Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, maart, 1991, nr. 38
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Amerikaanse vliegtuigen gebruiken Turkse vliegvelden als uitvalsbasis om Irak te bombarderen. ‘Onze’ jongens met hun Patriots verdedigen NAVO-bondgenoot Turkije tegen eventuele aanvallen van Irak. Turkije is duidelijk betrokken bij de Golfoorlog. Sinds de coup in 1980 was er weinig vrolijks te melden uit Turkije. De bevolking zuchtte onder dictatuur en armoede. Nu lijkt er eindelijk sprake van een kentering door het massale verzet van de arbeidersbeweging.
Bijna een half miljoen mensen in de publieke sector zijn betrokken bij de huidige onderhandelingen voor nieuwe cao’s. Zo’n honderdduizend metaalarbeiders zijn in staking en daar zullen spoedig 100.000 arbeid(st)ers uit de textielindustrie bij komen. Maar het zijn vooral de mijnwerkers van Zonguldak die voorop lopen in de nieuwe strijdbaarheid van de arbeidersklasse.
Verscheidene factoren hebben bijgedragen tot dit verzet. In de eerste plaats is het systeem dat het resultaat was van de coup in 1980 langzaam maar zeker ineen aan het storten. President Turgut özals Moederlandpartij (de ANAP) won in 1983 de verkiezingen met 45 procent van de stemmen. In 1987 kreeg de partij tweederde van de zetels, maar slechts 36 procent van de stemmen. En bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1989 was haar stemmenaantal gedaald tot 21 procent.
In plaats van enige concessies te doen aan de roep om algemene verkiezingen liet de toenmalige premier özal zichzelf echter tot president kiezen door zijn parlementaire meerderheid. Hij heeft zoveel macht in zijn handen geconcentreerd dat een institutionele hervorming geblokkeerd is.
De arbeid(st)ers waren afwezig op het politieke toneel, omdat zij geen onafhankelijke vormen hadden om zich politiek te laten horen. Intussen lieten zowel de discussies over de Koerdische kwestie als de stakingen van voorjaar 1989 zien dat de sociale onvrede toenam. En die werd nog gevoed door de catastrofale gevolgen van tien jaar economisch liberalisme.
De lonen zijn gehalveerd en de organisatiegraad van de vakbonden is blijven staan op elf procent. In 1980 waren er 5,7 miljoen vakbondsleden, in 1985 nog maar 1,7 miljoen, in 1990 1,9 miljoen. Het zou overdreven zijn om te beweren dat de afgelopen tien jaren een nieuwe arbeidersklasse in het leven hebben geroepen, zoals in het geval van het Braziliaanse “economische wonder”. Maar gezien hun economische situatie en omdat zij zich bewust zijn van de afnemende geloofwaardigheid van het regime, zijn de Turkse arbeid(st)ers vastbesloten geen verdere loondaling te accepteren.
De acties van mei 1989 hebben bovendien een verandering laten zien in de houding van de vakbonden en in de samenstelling van de bondsleidingen. Een aantal vakbondsleidingen werd vervangen door meer strijdbare mensen, die dichtbij de sociaaldemocratie staan. Dat is bijvoorbeeld het geval met Genel Maden-Is, de Algemene Mijnwerkers Bond, die aangesloten is bij de rechtse Türk-Is centrale.
De Golfcrisis heeft de situatie verergerd. özal heeft Turkije op sleeptouw genomen om een actieve militaire rol te spelen in de crisis. Maar de president is zo ongeveer de enige in het land die deze oorlog wenst. Hij wordt daarin niet gesteund door de arbeid(st)ers, noch door de bourgeoisie, noch door het militaire Turkse opperbevel zelf. De crisis heeft de inflatie verder aangewakkerd, want de olieproducerende landen – en vooral Irak – zijn de belangrijkste handelspartners van Turkije. Dit alles brengt nog meer onzekerheid voor de arbeid(st)ers.
Zonguldak is een stad met 1,1 miljoen inwoners en ligt geïsoleerd aan de Zwarte Zee. Het hele sociale en culturele leven van de bevolking is verbonden met de mijnen. Dat is een bijzonder gunstige omstandigheid voor strijdbaar vakbondswerk. De nieuwe leiding van Genel Maden-Is en haar voorzitter Semsi Denizer – bijgenaamd de “Turkse Walesa” – hebben hier goed gebruik van gemaakt om de oude vakbondsleiding, die los van de basis was komen te staan, te wippen.
Zonguldak was in 1975 de op vier na grootste stad van Turkije, maar behoort nu niet meer tot de twintig grootste. De reden daarvoor is de daling van de winsten in de mijnen. En dat is ook het argument van de regering om looneisen te verwerpen. Ze heeft gedreigd de mijnen te sluiten en zegt dat het goedkoper is om kolen te importeren. Het is waar dat geïmporteerde kolen – vooral uit Zuid-Afrika – 50 à 60 dollar per ton kosten, terwijl de kolen uit Zonguldak verkocht worden voor 80 dollar, terwijl hun kostprijs op 130 dollar ligt. De mijnen werken met verlies, omdat de staatssubsidies afgeschaft zijn. Duitsland en Frankrijk bijvoorbeeld subsidiëren hun kolen respectievelijk met 72 en 69 dollar per ton.
Het conflict in de mijnen gaat dus om meer dan alleen een loonstrijd. De mijnwerkers willen niet alleen een loonsverhoging. Ze willen een fatsoenlijk loon, dat hun de levensstandaard teruggeeft die ze tien jaar geleden hadden, voor de coup.
De regering, die niet gewend is aan serieuze oppositie, is zelf verantwoordelijk voor het symbolische belang dat de strijd van de mijnwerkers heeft gekregen. özal dacht dat hij er met een kleine loonsverhoging af zou komen door op de televisie te dreigen met sluiting van de mijnen, door gebruik te maken van oorlogshysterie en door de vakbondsleiders op de gebruikelijke manier af te kopen. Maar de mijnwerkers waren vastbesloten en hun leiders waren niet te koop.
De eerste stap van hun verzet was een driedaagse waarschuwingsstaking van 44.000 mijnwerkers. De bond eiste voortzetting van de onderhandelingen en de regering antwoordde met dreigementen. De staking werd aangekondigd voor 30 november. Toen gingen 48.000 mijnwerkers in staking, met steun van 24.000 andere arbeiders die geen stakingsrecht hebben. Zonguldak stond op z’n kop. De hele maand waren er tientallen bijeenkomsten en demonstraties met mijnwerkers, hun families, winkeliers, ambtenaren en zelfs pandjesbazen.
De demonstraties werden georganiseerd door ad hoc comités, die waren opgezet door de bonden, terwijl de staking zelf georganiseerd werd door stakingscomités. De dreigementen van özal zorgden alleen maar voor een verdere radicalisering van de strijd, hoewel de nationale televisie geen enkele aandacht besteedde aan de staking.
Het werd een strijd tussen de mijnwerkers en özal en de mijnwerkers besloten een mars te houden op het presidentieel paleis in Ankara. Gesteld tegenover deze radicalisatie zag de Türk-Is centrale zich genoodzaakt de mijnwerkers te steunen. Op 20 december 1990 riep de centrale op tot een dag van “algemene werkloosheid” op 3 januari of twee weken later. De formulering van “vrijwillige niet-betaalde werkloosheid” was een manier om de grondwet en andere wetten te omzeilen, want die verbieden algemene stakingen en solidariteitsstakingen.
De Türk-Is vakbond werd kort na de Tweede Wereldoorlog opgericht naar Amerikaans model en met steun van de Amerikaanse vakbeweging. Ze is altijd verbonden geweest met het regime en was in de jaren zeventig de belangrijkste rivaal van de progressieve vakcentrale DISK. Na de coup in 1980 werd de algemeen-secretaris van Türk-Is, Sadik Side, minister van arbeid in de eerste militaire regering. Sevket Yalmaz, de voorzitter in die tijd en nog steeds in functie, staat dichtbij ex-premier Demirel en zijn Gerechtigheidspartij (de DYP, de rechtse oppositie).
Het is dus enigszins ironisch dat Türk-Is, onder druk van de basis, opriep tot acties die de regering moesten dwingen verder te onderhandelen met de mijnwerkers. Tegelijkertijd was het een manoeuvre, die moest leiden tot uitstel van de mars op Ankara.
Türk-Is was vooral beducht voor het vooruitzicht van een massale en ongecontroleerde uitbreiding van de strijd. Want direct na de cao van de mijnwerkers waren andere groepen die georganiseerd zijn in Türk-Is, aan de beurt voor onderhandelingen. De loonsverhogingen die de mijnwerkers eisten waren al bijna drie keer zo hoog als de eisen van de rechtse bonden in Türk-Is.
In ieder geval stelden de mijnwerkers hun mars uit tot 4 januari, terwijl de actiedag van 3 januari doorging, ondanks dreigementen van de regering en de ondernemers. Verschillende bronnen melden een deelnemingspercentage van 60 à 90 procent. Dat is zeker een succes, gezien het feit dat iets dergelijks tien jaar lang niet geprobeerd is.
Tientallen bussen met mijnwerkers, die vanuit Zonguldak op weg waren naar Ankara, werden tegengehouden door leger en politie. De mijnwerkers besloten toen, midden in de winter, om de 280 kilometer naar Ankara te gaan lopen.
De voorzitter van Türk-Is, Sevket Yilmaz, riep de leider van de mijnwerkers op om de mars te staken. Maar deze antwoordde: “Als wij zeggen dat özal de grootste verantwoordelijkheid draagt voor de afgelopen tien jaar, moeten we erbij zeggen dat Sevket Yilmaz volledig medeverantwoordelijk is. Hij heeft de arbeidersklasse niets te bieden. Hij is zelfs een van de grootste obstakels... Zijn mentaliteit is die van de regering.”
Tussen de 80.000 en 120.000 arbeiders gingen op weg, hoewel de regering hun actie illegaal had verklaard. In de stoet liepen mannen en vrouwen mee, mensen uit Zonguldak en omstreken. Het was de grootste mars in de geschiedenis van de Turkse arbeidersbeweging.
Semsi Denizer stelde in een interview met de krant Cumhuriyet: “We moeten bovenal een eind maken aan de angst die ons in de greep heeft gehouden sinds de coup van 12 september 1980. De mensen moeten er toe gebracht worden om zich te verheffen en om de werkelijkheid van het huidige Turkije te zien... We hebben geprobeerd hedendaagse democratie toe te passen in al onze instellingen en in onze praktijk.”
De eerste tussenstop van de mars was in een kleine stad van 15.000 inwoners. De hele bevolking liep uit om de mijnwerkers te begroeten en te verzorgen. Voedsel uit de omgeving en uit de hoofdstad werd eerlijk verdeeld. Op de tweede en derde dag was de mars omgeven door politie en leger. Uiteindelijk werden er, op bevel van de regering, barricades opgeworpen om de demonstranten tegen te houden. Zo’n 200 mijnwerkers werden gearresteerd omdat ze over de barricaden heen probeerden te komen.
De mars kon niet verder, maar de mijnwerkers weigerden terug te keren en er begonnen onderhandelingen. Er ontstonden bijna gevechten met de soldaten, toen die auto’s met brood en dekens uit Ankara tegenhielden.
Vrouwen uit de mijngemeenschappen speelden een zeer belangrijke rol. Zij waren overal aanwezig, het moreel opbeurend, solidariteit organiserend en vooraan in de demonstraties. Toen Denizer suggereerde dat zij terug zouden gaan naar Zonguldak om de afloop van de onderhandelingen af te wachten, weigerden zij verontwaardigd: “Onze plaats is bij onze vrienden. Niemand zal kunnen zeggen dat ze van de kou zijn omgekomen”. En zij riepen naar de soldaten: “Soldaat, ga je ons neerschieten? We zijn hier niet in Israël!”
Op de vijfde dag waren er weliswaar onderhandelingen beloofd, maar moesten de mijnwerkers toch terugkeren naar Zonguldak, omdat ze overmand waren door de kou en geïsoleerd stonden. Er waren geen massale solidariteitsacties gekomen. Maar zij hebben de strijd niet opgegeven: “We waren niet op gevechten uit. We hoopten dat ze de barricades weg zouden halen. Maar zij leken ons als vijanden te beschouwen ... Als ik het had gevraagd, dan zouden we door de barricades hebben kunnen breken. We waren met 120.000, een menigte van zes kilometer lang. Er stonden 45.000 mijnwerkers vooraan ... Gesteld tegenover dit gevaar heb ik opdracht gegeven om ons terug te trekken ... Ze zouden ons neer hebben geschoten.. .Het was te koud om te blijven en een zenuwenoorlog te voeren ... Het was moeilijk, maar we besloten om naar huis terug te gaan. De voorwaarden zijn in Turkije nog niet rijp voor zo’n stap vooruit... Dat zou een gezamenlijk optreden vereisen van alle democratische krachten. Zonder dat is het onmogelijk om over de barricades heen te stappen die tegen de democratie zijn opgericht.”[1]
De regering heeft geprobeerd om te profiteren van de Golfcrisis om de onderhandelingen te rekken. De mijnwerkers zijn bang dat de regering een oorlogstoestand zal uitroepen om de staking op te schorten.
Behalve de loononderhandelingen vormt de staking in Zonguldak een belangrijke stap om de erfenis van een verloren decennium te overwinnen. In de vakbonden gaat de vernieuwing door die in het voorjaar van 1989 is begonnen. Negentien van de 32 Türk-Is bonden zijn nog in handen van collaborateurs, maar zij staan onder druk. Het feit dat özal naar voren is gekomen als woordvoerder van de ondernemersleidingen heeft invloed gehad op de stemming van de arbeid(st)ers. In de laatste verkiezingen kregen de twee sociaaldemocratische partijen in Zonguldak 43 procent van de stemmen. Sociaaldemocratische afgevaardigden en zelfs de rechtse DYP namen deel aan de mars, terwijl stadhuizen die gecontroleerd worden door de sociaaldemocraten praktische hulp hebben geboden.
Een aantal wettelijke beperkingen is in de actie aan de kant geschoven. Zelfs de ondernemerscentrale heeft zich uitgesproken tegen wettelijke sancties tegen de arbeid(st)ers en heeft een algemene oplossing voor het loonprobleem voorgesteld.
De komende maanden zullen laten zien of de mars op Ankara een voorbode was van een fundamentele verandering. Zoals mijnwerkersleider Semsi Denizer zei: “De arbeidersklasse moet vooral één zijn, want haar belangen zijn dezelfde. Onze rechten zullen we niet krijgen van de leiders. Dat kunnen we nergens in de wereld verwachten. We zullen die zelf moeten veroveren door onze eigen inspanningen. Dat houdt natuurlijk risico’s in, we moeten bereid zijn die te lopen. Het verzet in Zonguldak zal het beste voorbeeld zijn.”[2]
_______________
[1] Semsi Denizer in Milliyet, 13 januari 1991.
[2] Verklaring aan het eind van de mars op 9 januari 1991.