E.J.

Discussiebijdrage - Brieven uit België


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, februari 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Kameraad G. D. uit België schrijft in zijn kritiek op mijn artikel (juli nr. ’65): “De sterkte, de strijdbaarheid, van de vakbond kan niet het gevolg zijn van verplichting lid te worden. Wel kan de verplichting lid te worden van een vakbond de vrucht zijn van de actie van een vakbond.” Hij zegt dan verder dat de enig aanvaardbare vorm van verplicht lidmaatschap de “closed shop” is, waar de bond dus de werkgever kan dwingen alleen georganiseerde arbeiders in dienst te nemen.

Laat ik beginnen met hetgeen waarover wij het eens zijn. Ook ik ben van mening dat het verplichte lidmaatschap alleen een vrucht kan zijn van vakbondsactie en niet van parlementaire activiteit.

Dat de sterkte en de strijdbaarheid van de vakbond niet het gevolg kan zijn van verplicht lidmaatschap bestrijd ik met verwijzing naar het door mij al gegeven voorbeeld van de grafische bond in Nederland.

Overigens wat verstaat kam. G. D. onder strijdbaarheid van de vakbeweging? Trotski schreef in zijn laatste artikel “De vakbonden in het tijdperk van de imperialistische ontaarding ”: “Er is in de ontwikkeling, of correcter, in de ontaarding van de moderne vakbonden over de gehele wereld één gemeenschappelijk kenmerk: namelijk hun toenadering tot, en hun versmelting met, de staatsmacht.” [De titel en de zin aangepast conform aan de online versie in het Trotski-archief – MIA] Dit proces karakteriseert gelijkelijk de neutrale, de sociaaldemocratische, de communistische en de “anarchistische” vakorganisaties. Dit feit alleen toont duidelijk dat de tendens tot “samengroeien” niet eigen is aan deze of gene leerstelling als zodanig, maar voortvloeit uit voor alle vakverenigingen gemeenschappelijke sociale, omstandigheden. Het monopoliekapitalisme berust niet op concurrentie en het vrije private initiatief, maar op een gecentraliseerd commando. De kapitalistische klieken aan het hoofd van machtige trusts, syndicaten, bankconsortia enz. bezien het economische leven van dezelfde hoogte als de staatsmacht dat doet, en zij vragen bij iedere stap de medewerking van de laatste. Van hun kant zien de vakverenigingen zich ontbloot van de mogelijkheden om te profiteren van de concurrentie tussen de verschillende ondernemingen. Trotski schrijft aan het slot van het artikel:
“De democratische vakbonden in de oude zin van het woord, dat wil zeggen organen in wier kader verschillende tendensen in de schoot van éénzelfde massaorganisatie min of meer bestaan. Zoals het onmogelijk is terug te keren tot een democratische burgerlijke staat, zo is het onmogelijk om terug te keren tot de oude arbeidersdemocratie.”

Ofschoon deze woorden 25 jaar geleden werden geschreven in een wereldsituatie die fundamenteel anders was, dan die waarin wij thans leven geldt hetgeen Trotski hier schreef over het karakter van de vakbeweging nog volledig. Strijdbare massavakorganisaties zijn op dit moment in West-Europa uitgesloten. Omdat de vakorganisaties niet iets op zich zelf zijn zoals Trotski boven zegt. Zij zijn een element in de objectieve situatie waarin de klassenstrijd zich op een bepaald moment bevindt. Onze dagelijkse ervaring in de vakbeweging bevestigt dit. Als kameraad G. D. schrijft dat “de vakbonden minder actief zouden worden door het aansluiten van minder bewuste arbeiders en bedienden”, dan vergeet hij dat de vakbonden in het algemeen organisaties zijn van de arbeidersaristocratie.

In het Overgangsprogram van de Vierde Internationale (1938) staat: “De vakverenigingen, zelfs de machtigste, omvatten niet meer dan 20 % tot 25 % van de arbeidersklasse en dan nog hoofdzakelijk de beter geschoolde en beter betaalde lagen. De meest onderdrukte meerderheid van de arbeidersklasse wordt slechts episodisch, bij buitengewoon opbloeien van de arbeidersbeweging in de strijd meegesleept.”

Lenin zegt het een kleine twintig jaar eerder niet veel anders in De linkse stroming: “De mensjewiki van het Westen hebben zich veel vaster in de vakverenigingen “genesteld”, daar heeft zich een veel sterker laag van alleen het vakverenigingswerk erkennende, bekrompen, zelfingenomen, versteende, egoïstische, kleinburgerlijke, imperialistisch gestemde en door het imperialisme omgekochte, door het imperialisme gedemoraliseerde “arbeidersaristocratie” gevormd dan bij ons.”

Hoe kan men de situatie in de vakbeweging veranderen? In eerste en laatste instantie hangt dit af van de graad van radicalisatie van de klasse als geheel en de kracht en invloed van de revolutionaire marxisten in de massavakbeweging maar bij dit alles dient niet vergeten te worden dat het brengen van miljoenen, aan de rand van het bestaansminimum levende arbeiders, (wat tot op de huidige dag ook in West-Europa en Amerika het geval is) binnen de vakbeweging door een verplicht lidmaatschap, wonderen tot gevolg kan hebben. Deze massa’s zullen stemrecht, hebben bij de verkiezing van de vakbondsleidingen en het door deze gevoerde en te voeren beleid. De eisen van deze massa’s zullen de belangen van de arbeidersaristocratie binnen de bonden en de bedrijven gaan overspoelen. Het kan de sleutel zijn tot een kwalitatieve verandering van de toestand in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. Van de 3,5 miljoen arbeiders in Nederland zijn er 1,2 miljoen georganiseerd in de drie grote (en “erkende”) vakcentrales ofwel 30 % van de arbeidersklasse. In 1962 verdienden 74,2 % van de arbeiders ouder dan 25 jaar in de industrie een loon van f 100,- tot f 140,- bruto per week Minder dan f 100,- per week verdienden nog 9,8 % van de arbeiders. (Statistiek van de lonen CBS) Dit loon zal nu iets hoger zijn, maar f 150,- netto is de grens van het bestaansminimum. Het grootste deel van deze arbeiders is geen lid van een vakorganisatie. In de grote kapitalistische landen liggen deze verhoudingen voor de arbeiders nog veel ongunstiger. Ook de landarbeiders zijn nog buiten beschouwing gebleven.

Uit alles blijkt dat “de vrijheid van vakbeweging” slechts de ondernemers voordeel brengt. Een verplicht lidmaatschap moet de werkgevers dwingen alleen georganiseerde arbeiders in dienst te nemen. De vakbondsleiding moet opgelegd krijgen dat alle arbeiders lid van de bonden moeten zijn. Dat is geen onderwerping aan de burgerlijke staat maar een breekijzer in de staat. Wij roepen ook geenszins “Staat grijpt in” zoals kameraad G. V. meent. Wij eisen van de vakbewegingsleiding dat er gestreden wordt voor een wet op het verplichte lidmaatschap zoals wij eisen dat er gestreden wordt voor een wet waarin de volledige vrijheid van staken aan alle arbeiders en ambtenaren wordt gegarandeerd. Wij eisen verder dat de controle op de naleving van deze wetten wordt opgedragen aan door de arbeiders in de bedrijven te kiezen raden of kernen. Wij willen de arbeiders – zo veel mogelijk – mobiliseren tegen de staat, de vakbondsbureaucratie, tegen de patroons.

Natuurlijk zal men alle mogelijke trucs trachten uit te halen en proberen revolutionaire woordvoerders uit de vakbeweging te weren of uit te sluiten. Wij behoeven slechts naar de sociale wetten, de veiligheidswetten en de arbeidswetten te kijken om te weten hoe de staat de werkgevers altijd bevoordeeld en niet thuis is als het om de arbeiders gaat. Het is om die reden dat wij ook de naleving van deze wetten onder beheer van arbeiders willen stellen. Wij menen dat het geen utopie is, maar dat het mede een hefboom zal blijken te zijn om de klassenstrijd in West-Europa uit het slop te halen.

Wij zijn dus voor een verplicht lidmaatschap van de massavakbeweging voor alle arbeiders. Maar wij stellen als tweede eis dat iedere arbeider het recht moet hebben lid te kunnen zijn en blijven, ongeacht zijn opvattingen op religieus of politiek gebied.
Controle op naleving van de wet waarbij het verplichte lidmaatschap zal worden geregeld dient voorbehouden te zijn aan de periodiek te verkiezen vertegenwoordigers van de arbeiders in de bedrijven
.
E. J.