Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, april 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging is niet bijzonder rijk aan revolutionaire leiders van internationale betekenis; en nog minder aan revolutionairen die tot aan hun dood toe revolutionair gebleven zijn. Vandaar de historische noodzaak om 25 jaar na zijn dood stil te staan bij het leven van de uitzonderlijke figuur die Henk Sneevliet is geweest: groot vakbondsleider, grondlegger van de communistische beweging in Indonesië, oprichter van de nieuwe revolutionair-socialistische beweging van de jaren dertig, onbevreesd strijder tegen imperialisme en fascisme.
Laten wij heel in het kort de verschillende perioden van zijn leven volgen. Opgegroeid als zoon van een rooms-katholieke kleine ambtenaar in ’s-Hertogenbosch; op de HBS geleidelijke geestelijke ontworsteling aan dit milieu en overgang naar het socialisme. Dan een administratieve baan bij de spoorwegen eerst in Zutphen en later in Zwolle. Actief lid van de SDAP waar hij al vroeg tot de marxistische vleugel behoorde en bevriend raakte met Henriette Roland Holst, voorzitter van de afdeling Zwolle van de SDAP en lid van de gemeenteraad. Zeer actief lid van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. In 1909 tot voorzitter van de “Ned. Vereeniging” gekozen als opvolger van Jan Oudegeest. In deze functie wist Sneevliet buitengewone bekwaamheid als vakbondsleider te paren aan een principiële marxistische politiek, als niemand in Nederland ooit, vóór of na hem.
Bij de gestage verschuiving naar rechts in de arbeidersbeweging in de NVV-vakbondssfeer zowel als in de SDAP moest dat uiteindelijk tot ernstige conflicten leiden. Dat was – op explosieve wijze – het geval bij de grote internationale transport- en havenstaking van 1911 en de nasleep daarvan. Formeel ging het toen om de materiële ondersteuning al of niet door het NVV (en door de SDAP) van de niet bij het NVV aangesloten stakende Amsterdamse havenarbeiders. In wezen was het echter een beslissende ronde in de consolidatie van de machtspositie die niet-NVV’ers onder geen voorwaarde wilde steunen en iedere oppositie wenste te breken.
Henk Sneevliet, vertegenwoordiger van de marxistische linkervleugel in de SDAP en van de marxistische beweging in het algemeen, op een zeer verantwoordelijke plaats in een belangrijke bond, die ook al was zij niet formeel met het NVV verbonden toch tot haar invloedssfeer behoorde, was voor Oudegeest en zijn medebureaucraten een gevaarlijke bedreiging, met name bij kritieke stakingssituaties.
Gezien de ongelijke machtsverhoudingen, moest de strijd, die werd gevoerd in de Ned. Vereeniging, in het NVV en in de SDAP, wel uitlopen op een nederlaag voor Sneevliet en zijn medestanders ondanks zijn grote prestige in zijn eigen bond. Zijn sterk gevoel voor proletarische eenheid weerhield hem er van het op een scheuring in de bond te laten aankomen, hetzelfde gevoel dat hem niet had doen meegaan met de uittocht van de Tribunisten-oppositie in 1909 uit de SDAP en de oprichting van de SDP. Tekenend voor zijn groot prestige in de bond is dat Sneevliet later in Indonesië nog lang correspondeerde met enkele van de meer principiële leiders die met de gedachte bleven spelen hun makker naar Nederland terug te halen om hem weer de leiding van de Nederlandsche Vereeniging toe te vertrouwen.
Toen het SDAP-congres van 1912 op het principiële punt van de steun aan de Amsterdamse havenarbeiders capituleerde voor het ultimatum van de NVV-leiding, was Sneevliet zo teleurgesteld dat hij naar de SDP overging, om echter snel naar de SDAP terug te keren waar hij tot 1916 bleef. Gewend als hij was om massawerk te doen viel het hem waarschijnlijk niet mee om te aarden in piepklein clubje, dat bovendien scherp tegen zijn eenheidsgevoel in, naar zijn mening op een te negatieve wijze de SDAP bestookte. Daar kwam nog iets anders bij. Wiessing suggereert in zijn memoires dat Wijnkoop er vermoedelijk niets voor voelde aan Sneevliet in de SDP-leiding een plaats te geven die in overeenstemming was met diens capaciteiten.
Waar er in de arbeiderspartijen en in de grote vakcentrale geen plaats meer was voor Sneevliet, was het begrijpelijk dat de burgerlijke maatschappij aan zo’n gevaarlijke marxist wel heel weinig ruimte voor ontplooiing zou geven. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Sneevliet wilde proberen buiten Nederland een nieuw bestaan op te bouwen.
Begin 1913 vestigde hij zich in Soerabaja waar hij wellicht door bemiddeling van Augusta de Wit een baantje kreeg bij het Soerabajaas Handelsblad, doch slechts voor heel even. Al spoedig kwam hij als secretaris van de Semarangse Handelsvereniging in Semarang terecht, waar een voor de koloniale verhoudingen betrekkelijk burgerlijk-progressieve sfeer heerste. Ook al was Sneevliet niet naar het koloniale Indonesië getrokken met de bedoeling om er werk voor de arbeidersbeweging te verrichten, toch kon hij zijn natuurlijke neigingen niet lang bedwingen. Hij werd redacteur van de Volharding, het blad van de Vereeniging voor Spoor- en Tramwegpersoneel en bouwde deze bond om tot een moderne proletarische strijdorganisatie met het zwaartepunt bij de massa van het lagere Indonesische spoorwegpersoneel. Sneevliet legde zo de grondslagen van het strijdbare Indonesische massavakbondswezen, dat later in de SOBSI en de SARBUPRI verder zou worden ontwikkeld.
Ook op politiek terrein nam hij het initiatief. En hier moet uit het niets iets geschapen worden. In mei 1914 bracht hij in Soerabaja een 60 tal Europese socialisten bijeen om de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging (ISDV) op te richten. Dit was een merkwaardige combinatie van deels zeer rechtse SDAP’ers (meerderheid) en SDP’ers (minderheid) en niet bij Nederlandse socialistische partijen aangeslotenen, die natuurlijk de schokken van de Russische revoluties niet kon overleven. Door de politieke superioriteit en het harde werken van een handvol linkse socialisten, dat vanaf het begin de eigenlijke leiding van de ISDV uitmaakte, was hier een reformistische (niet actieve) minderheid die zich afscheidde in de herfst van 1917. Dit versnelde het proces in de richting van een Indonesische proletarische communistische partij met invloed op de massa via de vakbonden en via het werk in de Sarekat Islam, de grote nationalistische massabeweging.
Toen Henk Sneevliet door zijn invloed ook op de Europese matrozen en soldaten die tot de vorming van raden waren overgegaan in november 1918 een directe bedreiging voor de koloniale heerschappij was gaan vormen en met een externeringsbesluit in december 1918 buiten Indonesië werd gezet was de basis van de PKI in wezen gelegd; en wel voornamelijk door zijn optreden tegen de formidabele druk van de koloniale politiestaat en de superreactionaire publieke opinie en anderzijds die van achterlijkheid en het anti-Europese wantrouwen van de Indonesische massa’s in. Het gaafste en meest indrukwekkende werk van zijn leven werd zo door Sneevliet in Indonesië volbracht.
Terug in Nederland begin 1919 was het al weer niet mogelijk om in de SDP een plaats te krijgen op zijn eigen niveau. Sneevliet werd penningmeester van de Transportfederatie van het NAS, de oudste, linkse vakcentrale die zich ondanks het grote numerieke overwicht van het in 1906 opgerichte NVV had kunnen handhaven. Het zwaartepunt van zijn Nederlandse werk als arbeidersleider kwam zo, net als voor 1913 in de Ned. Vereeniging en in Indonesië in iets mindere mate in de VSTP, weer bij de vakbeweging te liggen. Voordat dit echter volledig zijn beslag zou krijgen, werd Sneevliet door de Komintern belast met een taak in het Verre Oosten.
Als afgevaardigde van de PKI en als secretaris van de Commissie voor Nationale en Koloniale Vraagstukken op het tweede Congres van de IIIe Internationale in 1920, had Sneevliet zich doen kennen als kenner van Oost-Aziatische zaken en het vertrouwen van Lenin gewonnen. Hij werd benoemd tot eerste leider van het nieuw op te richten bureau voor het Verre Oosten in China, waar hij in 1921 aankwam. Zijn opdracht was in feite: de heroriëntering van de Chinese Communistische Partij op de Kwomintang, de grote nationalistische beweging.
Sneevliets Aziatische lijn was min of meer net zo als in Indonesië: naar de (nationalistische) massa; hij onderschreef de nieuwe officiële politiek van vergaande intrede van de Chinese CP in de KMT, ondanks zekere bedenkingen daartegen van bepaalde Chinese zijde. Hij zal zich daarbij waarschijnlijk wel hebben laten inspireren door de relatie PKI-Sarekat Islam in Indonesië. De omstandigheden waren in China echter enigszins anders. Het belangrijkste was daarbij wel dat de bourgeoisie in China, hoewel zwak naar West-Europese maatstaven, oneindig veel sterker was dan in Indonesië, en over allerlei economische, politieke en zelfs militaire machtsmiddelen beschikte, in samenwerking met grootgrondbezitters en bepaalde “warlords” (een soort loslopende legeraanvoerders die bepaalde gebieden beheersten). Het anti-imperialisme en de vriendschap met de Sovjet-Unie waren voor de KMT bovenlaag dan ook maar een zeer tijdelijk hulpmiddel. De eigen militaire successen enerzijds en de angst voor de ontwakende proletarische en boerenmassa’s en de snelle groei van de CP anderzijds, dreven de conservatieve meerderheid van de KMT burgers en grondbezitters naar rechts: naar een breuk met de CP en de Sovjet-Unie die op niets waren voorbereid. De Chinese Communistische Partij ging zo de ondergang van 1927 tegemoet. Voor deze catastrofe is Sneevliet natuurlijk niet verantwoordelijk te stellen. Hij sloot zijn werk in China in 1923 af. Wel behoorde hij in die tijd tot diegenen in de Komintern die de meeste illusies hadden over de KMT.
Hoe dan ook, Sneevliets zwakheden in de Chinese politiek berustten op een eerlijke politieke mening en waren niet ingegeven door opportunistische bureaucratische berekening die de stalinistische leiding in 1926-27 de Chinese partij naar de ondergang deed voeren. Sneevliet brak juist in het kritieke jaar 1927 volledig met de steeds meer gestaliniseerde communistische beweging.
In 1924 weer, en nu voor goed in Nederland teruggekeerd, werd Sneevliet benoemd tot voorzitter van het NAS. Hoewel de meest uitgesproken anarchosyndicalistische elementen in 1923 deze vakcentrale hadden verlaten, bleef de syndicalistische tendens sterk, mede door de lange nawerking van de anarchiserende invloed van Domela Nieuwenhuis en de syndicalistische invloed van de bekwame Kolthek, die het NAS enkele jaren voor de Eerste Wereldoorlog leidde.
Een zeker tegenwicht vond deze tendens in een meer politiek, marxistische stroming onder de invloed van Sneevliet en anderen. Daarnaast waren er ook nog die leden van de Communistische Partij die de parolen van Wijnkoop en zijn opvolgers volgden. In de oorlogstijd 1914-18 was de relatie NAS-CPH betrekkelijk nauw geworden om echter bij het afebben van de grootste invloed van de Russische revolutie, na 1922 weer te verzwakken. Een speciale principiële moeilijkheid was dat de Komintern ook voor Nederland steeds meer ging aandringen op oriëntering op de massavakbeweging, het NVV. Wijnkoop vertaalde dit bovendien in 1924-25 in het aansturen op een breuk met het NAS; en dat zo ontactisch dat de Komintern hem liet vallen en royeren in 1925-26, zonder daarmee overigens het probleem van de vakbondsoriëntatie op te lossen. In 1927 volgde op zeer bureaucratische wijze, nieuwe Komintern-druk in NVV-richting, in de vorm van organisatorische inkrimping van het NAS, wat natuurlijk tot een breuk moest leiden tussen NAS-Sneevliet en de communistische beweging.
Sneevliet had het tegenover deze problemen niet makkelijk. Hij was ongetwijfeld een revolutionaire marxist en in de verste verte geen syndicalist; maar hij had wel een zware binding aan het NAS. Hij neigde er steeds meer toe de gedachte van de revolutionaire vakcentrale, dat was voor hem in feite dus het NAS, als de oplossing van het vakbondsvraagstuk te zien; d.w.z. dat het NAS als zodanig het NVV zou moeten verdringen. Door deze binding was hij niet meer in staat de communistische lijn van massaoriëntering naar haar eigen waarde te schatten, los van de misvormde bureaucratische toepassing daarvan. Sneevliet had ongelijk in zijn volledige afwijzing van alle oriëntering op het NVV. Hij had wel gelijk in zijn bestrijding van bureaucratische pogingen van de CPH-leiding om het NAS van binnen uit te hollen. De enige serieuze massaoriëntering van de kant van de CPH zou zijn geweest, in het NVV-werk praktisch proberen te demonstreren, tegenover het NAS, dat hier een alternatieve concrete mogelijkheid tot actie was: overtuigen door de feiten, maar dat zat er niet in.
Sneevliet had zonder meer gelijk in zijn bestrijding van het stalinisme als politieke “lijn” en methode in het algemeen, in solidariteit met de hele oppositionele linkervleugel in de communistische wereldbeweging die door Stalin systematisch werd geliquideerd.
Zoals reeds gezegd verliet Sneevliet de CPH in 1927 om voortaan door de stalinisten op de meest onsympathieke wijze te worden vervolgd.
Hoewel vakbondsman in hart en nieren was Sneevliet toch veel te veel politiek mens om het lang buiten een partij te kunnen stellen. Terug naar de SDAP of de CPH was onmogelijk. Er restte niets anders bij de reformistische en stalinistische degeneratie van de politieke arbeidersbeweging, dan een nieuwe partij voor te bereiden. De Revolutionair Socialistische Partij werd in 1929 opgericht. Het lag voor de hand dat de proletarische basis van deze partij steunde op het NAS-gelid en dat de politieke lijn voornamelijk werd bepaald door Sneevliets revolutionair marxisme, mede onder invloed van Trotski. Niets leek op het eerste gezicht een volledige integratie van de RSP in de internationale links-communistische oppositiebeweging te beletten, ware er het oude obstakel van de vakbewegingsoriëntering er niet geweest. Trotski c.s. zetten immers de lijn van massavakbondsoriëntering voort, zij het op iets soepeler wijze dan Wijnkoop en De Visser. In wezen echter zouden de tegenstellingen Trotski-Sneevliet nog ernstiger blijken te zijn dan de vakbondskwestie alleen.
Niettemin speelde de kleine RSP in Nederland een historische rol in de politieke heroriëntering van de revolutionaire voorhoede die door de reformistische neergang van de SDAP en de stalinistische verwording van de communistische partij gedesillusioneerd en gedesoriënteerd dreigde te raken.
Deze rol werd na de fusie met de ex-SDAP oppositie, de OSP in 1935, door de RSAP voortgezet. Onder leiding van Sneevliet niet in de laatste plaats hebben RSP en RSAP in een periode van verschrikkelijke nederlagen en algemene teruggang van de internationale arbeidersbeweging ondanks al hun gebreken, de vaan van het internationalistische revolutionair marxisme hoog weten te houden.
Op internationaal terrein werd in 1933 een poging gedaan om tot samenwerking te komen. Het was echter slechts een minderheid – OSP, RSP, SAP (linkse oppositie die uit de Duitse sociaaldemocratie was afgescheiden) en IKL (Trotski en de zijnen) die tot overeenstemming kwam ten aanzien van de concrete voorbereiding van een nieuwe revolutionaire internationale; een problematische overeenstemming die al spoedig werd ondermijnd door het verdwijnen van de SAP, die ook op de oude OSP-sector van de RSAP een negatieve invloed zou gaan uitoefenen ten opzichte van de samenwerking met de trotskisten. Al in 1936 kwam het tot een breuk tussen RSAP en het Centrum voor de Vierde Internationale.
De tegenstellingen zaten hem niet in de idee van de noodzaak van een nieuwe, een Vierde Internationale op zich zelf. Sneevliet was al eerder dan Trotski zelf hiervan overtuigd en hij had daarbij het gelijk aan zijn kant. RSP en RSAP maakten gestaag propaganda voor de “Vierde” gedachte. Wel liepen de opvattingen over de opzet en organisatie van zo’n Internationale sterk uiteen. Trotski wenste een straf georganiseerde democratisch-centralistische Internationale. Sneevliet wilde behoorlijk grote partijorganisaties hebben in de diverse landen in desnoods een zeker federalistisch verband; hij zag geen brood in een verzameling van uiterst kleine clubjes, wat niet geheel onbegrijpelijk was, ook al was het historisch gelijk meer aan de kant van Trotski.
Daarnaast bleef het vakbondsvraagstuk een onoverkomelijke bron van spanningen. Een nieuw punt was de Spaanse politiek, waaraan Sneevliet en de RSAP-leiding terecht zowel door Trotski c.s. als door een RSAP-oppositie een zeer onkritische houding t.o.v. de POUM in de Spaanse Burgeroorlog werd verweten, in verband met de opportunistische volksfrontpolitiek aldaar. En het uit elkaar groeien werd bezegeld door het RSAP besluit t.o.v. de Fins-Russische oorlog om het punt van de onvoorwaardelijke verdediging van de Sovjet-Unie tegenover het imperialisme en kapitalisme, in feite te laten vallen in 1939. RSAP en de hele links-socialistische beweging elders enerzijds, en de links-communistische beweging onder leiding van Trotski anderzijds gingen zo volledig uiteen. Het was maar een hele kleine stroming die onder de formidabele druk van de ongunstige wereldomstandigheden de enig juiste internationalistische houding tegenover de Sovjet-Unie wist te handhaven.
Tijdens de bezetting wist Sneevliet meer dan zijn revolutionaire plicht te doen. Het in de plaats van de RSAP getreden Marx-Lenin-Luxemburg-Front was de enige organisatie in Nederland die een revolutionair-internationalistische politiek voerde tegenover het fascisme en alle imperialismen. De belangstelling van de Duitse politiebloedhonden was dan ook zeer groot. In 1942 werd praktisch de hele leiding gearresteerd. Sneevliet en zijn acht kameraden werden op 13 april gefusilleerd.
Met hem ging de laatste grote revolutionaire leider in Nederland ten onder.
Als geen ander heeft hij de revolutionaire gedachte gedragen door verschillende politieke generaties heen: opgegroeid in de sfeer van het oudste Nederlandse revolutionair-marxistische milieu, de befaamde Nieuwe-Tijd-groep en later ook van de Tribunevoorhoede, die hij alle politiek zou overleven, nationaal en internationaal in de voorste gelederen tijdens de nieuwe periode rond de Russische revolutie; opnieuw voorop bij de periode van neergang van de arbeidersbeweging, als pionier tegen het getij in; tijdens de bezetting tenslotte zijn beginselen getrouw heroïsch strijdend op een internationalistisch front. Allemaal periodes en taken waarvoor Henk Sneevliet stuk voor stuk een plaats in de geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft verdiend. Geworteld als hij was in een sector van de meest bewuste delen van de arbeidersklasse, weerspiegelde Sneevliet zowel de kracht als de zwakheden van die Nederlandse arbeidersklasse waar hij zo’n groot prestige had en waarvan hij zich niet te ver wilde verwijderen omdat hij anders van die voedingsbodem, van die basis zou worden afgesneden. Tegelijk met de politieke beperkingen van de revolutionaire delen van de Nederlandse arbeidersklasse bracht hij echter ook het allerbeste wat deze had tot uitdrukking.
Daarom brengt de Nederlandse sectie van de Vierde Internationale bij deze gelegenheid van de 25 jarige herdenking van de sterfdag van Henk Sneevliet opnieuw een eresaluut aan deze onvermoeide en dappere strijder, die veel te vroeg van ons heen ging. Daarom brengen wij ondanks alle verschillen tussen hem en onze beweging zijn leven onder de aandacht van de jeugd, socialisten, communisten, provo’s en andere radicalen die in Henk Sneevliet een blijvende bron van inspiratie vinden.
G. BARENDRECHT