Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, april 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Zondag 12 april 1942. In de bunker van het concentratiekamp Amersfoort waren acht cellen. Een was bezet. ’s Avonds om negen uur werden de overige zeven opengegooid “Es kommen jetzt ganz gefährliche Leute”, schreeuwden de SS’ers elkaar toe. Strenge bewaking werd ingesteld. Binnen en buiten de bunker dubbele posten.
De man die dit verhaalt, was voor die ene nacht de medegevangene van H. Sneevliet, A. Menist, W. Dolleman, C. Gerritsen, J. Koeslag, J. Schriefer, R. Witteveen en J. Edel.
De medegevangene hoorde Sneevliet zeggen: “Mannen, wij zijn er trots op, dat wij de eersten in Nederland zijn die voor een rechtbank veroordeeld zijn voor een zaak van De Internationale, en die hiervoor moeten sterven.”
Zij stierven helaas de volgende ochtend voor het vuurpeloton met de woorden van De Internationale op hun lippen, een maand na hun arrestatie.
Sneevliet en de andere leiders van de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP opgericht in 1935) hadden hun partij onmiddellijk na de Duitse inval omgezet in de illegale organisatie het Marx-Lenin-Luxemburg-front (MLL-front).
Zij waren de eersten in Nederland die een illegale politieke organisatie opbouwden. Iedere veertien dagen verscheen het blad Spartacus.
Hoe zij werkten blijkt uit de aanklacht die tegen hen is ingediend door de nazi-rechtbank.
In juli 1940 organiseerde Sneevliet in Hilversum een bijeenkomst van leidende functionarissen van de vroegere RSAP, o.a. Menist en Dolleman, waar besloten werd de partij illegaal te doen voortbestaan en met het werk verder te gaan. Daarna werden toen onder leiding van Sneevliet verdere bijeenkomsten belegd, ter bespreking van de toestand en de partijbelangen. Sneevliet had niet alleen de leiding van de partij maar schreef voorts de hoofdartikelen van de krant Spartacus.
Bovendien vertaalde hij de Juniusbrochure van Rosa Luxemburg waarvan hij ongeveer 6400 exemplaren liet drukken en verdelen.
Deze beklaagde stond als organisatieleider in het nauwste contact met Sneevliet en bracht na de eerste bespreking in juli 1940 de organisatorische opbouw van de thans illegale partij tot stand, terwijl hij de verschillende districtsleiders in hun functies benoemde, met hun taken vertrouwd maakte en later het contact met hen in stand hield. Om zijn activiteit te verbergen en zijn persoon niet op de voorgrond te doen treden werd hij van een vals persoonsbewijs voorzien, in die vorm, dat men in een op een Arische Nederlander lopende pas de foto van Menist plakte. In het propaganda-apparaat was de beklaagde als schrijver voor het tijdschrift Spartacus werkzaam.
Deze beklaagde nam aan de eerste bespreking in de zomer van 1940 deel en werd districtsleider voor Haarlem. Naast het deelnemen aan talrijke besprekingen was hij uiterst ijverig bij het werven van leden en bij de verspreiding van het propagandamateriaal, dat hij ten dele zelf aan belangstellenden en niet-belangstellenden ter beschikking gaf. Van de krant Spartacus ontving hij steeds 200 exemplaren, de laatste op 23 februari 1942.
De beklaagde Koeslag werd in de winter van 1940 door Sneevliet aangeworven voor het verdere werk en benoemd tot districtsleider voor Arnhem, Overijssel, en Gelderland. Als zodanig richtte hij volgens instructie groepen van vijf op en leidde de verspreiding van de kranten tot aan zijn arrestatie. In doorsnee ontving hij 200 kranten van iedere oplaag.
De beklaagde Dolleman, eveneens een vertrouwd medewerker van de beklaagde Sneevliet uit vroeger tijd, kreeg na het intreden van de illegaliteit zijn functie als penningmeester. In die hoedanigheid ontving hij alle bijdragen, die door de leden ter hoogte van f 0,25 per week werden betaald.
De bijdragen bedroegen ongeveer f 150 per maand. Uit deze bijdragen betaalde Dolleman de onkosten voor de druk van het propagandamateriaal, alsmede ondersteuningsgelden aan Sneevliet en Menist. Ook in het propaganda-apparaat was Dolleman in een leidende functie werkzaam. Afgezien van het feit dat hij ook zelf manuscripten heeft samengesteld, ontving hij de artikelen van Sneevliet en Menist, welke hij dan naar een dekadres voor de druk doorzond. Bovendien werden bij hem alle 14 dagen 700 exemplaren van de krant Spartacus door een koerier afgeleverd.
Deze beklaagde nam eveneens reeds in de zomer van 1940 aan de eerste besprekingen deel en werd aangesteld als districtssecretaris voor Amsterdam. Zijn woning stelde hij voor latere bijeenkomsten beschikbaar; bovendien ontving hij de voor Haarlem, Zaandam en Hilversum bestemde vlugschriften en kranten. Sinds augustus 1941 ontving hij ook de in zijn district binnenkomende bijdragen van de leden en het krantengeld, dat hij op zijn beurt weer aan Dolleman afdroeg.
Deze beklaagde was sinds januari 1941 voor de illegale RSAP werkzaam en wel als leider van het district Alkmaar. Bovendien was hij tenminste sinds november koerier in het propaganda-apparaat. Als zodanig haalde hij een vrij grote partij van de krant Spartacus van de drukkerij Witteveen af en bracht de afzonderlijke pakken, welke er onschuldig uitzagen naar Haarlem, Amsterdam en Den Haag. In Den Haag ontving hij van Dolleman het drukkersloon, dat hij dan telkens aan Witteveen afgaf.
In de zomer van 1941 verklaarde deze beklaagde, nadat de medebeklaagde Barten zijn bemiddeling had verleend bij het tot stand komen van een bespreking tussen hem en Sneevliet zich bereid de druk van de krant Spartacus op zich te nemen, wat daarna ook gebeurde in een oplaag van rond 2250 stuks per 14 dagen. Naast deze kranten vervaardigde hij nog 8 tot 10.000 strooibiljetten, welke de beklaagde Edel bij hem afhaalde. Deze strooibiljetten droegen op de voor- resp. achterkant de volgende opdruk:
“Mussert, Marchant, van Genechten,
Papegaaien, Hitlerknechten,
Ronselaars voor ’t oorlogsbeest,
Rost, Blokzijl en Goedewagen,
Hun stank is niet te verdragen.
Heel de bende viert feest.
“De dag van Mussert moet ’t, worden,
SS, WA, ’t was best in orde.
Ook Seyss-Inquart was present.
Hitlers zetbaas heeft gesproken,
Aan bijval heeft het niet ontbroken,
“Hou zee!” juichte de hele bent.
Sneevliet, Dolleman, Menist en hun makkers (op 16 oktober 1942 werden ook H.J.H. Roebers en A.J. IJmkers gefusilleerd terwijl er tientallen in de concentratiekampen om het leven kwamen) behoorden tot de weinige socialisten (let wel niet sociaaldemocraten!) die zich niet hebben laten meeslepen door de golf van chauvinisme of zich verlaagd hebben tot collaboratie met de fascisten.
Over enkele weken is het 25 jaar geleden dat zij vielen. Wij herdenken deze kameraden, die onder de meest barbaarse omstandigheden het vaandel van de revolutionaire arbeidersbeweging hebben hooggehouden totdat een kogel hen daartoe de kracht ontnam, met de hoop dat de jeugd uit hun handelen de nodige inspiratie zal putten voor de strijd voor een socialistische maatschappij.
H. RUBENS