Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1995, zomer, (nr. 54), jg. 39
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het hiernavolgende artikel is een enigszins ingekorte, vertaalde weergave van een bijdrage van Michael Löwy, die in de loop van 1993 in “The Socialist Register” verscheen. Hierin gaat hij met name in op de vraag waarom de laatste jaren het nationalisme in verschillende regio’s ter wereld in de lift zit.
De brandende problemen van onze tijd – zoals de groeiende kloof tussen Noord en Zuid, de noodzaak van algemene ontwapening, de kapitalistische wereldcrisis, de dreiging van een ecologische catastrofe – hebben duidelijk een internationaal karakter. Ze kunnen dus moeilijk op lokaal, regionaal of nationaal vlak worden opgelost. Echter, tezelfdertijd als de wereldeconomie steeds meer wordt eengemaakt door het multinationale kapitalisme, vindt er een spectaculaire nationalistische vloedgolf plaats in Europa en op wereldvlak, die alles op zijn weg meesleurt.
Terwijl sommige nationale bewegingen bevrijdend en progressief zijn, is het nationalisme zeer vaak een “valse oplossing” voor de economische, sociale, politieke en ecologische uitdagingen van tegenwoordig. Waarom is het desalniettemin zo populair geworden in zovele landen en regio’s ter wereld? (...)
We zouden deze nationalistische golf misschien kunnen beschouwen als een reactie op de groeiende internationalisering van de economie en (tot op zekere hoogte) van de cultuur, een strijd tegen de dreigende homogenisering. Ze zou ook kunnen begrepen worden als een compenserende beweging, die tracht een tegengewicht te zijn voor de vermindering van de economische onafhankelijkheid, door het versterken (soms in monsterachtige zin) van de ethische, politieke en culturele momenten van de nationale identiteit. (...)
Theodor Adorno stelde in 1966 reeds dat “indien het nationalisme zo agressief is, is dit omdat in het tijdperk van internationale communicatie en supranationale blokken, het niet werkelijk in zichzelf kan geloven, en geen andere keuze heeft dan uitermate overdadig te worden, indien het zowel zichzelf als anderen van zijn zelfstandig karakter wil overtuigen.”[1] Dit argument geldt vandaag nog méér dan in de jaren ’60.
Deze en andere algemene interpretaties kunnen, hoe bruikbaar ook, nooit helemaal de buitengewone verscheidenheid verklaren van het verschijnsel, dat in de verschillende delen van de wereld héél verschillende vormen aanneemt. Daartoe dient men de specifieke aard van het nationalisme in elk van zijn vele verbanden, te onderzoeken, om zo in staat te zijn er de drijvende krachten van te begrijpen.
Laat ons beginnen met de regio waar deze nationalistische golf bijzonder zichtbaar is: Oost-Europa en de ex-USSR. Een belangrijke oorzaak van de nationalistische doorbraak in deze regio is natuurlijk het uiteenvallen van een imperium, waarin op autoritaire en centralistische wijze de conflicterende nationale eisen en verspreide haat tegelijk bijeen én uit elkaar werden gehouden. In deze regio deed een dergelijk proces zich reeds voor bij het uiteenvallen van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en het tsaristische rijk, waarop Rosa Luxemburg reeds in 1918 wees.[2] Met andere woorden: in een groot deel van Europa zijn we zo’n 70 jaar in de tijd teruggeworpen.
Geen misverstanden: er is niks regressief aan het feit -integendeel – wanneer (zoals in 1920), multinationale rijken die ware “volkerengevangenissen” waren geworden, desintegreren en de onderdrukte naties hun vrijheid herwinnen. In dat opzicht is er onmiskenbaar een democratisch aspect in de nationale heropleving die sinds 1989 in Oost-Europa en de USSR plaatsvond. Socialisten en democraten kunnen er zich slechts over verheugen dat de Sovjettanks zich terugtrekken en de KGB de Baltische staten verlaat, en deze volkeren nu zelf over hun toekomst kunnen beschikken, en op vrije wijze voor eenheid, afscheiding of federatie kunnen kiezen.
Jammer genoeg is niet alles in dit beeld zo prettig om zien (...): ook chauvinistische nationalismen, expansionisme, intoleranties en xenofobie ontwaken eveneens; het heropduiken van oude nationale geschillen en haat tegenover de “erfvijanden”; de groei van autoritaire tendensen, die leiden tot de onderdrukking van de eigen nationale minderheden; en tenslotte het opduiken van (semi)fascistische en racistische vormen van nationalisme: de Pamjat (Rusland), in Roemenië, Slowakije, Kroatië (neo-ustasji}, Servië (neo-tsjetnik), in de vroegere DDR (neonazi’s) en elders. De eeuwige zondebokken uit het verleden – joden en zigeuners – worden er weerom uitgepikt als zijnde schuldig aan alle maatschappelijke kwalen ...
Joegoslavië, het enige van de zgn. socialistische landen dat in staat was zich aan de controle van Moskou te onttrekken en een relatief egalitaire federatie tussen zijn componenten te vormen, verenigt vandaag al deze negatieve aspecten in zich. De antifascistische solidariteit tussen de verschillende nationaliteiten, geworteld in de communistische partizanenstrijd van de Tweede Wereldoorlog, heeft plaatsgemaakt voor een barbaarse strijd van “allen tegen allen”. Naast de complexe keren van economische, culturele, politieke, religieuze e.a. oorzaken, blijft er niettemin een niet te miskennen kern van pure irrationaliteit in deze explosie van haat tegen “de ander”, waarvan de “etnische zuiveringen” de meest vreselijke uitdrukking vormen.[3]
De redenen voor deze nationalistische uitbarsting die praktisch het ganse voormalige “socialistische blok” dooreen schudt zijn ondermeer de volgende:
1. De rebellie tegen decennia van nationale discriminatie en “Groot-Russische” overheersing. Dit is de duidelijkste drijfveer van de nationale bewegingen zowel in de ex-USSR als in zijn voormalige “satellieten”. Er bestaat geen twijfel dat de aanhechting van de Baltische staten tijdens WO II of de invasie van Hongarije in 1956 en die van Tsjecho-Slowakije in 1968 diep in het nationale bewustzijn van deze landen zijn gegrift. (...) Doch dit geldt niet voor Joegoslavië, een onafhankelijke staat die zichzelf in 1948 van de Sovjet-hegemonie bevrijdde...
2. De desintegratie van de oude regimes verduidelijkt de reeds eerder aangehaalde parallellen met de jaren ’20.
3. De ineenstorting van de socialistische ideeën, waarden en beelden (met inbegrip van de idee van het “proletarisch internationalisme”), evenals van de proletarische cultuur, die door zovele jaren van bureaucratische manipulatie in opspraak zijn gebracht en door brede lagen vereenzelvigd worden met de officiële doctrine van het “oude regime”. Het liberale individualisme van het westerse type, aantrekkelijk voor de intelligentsia en de opkomende klasse van zakenlui, had lang niet zoveel wortels in de volkscultuur als het nationalisme – vaak gecombineerd met godsdienst.
4. Het verlangen van relatief ontwikkelde naties, streken of republieken om zich los te maken van armere en relatief achterlijke gebieden, teneinde hun eigen rijkdommen enkel voor zich te houden en zo snel mogelijk de West-Europese markt te vervoegen. Dit is in het bijzonder van toepassing op Slovenië, Kroatië, de Baltische republieken, en in het algemeen op de westelijke delen van de ex-USSR (in verhouding tot de Aziatische). Een gelijkaardig fenomeen doet zich ook voor in Noord-Italië (de doorbraak van de zgn. Liga’s in Lombardije).
Bij deze voornaamste verklaringen moet men nog de bewuste manipulatie van nationale gevoelens door neostalinistische of neoliberale elites voegen die hun macht trachten te behouden of terug te winnen.
Van welk nut kunnen in zulk een chaotische situatie de analytische en politieke instrumenten van het marxisme zijn?
Het marxisme heeft het grote voordeel van een kritisch-rationele, zowel als humanistisch-universeel standpunt. Maar het zal ontwapend blijvend in de confrontatie met de huidige ontwikkelingen, indien het niet in staat is om zich te ontdoen van bepaalde mythes en illusies die tot zijn traditie behoren.
Wat betreft de mythes, is er één die bijzonder aanstootgevend is: de idee van een “wetenschappelijke” en “objectieve” definitie van de natie, welke zijn oorsprong vindt bij Stalin. Gelukkig dat de meeste marxisten die zich vandaag met het nationale vraagstuk bezig houden zeer goed hebben begrepen dat naties niet op een puur objectieve manier kunnen worden bepaald, aan de hand van criteria als territorium, taal, economische eenheid enz. – zelfs al zijn deze zaken verre van irrelevant – maar dat het ingebeelde gemeenschappen zijn (Benedict Anderson), culturele scheppingen (Eric Hobsbawm). Reeds in 1939 wees Trotski in een discussie met C.L.R. James over het zwarte vraagstuk erop dat “op dit vlak niet een abstract criterium beslissend is, maar dat het historisch bewustzijn, de gevoelens en impulsen van een groep belangrijker zijn.”[4]
Wat de illusies aangaat, is er één die bij Marx zélf kan gevonden worden en die rondspookt in het denken van de beste marxisten van Rosa Luxemburg tot heden: de nakende neergang van het nationalisme en de natiestaat, die door de internationalisering van de economie anachronistisch zouden gemaakt worden. In 1988, aan de vooravond van de meest formidabele nationalistische golf in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog, vinden we nog een afgezwakte versie van deze stelling in het boek van Eric Hobsbawm over naties en nationalisme sinds 1780. Daarin komt hij tot de conclusie dat “in weerwil van zijn afnemende historische belang, nationalisme vandaag historisch van minder belang is. Het is niet langer meer een globaal politiek programma, zoals dit in de negentiende en vroege twintigste eeuw het geval was. Het is hooguit een complicerende factor, of een katalysator voor andere ontwikkelingen.”[5]
(...) Men hoeft echter geen sympathisant van nationalistische ideologieën te zijn om hun groeiende invloed in Europa vast te stellen. (...) Hobsbawm zit wél goed wanneer hij wijst op de ongeschiktheid van de nationalistische “oplossingen”, in het bijzonder in Oost-Europa. In tegenstelling tot nationalisten, zijn marxisten ervan overtuigd dat nationale onafhankelijkheid – alhoewel noodzakelijk in vele gevallen – verre van voldoende is om de voornaamste sociale, ecologische of politieke problemen op te lossen waarmee de bevolking worstelt. In het bijzonder wanneer we de nieuwe soort economische (en daardoor ook politieke) afhankelijkheid van de recent bevrijde naties ten aanzien van de westerse financiewereld in rekening brengen.
(...) Het idyllische beeld van een West-Europa dat, zoals sommige West-Europese liberalen beweren, een harmonieuze wereld zou zijn, verheven boven de irrationele passies van volkeren uit “onderontwikkelde”, primitieve, halfagrarische samenlevingen die te lang onder het “communisme” hebben geleefd, en democratische ervaring missen, beantwoordt niet helemaal aan de werkelijkheid. (...)
Nationale conflicten en gevoelens, en nationalistische bewegingen bestaan eveneens in West-Europa, en zijn groeiende. Ze behoren grosso modo tot twee soorten:
1. De – doorgaans progressieve – bewegingen voor de rechten van de nationale minderheden en/of onderdrukte naties, met de Baskische en Ierse als bekendste en meest “explosieve”.
2. Het xenofobische en racistische nationalisme, niet zozeer tegen de vijand van buiten gericht (andere Europese naties), maar tegen de “binnenlandse vijand”: de immigrante arbeiders van Arabische, Afrikaanse, Turkse, Koerdische of Oost-Europese oorsprong (evenals, dikwijls, joodse of zigeunerminderheden). Nationalistische partijen en bewegingen of semifascistische, fascistische of zelfs nazistische partijen (in Frankrijk, Oostenrijk, België, Duitsland enz.) vertegenwoordigen reeds 7 miljoen stemmen in de Europese Gemeenschap, en in Duitsland alleen al waren er in 1991 meer dan 1200 tegen immigranten gepleegde agressies door racistische bendes (vergeleken met 270 in 1990).[6] (...) De voornaamste doelen van dit xenofobe nationalisme waren tot onlangs de immigranten uit het Zuiden (in het bijzonder Afrika en Azië), voortaan zijn dit ook de ongefortuneerde immigranten uit Oost-Europa, uit hun land verjaagd door nationale conflicten en de economische catastrofe die volgde op de brutale invoering van de vrije markt: Polen, Roemenen, Albanezen, ... worden de nieuwe zondebokken.
De gevestigde West-Europese partijen weigeren het racisme te omarmen, maar delen een soort “westers nationalisme” dat leidt tot de uitsluiting van immigrante arbeiders van democratische rechten (bv. om te kiezen en verkozen te worden) en tot de zo strikt mogelijke sluiting van de EG-grenzen voor niet-westerse immigranten. (...) De aanwezigheid van immigranten is enkel een voorwendsel: zij maken niet meer dan 2 % uit van de bevolking van de Europese Gemeenschap, en waren er bovendien reeds 15 of 20 jaar geleden, zonder dezelfde reacties teweeg te brengen. Waarom vindt deze xenofobische vloedgolf juist nu plaats? De economische crisis, de werkloosheid en de achteruitgang van de levensomstandigheden in de volksbuurten behoren beslist tot de voornaamste factoren.
Maar er is iets dieper aan het gebeuren in de politieke cultuur van sommige volkslagen: zoals in Oost-Europa, maar op een verschillende manier, is er de verdwijning van de socialistische en klassewaarden, die zo lang geïdentificeerd werden met de USSR en de communistische partijen, en plaats maken voor een nationaal-racisme. In het Westen moet men daar nog de ontgoocheling over het sociaaldemocratisch beheer van de crisis aan toevoegen, die in toenemende mate niet meer te onderscheiden valt van de neoliberale aanpak. Deze politieke oriëntatie en hun betrokkenheid in verschillende corruptieaffaires (bv. in Frankrijk, Italië)[7] hebben de weg geplaveid voor alle soorten van xenofobe “populistische” bewegingen. Door die verzwakking van de socialistische cultuur, verschijnt het kapitalisme steeds meer als een “natuurlijk” systeem, als de enig mogelijke horizon, als de noodzakelijke vorm van productie en handel; als gevolg daarvan worden economische en sociale problemen, armoede of stedelijke onveiligheid door beduidende delen van de bevolking niet langer toegeschreven aan de disfuncties van het kapitalisme, maar aan de aanwezigheid van immigranten en “vreemdelingen”.
Ook in de zgn. Derde Wereld kunnen progressieve en reactionaire vormen van nationalisme worden gevonden.
De meeste van de belangrijke nationale en progressieve bevrijdingsbewegingen kunnen vandaag in Afrika, Azië en het Midden-Oosten worden gevonden: Koerdistan, Zuid-Afrika, Palestina, Timor, Soedan, ... Deze bewegingen zijn niet onmiddellijk gericht tegen het Westerse imperialisme als dusdanig, maar eerder tegen nationale vormen van onderdrukking. Met uitzondering van de protestgolf tegen de Golfoorlog in de Arabische wereld, schijnt het antikoloniale en anti-imperialistische nationalisme veel van zijn invloed te hebben verloren, ten voordele van in wezen reactionaire en/of xenofobische bewegingen zoals het islamitische fundamentalisme en etnisch-linguïstisch communalisme (India, Sri Lanka) en tribalisme.
Tegenstrijdige vormen van nationalisme bestaan al evenzeer in Latijns-Amerika.[8] Het klassieke voorbeeld van reactionair nationalisme is de patriottische ideologie van de militaire regimes – zoals in Argentinië, Brazilië of Chili in de jaren ’70 en ’80, die gewoonlijk rechtstreeks was gericht tegen het spook van het “internationale communisme” en zijn Latijns-Amerikaanse “subversieve agenten”. In de naam van de doctrine van de Nationale Veiligheid werd elk sociaal protest, elke sociale beweging verketterd als zijnde van “buitenlandse inspiratie”, of gebaseerd op “exotische doctrines die vreemd zijn aan onze nationale traditie”. (...) Het middenklassepopulisme, dat in de jaren ’40 en ’50 zijn hoogtepunt bereikte (het peronisme in Argentinië, de Peruviaanse APRA, het “getulismo” in Brazilië enz.) is op terugtocht en heeft het op een akkoordje gegooid met het buitenlandse kapitaal. (...)
Revoluties in Latijns-Amerika hebben altijd tezelfdertijd zowel een sociale als een nationale inhoud gehad. Dit slaat niet alleen op de Mexicaanse Revolutie van 1910-11 of de Boliviaanse Revolutie van 1953, maar ook op de radicalere revoluties in Cuba (1959-61) en Nicaragua (1979). Fidel Castro en zijn volgelingen waren geïnspireerd door de strijd en ideeën van José Marti, de jakobijnse, nationalistische en anti-imperialistische leider van de opstand tegen het Spaanse kolonialisme, terwijl de strijders van het FSLN in Nicaragua zichzelf beschouwden als de erfgenamen van Sandino’s nationale bevrijdingsoorlog tegen de VS (1927-32). (...)
Tegenwoordig vormt de strijd tegen de buitenlandse schuld en het IMF-beleid de voornaamste as van de progressieve nationale gevoelens en anti-imperialistische mobilisaties in Latijns-Amerika, de vorm aannemend van marsen, stakingen, protesten en zelfs massale rellen. (...) De adviseurs en experten van de internationale financiële instellingen dicteren aan deze landen hun inflatieritme, budgettaire besnoeiingen in onderwijs en gezondheidszorg, hun loonbeleid en belastingsstructuur. Deze volksstrijd is niet enkel “nationalistisch” maar ook “antisystemisch” (cfr. Wallersteins concept) van aard, door zijn verzet tegen de logica van de kapitalistische wereldfinancies. Hij kent ook een “klassecomponent”, door zijn conflict met de lokale heersers – die geneigd zijn zich te schikken naar de politiek van het IMF en de buitenlandse banken. (...)
Hoe ver kan nu één enkel land – zelfs een machtig land als Brazilië of Mexico – de dictatuur van de Wereldbank trotseren en het juk van de imperialistische overheersing afwerpen? Kan Latijns-Amerikaanse eenheid onder volksleiderschap een alternatief vormen voor de VS-plannen voor economische eenmaking? Hoe nationale eenheid en sociale bevrijding bereiken in een onderontwikkeld land zonder economische of militaire steun van een industriële macht als de USSR? Hoe belangrijk zijn de tegenstellingen tussen Europa, Japan en de VS en zouden deze kunnen uitgebuit worden door de bevrijde perifere landen?
Deze en gelijkaardige vragen – die niet gemakkelijk kunnen worden beantwoord – worden onder progressieve, socialistische en anti-imperialistische krachten, in Latijns-Amerika en elders in de zgn. Derde Wereld, besproken. (...) De nood aan een internationalistische strategie wordt nu misschien wel meer dan ooit in het verleden waargenomen. Zo kan Cuba in de huidige penibele situatie wel enige tijd standhouden, de verdere toekomst van het land zal afhangen van ontwikkelingen elders in Latijns-Amerika. (...)
Dit nieuwe internationalistische besef binnen de brede linkerzijde is de afgelopen jaren in het bijzonder belichaamd door het Forum van Sao Paulo, dat jaarlijks samenkomt en gezamenlijke perspectieven bediscussieerd. Het document aangenomen op de Eerste Conferentie in 1990, bevat de grote lijnen voor een gemeenschappelijke strategie voor nationale bevrijding in Latijns-Amerika. Het verwerpt de “Amerikaanse Integratie” zoals voorgesteld door Bush, daar “dit onze economieën volledig zal blootstellen aan de ongelijke concurrentie van het imperialistische economische apparaat, (...) dat onze productieve structuren zal domineren en vernietigen.” (...) Een defensieve alternatieve koers moet gebaseerd worden op een verdediging van het Latijns-Amerikaanse patrimonium, een einde van de kapitaalvlucht- en uitvoer, een gemeenschappelijke eenheidspolitiek ten aanzien van de gesel van de onbetaalbare buitenlandse schuld, en het aannemen van een economische politiek ten voordele van de meerderheid.”
Daarnaast omwikkelde zich ook de beweging van de inheemse naties. Het debat omtrent de 500ste verjaardag van Columbus’ ontscheping in Amerika, en de Nobelprijs voor Rigoberta Menchu hebben deze inheemse strijd een grotere zichtbaarheid gegeven. Deze indiaanse bewegingen, verenigingen of politieke partijen (zoals de Tupac Katari Beweging in Bolivia) beperken zich doorgaans niet tot één etnische groep, en ontwikkelen een grondige kritiek van de westerse beschaving en zijn waarden (privé-eigendom, individualisme, warenproductie) in naam van de prekapitalistische tradities en hun op gemeenschap gebaseerde cultuur. Hun strijd heeft tezelfdertijd een nationaal, sociaal en ecologisch karakter. Naargelang het land, met name het feit of de indianen er al dan niet een grote groep of zelfs de meerderheid uitmaken, spitst de strijd zich toe op het landbouwvraagstuk (de eis voor land in Guatemala, Peru en Bolivia), dan wel op bescherming tegen de etnocidale dreiging vanwege de “beschavingslogica”. (...)
Tenslotte is er een derde vorm van progressief nationalisme in Latijns-Amerika (evenals in de VS): Zwart nationalisme, dat vooral in de Caraïben erg belangrijk is, en dat zijn wortels vindt in de slavenopstanden. (...)
Wat zou nu de houding van marxisten ten aanzien van nationale conflicten moeten zijn? Het marxisme is gekant tegen de nationalistische ideologie, maar negeert het belang en de legitimiteit van democratische nationale rechten niet.
Dit is de reden waarom tijdens conflicten tussen Westerse imperialistische machten en afhankelijke landen van Azië, Afrika of Latijns-Amerika, marxisten gewoonlijk de rechten van de perifere naties verdedigen en vechten tegen alle vormen van imperialistische agressie – maar dit wil niét zeggen dat zij enige steun zouden moeten geven aan reactionaire, religieuze of nationalistische dictators in de Derde Wereld, zoals generaal Videla, ayatollah Khomeini, Saddam Hoessein of generaal Noriega...
Als internationalistische wereldvisie heeft het marxisme – te onderscheiden van zijn talrijke nationaal-bureaucratische nabootsingen – het voordeel van een universalistische en kritische houding. (...) Op voorwaarde echter dat dit universalisme niet abstract blijft, gebaseerd op de simpele ontkenning van de nationale bijzonderheid, maar werkelijk “concreet universeel” (Hegel) wordt om in staat te zijn onder de vorm van een dialectische “Aufhebung”, al het rijke van het bijzondere in zich op te nemen.
Dankzij het concept van het “imperialisme”, is het marxisme in staat de valstrikken van het eurocentrisme (of “westerse”) valse universalisme te vermijden. Dit pretendeert alle landen ter wereld (en in het bijzonder deze van de periferie), onder de dekmantel van “beschaving”, de heerschappij van de moderne burgerlijk-industriële levenswijze op te leggen: privé-eigendom, markteconomie, onbeperkte expansie, productivisme, utilitarisme, bezitterig individualisme en instrumentele rationaliteit.
Dit wil niet zeggen dat socialisten de universele waarde van bepaalde verworvenheden van de Europese cultuur sinds 1789, zoals democratie en mensenrechten, negeren. Het betekent enkel dat zij het valse dilemma tussen een “westers” universalisme dat doet alsof, en het enggeestige aanbidden van culturele verschillen afwijzen.
Voor het marxisme is de belangrijkste universele waarde de bevrijding van de menselijke wezens van alle vormen van onderdrukking, overheersing, vervreemding en verlaging. Dit is een utopisch universalisme, in tegenstelling tot de ideologische universalismen die op apologetische wijze de westerse status quo voorstellen als zijnde de volmaakte menselijke universele cultuur, het einde van de geschiedenis, de realisering van de absolute geest. Enkel een kritisch universalisme van dit type, dat lonkt naar een geëmancipeerde toekomst, is in staat kortzichtige nationalismen, enge culturalismen en etnocentrismen te overwinnen.
Vertrekkende van deze uitgangspunten, hoe zouden marxisten dan best reageren op de huidige Europese nationale conflicten (of op de communale strijd in de zgn. Derde Wereld)?
Op de eerste plaats stelt het marxisme een cruciaal onderscheid voor tussen het nationalisme van de onderdrukkers en dat van de onderdrukten. (...) Dit onderscheid is meer dan ooit gerechtvaardigd en functioneert als een nauwgezet kompas om in de huidige storm zijn draai te vinden. Maar het gebruik ervan wordt bemoeilijkt door een gekend kenmerk van moderne nationalismen: elke onderdrukte natie, zodra ze bevrijd is (of zelfs daarvoor nog), ziet het als zijn dringendste taak een gelijkaardige onderdrukking over zijn eigen nationale minderheden uit te oefenen. En in de huidige inter-etnische conflicten vervolgt elke strijdende partij de minderheid behorend tot die van de tegenpartij, terwijl de “volksgenoten” aan de andere kant van de grens worden gemanipuleerd (Joegoslavië is in dit opzicht een goed voorbeeld).
Het universele criterium dat zowel socialisten als democraten hameren om het web van de tegenstrijdige eisen te ontwarren, is dat van het recht op zelfbeschikking (met inbegrip van afscheiding) van élke natie, d.w.z. van elke gemeenschap die zich als dusdanig beschouwt. (...) Dit criterium heeft het enorme voordeel dat het op zich enkel verwijst naar de universele principes van democratie en volkssoevereiniteit, en dat het enkel de concrete demografische realiteit van de betrokken bewoonde gebieden beschouwt.
Dit principe belet socialisten niet van die optie te verdedigen die hen het meest wenselijk of progressief lijkt op een gegeven historisch ogenblik: staatkundige afscheiding (onafhankelijkheid), federatie, confederatie. Het essentiële punt is dat de betrokken naties en nationaliteiten vrij over hun toekomst zouden moeten kunnen beslissen.
Deze regel – door Lenin ingebracht in het marxistische vocabularium – is meer dan ooit noodzakelijk. Maar, nogmaals, de toepassing ervan op de huidige nationale conflicten – met name in Oost-Europa en de ex-USSR – is niet altijd makkelijk.[9] In vele gevallen is de interpenetratie van de nationaliteiten zodanig dat elke poging om grenzen te trekken in deze mozaïek vol gevaren is. De droom van nationale homogeniteit binnen de staat, die in alle nationalismen rondspookt, is een uiterst gevaarlijk perspectief. Zoals Eric Hobsbawm in een nuchtere historische waarschuwing opmerkt: “Het logische gevolg van pogingen om een continent te schapen dat netjes is ingedeeld in samenhangende territoriale staten elk bewoond door een afzonderlijke etnische en taalkundig homogene bevolking, was de massale uitwijzing en uitroeiing van minderheden. Dit was en is de moorddadige “reductio ad absurdum” van het nationalisme in zijn territoriale versie, hoewel dit niet voor de jaren ’40 volledig tot uiting kwam.”[10]
Laat ons terugkomen op onze aanvankelijke paradox: op dit vreemde nationalistische einde van de eeuw, hebben de dringendste problemen meer dan ooit een internationaal karakter. De zoektocht voor een uitweg uit de economische crisis van het ex-“socialistische blok”, de kwestie van de derdewereldschuld, en de dreigende ecologische ramp – om maar deze drie voorbeelden te noemen – vereisen planetaire oplossingen. Deze van het Kapitaal zijn welbekend en perfect georganiseerd op wereldschaal; zij hebben onvermijdelijk, waar ze ook werden toegepast, hetzelfde dubbele resultaat: de rijken nog rijker maken, en de armen nog armer.
Welke alternatieven bestaan er voor de totalitaire greep van het “reëel bestaande” wereldkapitalisme? Het oude pseudo internationalisme van de stalinistische Komintern, van de aanhangers van de verschillende “Socialistische Vaderlanden”, is dood en begraven. Een nieuw internationalistisch alternatief vanwege de onderdrukten en uitgebuitenen is dringend nodig.
Het is uit de fusie tussen de internationale socialistische, democratische en anti-imperialistische traditie van de arbeidersbeweging (die nog sterk leeft onder revolutionairen van verschillende tendensen, radicale syndicalisten, linkse socialisten enz.) en de nieuwe universalistische cultuur van sociale bewegingen rond milieu, feminisme, antiracisme, en solidariteit met de Derde Wereld dat het internationalisme van morgen zal groeien. Deze tendens mag nu wel in de minderheid zijn, ze vormt niettemin het zaad voor een andere toekomst en de uiteindelijke garantie tegen barbarij.
_______________
[1] T. Adorno, “Modèles critiques”, Paris, Payot, 1984, p. 106.
[2] R. Luxemburg, “Fragment über Krieg, nationale Frage und Revolution”, in: “Die Russische Revolution”, Frankfurt, Europäische Verlagsanstalt, 1963, p.82.
[3] Zie ook het merkwaardige essay van Cathérine Samaray, “The fragmentation of Yugoslavia”, Amsterdam, Notebooks for Study and Research, no. 19/20, 1992.
[4] L. Trotsky, “On Black Nationalism and Self-Determination”, New York, Pathfinder Press, 1978, p. 28.
[5] E. Hobsbawm, “Nation and Nationalism since 1780. Programme, Myth, Reality”, Cambridge University Press, 1990, p. 163, 170, 181.
[6] “Bild am Sontag”, 26 januari 1992.
[7] Recent nog barstte in Vlaanderen het zgn. Agustaschandaal los, waarbij verschillende SP-kopstukken in opspraak zijn gebracht omdat ze van de Italiaanse helikopterfirma 60 miljoen aan steekpenningen zouden hebben ontvangen; ruim een jaar voordien namen [sic] moesten reeds drie kopstukken van de Waalse PS ontslag nemen in het kader van dezelfde zaak, die in verband werd gebracht met de moord een paar jaar geleden op de “peetvader” van de PS, ex vicepremier André Cools.
[8] De auteur verwijst omwille van zijn grotere vertrouwdheid met het continent, uitgebreider naar Latijns-Amerika.
[9] Zie ook: Samary, Cathérine, “Joegoslavië: zelfbeschikkingsrecht geen eenvoudig vraagstuk”, in “De Internationale”, nr. 46 (april 1993).
[10] Hobsbawm, op. cit. p. 133.