G. Barendregt

De crisis in de EEG
(Een voorlopige stellingname)


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, okt. 1965, jg. 8.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Brief aan de arbeiders van West-Europa
Verlicht despotisme in het Europa van de dolle koeien
“Voor een socialistisch Europa”

De aanval van De Gaulle op de EEG en de NAVO in zijn 12e persconferentie op 9-9-1965 werd in brede burgerlijke kring zeer kritisch ontvangen. In Nederland was er zelfs sprake van een zekere ontsteltenis. In Duitsland daarentegen deed men opvallend beheerst zij het dat er toch te kennen werd gegeven dat de EEG verder moest worden uitgewerkt. In Frankrijk is het oordeel van verschillende burgerlijke sectoren veel negatiever. Een verwarde situatie op het eerste gezicht.

De vraag is nu: wat heeft deze aanval, de poging tot bevriezing van de burgerlijke Europese eenwording en de hele crisis in de EEG voor de Europese arbeidersklasse te betekenen? Deze vraag is essentieel voor de strategie en tactiek der arbeidersbeweging; zij omvat echter zoveel dat het onmogelijk is er snel en in kort bestek een bevredigend antwoord op te geven. Wij kunnen hier voorlopig niet veel meer doen dan enkele grove lijnen aangeven om de gedachten te helpen oriënteren. Kortheidshalve doen we dit in de vorm van een serie stellingen.

I. De Europese hoogconjunctuur is mogelijk geworden door de volgende factoren:
a. De wederopbouwimpuls na de wereldoorlog, waardoor ook het industriële machinepark voor een groot deel vernieuwd en gemoderniseerd kon worden;
b. de enorme Amerikaanse steun uit angst onder meer voor de sociale revolutie;
c. de koude oorlog die de gelegenheid gaf kunstmatig een geweldige oorlogsproductie te ontwikkelen;
d. exploitatie van tot voor kort nog achterlijke gebieden;
e. het veel intensiever exploiteren van de binnenlandse massamarkten;
f. het uitbreiden van de wereldmarkten voor kapitaalgoederen en duurzame consumptiegoederen; met name in de onderontwikkelde Derde Wereld en wat kapitaalgoederen betreft de laatste tijd ook in de socialistische landen;
g. de uitbreiding van de actieve rol van de burgerlijke staat in het economische leven;
h. de collaboratie van de bureaucratieën van de hele arbeidersbeweging met de bourgeoisie.

II. Deze hoogconjunctuur maakte betere Europese kapitalistische samenwerking mogelijk in EEG-vorm;

III. Een samenwerking die a) tegelijkertijd van het grootste belang was om beter tegen de enorm veel sterkere Amerikaanse economische macht en concurrentiekracht op te kunnen en b) een effectievere exploitatie van de koloniale wereld kon bevorderen.

IV. Het zijn in de eerste plaats de grote Europese ondernemingen en banken die in hun economische en financiële fusie en verder internationaliseringsproces behoefte hadden aan het afbreken van de hinderlijkste nationale belemmeringen, om zodoende de Europese markt zo ongeremd mogelijk te kunnen exploiteren.

V. Er is overigens geen volmaakte eenheid in de Europese kapitalistische belangen. Zo hebben bv. de internationale concerns van het type Koninklijke Olie en Unilever een andere, meer boven-Europese internationale oriëntering dan de meer puur continentaal Europese en nationale bedrijven die de overhand hebben in Frankrijk en Italië.

VI. Naast de verscheidenheid van belangen die afhankelijk zijn van omvang en kracht der bedrijven, zijn er nog de weer andersoortige belangen van boeren en middenstand die geleidelijk worden fijngemalen in het proces van de volledige ontplooiing van het modernste industriële kapitalisme, van de “Amerikanisering” op elk terrein. Zij zijn in het geheel niet opgewassen tegen onbeperkte internationale en binnenlandse concurrentie. Relatief zwak als ze zijn, zijn ze echter als onmisbare politieke steun voor de bourgeoisie instaat nog een zekere kunstmatige ondersteuning door de burgerlijke staat op te eisen en obstructie te plegen tegen een politiek die hun niet zint.

VII. Het zijn deze tegenstrijdigheden in het kapitalisme die een volledige kapitalistische consolidatie van West-Europa in Amerikaanse zin in de richting van een serie reuzenbedrijven tegenover een massale markt van machteloze maar relatief koopkrachtige kopers, in de weg staan en nu tot een crisis hebben geleid.

De boeren

VIII. Daar waren allereerst de zeer beschermde boeren in Frankrijk en Duitsland die een hinderpaal vormden voor de EEG-ontwikkeling (en voor de toetreding van Engeland) en verder die ondernemingen die zich niet alleen niet tegen de Amerikaanse concurrentie opgewassen voelden maar ook niet tegen die van de grootste Europese concerns. Deze remden ook een al te vlotte toepassing van de Europese markt af.

IX. Als men de laatste der jaarlijks door het Amerikaanse blad Fortune gepubliceerde lijst van de 200 grootste niet-Amerikaanse industriële ondernemingen beziet, en die vergelijkt met de 500 grootste Amerikaanse ondernemingen (die Fortune geeft) valt op hoever de grootste Amerikanen gemiddeld boven hun Europese collega’s uitsteken. En binnen Europa valt weer op hoe ver de Franse bedrijven in grootte gemiddeld achterliggen bij de grootste Engelse, Engels-Nederlandse en Duitse. Men kan zich dan goed voorstellen dat de Europese bourgeoisie zich een open Atlantische markt nauwelijks kan veroorloven. En men begrijpt ook het bijzondere Franse anti-Amerikanisme en de Franse vertragingstactiek ten opzichte van de EEG.

X. Frankrijk is naar verhouding, vergeleken bij Engeland, Duitsland, Zweden en Nederland, industrieel een relatief zwak land, met een enorm grote landbouwsector en ook een zeer omvangrijke middenstand die eigenlijk nog uit een voorindustrieel tijdperk stammen. Hele streken zijn schrikbarend onderontwikkeld en verwaarloosd.

XI. Het zijn deze factoren, mede in de vorm van sterke belangenorganisaties, die langdurig de ongeremd industrieel-kapitalistische ontwikkeling van Frankrijk geremd hebben.

XII. Het gaullisme, deze halfdictatuur en moderne vorm van Europees bonapartisme kwam aan de macht om voor de Franse bourgeoisie door deze economische en politiek achterlijke belemmeringen heen te breken en Frankrijk een gelijkwaardige partner te maken van de meer ontwikkelde kapitalistische landen van Europa, om beter van de EEG-marktmogelijkheden te kunnen profiteren.

XIII. De Franse boeren waren echter als groep te sterk en te politiek onmisbaar om zo maar onder de voet gelopen te kunnen worden. Onder hun pressie zag De Gaulle zich genoopt de hele EEG zwaar onder druk te zetten om de Franse boeren meer dan gewoon te subsidiëren op Europees niveau.

XIV. Ondanks de economische groei en een zekere modernisering van de industrie is het waarschijnlijk dat Frankrijk, bij de snelle ontwikkeling van de antikapitalistische krachten in de wereld, de tijd niet meer krijgt om genoemde doorbraak tot stand te brengen. De inwendige tegenstrijdigheden van het Franse kapitalisme zijn zo groot dat het niet lijkt te zullen slagen in een ongestoorde “Amerikanisering” in een stabilisering van het Franse kapitalisme op een hoger en moderner plan.

XV. De Gaulle heeft voor de Franse bourgeoisie, binnen de EEG, in wezen boven de krachten van de Franse industrie, al direct een meer dan gelijkwaardige rol proberen te spelen naast en tegenover de Duitse bourgeoisie bv. om meer dan het volle pond te halen uit de eerste fase van de opbouw van de EEG; wat nodig was o.a. om Frankrijks zwakte te maskeren.

XVI. Hij kon daarbij Frankrijks strategisch gevoelige positie voor de hele Europese bourgeoisie, in politiek, militair en sociaal opzicht, uitbuiten. Er is die bourgeoisie immers veel gelegen aan de handhaving van een relatieve klassestabiliteit in het sociaal voor haar zo labiele en tevens onmisbare Frankrijk.

XVII. Tegen deze achtergronden heeft De Gaulle zijn Europese partners voortdurend kunnen chanteren tot het doen van concessies, in het bijzonder op het vlak van de landbouw. De Franse boeren vormden, evenals hun Duitse collega’s die welhaast nog kunstmatiger met subsidies in het leven worden gehouden, één der grote struikelblokken op de EEG-weg. Maar door bovengenoemde vergaande concessies konden zij voor een groot deel worden overgehaald. Met name de FNSEA het overkoepelend orgaan der meeste boerenorganisaties liet zijn ernstige verzet varen.

XVIII. Aan de drempel van de concrete toepassing van het Verdrag van Rome, vooral wat de landbouwbepalingen betreft, maar ook wat de mogelijkheid van meerderheidsbesluiten en vergroting van de bevoegdheden van de – door het sterkste Europese ondernemerdom in feite gecontroleerde – internationale EEG-commissie aangaat, kon de ontmaskering van Frankrijks zwakheden niet langer meer uitblijven. De Franse ondernemers kunnen zich, zeker waar het groeitempo van Frankrijk achterblijft, de vrijere concurrentie met hun sterkere Duitse collega’s niet permitteren en durven geen meerderheidsbesluiten in de EEG aan. De officieel opgegeven redenen zijn slechts een zeer doorzichtig rookgordijn.

XIX. Het bonapartisme is geen puur economische aangelegenheid. Het geven van grote uitvoerende bevoegdheden door de bourgeoisie aan een sterke man leidt zeer vaak tot een behendig evenwichtsspel en een gezwollen nationale eenheid en grootheidsdemagogie, die oppositie en verzet tegen de politiek der bourgeoisie van boeren-, kleinburgerlijke- en arbeiderszijde zoekt te neutraliseren. Dit brengt een politieke dynamiek in beweging met een eigen karakter.

De NAVO

XX. Evenals verschillende reactionaire en zwakke regeringen in Afrika - bv. in Marokko en Ethiopië – die een potentieel gevaarlijke massa of massabeweging moeten proberen te bezweren leidt een dergelijk proces min of meer onafwendbaar tot een quasi onafhankelijke, quasi progressieve buitenlandse politiek; een politiek die niet gebaseerd is op economische kracht maar op zwakheid en op de behoefte die zwakheid te compenseren en aan het oog te onttrekken. Deze interne bonapartische logica mondde uit in het op losse schroeven zetten van de NAVO waarvan overigens de precieze gevolgen nog niet te voorspellen zijn.

XXI. Deze niet in alle opzichten door de Franse bourgeoisie bedoelde gevolgen van het lanceren van een bonapartische oplossing voor Frankrijks problemen heeft een toenemende burgerlijke kritiek op de Gaulle gaande gemaakt. Het is echter de vraag of de Franse bourgeoisie zich kan veroorloven weer terug te keren tot het oude parlementaire regime.

XXII. Als de Duitse bourgeoisie betrekkelijk mild was in zijn reactie op de Gaulle’s aanval op de EEG ligt dat deels aan de genoemde strategische betekenis van een stabiel Frankrijk deels aan de sympathie van een rechtervleugel der Duitse heersende klasse voor het Franse bonapartisme en deels aan de eigen kwetsbare ligging aan de grens van de socialistische wereld. Op grond van haar economische kracht kan deze bourgeoisie zich het ook permitteren goede relaties met Frankrijk de rest van de EEG en de VS tegelijk te onderhouden.

XXIII. De kritische houding van de Nederlandse bourgeoisie ligt gecompliceerder. Zij stond voor een deel al sceptisch tegenover een EEG die de vorm van een Parijs-Bonn-dictatuur ging aannemen, terwijl zij zeer veel goede relaties heeft met de Anglo-Amerikaanse bourgeoisie. Zij is immer voorstander gebleven van een intrede van Engeland in de EEG als tegenwicht tegen de Frans-Duitse belangen. Haar belang bij een EEG met voldoende speling voor de eigen speciale belangen is echter zo groot dat het optreden van de Gaulle sterk wordt betreurd.

XXIV. Het zou onjuist zijn van marxistische zijde de huidige moeilijkheden met de EEG als een zware directe slag voor de kapitalistische economie van Europa te zien. Het internationale Europese kapitalisme zet zijn concentratie en uitbreidingsproces over heel Europa voort. Het heeft reeds lang geleerd zich van nationale grenzen weinig aan te trekken. Zeker is dat de inwendige tegenstrijdigheden van het Europese kapitalisme zich steeds meer zullen verscherpen. De Europese bourgeoisie zal er waarschijnlijk niet in slagen om van West-Europa een homogeen modern kapitalisme naar Amerikaans model te [ma]ken.

XXV. Het is aan de arbeidsklasse om van deze toestand gebruik te maken door het internationaliseren van de klassenstrijd op een concreet Europees program. Zij zal zich niet mogen beperken tot de diplomatie van het tegen elkaar uitspelen van de verschillende Verenigde kapitalismen.

Het is thans het moment om in alle landen van Europa de strijd aan te binden voor het uittreden uit de NAVO en voor de Verenigde socialistische staten van Europa. Tegenover de reformistische eis van een verbeterde EEG op kapitalistische grondslag, stellen wij de eis van de omvorming van de maatschappij in socialistische zin op Europese schaal.