H. Rubens

De desertie uit het NVV


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, maart 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De beginselverklaring van het NAS
25 jaar NVV
Tussen revolutie en modernisme

Het NVV heeft in de drie jaar van 1962 tot en met 1964 volgens het Verbondsbestuur 235.405 nieuwe leden ingeschreven doch in dezelfde periode 215.395 leden verloren.

Het Verbondsbestuur is daarom van mening, dat in de komende jaren meer dan gewone aandacht aan dit probleem moet worden besteed.

De kwestie is niet nieuw en het Verbondsbestuur kan voor de show wel “een mening uiten” maar het weet zelf drommels goed wat de oorzaken zijn van deze veroordeling die de arbeider zo tot uitdrukking brengen.

Het is een kleine tien jaar geleden dat het NVV-bestuur begonnen is met het laten instellen van een onderzoek door medewerkers van het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden o.l.v. M. v. d. Vall. Dit onderzoek leverde een drietal rapporten op getiteld: a. Nieuwe leden van de vakbond; b. Passieve leden in de vakbeweging en c. Randleden en hun motieven van bedanken.

Vooral de twee laatste rapporten, die nooit verder kwamen dan enkel hoofdbesturen van de aangesloten bonden, zijn van belang voor het geven van een antwoord op de vraag wat de oorzaken zijn van het massale bedanken voor de vakbeweging. In het algemeen genomen gelden als bezwaren tegen de vakbeweging: het gebrek aan strijdwil van de leiding die het zo druk heeft met het behartigen van het “algemene belang”; het tot verlengstuk van de burgerlijke staat maken van de vakbeweging; het ontbreken van democratie in de bonden. Hoe de arbeiders reageren in een situatie waarin de vakbond zich achter hun eisen stelt blijkt uit het volgende citaat uit het rapport “Passieve leden in de vakbeweging”.

De wilde stakingen

Aan de hand van een beschrijving van de staking bij “De Ommelanden” wordt duidelijk gemaakt hoe – niettegenstaande psychologische verschillen – de kloof tussen leden en leiding in de door de bond gevoerde staking overbrugd werd en hoe in die situatie het “formele leiderschap” en het “opinion leadership” (vertrouwensmannen in het bedrijf buiten de organisaties H.R.) samenvielen. Het tegenovergestelde is echter het geval bij de wilde staking, die in vele gevallen niet alleen buiten, doch zelf tégen de erkende vakbeweging is gericht. De wilde stakingen, die vooral aantrekkingskracht uitoefenen op de apathische leden en de ongeorganiseerden, zijn te beschouwen als een uiting van het verlies in vertrouwen in de formele leiding. Na de oorlog is het aantal wilde stakingen in vergelijking met de situatie van vóór 1940 toegenomen, hetgeen tevens wijst op de veranderde functies van de vakbeweging”. (cursief van M. v. d. V.)

Op het moment dat de bond de leiding van de strijd in handen neemt blijkt er “ondanks psychologische verschillen” geen probleem leden/leiding meer te bestaan.

De vakbeweging is echter van functie veranderd na 1940. In het rapport “Randleden en hun motieven tot bedenken” komt v.d. Vall tot de constatering “Een van de belangrijkste kenmerken van de naoorlogse situatie is voor velen, DAT DE VAKBEWEGING ENKELE VAN HAAR WAARDEVOLSTE TAKEN HEEFT OVERGEDRAGEN AAN ANDERE INSTELLINGEN met name aan die van de overheid.”

In werkelijkheid is er veel meer sprake van het omgekeerde. De vakbeweging heeft alle mogelijke taken van de staat overgenomen. In de eerste plaats die van “bemiddelaar” tussen de patroons en de arbeiders voor “de opbouw van het land” en “het behoud van onze concurrentiepositie op de wereldmarkt”.

De rapporteur schrijft: “De grote mate van onverschilligheid van leden jegens hun organisatie is een verschijnsel dat in de naoorlogse vakbeweging van het gehele westen optreedt. In de meeste landen heeft de vakbeweging ten gevolge van haar functie-uitbreiding, een aanzienlijke mate van centralisering en bureaucratisering doorgemaakt.”

De volgende conclusies van het rapport zijn een bevestiging van onze opvatting. Wij citeren het gehele stuk:

“Uit onderzoekingen is gebleken, dat er niet alleen in stijgingsverwachting en hervormingsgezindheid, doch ook in beleidsstandpunt een tegenstelling bestaat tussen hand- en hoofdarbeidersleden in het algemeen (en tussen passieve hand- en actieve hoofdarbeiders in het bijzonder). De eersten (hiermede bedoeld v. d. V. dus de handarbeiders H.R.) zijn niet alleen méér tevreden met de bestaande situatie, doch denken – als zij hervormingen wensen – veel sterker in orthodox-socialistische termen dan de laatsten, die hun denktrant en verlangens veel meer hebben aangepast aan de huidige maatschappij-politieke ontwikkeling (Men vergeve het mij, maar hier is toch een duidelijke tegenstelling tussen het eerste en het laatste deel van deze zin. H.R.).

Wij citeren verder: “Uit deze gegevens blijkt, dat het arbeidersdenken, zich óók binnen het NVV, door een conservatieve trek van het nieuwe middenstandsdenken onderscheidt, namelijk door een geringe hervormingsgezindheid en tegelijkertijd door het taaie voortleven van verouderde, marxistische denkbeelden. Dit laatste wordt ook door de Duitse waarnemers bevestigd.” (Dit is een zin die geplaatst behoort te worden in het gouden boek van de NVV-geschiedenis. Het is een reuze mop van onze socioloog de “nieuwe middenstanders-ideologie” die in het NVV heerst als progressief en hervormend voor te stellen tegenover de verouderde en conservatieve marxistische denkbeelden. Je moet maar lef hebben. Of dom genoeg zijn. H.R.).

Nu het derde deel van ons citaat:
“Uit de omstandigheid dat het marxistische maatschappijbeeld onder de handarbeiders het minst leeft bij de participanten (dat zijn de “deelnemers”, de actieve leden die reeds de nieuwe “middenstanders-ideologie” van het NVV tot de hunne hebben gemaakt. H.R.) valt af te leiden dat het nóg sterker voortleeft bij vele arbeiders die buiten het NVV zijn blijven staan. De maatschappelijke ontwikkeling blijkt zich over hun hoofden heen te voltrekken en hun politieke denken heeft er zich niet bij aangepast. Welke gevaren deze “vertraging” van het arbeidersdenken met zich meebrengen kan, wordt o.a. door Briefs belicht, die erop wijst dat de verantwoordelijkheid welke de centrale vakbondsleiding thans voor HET ALGEMENE BELANG (Hier komt de aap uit de mouw! H.R.) heeft, in conflict kan komen met deze denkbeelden van de klassenstrijd en de heerschappij van het proletariaat bij de massa van haar leden.”

Het is deze Duitse “waarnemer” die de “kern van de poedel” toont. Het conflict leden/leiding in de vakbeweging is in wezen een vorm van de strijd van de arbeiders voor hun bevrijding uit de kapitalistische onderdrukking. Zij voeren deze strijd tegen de agenten van onderdrukkers in de vakbeweging op passieve wijze door aan de leiding, elk vertrouwen te onthouden. De vakbondsbureaucraten en hun sociologen vinden het streven van de arbeiders naar bevrijding van de onderdrukking conservatief, omdat het hun bevoorrechte posities in gevaar brengt.

De kwestie leden/leiding is voor de leiding van de vakbeweging geen probleem. Men kent de oorzaken van het ledenverloop. Men kent de “ziekteverschijnselen” en aanvaardt ze omdat men niet strijden wil aan het hoofd van de eigen leden voor de heerschappij van de arbeidersklasse.

Onze rapporteur schrijft “Het naoorlogse socialisme in Nederland bevindt zich ten aanzien van haar bezielende kracht in een crisis. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen zichtbaar waaruit het NVV voor een nieuw idealisme kan putten. Deze ideologische crisis is ongetwijfeld één van de oorzaken dat wij bij brede groepen van de arbeidersbevolking onverschilligheid en apathie ten opzichte van het NVV moeten constateren.”

Hoe kan het ook anders. Even op een zijspoortje gaand vermeldt het rapport “Uit een onderzoek bleek bijvoorbeeld, dat niet minder dan 46 % van het vrijwillige middenkader der PvdA uit de zogenaamde middenstanders bestaan.” Dit dan nog met uitsluiting van de “welgestelden”, de “leidinggevenden” en de “agrariërs”. Zijn er nog geleerden die menen dat de PvdA een “niet-socialistische arbeiderspartij” is?

Enige conclusies

Welke conclusies kunnen uit het bovenstaande getrokken worden voor de strijd van de arbeidersklasse. Verheugend is bevestigd te zien dat de meerderheid van de arbeidersklasse in dit land ondanks “de welvaartstaat” zijn idealen niet heeft verloren, en hij nog altijd bereid is te strijden “voor de verouderde conservatieve marxistische opvatting” van de heerschappij van het proletariaat. Dit toont meer dan ooit de noodzaak om binnen de massavakbeweging te werken aan het vormen van een nieuwe leiding. De strijd tegen de vakbondsbureaucratie is een belangrijk onderdeel van de grote strijd tegen de bourgeoisie. Duidelijk tonen de rapporten dat de arbeiders zich met wat loonsverhoging niet laten inpalmen. Want ondanks kleinere of grotere verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden verlaten er ieder jaar tienduizenden arbeiders de massavakbeweging en versterken zij het leger van de ongeorganiseerden, totdat zij uit solidariteit met hun collega’s zich weer voor korte tijd laten strikken.

Het ledenverloop in het NVV verheugd ons niet. Integendeel. Wij willen dat de oppositionele arbeiders in de bonden blijven.

Niet omdat wij zoals de stalinisten dat in het NVV doen de bureaucratie in bescherming zouden willen nemen tegenover de arbeiders om de gunst te verwerven van de bureaucraten. Wij willen dat de revolutionaire arbeiders in de massavakbeweging blijven omdat afgerekend moet worden met de bureaucraten. De beste manier om de strijd tegen de bureaucratie te voeren is deze te dwingen de belangen van de arbeiders te verdedigen en niet van de middenstand en de ondernemers. In deze strijd zal duidelijk blijken dat de vakbondsleiders niet tot een dergelijke politiek bereid zijn. Hun afzetting zal dan bepaald worden door de kracht van de georganiseerde oppositie binnen de vakbeweging.
H. Rubens