Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, december. 1989, nr. 33
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Begin dit jaar werd de internationaal bekende historicus Roj Medvedev in het Russische één-partij parlement gekozen. Dat is opmerkelijk, want Medvedev was eind jaren zestig uit de Russische communistische partij gestoten. Sindsdien nam hij een dissidente en antistalinistische positie in, wat hem vaak op bureaucratische pesterijen kwam te staan en wat hem een publicatieverbod opleverde.
Toch hoeft het feit dat hij zich juist in de periode Gorbatsjov verkiesbaar stelde geen verbazing te wekken. Ten eerste bepleitte Medvedev de nu in de gang zijnde liberalisering en democratisering van de Sovjetmaatschappij al vele jaren eerder.[1] Bovendien is de voornaamste reden voor zijn royement in 1969 – namelijk zijn verzet tegen de opwaardering van “de historische rol van J.W. Stalin” ten tijde van Breznjev – geheel weggevallen.
Anders dan in de Breznjev-tijd is het vandaag de dag voor Medvedev en vele anderen mogelijk om op een legale in plaats van marginale en ondergrondse manier het verleden van de USSR kritisch te analyseren. Zo schreef hij eind vorig jaar een artikel in Moscow News waarin hij een beargumenteerde poging deed om het weerzinwekkende aantal slachtoffers uit het Stalin-tijdperk (1927-1953) systematisch in kaart te brengen.
Halverwege dit jaar nam de voormalige dissident echter een voor menig westerling onbegrijpelijk standpunt in. Wat was het geval? In het Russische parlement had Andrej Sacharov – een andere bekende dissident, die momenteel samen met Boris Jeltsin deel uitmaakt van de linkse partijoppositie – een gepeperde aanval gedaan op het optreden van het Rode Leger in Afghanistan. Vrijwel het hele parlement, de verantwoordelijke legerleider voorop, liep rood aan van verontwaardiging en viel over Sacharov heen. Ook Medvedev nam het bij deze gelegenheid op voor de nabestaanden van de Sovjet-Russische slachtoffers, waarvan sommigen zich in het parlement bevonden. Over de geslachtofferde Afghaanse vrouwen, mannen, baby’s en grijsaards geen woord, om over de Russische hoofdverantwoordelijkheid voor het bloedbad maar te zwijgen.
Anders gezegd, Medvedev identificeerde zich in beslissende mate met het gevoerde buitenlandse ‘beleid’ van de Sovjet-Unie. Was dat een toevallige misser? Een terugblik op zijn geschiedschrijving over de Russische buitenlandse politiek inzake de Hongaarse opstand van 1956 en over het ontstaan en de ontwikkeling van het Chinees-Russische conflict – gebeurtenissen die dit jaar volop in het nieuws waren – leert eerder het tegendeel. Daarover straks.
De in 1925 in het Georgische Tiflis geboren Roj Aleksandrovitsj Medvedev werd al op jonge leeftijd geconfronteerd met het stalinisme. De eerste keer was dat in 1938, het gezin Medvedev was inmiddels verhuisd naar de Russische hoofdstad. Roj’s vader, die lector was aan de Moskouse militair-politieke academie van de NKVD (de voorloper van de KGB) werd opgepakt en op grond van valse aanklachten verbannen naar het beruchte Kolyma. Dat was een arbeids- en vernietigingscomplex binnen de poolcirkel, dat vier maal zo groot was als Frankrijk. Twee en een half jaar na zijn arrestatie was Medvedev senior gestorven aan de daar heersende barre omstandigheden.
Zoals bekend woedde in de Sovjet-Unie in de jaren dertig de Grote Terreur, waarbij miljoenen het leven lieten. Hoofdregisseur was Stalin, een man met een ongelooflijk doorzettingsvermogen – vooral als het op uitroeien aankwam. Er is weinig fantasie voor nodig om in te zien dat het bericht van zijn vaders overlijden, begin 1941, een schok teweeg bracht bij Roj en de overige nabestaanden. Eind jaren veertig was het opnieuw raak. Na de Tweede Wereldoorlog, waarvan Medvedev de laatste jaren meemaakte in het leger, ging Roj filosofie studeren in Leningrad. Als gevolg van een ‘partijzuivering’ in 1949 werden zo’n drieduizend communisten gearresteerd, weggevoerd, dan wel geëxecuteerd. Onder de getroffenen bevonden zich talrijke leden van de Leningradse universiteit.
Toch kwam Medvedev toen nog niet tot de conclusie dat het de ‘Grote Leider’ was, die er (weer eens) de hand in had gehad. Later stelde de historicus in een terugblik: “Het was veel gemakkelijker te geloven in Stalins onwetendheid dan in zijn perfide verraad”.
De werkelijke ontluistering van Stalin kwam voor hem pas in 1956. Op 25 februari van dat jaar, op een besloten zitting van het twintigste partijcongres, bracht Nikita Chroesjtsjov – deels voor de vuist weg en ten overstaan van de soms verbijsterde ‘gedelegeerden’ – zijn fameuze ‘geheime rede’ ten gehore. Daarin stelde hij een deel van Stalins (en Beria’s) misdadige praktijken en de verheerlijking van diens persoon aan de kaak. In aansluiting op dit congres belegde de CPSU her en der in het land bijeenkomsten voor partij- en niet-partijleden, waarop de bewuste speech werd voorgelezen. Lang niet iedere partijcommunist wenste overigens van harte aan deze destalinisatie mee te werken. Daarvoor kleefde er teveel bloed aan teveel handen.
Op één van de genoemde bijeenkomsten, in maart 1956, was ook Medvedev aanwezig. Naar hij zich herinnert werd hij diep getroffen door wat hij daar vernam: “Ik wist in de jaren tot aan 1956 al het een en ander”, aldus Medvedev een paar jaar geleden in Die Zeit. “Maar het twintigste congres liet pas zien hoeveel ik niet wist”. Uit die ervaring stamt dan ook het idee om een grote studie te schrijven over de oorzaken en gevolgen van het stalinisme. Dit werk, “Laat de geschiedenis oordelen”, zou hem internationale faam bezorgen.
Voor Medvedev betekenden het twintigste congres, de door Chroesjtsjov in gang gezette rehabilitaties en de ontvolking van de concentratiekampen een breuk in de geschiedenis van zijn leven en van zijn geboorteland. Onder de talrijke ‘in eer herstelden’ bevond zich ook Roj’s vader en naar aanleiding hiervan werd hij lid van de partij.
Medvedev staat overigens niet kritiekloos tegenover Chroesjtsjovs destalinisatiebeleid. Hij erkent dat de meerderheid van de deelnemers aan oppositionele tendensen uit de jaren twintig ten onrechte niet van blaam werd gezuiverd. Ook kritiseert hij het feit dat ten tijde van Chroesjtsjovs regeerperiode (1956-1964) geen formele herziening plaats vond van de politieke processen van 1928-31 en 1936-38 en dat de ‘ondervragers’ van de binnenlandse veiligheidsdienst maar al te vaak buiten schot bleven. Medvedev verheelt evenmin dat Chroesjtsjov zelf, met name in de jaren dertig, ook een forse bijdrage leverde aan de stalinistische terreur.
Toch is hij van mening, terecht of niet, dat Nikita’s activiteiten “in totaliteit” positief beoordeeld moeten worden: “Onder zijn invloed werden bijna twintig miljoen mensen gerehabiliteerd in de Sovjet-Unie – velen van hen postuum helaas. Dit feit alleen weegt zwaarder in de weegschaal van de geschiedenis dan al zijn tekortkomingen”. En wat de destalinisatie-rede uit 1956 betreft, deze was volgens Medvedev het belangrijkste kunststuk uit Chroesjtsjovs leven en overschaduwde al zijn fouten, zowel ervoor als erna.[2]
Eind jaren zestig was Medvedev met het schrijven van het omvangrijke ‘Laat de geschiedenis oordelen’ gereed gekomen. Hierin schetst hij op indringende wijze de gruwelijke consequenties van het aan de macht komen van Stalin en geeft hij verklaringen voor het gebeurde. Interessant is en blijft het feit dat het door een partijcommunist en dus ‘van binnenuit’ geschreven is. Medvedevs stalinismestudie heeft als belangrijkste verdienste een enorme hoeveelheid verzamelde en tot dan toe onbekende feiten en waardevolle details. Hij verkreeg deze gegevens door middel van ooggetuige verslagen van ‘oude bolsjewieken’ en van schrijvers als Ehrenburg en Tvardovski. Maar ook uit ongepubliceerde memoires en van aantekeningen van overlevenden uit de arbeids- en vernietigingskampen en de gevangenissen.[3]
Medvedev beschouwt het stalinistisch fenomeen niet als de onvermijdelijke uitkomst van het politieke systeem van Lenin en zijn collega’s. Wel als een monsterlijke vervorming en pervertering die in hoge mate, hoewel niet uitsluitend, op het conto van Stalins negatieve karaktereigenschappen geschreven moet worden. Hij verzet zich dan ook tegen Solzjenistsyn, die in zijn “De Goelag Archipel, 1918-1956” met zoveel woorden stelt dat er een rechte lijn te construeren valt van ‘1917’ (Lenin) naar ‘1937’ (Stalin). Iedere politieke situatie, zegt Medvedev, heeft verschillende ontwikkelingsmogelijkheden in zich. Welke mogelijkheid dominant wordt hangt niet alleen af van objectieve, maar ook van vele subjectieve factoren en bepaalde factoren (spreek uit: Stalin) zijn duidelijk toevallig. “Als men de zaak zo bekijkt was het stalinisme geenszins onvermijdelijk, ondanks de gebreken in de politieke conceptie van waaruit de bolsjewieken de Oktoberrevolutie maakten en ondanks de gebreken die aan het nieuwe sovjetregiem kleefden”[4]
Medvedev slaagde er niet in om het bewuste boek in de Sovjet-Unie zelf gepubliceerd te krijgen. De oorzaak? Sinds het midden van de jaren zestig had zich onder Leonid Brezjnev een opwaardering van de rol van Stalin in gang gezet, die zich vooral toespitste op diens “militaire prestaties” tijdens de Tweede Wereldoorlog. Overigens liet Brezjnev zichzelf in het voetspoor van Stalin een rij medailles opspelden voor zijn eigen “militaire prestaties”.
Het culturele en politieke klimaat verstarde en het beleid tegenover dissidenten werd harder. Medvedev raakte zoals gezegd zijn partijlidmaatschap kwijt en zag zich tot groot ongenoegen van de Russische leiders genoodzaakt om ‘Laat de geschiedenis oordelen’ in het Westen te publiceren. Medvedev is na zijn conflict met de autoriteiten meer dan eens het mikpunt geweest van bureaucratisch en politioneel getreiter, maar zag desondanks kans te blijven schrijven. In de jaren zeventig en tachtig produceerde hij meer dan een dozijn, het regiem onwelgevallige, studies, die allemaal eveneens hun weg vonden naar het Westen.
Roj’s in Londen wonende tweelingbroer Zhores behartigde de auteursrechten, waarvan de opbrengst Roj in staat stelt in zijn onderhoud en dat van zijn vrouw en kind te voorzien. Dit was althans tot voor kort het geval, want op dit moment wordt in de Sovjet-Unie – eindelijk – een tiental van zijn werken persklaar gemaakt.
Op een paar uitzonderingen na bestaat de onderwerpkeuze in Medvedevs oeuvre vooral uit intern-Russische problemen en figuren uit heden en verleden. De keerzijde van zo’n ‘nationale’ (partij-)oriëntatie is dat zijn aandacht en inlevingsvermogen ten opzichte van gebeurtenissen en bewegingen buiten de grenzen van de Sovjetstaat betrekkelijk mager uitvalt. En dit euvel is terug te vinden in zijn onevenwichtige en eenzijdige beschrijving van ondermeer de Hongaarse opstand van 1956 en in zijn interpretatie van het Sino-Sovjet geschil in de jaren vijftig en zestig.
Chroesjtsjovs onthullingen in februari 1956 hadden niet alleen hun weerslag op de Sovjet Unie zelf. Ook de Oost-Europese landen (en China, zoals we zullen zien) ondervonden er op uiteenlopende wijze de invloed van. Verscheidene oude Stalin-getrouwe partijleiders kwamen in toenemende mate onder maatschappelijke druk te staan.
Terwijl in Polen de grote antistalinistische onrust – in Poznan vielen bij ‘ongeregeldheden’ in juni 1956 zo’n vijftig doden – uiteindelijk gekanaliseerd werd in een Russisch-Pools compromis, bleef iets dergelijks in Hongarije achterwege. Sterker nog: laatstgenoemd land kende in het najaar van 1956 het schouwspel van een ongekende en bloedige explosie.
Volgens Medvedev was de groep stalinisten die de verantwoordelijkheid droeg voor de massale repressie en de showprocessen in de periode 1949-52 in oktober 1956 nog steeds aan de macht. En aan de vooravond van de crisis zaten nog zo’n 150.000 politieke gevangenen achter slot en grendel.
Ieder vertrouwen in het aftakelende officiële gezag ontbrak bij de bevolking en zo ontstond er ruimte voor een nieuwe regering, die onder leiding kwam te staan van Imre Nagy. Medvedev kwalificeert de tegenbeweging die toen rond de recentelijk gerehabiliteerde Nagy ontstond (Nagy werd in 1958 met enkele anderen op last van het Kremlin opgehangen) voornamelijk in negatieve termen. Qua drijvende kracht en doelstelling was het eerst een nationaaldemocratische revolutie, maar al gauw ontwikkelde die zich tot een beweging die alle banden met de Sovjet-Unie wilde verbreken. Dat laatste – de wens van Nagy om uit het Pact van Warschau te treden en Hongarije een neutrale status te geven – acht Medvedev het meest verwerpelijk. Alle symbolen van de Hongaarse afhankelijkheid van de Sovjet-Unie, zo stelt hij, werden vernietigd. Dat tot de ‘vernietigde symbolen’ ook zoiets als het gehate kolossale standbeeld van Stalin behoorde, bespreekt Medvedev niet. Dat is opmerkelijk voor iemand die zo’n groot gedeelte van zijn energie heeft geïnvesteerd in een historische kritiek op Stalin en het stalinisme.
De regering Nagy nam ook vertegenwoordigers van niet-communistische partijen in haar gelederen op. Tijdens de opstand keerden tienduizenden (deels bewapende) politieke emigranten terug naar Boedapest. Partij instellingen werden vernield en communisten werden gedood. Het enige positieve aspect van de beweging was volgens Medvedev de vrijlating van alle politieke gevangenen.
Na deze grotendeels negatieve en afstandelijke beoordeling van de Hongaarse opstand wekt het weinig verbazing dat Medvedev zich vervolgens zonder veel moeite identificeert met de ‘noodzaak’ van Russisch militair ingrijpen. Na een korte fase van aarzeling in het Kremlin nam Chroestsjov het cruciale besluit tot interventie. Maar pas nadat hij zich had verzekerd van de steun van de ‘socialistische landen’ en uiteraard ook van enkele vooraanstaande Hongaarse communisten als Munnich en de dit jaar overleden Kadar. Het duurde niet lang, aldus Medvedev, of de Nagy getrouwe legereenheden en georganiseerde bevolkingsgroepen waren verslagen.
Het is jammer dat er in Medvedevs relaas niets te vinden is over de niet-communistische slachtoffers van de ‘Hongaarse tragedie’ en evenmin iets over het voortgaande verzet tegen de nieuwe Moskou-getrouwe leiding in november (algemene staking) en december 1956. De keerzijde van Medvedevs nationaal-Russische (partij-)oriëntatie wordt met dit laatste nog eens onderstreept.
Medvedevs nationale georiënteerdheid duikt ook op in zijn schets van het venijnige conflict tussen Moskou en Peking, dat begon in de jaren vijftig. Volgens hem was de voornaamste factor bij dit, onlangs grotendeels bijgelegde, conflict de strijd om het leiderschap over de toenmalige communistische wereldbeweging, de nationale bevrijdingsbewegingen en het ‘socialistische’ kamp. Hierbij speelde het twintigste congres van de CPSU een centrale rol. In de eerste plaats omdat de aanval van Chroesjtsjov op de persoonsverheerlijking van Stalin eveneens een slag betekende voor de cultus die zich rond Mao Zedong had gevormd. De Chinese partijleider was er namelijk van overtuigd dat hij, met zijn verdiensten voor het communisme die ver uitgingen boven die van de nieuwe generatie Sovjetleiders, degene was die ‘de lijn’ Marx-Engels-Lenin-Stalin, na de dood van de laatste in 1953, zou moeten voortzetten. Deze pretentie werd door Nikata’s rede wreed verstoord.
Het twintigste congres, schrijft Medvedev, ging ook in op “de noodzaak tot het voorkomen van een nieuwe wereldoorlog”. Dit thema kwam opnieuw ter sprake op een internationale conferentie van communistische partijen in Moskou in 1957. Het schijnt dat alle deelnemers, met inbegrip van de Chinese leidsman, toen hun instemming hebben betuigd met de nieuwe binnen- en buitenlandse koers van de Sovjet-Unie, maar toch was Mao’s bijdrage dissonant geweest. Weliswaar onderstreepte ook hij de noodzaak tot het voorkomen van een atomaire oorlog, maar hij legde er als geen ander de nadruk op dat als het toch zover mocht komen dan niet de gehele mensheid, maar het westers imperialisme vernietigd zou worden. Het socialisme zou volgens Mao als overwinnaar overblijven en binnen vijftig tot honderd jaar zou de wereldbevolking al weer gedeeltelijk zijn aangegroeid. Deze ‘toekomstvisie’ stond niet los van Mao’s opvatting dat de Sovjet-Unie (met haar spectaculaire Spoetniklancering in 1957) in het internationale krachtenveld sterker stond dan de Verenigde Staten, die als een ‘papieren tijger’ werden voorgesteld. Chroesjtsjov en de zijnen toonden zich verbijsterd over Mao’s nucleaire arrogantie en wensten kost wat kost een atoomconflict te voorkomen of in ieder geval de kans erop te verkleinen.
Niet alleen Medvedev, maar ook zo uiteenlopende historici als Adam Ulam en Isaac Deutscher hebben Mao’s gedachtesprongen op vergelijkbare wijze kritisch in de schijnwerpers geplaatst. Toch is Medvedevs weergave van deze factor in het Sino-Sovjetgeschil onvolledig en eenzijdig. Want het zogeheten thema van “de noodzaak tot het voorkomen van een atoomoorlog” betekende niets minder dan de ‘vreedzame co-existentie’ tussen de USSR en het Westen, in het bijzonder met de VS. En dat land was de aartsvijand van China. In tegenstelling tot Medvedev heeft Deutscher (en Ulam, op bescheidener schaal) wél oog gehad voor het feit dat de vreedzame co-existentie á la Chroetstjov impliceerde dat opstandige bewegingen en communistische partijen in Azië, het Midden-Oosten (Irak), Afrika (Algerije) en West-Europa zich moesten matigen in hun strijddoelen ter meerdere glorie van de samenwerking tussen beide grootmachten. Lokale conflicten en oplaaiende klassenstrijd zouden maar al te gemakkelijk kunnen leiden tot een derde wereldoorlog. Mao vond dat dergelijke risico’s door Moskou schromelijk werden overdreven en sprak dan ook met recht van ‘revolutionair verraad’. Hoe het ook zij, feit is dat Medvedev bovenstaand revolutionair aspect als medeoorzaak van de Chinees-Russische divergentie in zijn geschiedschrijving totaal negeert. Ten onrechte, want zodoende krijgt China eenzijdig de verantwoordelijkheid voor het conflict toebedeeld.
Een ander element in de controverse was het besluit van Chroesjtsjov om in juli 1960 alle in China werkende Sovjetspecialisten terug te halen. Door deze ‘afstraffing’ kwam een groot aantal bouwprojecten in één klap stil te liggen en werd China beroofd van alle bouwplannen. Miljoenen Chinese arbeiders raakten plotseling hun werk kwijt. Medvedev erkent wel dat Chroesjtsjovs beslissing twijfels opriep over de bewering van de Sovjets dat economische hulp aan minder ontwikkelde landen zonder politieke voorwaarden verstrekt werd. Ook verheelt hij niet dat de Chinese Volksrepubliek schade opliep. Maar in essentie veroordeelt hij het abrupte terugtrekkingsbesluit niet, integendeel. Medvedev schrijft: “Latere gebeurtenissen zouden tonen dat het een beslissing was die vroeg of laat genomen had moeten worden...”[5] Het is de stijl van het besluit en niet de inhoud ervan die gekritiseerd wordt.
Wat blijkt, kortom, is dat Medvedev zich in zijn historische interpretatie van het Sino-Sovjetconflict en de Hongaarse opstand sterk met het buitenlandse optreden van de Sovjet-Unie vereenzelvigde. Dit heeft hem verhinderd om een meer genuanceerd en evenwichtiger beeld van de gebeurtenissen te geven, waardoor opvallende lacunes ontstonden. Medvedevs recente russo-centrische houding tijdens de oplaaiende discussie in het Sovjetparlement over Afghanistan is dan ook geen toevallige misser, maar is helaas ruimschoots terug te vinden in zijn werk.
Otto van de Haar is lid van Groen Links/CPN.
Belangrijkste publicaties van Roj Medvedev
* Faut-il réhabiliter Staline? (1969)
* Laat de geschiedenis oordelen. Ontstaan en gevolgen van het stalinisme (1973)
* Sowjetbürger in Opposition. Plädoyer für eine sozialistische Demokratie (1972)
* Philip Mironov and the Russian Civil War (1978)
* The October Revolution (1979)
* On Stalin and Stalinism (1979)
* Nikolaj Bucharin – the last years (1980)
* Leninism and Western socialism (1981)
* Krushchev (1982)
* All Stalin’s men (1983)
* China and the superpowers (1986)
_______________
[1] Zie vooral R. Medvedev, Sowjetbürger in Opposition (1972).
[2] R. Medvedev, Khrushchev (1982), pp. 260 en 92.
[3] Een zwak punt in ‘Laat de geschiedenis oordelen’ is de te strikte scheiding die de auteur aanbrengt tussen de binnenlandse politiek van Lenin en diens vermaledijde opvolger. Roj’s veronderstelling dat Lenin niet of nauwelijks schuld had aan de stalinistische excessen is dan ook zeer omstreden en voor een deel onhoudbaar. In later werk is Medvedev wel wat kritischer over de door hem bewonderde Lenin gaan schrijven, zoals in ‘On Stalin and Stalinism’ (1979), hoofdstuk negen.
[4] R. Medvedev, Laat de geschiedenis oordelen (1973), pp. 402-404.
[5] R. Medvedev, ‘China and the superpowers’ (1986), p. 35.