie Michael Loewy, Redemption et utopie. Le judaïsme libertaire en Europe centrale, Parijs 1988.
[17] Zie W. Benjamin & G. Scholem, Briefwechsel (1933-1940), Frankfort 1980; G. Scholem, Walter Benjamin. Geschichte einer Freundschaft, Frankfort 1975.
[18] Charles Maurras (1868-1952), intellectuele voorman van de royalistisch-nationalistische, ultrakatholieke beweging Action Française (1908-41).
[19] Dit is de stelling van Michael Waltzers boek Exodus and Revolution. New York 1985.
[20] Werner Sombart (1863-1941), o.a. Die Juden und das Wirtschaftsleben, 1911 (N.v.d.Vert.).
[21] Een eens radicaal maar sindsdien, vooral onder Reagan, uiterst reactionair blad.
[22] Edouard Drumont (1844-1917), antisemitisch publicist die vooral het “financiersjodendom” op de korrel nam. Een tragikomische figuur met een fobie voor het modernisme.
[23] Vladimir Medem (1897-1923). Afkomstig uit Letland, vestigt zich in 1915 in Polen en emigreert in 1920 naar de VS.
[24] De Frankfurter Schule (geleid door T. Adorno en M. Horkheimer) vestigde zich na 1933 in New York.
[25] De Franse editie (1987) onderscheidt duidelijk de tekst van 1942 en het toevoegsel van 1944. De titel verwijst naar een monster uit de joodse apocalyptiek: Behemoth heerst over de aarde zoals Leviathan over de zee.
[26] Raul Hilberg, The Destruction of the European jews, New York 1978.
[27] La Conception materialiste de la question juive [1946), Parijs 1968 (ingeleid door E. Germain (Mandel) & M. Rodinson). Engelse vertaling: The jewish Question. A Marxist Interpretation, New York 1974 (inl. N. Weinstock).
[28] Ik ontleen die term aan Hannah Arendt en Max Weber.
[29] Nog in 1989 citeert Henri Alleg in zijn boek L’URSS et les Juifs Lenin die Naquet citeert, zonder de kloof te beseffen tussen de Franse joden en die van Rusland.
[30] Zie S. Doubnov, Lettres sur le judaïsme ancien et nouveau, Parijs 1989.
[31] Over Sorel en zijn verhouding met het marxisme zie: Shlomo Sand, L’Illusion du politique: Georges Sorel et le débat intellectuel (1900), Parijs 1985; J. Julliard & S. Sand (ed.), Georges Sorel et son temps, Parijs 1985; Larry Portis, Georges Sorel. Présentation et textes choisis, Parijs 1989 (Portis heeft een optimistische kijk op het denken van Sorel). Voor een analyse van de evolutie van zijn denken over de joodse kwestie zie: S. Sand, Sorel, les Juifs et l’antisémitisme, in Cahiers Georges Sorel, N° 2, 1984, pp. 7-36.
[32] Men kan moeilijk de Poolse Socialistische Partij behandelen zonder kennis van het Pools, noch de Roemeense en Bulgaarse marxisten wanneer men hun talen niet leest.
[33] I. Deutscher, De niet-joodse Jood, Baarn 1969.
[34] Zie de romaneske trilogie van Shalom Asch, Pétersbourg, Varsovie, en Moscou, Parijs 1986/89.
[35] Ber Borochow (1881-1917), theoreticus van het jodendom als sociaaleconomisch “niet normale” natie, wier emancipatie slechts mogelijk was door er in Palestina een in “normale” klassen verdeelde natie van te maken.
[36] In de betekenis die Traverso daaraan geeft, nl. zij die (op een in de grond christelijke manier) dachten dat het jodendom zich in zijn verdwijning verwezenlijkt.
[37] Zie Jacques Le Rider, Le cas Otto Weiniger: racines de l’antiféminisme et de l’antisémitisme, Parijs 1982.
[38] Ruth Fischer verdedigde toen samen met Karl Radek de “nationaal-bolsjewistische” lijn van de KPD (N.v.d.Vert.).
[39] M. Horkheimer, Die Juden und Europa, in Zeitschrift für Sozialforschung, 1939. (N.v.d.Vert.)
[40] Zo blijft Alleg de Boend achtervolgen alsof er sinds 1903 niets meer gebeurd is.
[41] Waarmee ik niet wil zeggen dat men over meer inzicht en intelligentie beschikt door te behoren tot een minderheid.