Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 5, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Met de Nederlandse opera staat het er uiterst beroerd voor; rustig kunnen we zeggen dat er in Nederland helemaal geen opera is. Op het Holland Festival kwamen opeens 7 Nederlandse kunstenaars; 5 componisten: Mischa Mengelberg, Reinbert de Leeuw, Jan van Vlijmen, Louis Andriessen en Peter Schat en 2 schrijvers: Harry Mulisch en Hugo Claus, met de “opera” Reconstructie met als ondertitel “Een moraliteit”.
Met Reconstructie wordt een eerste poging gedaan (met Labyrint als voorloper) om de verkalkte en in het slop zittende kunst een nieuwe duw te geven. Door uit te gaan van een collectief dat iedere individuele bijdrage moduleert en in het totaalbeeld zijn plaats geeft werd een poging gedaan om het atomiserende effect van de hedendaagse kunst, zowel wat betreft kunstenaar als publiek, tegen te gaan. Afgezien van de uitermate belangrijke artistieke doorbraak van een dergelijk experiment is Reconstructie van belang omdat men buiten de vorm er ook een revolutionaire inhoud aan trachtte te geven. Door het voorbeeld van de uitbuiting van Zuid-Amerika in al zijn verschijningen naar voren te brengen, moest het publiek daar de les uit trekken en het zelf ook verder verdommen (de moraliteit). Vele vragen dringen zich nu op, over het wezen van de revolutionaire kunst, en de eigenlijke definitie daarvan (de zeker niet als revolutionaire kunst gebrachte opera “De stomme van Portici” bracht een volksopstand te weeg). Zonder daar nu breedsprakig op in te gaan zullen wij aan de hand van de inhoud en vorm van Reconstructie proberen het stuk te plaatsen en te analyseren.
Reconstructie als vorm van totaaltheater is niet zonder meer geslaagd te beschouwen; het stuk werd duidelijk op de muziek gedragen vol met prachtige momenten, terwijl de tekst zwenkte van spits tot uitermate banaal.
Reconstructie is opgebouwd uit een aantal door elkaar heen lopende identiteiten, diverse projecties van hetzelfde die onderling verwisseld worden en aan het eind samenvloeien. In feite zou men kunnen spreken van een zeer ingewikkelde allegorie waarbij het kapitalisme, in al zijn verschijningen, het aflegt tegen de Latijns-Amerikaanse guerrilla, gepersonifieerd in Che Guevara, in al zijn verschijningen.
Het kapitalisme treedt in zijn eerste vorm op als Don Juan, als de verleider van de Latijns-Amerikaanse maagden, die hij bezwangert en tot slaaf maakt.
Als Leitmotiv voor de figuur van Don Juan is de Don Giovanni van Mozart gebruikt, waarbij het idee van het verhaal is overgenomen en de muziek sterk gemoduleerd en omgewerkt gebruikt wordt.
De figuur van Don Juan is bij Reconstructie duidelijk anders geïnterpreteerd, hij is hier de uitbuiter en de reactionair.
Als knecht heeft Don Juan Erasmus (overigens zeer sterk vertolkt door Henk Molenberg), die de constant lamenterende, zichzelf schoonpratende, pacifistische wetenschappelijkheid voorstelt, de slaafs helpende kwezel die, hoewel hij het er niet mee eens is, toch geen poot er tegen uitsteekt (“op dit moment verkracht mijn meester zijn bezoekster (Bolivia) en verwekt bij haar een vrucht. Sommigen onder u zullen zich verbazen over mijn negligentia (=zorgeloosheid) tegenover deze misdaad tegen de natuur. Zij vergissen zich. Erasmus is niet schuldig aan laksheid. Hij protesteert. Ik protesteer. Ik protesteer! Maar stil ik hoor mijn meester!”) en tenslotte van angst sterft. Ondanks de kracht van de Erasmus-figuur, die een briljante persiflage is op alle intellectualistische, wetenschappelijke semi-progressiviteit, is het toch niet geheel correct en iets té grappig om nu juist Erasmus voor deze rol te gebruiken. De problematiek van de vroegrenaissancist Erasmus,de keuze tussen de Hervorming en Rome, de hele opkomst van het vrije denken, is niet een problematiek die klakkeloos overgeplaatst kan worden naar Latijns-Amerika. Het is onjuist om de historische waarde van Erasmus op deze manier te bagatelliseren.
De tweede vorm waarin het kapitalisme wordt uitgebeeld is in een groep Amerikanen, onder leiding van de president-directeur van de Totaal-Amerikaanse Compagnie, Abraham Brontosaurus Christensen, het ABC van het Amerikaans Imperialisme. Het kapitalisme is hier veel meer “the american way of life” vol frustraties en goede bedoelingen om Latijns-Amerika te ontwikkelen, mits er natuurlijk maar een flinke winst uitkomt. De persiflage op de Amerikaanse cultuur is vaak erg leuk, vooral de begeleiding, samengesteld uit o.a. alle mogelijke Amerikaanse volksliedjes en in een musicalvorm gegoten. Vooral het infantiele optreden van ABC en de stompzinnigheid van zijn ondergeschikten zijn vol voortreffelijke vondsten, alleen op het eind wordt de zaak net weer iets te ridicuul en blijft van de bespotting van Amerika alleen nog maar de bespotting van de bespotting over, wat het geheel danig ontkracht.
Daarnaast treed Che Guevara op in drie verschillende vormen. De verschijningen van Che zijn zonder meer alle drie zeer sterk. De felle bespotting van de belachelijke Che-verering, door Che op te laten treden als commandeur, als vader van de door Don Juan verkrachte Bolivia, in een hagelwit rococokostuum is zonder meer magnifiek. Later als elf meter hoge stenen gast, dan wel als guerrilla, als dreigende onafwendbare macht, komt die persoonsverheerlijking weer iets terug maar is op zichzelf dáár niet storend. De derde verschijning van Che is als de Mexicaanse god Quetzalcoatl (de god die op een dag het land verlaten heeft en uit het oosten zal terugkeren om het land van zijn dreigende ondergang te redden), waarbij hij voor Cuba na een lang, muzikaal erg interessant, duet met contrabas-blokfluit een pak met guerrillakleren laat vallen. Cuba trekt daarna haar met bloed bevlekte bruidstoilet uit en trekt haar nieuwe kleren aan symbool van haar losmaking van de VS. Tussen de confrontatie Che Guevara en het kapitalisme loopt als nevenmotief de verhouding heer-knecht. De Latijns-Amerikaanse maagden t.o.v. Don Juan, Erasmus t.o.v. Don Juan en tenslotte de verhouding Tarzan de wet van de jungle en vader van ABC t.o.v. Martin Bormann (heel fraai in legeruniform, in onmogelijke Duits-wetenschappelijke zinnen pratend, met een sterk gemoduleerd “Deutschland, Deutschland über alles” op de achtergrond).
De allegorieën van het stuk zijn zonder meer buitengewone vondsten, de uitwerking alleen is zeker aan het eind abominabel. De politieke kracht die er potentieel in zat is generlei uitgebuit zodat het eind een duidelijke domper wordt. Erasmus sterft een natuurlijke dood van angst, in het licht van de werkelijkheid van de uiteindelijke confrontatie sterft de “progressieve” huichelarij; sterft het ethische alibi van Don Juan.
Maar in Reconstructie sterft Don Juan daarop ook van angst voor de stenen gast, het beeld van Che Guevara dat als zwijgende onafwendbare kracht voor hem staat. Deze dood van Don Juan is onjuist, op dit keerpunt was het zaak om de moraliteit, moraliteit te doen worden, hier ligt het kruispunt tussen illusie en werkelijkheid.
Don Juan, het kapitalisme, sterft niet vanzelf als het van zijn ethische pretenties en vriendelijke franje ontdaan is. Zijn dood is weliswaar onafwendbaar maar niet een automatisch natuurgegeven; het kapitalisme sterft niet uit zichzelf. Nog nooit is iets dergelijks vertoond en helaas ziet het er ook niet naar uit dat zoiets in de toekomst gebeurt. In laatste instantie vervalt het kapitalisme in zijn fascistische vorm, zijn laatste zelfverdedigingsbastion. Het is dan ook onjuist dat Don Juan, als hij de ploeg van ABC, die zich wellustig heeft teruggetrokken in de oermoeder, de moeder nv, de vrouw van Tarzan en de moeder van ABC, de “Principia Economica Al Caponensis” doodt door hun navelstreng te verbreken, ook Martin Bormann doodt. Bormann die in feite bij de dood van Erasmus diens natuurlijke opvolger is als knecht van Don Juan.
Afgezien daarvan sterft Don Juan te theatraal, zijn verdedigings-aria, vol valse rechtvaardigheid komt nauwelijks over. In feite is het eind een terugvallen naar het oude opera model en ontkracht daarmee het hele persiflerende karakter van het stuk en zeker de potentieel revolutionaire inhoud. Deze zwakte wordt geenszins gecompenseerd door de slottekst van het jongenskoor (“Andere handen strekken zich uit. Naar onze wapens. Andere mannen staan klaar. En zingen de lijkzang. In staccato van de machinegeweren. En nieuwe kreten van oorlog en victorie.”) en het voortreffelijke slotakkoord.
Een andere schrijnende zwakte is zondermeer het ontbreken van het volk als factor in de opera. De 7 arbeiders die tijdens het stuk lusteloos het beeld van Che Guevara opbouwen, de 3 Bolivianen en de Cuba-figuur zijn volledig figurerend en treden nergens als zelfstandige kracht op.
Aan het eind, bij de dood van Erasmus gaan ze zwijgend af. Don Juan sterft alleen, nergens het volk, nergens de gewapende massa’s die de macht overnemen; alleen het zwijgende reusachtige beeld van Che.
Deze duidelijke politieke zwakte word nog geaccentueerd door de te strak aangehouden operavorm. Mede hierdoor word het fenomeen van de persoonsverheerlijking weer door een achterdeurtje binnengelaten, terwijl er juist eerder (Che als commandeur, zie boven) zo duidelijk de draak mee werd gestoken. Afgezien van de bijzondere prestaties van Che en het voorbeeld dat zijn figuur voor velen is, heeft het stuk hierdoor toch ergens wat van revolutionaire spielerei, van burgerlijke romantische retoriek.
Het muzikale gedeelte was zonder meer het beste en het interessantste. De humor die o.a. sprak uit de omwerking van motieven van vele tientallen dode en nog levende componisten was vaak zonder meer verfrissend en plezierig (zo bv. het magistrale 4e deel (allegro con fuoco) van Dvoraks “Symfonie van de nieuwe wereld” die dwars door de begeleiding heen klonk bij het opkomen van ABC).
De wisselwerking koren en orkesten was zonder meer knap. Het was alleen wel jammer dat het jongenskoor een dergelijke banale tekst had meegekregen. De aangehouden operavorm voldeed overigens alleen daar waar het persiflerend werd gebruikt in contrast met de meer op de musicalvorm geënte delen; te veel werd aan de conventionele vormen vastgehouden, wat een zeer ontkrachtende werking had, terwijl anderzijds de musical gedeeltes weer vaak te populair werden. Daarbij was de mise-en-scène over het algemeen abominabel te noemen. Algemeen kan gezegd worden dat Reconstructie een hoopvol en zeer interessant begin is van een nieuwe periode in het Nederlandse culturele leven waarbij kunstenaars gecombineerd optreden. Reconstructie was een stuk vol belangrijke en knappe vondsten waar we met plezier naar gekeken en geluisterd hebben, hoewel niet direct een artistieke doorbraak te noemen; naast de zwakke tekst was ondanks alles het muzikale gedeelte niet direct verbazend nieuw en origineel. Revolutionair was Reconstructie zeker niet te noemen evenmin overigens een moraliteit. Het feit dat de revolutie behandeld wordt zegt op zich nog niets. Reconstructie was meer een epos van een groot revolutionair gebeuren en als zodanig was het vaak uitermate fascinerend en zeker niet onbelangrijk. Vertrouwend zien we de toekomst tegemoet die in de totale revolutionaire opgang van de laatste jaren duidelijk ook op artistiek gebied perspectief toont.
Joost Kircz