Ed Verheyen

India-Pakistan (slot)


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, februari 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


We besloten het vorige artikel in deze reeks met de opmerking dat de langste tijd van de doffe berusting der massa’s wel achter de rug is. Dat was niet bedoeld in die zin dat er reeds een prerevolutionair tijdperk in zicht is. Geenszins. De organisatiegraad van de massa’s is nog zeer laag. De arme boeren zijn nauwelijks georganiseerd en voor zover georganiseerd nog tot zeer weinig in staat gebleken. Bij de arbeiders, uitgaande van Europese maatstaven, is men ook nog maar bij een pril beginstadium. En de zwakte wordt nog vergroot door de verdeeldheid over minstens 4 vakbondsfederaties: één verbonden met de Congresbeweging, één met de Communistische en één met de Socialistische partij; terwijl daarnaast nog een veelheid van kleine onafhankelijke bonden voorkomt.

Het politiek bewustzijn is al evenmin sterk ontwikkeld. Men kan rustig zeggen dat tientallen zo geen honderden miljoenen boeren bijna geheel buiten het politieke leven staan. Zo zeer dat bij de enorm groots opgezette fanatiek chauvinistische anti-Chinese en anticommunistische hetze van de regering, vanaf het begin van het grensconflict met China, zelfs tijdens een korte grensoorlog een zeer groot deel van de plattelandsbevolking nauwelijks wist wat er gaande was en zich er ook niet voor interesseerde. De dagelijkse strijd om het bestaan van mensen met verzwakte lichamen in uiterst primitieve omstandigheden, laat niet veel speling toe voor politiek enthousiasme in welke richting dan ook. Maar de economische ontwikkeling met de uitbreiding van het proletariaat die met zich meebrengt, en het veranderde wereldklimaat, maken langzaam maar zeker veranderingen gaande. Terwijl de mogelijkheden van doeltreffende politieke actie bovendien toenemen door het voortdurende falen van de bourgeoisie. Wat dit laatste betreft werd er wegens tekort aan granen en rijst begin december 1965 in New Delhi, voor het eerst weer na 11 jaar voedseldistributie ingevoerd, in de verwachting dat de deelstaten wel zouden volgen. Kort daarop neemt de schaarste de vorm van een complete hongersnood aan. Op cynische wijze geeft dan de regering van de volgevreten bourgeoisie aan de massa’s het parool uit: maar één maal per week een maaltijd over te slaan. En dat terwijl enkele maanden daarvoor, in september ’65, na het uitblijven van forse Engelse steun in het conflict met Pakistan, demagogisch onverantwoordelijk geproclameerd was dat het land economisch zich zelf zou gaan bedruipen. Het falen van de bourgeoisie werd echter tot nog toe voor een groot deel geneutraliseerd door het falen van de leiding van de arbeidsbeweging. De socialistische partij is zoiets als de PvdA. India is waarschijnlijk het enige halfkoloniale land in de wereld dat de twijfelachtige eer bezit er een grote kleinburgerlijk geleide, reformistisch-socialistische partij op na te houden, het ontwikkelde Japan buiten beschouwing gelaten. De soc. partij is in vele opzichten even conservatief als de Congresbeweging, en op het terrein van de buitenlandse politiek zelfs nog sterker openlijk pro-imperialistisch en anticommunistisch. Buiten de traditionele communistische beweging bestaat een groot aantal uiterst kleine marxistische groeperingen. Zij hebben soms ook wel enige vakbondsinvloed, maar leggen voorlopig op nationaal niveau nog geen gewicht in de schaal. Een enkele van hen kan wellicht linkse stimulansen op het destalinisatieproces van de officiële communistische beweging laten uitgaan.

De wat omvang betreft enige grote klasse-organisatie die tegenover de bourgeoisie in het geweer kan worden gebracht, is die laatstgenoemde beweging. Om precies te zijn moeten we hierbij even aantekenen dat de linkse arbeiderspartijen geen proletarische organisaties zijn in de klassiek Europese zin van het woord. Zij bestaan voor een zeer groot deel uit kleine witte boordwerkers, die er overigens een levensstandaard op na houden die vaak een stuk ligt onder dat van de minst betaalde arbeiders in Nederland. De invloed op arbeiders en boeren loopt niet direct via de partij maar via de vakbond.

De communistische beweging nu, verkeert in een crisis. Echter niet doordat zij achteruitgaat. Er is constante groei. De CPI behaalde in 1951-1952 3,3 % van de stemmen en in 1962 9,96 %. Er zijn 32 communisten in het Lagerhuis. Tegelijkertijd vertoonde de Socialistische Partij een neergaande tendens, terwijl de Congrespartij op zijn best stagneert: 1951-1952 45 % van de stemmen, en in 1962 45,02 %. In diezelfde periode liep de semifascistische Hindoepartij, de Jana Sangh van 3,1 tot 6,44 % op; dat is van 4 tot 14 zetels in het Lagerhuis, en van 46 tot 116 in de parlementen van de deelstaten. Waar de reactionaire, van de Congresbeweging afgesplitste ondernemerspartij, de Swatantra Party ook een stuk gegroeid is, kan er van een geleidelijke en gestage differentiatie, een proces van politieke verduidelijking van de klassekampen gesproken worden.

De CPI is vooral in Kerala sterk. Daar behaalde zij in 1960 44 % van de stemmen, naast 21,05 % in Andra Pradesh en 10,24 % in Madras: niet toevallig alle zuidelijke staten met een andersoortige ontwikkeling en andere talen en culturen dan in de rest van India, en verder 29,38 % in West-Bengalen (waar de wereldstad Calcutta ligt). Ondanks de voortdurende onderdrukking van de kant van de centrale regering, verwierf de zg. Chinese vleugel van de CP 19,6 % van de stemmen en 40 zetels in het deelstaatparlement van Kerala, terwijl de oude CP 3 zetels bezette, tegen samen vanaf 1960 29 zetels. Het Congres viel daartegenover in september 1964 van 63 op 48, en nu van 48 op 36 zetels terug.

Kerala is weliswaar een van de armste maar tegelijkertijd wat onderwijs betreft de hoogst ontwikkelde staat van India, waarbij opvalt dat ook een uitzonderlijk hoog percentage van de vrouwen kunnen lezen en schrijven en aan het arbeidsproces deelnemen. De CP steunt hier op de laagste pariakaste van de Ezvaha.

Het is van deze staat uit in de eerste plaats dat er nieuwe ontwikkelingen in de communistische beweging zijn gaande gemaakt. En dat werd hoog tijd. De communistische vooruitgang is immers niet te wijten aan de inspirerende marxistische politiek van de traditionele Dange-leiding. Die vooruitgang is alleen te danken aan het feit dat er geen enkele andere tastbare partij is tegenover de bourgeoisie. De politiek van genoemde leiding was en is namelijk opportunistischer dan van enige andere CP. Jarenlang liep men achter de heersende bourgeoispartij het Congres aan waar men door druk van buiten af de “linkervleugel” wilde versterken. Men toefde in de schaduw van Nehru, de onaantastbare nationale leider. Zo reformistisch verziekt was de CP-leiding Dange dat men bij de chauvinistische anti-Chinese campagne van de regering de knieën boog en met de wolven in het bos meehuilde.

Deze houding deed in de partij in een openlijke crisis uitbreken. Reeds jarenlang waren er onlustgevoelens over het opportunistisch pas op de plaats maken, om de Congres-linkervleugel te ontzien. Waar er van het bescheiden beetje “neutralisme” van de regeringspartij langzamerhand niets meer over bleef om plaats te maken voor een steeds openlijker pro-imperialistische lijn, de ellende van de bevolking toenam zonder dat er behoorlijke acties werden georganiseerd ter verbetering van de levensomstandigheden, en er nu ook nog werd gevraagd zich aan een chauvinistische anti-Chinese hysterie te onderwerpen, brak er een opstand uit in de CPI; en niet alleen politiek maar ook sociaal.

Het vastlopen van de politiek van de leiding had namelijk ook een maatschappelijke achtergrond. Die leiding bestond, net als bij veel andere Indiase partijen, uit kleinburgerlijke intellectuelen. Wat afkomst betreft maar eigenlijk in nog veel meer opzichten, vertoonde men sterke verwantschap met de collega’s van de Congrespartij in de verschillende vertegenwoordigende lichamen. Openlijk sprak men bv. de mening uit dat het alleen aan Nehru te danken was dat de CPI niet werd geliquideerd; voldoende reden kennelijk om hem dus maar nooit af te vallen en de CP-politiek ondergeschikt te maken aan de versterking van Nehru’s positie in de Congres beweging.

Scheuring

De leidende sociale laag in de CPI was wel niet welvarend in Europese zin, maar genoot toch een betrekkelijke bestaanszekerheid. Zij was verder in sterke mate Engelssprekend en denkend en vaak onvermogend de taal van hun gebied van herkomst vlot te gebruiken. Een formidabele sociale en geestelijke kloof bestond er tussen deze gevestigde beroepspolitici en de massa die op hen stemde. Zij waren meer thuis in de knusse hogere politieke kringetjes van New Delhi, dan bij de arme boeren op het platteland en bij de industriële en witte boordwerkers in de stedelijke sloppen en krotten van de voorsteden.

De oppositie tegen deze conservatieve kleinburgerlijk-bureaucratische laag, kwam min of meer direct uit de basis voort, in Kerala en West-Bengalen, vooral in Kerala. Daar was een nieuwe generatie van linkse boerenleiders opgekomen, die van mening waren dat Nehru de strijd van de boeren had afgekocht met niet nagekomen beloften tot landuitdeling. Zij oefenden zo’n druk uit op de aartsconservatieve leiding van Dange en de zijnen dat deze in 1964 geprest werden tot een campagne van massa-acties tegen de stijgende voedselprijzen en het misbruik dat profiteurs daar van maakten.
De concessies van de leiding waren echter niet voldoende om een explosie te voorkomen. Op 8 juli 1964 vond een scheuring plaats onder leiding van Muzafar Ahmed en Namboodiripad. Een nieuwe communistische partij werd gevormd. 8 september voltrok zich de scheuring in de parlementaire fractie. 11 leden constitueerden zich als fractie van de nieuwe partij, terwijl, naar zeggen, 5 à 6 verklaarden onafhankelijk te willen worden, zodat de oude CPI-fractie tot 15 à 16 leden werd teruggebracht. Begin november 1964 werd het eerste congres van de nieuwe partij gehouden, waar o.a. P. Sundarayya (secret.), A. K. Gopalan en E.M.S. Namboodiripad in het P.B. werden benoemd
.

Bij het Sino-Sovjet conflict en het Chinees-Indiase grensgeschil, kon het niet uitblijven dat de oppositie tegen de extreem-opportunistische en chauvinistische anti-China politiek, die zich, te recht of ten onrechte, steeds op de SU beriep – de oppositie die voor haar verzet tegen de chauvinistische anti-China terreur van de regering voor een groot deel in de gevangenis terecht gekomen was – zich enigszins op Peking ging oriënteren.

Het zou echter volkomen onjuist zijn direct de conclusie te trekken dat de nieuwe partij slaafs de neostalinistische lijn van Mao volgt. De partij is geen strak gelijksoortig geheel. Er is een oude stalinistische groep, een centrum en een linkervleugel – in West-Bengalen vooral – waar een ongebruikelijke mate van democratie heerst en soms heel goede standpunten worden ingenomen. Deze inwendige differentiatie in verschillende richtingen zal zich hoogstwaarschijnlijk voortzetten. En het is dan aan die laatstgenoemde linkervleugel om een nieuwe periode in de geschiedenis van het Indiase communisme en de Indiase arbeidersbeweging in te zetten. Liefst in samenwerking met alle links-communistische stromingen. Het wordt hoog tijd dat deze voorhoede de Indiase massa’s uit de sfeer brengt van doffe gelatenheid zo nu en dan onderbroken met ongecoördineerde losse acties, om deze weer in de hoofdstroom van de koloniale revolutie te voeren, aanknopend bij de beste tradities van de anti-imperialistische strijd.

Aan taken is geen gebrek.
Op het binnenlandse terrein: uitbouw van de vakbonden en de boerenbonden en permanente strijd van deze bonden voor een gegarandeerd minimumloon gecombineerd met distributie van voldoende graan en rijst tegen lage prijzen, zonodig in de vorm van belastingstakingen, het staken van de betaling van de pacht in geld of natura; strijd voor drastische vermindering van de oorlogsuitgaven en voor investering van het zo gewonnen geld in economische ontwikkelingsplannen die allereerst op de verhoging van het levenspeil van de massa’s gericht zijn en onder controle van comités uit boeren en arbeidersbonden; voor de socialisatie van de particuliere binnen- en buitenlandse ondernemingen onder directe arbeiderscontrole voor vorming van proletarische fronten in alle deelstaten door samenwerking tussen alle bonden en alle marxistische organisaties; voor grotere zelfstandigheid van de deelstaten en meer rechten voor de verschillende talen.

Op buitenlands gebied: strijd voor de onafhankelijkheid van Kasjmir; voor de terugtrekking van het leger van de grenzen van Pakistan, voortaan te bewaken door volksmilities; stopzetting van alle wapenimport uit het buitenland en van alle openlijke en verkapte samenwerking met het imperialisme; uittreding uit het Britse Gemenebest; vreedzame regeling van het grensgeschil met China onder bevreding van alle gerechtvaardigde Chinese eisen. Dit zijn slechts enkele van de belangrijkste punten te noemen.

Een stoot in de goede richting zou het zijn als de Sovjet-Unie haar opportunistische politiek van wapenzendingen aan en vergaand ontzien van de Indiase bourgeoisie, zou staken. Maar de linkse Indiase communisten hebben nu onafhankelijk daarvan, de verantwoordelijkheid voor het openen van een nieuw tijdperk voor de Indiase massa’s.
ED VERHEIJEN