Catherine Samary

Oorlog in de Balkan[1]

Gesprek met Catherine Samary[2]


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, herfst, (nr. 70), jg. 43
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Nationalisme, een blijvende kracht?
Marxisme en het nationale vraagstuk
Voor de nationale onafhankelijkheid van Indonesia – Ons antwoord aan Mussert

De crisis in de Balkan en het uiteenspatten van Joegoslavië hebben dramatische gevolgen gehad voor Kosovo. Hoe verklaar je de situatie van Kosovo, dat voor 90 % bewoond wordt door Albanezen maar deel uitmaakt van Servië?

De etnische structuur is verweven met een gevecht over politieke en sociaaleconomische belangen (eigendomsrecht). Deze structuur is herhaaldelijk veranderd, afhankelijk van wie de provincie beheerste en van demografische factoren. Iedere grote periode heeft een bezinksel afgezet waarvan de sporen vandaag nog een rol spelen.

Om het bezit van een stuk grond te rechtvaardigen beroept iedereen zich op geschiedenis en allerlei mythen. In de Servische mythologie is Kosovo de historische wieg van een middeleeuws Servisch koninkrijk dat zijn hoogtepunt kende in de XIVe eeuw en zich uitstrekte tot Griekenland. De kloosters van Kosovo en sommige plaatsnamen reiken terug tot dat eeuwenoud verleden. De Servische dynastie werd door de Turken verslagen in 1389 tijdens de slag van Kosovo Polje. De Serviërs sloegen op de vlucht, en lieten Kosovo over aan een Albanese bevolking die zich voor het grootste deel bekeerde tot de Islam. Net zoals de geïslamiseerde Slaven van Bosnië worden zij daarom door de Servische nationalisten geïdentificeerd met de Turkse onderdrukker. De Turken heersen verschillende eeuwen lang, tot 1878, over een gebied dat samenvalt met het zuidoosten van ex-Joegoslavië, met inbegrip van Bosnië-Hercegovina. De meerderheid van de Serviërs wordt door het Ottomaanse rijk onderworpen (anderen zullen als krijgers dienst doen om de grens van het Oostenrijks-Hongaarse rijk – de Krajina – te verdedigen tegen de Turkse druk). Zij hebben een grote religieuze vrijheid (Het Patriarchaat van Pec in Kosovo), maar een ondergeschikt sociaal en politiek statuut: in de XIXe eeuw waren 90 % van de lijfeigenen christenen, tegen 90 % van de grootgrondbezitters moslim. De sociale strijd werd ook een strijd voor nationale bevrijding.

Al in 1871 verovert Servië zijn autonomie binnen het Ottomaanse rijk. Het Servisch staatsapparaat (het leger) zal op die manier de latere conflicten in de Balkan kunnen uitspelen om de eigen macht te vergroten (in de richting van Macedonië en Kosovo). Het eerste Joegoslavië, na de Eerste Wereldoorlog, wordt gedomineerd door de Servische dynastie.

Albanese historici van hun kant zullen doen opmerken dat hun voorouders reeds lang woonden in Kosovo, voor de komst, in de VIe eeuw, van de eerste Slaven. Kosovo heeft vanaf dan een gemengde bevolking, maar wordt overwegend Albanees wanneer de Serviërs in de XIVe eeuw massaal op de vlucht slaan.

Na de Balkanoorlogen van 1912-1913 komt Albanië tot stand. Maar de grootmachten geven Kosovo (“terug” zeggen de Serviërs) aan Servië, wat de Albanese bevolking in tweeën deelt. Het eerste Joegoslavië dat ontstaat op de ruïnes van de Oostenrijks-Hongaarse en Ottomaanse rijken omvat dus Kosovo. Na de uitdrijving van de Albanezen wordt dit Kosovo terug bevolkt door Serviërs.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het door Albanezen bewoond grondgebied voor het eerst eengemaakt. Helaas gebeurt dat onder de Italiaanse fascisten, die vooral steun krijgen in het gebied rond Kosovo (terwijl in het zuiden van Albanië de communisten zich inplanten). Dit Groot Albanië jaagt de Serviërs massaal op de vlucht. De overwinning van de communistische partijen van Joegoslavië en Albanië tegen het fascisme opent de mogelijkheid van een confederatie van de Balkan, met inbegrip van Albanië. Maar dit project, dat aan de controle van Stalin dreigt te ontsnappen, brengt de “excommunicatie” van het titisme in een stroomversnelling. De breuk tussen Tito en Stalin in 1948 is meteen het einde van iedere mogelijkheid van een eenmaking van geheel de Balkan: Belgrado breekt met Moscou, terwijl Tirana de kant kiest van de grote Sovjetbroer... Het Albanees gebied wordt opnieuw gesplitst en Kosovo blijft in het Joegoslavië van Tito, waar het tot halfweg de jaren ’60 de repressie en het Servisch centralisme moet ondergaan. Op dat moment zijn de Serviërs in de provincie lichtjes in de meerderheid. De Joegoslavische federatie is aanvankelijk gebaseerd op enerzijds een economisch en politiek centralisme (verzacht na de breuk Tito-Stalin), en anderzijds de erkenning van de etnisch-culturele diversiteit, wat een vooruitgang is tegenover het unitaristisch Joegoslavië van tussen de twee wereldoorlogen.

In Joegoslavië wordt ieder centralisme gemakkelijk vereenzelvigd met Servische overheersing. Tot 1965 kende de Bond van Communisten van Joegoslavië een piramidale structuur. Het centrum stelde de verantwoordelijken aan van de verschillende Republieken. Vanaf 1965 wijzigen de Joegoslavische communisten hun nationaliteitenpolitiek, onder druk van de meest ontwikkelde Republieken. De val van de Servische leider Rankovic in 1966 is een keerpunt. Tito voert een decentralisatie door met gevolgen voor Staat en Partij: de partijen in de Republieken en provincies congresseren vóór het Joegoslavisch congres. De communistische bureaucratie van Kosovo kent een aanzienlijke versterking van haar Albanese basis. Demografische factoren (Albanese families hebben gemiddeld 6 tot 7 kinderen tegen minder dan 2 voor de Serviërs) en de economische evolutie werken een Servische exodus in de hand, in een gewijzigd cultureel en politiek klimaat. Belgrado probeert de toenemende spanningen onder controle te houden zonder ten gronde iets op te lossen. Kosovo is zeer arm en dus zoeken vele Serviërs elders hun geluk. Van een meerderheid worden zij een minderheid in een provincie die 70 % Albanezen had begin van de jaren ’70, 80 % in 1981 en 90 % aan de vooravond van de Kosovo-oorlog.

Welk statuut had Kosovo onder Tito?

Dat statuut is geëvolueerd. Ik noemde al de centralistische fase tot 1965. Joegoslavië kende onder Tito op federaal niveau een systeem van dubbele vertegenwoordiging (twee Kamers): enerzijds een vertegenwoordiging van de burgers, anderzijds een Kamer waar de Republieken een vertegenwoordiging hadden onafhankelijk van hun demografisch gewicht en met vetorecht. In 1968, in het zog van de decentralisering, namen de eisen van de Albanezen in Kosovo de vorm aan van de vraag naar het statuut van Republiek. Op die druk werd geantwoord met de wijziging van het statuut van de Provincie in de grondwet van 1974. Het nieuwe statuut was een breekbaar compromis. Formeel bleef de Provincie binnen het kader van Servië (zoals ook de Vojvodina), maar haar autonomie werd aanzienlijk uitgebreid, zodat ze zo goed als een Republiek werd met een vertegenwoordiging in de Federale Kamer en vetorecht op dezelfde voet als Servië. Vanaf 1974 liet dit statuut van Kosovo de Provincie ook toe betrekkingen aan te knopen met het naburige Albanië. Kosovo had een eigen verkozen parlement, een regering, culturele autonomie (oprichting van een universiteit met het Albanees als voertaal)... Volgens het systeem van de dubbele sleutel, op alle niveaus, van het toenmalige Joegoslavië had de Albanese eerste minister van Kosovo een Servische vice-premier naast zich. Na de dood van Tito, toen een collegiaal wisselend presidentschap werd ingevoerd (iedere natie leverde gedurende één jaar de president) stonden de Albanezen op gelijke voet met de andere gemeenschappen.

De nationaliteiten onder Tito

Onder Tito werd een onderscheid gemaakt tussen het burgerschap van Joegoslavië (rechten voor iedere inwoner van het Joegoslavisch grondgebied) en het feit te behoren tot een “natie” of “volk” (etnisch-cultureel, vrij gekozen).

Het regime van Tito had het begrip minderheid, zelfs wat taalgebruik betreft, afgeschaft omdat dit begrip pijnlijke herinneringen opriep aan de etnische zuiveringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Albanezen van Kosovo en de Hongaren van de Vojvodina hadden reeds een “vaderland” buiten de Joegoslavische grenzen (Albanië en Hongarije), en werden dus niet beschouwd als constituerende elementen van het federaal systeem onder Tito (bovendien gaat het hier om niet-Slavische volkeren). Maar hun statuut was sterker dan wat in het toenmalige internationaal recht voorzien was voor “minderheden”. Zij hadden het statuut van “nationale gemeenschap” (nai odnost, soms slecht vertaald als “nationaliteit”), zonder zelfbeschikkingsrecht, maar met een zeer hoge mate van autonomie voor deze Provincies en talen die plaatselijk een officieel statuut hadden. Het Groot-Servisch nationalisme zou precies dit als “anti-Servisch” gaan aanklagen. De “Servische soevereiniteit” stopte dus aan de grenzen van deze provincies.

Enkel de Slavisch nationale gemeenschappen die buiten de grenzen van Joegoslavië geen eigen Staat hadden, werden beschouwd als “naties” of “volkeren” (narod) die mee aan de grondslag lagen van Joegoslavië. Zij hadden recht op zelfbeschikking. Dit was dubbelzinnig, want de Republieken die samen Joegoslavië vormden hadden een gemengde etnische samenstelling, behalve Slovenië, en toen Joegoslavië de vorm aannam van een confederatie waren deze Republieken de beslissende basiseenheden van het systeem, dat werkte op basis van consensus. Kroatië was de Staat van het Kroatische volk en van het Servische volk in Kroatië. Bosnië-Hercegovina was de Staat van zijn drie volkeren (moslims, Kroaten en Serviërs, op gelijke voet). Allen waren zij burgers van Joegoslavië en van hun Republiek. Deze Republieken waren de basis geworden van het systeem, meer dan de “volkeren” die verspreid leefden over deze verschillende Republieken.

Wie kon in die toestand eventueel beslissen over een afscheiding? Toen de crisis losbarstte heeft zowat iedereen, al naargelang het uitkwam, nu eens beroep gedaan op het recht van de “volkeren” tegen de Republieken, dan weer op het recht van de Republieken tegen de nationale minderheden – waarbij Serviërs en Kroaten voor zichzelf opeisten wat zij aan de anderen weigerden. De Albanezen van Kosovo, dat zijn autonoom statuut zag verloren gaan, eisten het recht zich van Servië af te scheuren. De Servische machthebbers weigerden dit in naam van de rechten van de Republiek. Maar de Serviërs van Kroatië, die hun statuut van “volk” verliezen in de Kroatische grondwet van 1990 en in Kroatië een minderheid worden (zoals de Albanezen een minderheid zijn in Servië), eisen hun recht op afscheuring van Kroatië op. Door etnische zuiveringen proberen zij een “Servische republiek” in de Kroatische Krajina te creëren, met als doel af te scheuren van het nu onafhankelijke Kroatië. De Kroatische machthebbers eisten het recht op zelfbeschikking op voor Kroatië, maar weigerden ditzelfde recht aan hun Servische minderheid. Wat de Kroatische nationalisten in Bosnië niet belette hun recht op zelfbeschikking in Bosnië-Hercegovina op te eisen en door etnische zuiveringen hun “Staat in de Staat” te scheppen met het oog op afscheuring (en de Bosnische Serviërs van Karadzic deden hetzelfde).

Leidde, voor het uiteenbarsten van Joegoslavië, het statuut van autonome provincie van Kosovo tot bevredigende betrekkingen tussen de verschillende volkeren?

Het was een vooruitgang, maar kwetsbaar. Het statuut van autonome provincie was van het beste dat we gekend hebben in de geschiedenis van Joegoslavië. De Albanese gemeenschap werd erkend, terwijl de Servische minderheid in Kosovo werd beschermd. Om tot volledige gelijkheid te komen, had Kosovo het statuut van Republiek moeten krijgen (met binnen de Provincie een systeem van twee Kamers, zoals op het niveau van de Federatie), binnen een confederatie van de Balkan met inbegrip van Albanië. De eis van een Kosovaarse Republiek leeft sterk sinds de grote Albanese betogingen van 1968, herhaald in 1981, die hard werden onderdrukt. Er waren ook voorstanders van een hereniging met Albanië. Maar in aanmerking genomen wat Albanië was onder Enver Hodja waren die niet talrijk. Het Servisch nationalisme zag dit statuut van Kosovo en de groeiende macht van het Albanees apparaat in de provincie echter als een bedreiging (voor de Servische privileges) en, vanuit een gevoeligheid als overheersende natie, als een belediging. Dat werd met zoveel woorden gezegd in 1986 in een Memorandum van de Servische Academie voor de Wetenschappen en Kunsten van Belgrado, waar Milosevic inspiratie heeft gevonden voor zijn opmars naar de macht.

Hoe is de crisis op gang gekomen?

De achtergrond wordt gevormd door de sociaaleconomische en politieke veranderingen in Joegoslavië van 1965 tot de crisis van de jaren ’80. Het gemeenschappelijk kader van een Joegoslavisch burgerschap werd aangevreten door het gebrek aan democratie en door de groeiende ongelijkheid tussen de regio’s. Het zelfbeheer in de bedrijven had geen verlengstuk op federaal vlak, en geen politieke of syndicale middelen om de groeiende breuklijnen tussen de regio’s tegen te gaan. Er waren veel stakingen, maar in gespreide slagorde. Tegelijk veranderden de nationale rechten, die aanvankelijk vooral etnisch en cultureel waren (het recht op een vrij gekozen identiteit), in economische en politieke belangen, naarmate Joegoslavië meer een confederatie werd: vanaf de helft van de jaren ’60 werd iedere Republiek of Provincie het toneel van de sociale opgang van een bureaucratie met etnische basis. De posten in de Republieken werden van onderuit verkozen en niet meer centraal benoemd. Deze machtsstructuren steunden meer en meer op het eigen grondgebied. De economische samenhang van Joegoslavië raakte verbrokkeld: ieder had zijn eigen belastingen, buitenlandse handel, prioriteiten wat betreft investeringen,... Zelfs de spoorwegen waren georganiseerd per Republiek, met als gevolg dat tussen de Republieken van locomotief moest worden gewisseld.

De economische crisis van de jaren ’80 was op de eerste plaats het resultaat van een binnenlandse mislukking (groeiende inkomensongelijkheid tussen de Republieken, gaande van 1 tot 7; kostbare verspillingen; gebrek aan transparantie, en dus ieder voor zich). Maar de onbeschutte manier waarop Joegoslavië vanaf 1960 opgenomen werd in de wereldmarkt maakte het niet eenvoudiger: de petroleumcrisis (Joegoslavië had zijn eigen steenkool vervangen door ingevoerde petroleum) en de stijging van de intrestvoeten joegen de buitenlandse schuld dramatisch de hoogte in. In 1980 steeg zij abrupt tot 20 miljard dollar, wat een keerpunt was. Het IMF schreef de gebruikelijke recepten voor. In hetzelfde jaar stierf Tito. In de jaren ’80 raakt de sociaaleconomische samenhang van Joegoslavië definitief zoek. De soberheidspolitiek die het IMF oplegde om de buitenlandse schuld terug te betalen brengt de federale instanties in botsing met het zelfbeheer en de macht van de Republieken.

De privatiseringen en het perspectief van aansluiting bij de Europese Unie doen de bureaucratische apparaten, zoals elders in Oost-Europa, kantelen naar het herstel van het kapitalisme. Elk plaatselijk apparaat probeert de opbrengst van de privatiseringen in eigen zak te steken. De rijke Republieken wilden niet meer betalen voor de andere. Zij verlieten het zinkend schip om sneller in de Europese Unie te raken. Het nationalisme wordt overal een politiek project met als doel zich een stuk grondgebied toe te eigenen, om er de rijkdommen van te exploiteren.

De opgang van het nationalisme nam niet overal dezelfde vorm aan: er zijn de historische overheersende naties, die in de praktijk de lakens uitdelen, en de andere, die onder Tito een vaste vorm hebben gekregen. Bij de eerste groep horen Slovenië, Kroatië en Servië (met Montenegro), met onderling grote verschillen. De eerste twee hebben gemeenschappelijk dat het inkomen per hoofd er boven het gemiddelde ligt. Zij kozen radicaal voor een verdere confederalisatie (Republieken met grotere macht dan het confederaal centrum). Servië, waar het inkomend per hoofd op het gemiddelde ligt, wilde integendeel naar een gehercentraliseerd meer federaal systeem. De andere Republieken (Bosnië-Hercegovina en Macedonië) zijn voor een meer herverdelend systeem, zoals Servië verdedigt, maar willen tegelijk hun verworven politieke rechten behouden.

Slovenië heeft ook een rijk cultureel pluralisme met een verscheiden verenigingsleven en een zeer hervormingsgezinde Bond van Communisten, die via haar banden met Duitsland hoopt opgenomen te worden in de sociaaldemocratie, en mikt op een “sociale markteconomie” op zijn Duits. In 1990 zet zij het eenpartijregime op de helling, en breekt met de Joegoslavische Bond die het daar niet mee eens is. Tijdens vrije verkiezingen wordt een hervormingsgezind communist verkozen, Kucan.

In Kroatië daarentegen steunt Tudjman, een vroegere communist die in 1971 wegens nationalisme kennis maakte met de repressie, op de nationalistische uiterst rechterzijde en haar financiële steun in de emigratie. Hij is voorstander van het versterken van de Kroatische “eigenheid”. In de campagne voor de verkiezingen van 1990 duiken de symbolen van het Kroatië onder de Ustasi weer op. Tudjman zegt dat hij tevreden is dat zijn vrouw “noch Servisch, noch joods” is, en bezondigt zich aan revisionistische geschriften.[3] Opschriften in het cyrillisch kunnen niet meer. Dat alles maakt dat de Serviërs echt schrik krijgen dat er weer slachtpartijen op komst zijn zoals in de Tweede Wereldoorlog. Belgrado zal die schrik gebruiken.

Aanvankelijk stemmen de Serviërs in Kroatië niet massaal voor de Servische nationalisten, maar voor de communisten en voor het behoud van Joegoslavië. In 1989-1990 wordt de Kroatische liberaal Ante Markovic de eerste (en laatste) minister van de Joegoslavische regering. Zijn hervormingsgezinde partij dient lijsten in in alle Republieken. Hij wordt radicaal bekampt door Tudjman, als hoofdvijand, ook al zal Slobodan Milosevic de beste diensten bewijzen aan Tudjman door de kiezers tegen het behoud van Joegoslavië te keren.

De opkomst van het Servisch nationalisme heeft het uiteenvallen van Joegoslavië in de hand gewerkt. Het zal de eerste breuk veroorzaken in het evenwicht van macht en privileges van de grondwet van 1974, door het autonomiestatuut voor Kosovo en de Vojvodina op de helling te zetten. Maar dit gebeurt in 1989, na al tien jaar aanzienlijke spanningen en groeiende verlamming van de Joegoslavische federatie. In Kosovo zelf gaat de armoede gepaard met groeiende werkloosheid. De helft van de actieve bevolking is jonger dan 20 jaar. De universiteit van Pristina produceert werklozen. De stakingen van de mijnwerkers in 1981 worden massaal overgenomen door de jeugd en herlanceren de eis van een Republiek. De gevangenissen zitten propvol met Albanezen. Maar tot 1986 en de opkomst van Milosovic verzet de Bond van Communisten zich ook tegen het Servisch nationalisme.

Was de opkomst van het Groot-Servisch nationalisme in Belgrado de belangrijkste factor in de crisis?

Het heeft meer voor een stroomversnelling gezorgd. De crisis is een diep proces van ontbinding van het geheel van de sociaaleconomische en politieke mechanismen van het titisme, met de opkomst van alle nationalismen. Maar het staat vast dat het Servisch nationalisme de spil vormde van de crisis. Enerzijds omwille van het verleden van de eerste Joegoslavische Republiek tussen de twee wereldoorlogen, die een dictatuur was, gedomineerd door de Servische dynastie, en waaraan wordt teruggedacht als aan de “gevangenis van de volkeren”. Anderzijds omdat de instellingen van de Federatie zich situeerden in Belgrado (de Servische autoriteiten lieten de Centrale Bank geld drukken om hun eigen uitgaven te dekken), en de oververtegenwoordiging van de Serviërs het wantrouwen in de hand werkte. Tenslotte omdat de Serviërs verspreid leefden over verschillende Republieken. Niet alleen een Groot-Servië, maar ook het bestaande Joegoslavië was een oplossing om alle Serviërs te verenigen in één land, maar dit laatste kon maar werken indien de Federatie niet volgens de meerderheidsregel werkte. Milosevic echter, die aanvankelijk achter het behoud van Joegoslavië stond (tegen zijn Servisch-nationalistische oppositie), had kritiek op de werking van de confederale structuren onder Tito. Hij wilde tegelijk dat de meerderheidsregel zou spelen en dat het systeem meer herverdelend zou werken... Dat werd verworpen door Slovenië en Kroatië. In Macedonië en Bosnië was er wel sympathie voor die ideeën, omdat deze armere Republieken meer herverdeling wel zagen zitten. Zij achtten het van vitaal belang de Joegoslavische structuur met inbegrip van Slovenië en Kroatië in stand te houden. Tot 1991 zoeken ze naar een compromis met mengvormen van confederalisme en federalisme. Maar de onafhankelijkheidsverklaringen in juni 1991 van Kroatië en Slovenië plaatsen hen voor een vreselijk dilemma: deel blijven uitmaken van een Servisch Joegoslavië, of kiezen voor onafhankelijkheid, met het risico onder de buren opgedeeld te worden.

De evolutie in Servië was tekenend voor de staat van ontbinding van het geheel. De hercentralisatie ten voordele van de Serviërs werd eerst in Servië zelf toegepast. In plaats van te zoeken naar meer samenleving tussen Albanezen en Serviërs in Kosovo hebben de Serviërs zich gedragen als eigenaars, wat sterk doen denken aan het gedrag van de zionistische rechterzijde tegenover de Palestijnen. Zelf spreken zij over Kosovo als het Servisch Palestina. Het Memorandum viel het titisme aan als een anti-Servische doctrine, erop gericht de natie te verzwakken. Milosevic heeft de reële angst van de Serviërs in de Provincie, die zich steeds meer in de hoek gedrumd voelden, gebruikt door zich op te werpen als hun “beschermer”. In zijn opgang naar de macht heeft hij ook het antibureaucratisch thema bespeeld (tegen zijn tegenstanders in de partij in de Vojvodina en Montenegro), om zijn eigen aanhangers de plaatsen. De media werden ingezet met beelden van de slachtpartijen tegen Serviërs door de Ustasi tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarbij ook gesproken werd over een “genocide” tegen de Serviërs in Kosovo: beelden van geschonden Servische graven, “verkrachtingen van Servische vrouwen in Kosovo”,... Het intrekken van de autonomie van de provincie in 1989 ging gepaard met repressie, ondersteund door tanks.

Maar hoe heeft de rest gereageerd? Enkel de partij van Ante Markovic heeft geprobeerd een democratisch Joegoslavisch proces op gang te brengen tegen de wijzigingen van de grondwet in verband met Kosovo. Maar Slovenië wilde niet meer betalen voor Kosovo en het Kroatië van Tudjman wilde dat Kosovo een interne Servische zaak bleef, opdat de Serviërs in Kroatië een interne Kroatische zaak zouden blijven. De Federatie werd verlamd door het Servisch blok (4 stemmen voor Servië, Montenegro, de Vojvodina en Kosovo...). En de Kroaat die de laatste president van de Federatie zou zijn verklaarde dat zijn doel het uiteenvallen van de Federatie was...

De Albanezen van Kosovo hebben het Groot-Servisch dictaat radicaal verworpen en de in de Servische Staat geïntegreerde instellingen in de Provincie massaal geboycot. In 1990 hebben zij een referendum over zelfbeschikking georganiseerd, wat geleid heeft tot de proclamatie van de “Republiek Kosovo”, enkel erkend door Albanië. Met de hulp van de Albanese diaspora hebben zij een parallel schoolsysteem op poten gezet, in privélokalen, en een aparte gezondheidsorganisatie.

Kan men zeggen dat de Albanese meerderheid gebukt ging onder een soort apartheid?

70.000 Albanese ambtenaren zijn hun job kwijt geraakt nadat men hen gevraagd had “trouw te zweren aan de Servische overheid”. Zij waren niet gedekt door de sociale zekerheid. De namen van straten werden veranderd. Het opvoedingssysteem kwam onder Servische controle: “onze Servische voorouders” werden via het onderwijs opgediend tegen de Albanese visie op de geschiedenis. De scholen werden gesplitst voor Serviërs en Albanezen. Albanezen kregen geen toegang tot sportcomplexen. Enz. Daarom is het juist te spreken van een soort apartheid. Kosovo was geen kolonie in de echte zin van het woord, maar werd brutaal ondergeschikt aan Belgrado. Dat ging gepaard met een politiek van systematische vernedering en onderwerping.

Voortdurende pesterijen van de politie, op zoek naar verborgen wapens, met soms martelingen, trof tientallen Albanees sprekende Kosovaren, met de heimelijke hoop zo heel wat anderen het land uit te pesten. Van hun kant hebben de Albanezen vanaf 1992 een parallelle samenleving ingevoerd, met een eigen politiek leven, een parlement en een president (Ibrahim Rugova). De Albanezen ontwikkelden een veelheid aan private activiteiten, waarop de Servische machthebbers zware belastingen hieven. Het was een toestand van noch oorlog, noch vrede.

Kan men het Groot-Servisch nationalisme racistisch noemen?

Het nationalistisch vertoog verschilt al naargelang de stromingen zich min of meer ter rechterzijde bevinden. Maar globaal genomen komen een aantal thema’s steeds terug. Ten eerste is er het “historisch revanchisme”, tegen onderdrukkers uit vroegere tijden, de moslims of de Ustasi (de Kroaten); hele volkeren worden schuldig bevonden aan wat hun voorouders in één of andere donkere periode van de geschiedenis de Serviërs hebben aangedaan. De Bosnische moslims worden bovendien beschouwd als verraders: Serviërs die zich bekeerd hebben tot de islam, en zo het kamp hebben gekozen van de Turkse onderdrukkers. Vervolgens is er het thema van de “slachtoffers”: slachtoffers van een anti-Servisch complot, van het titisme, van andere volkeren waarvoor men zich heeft opgeofferd. Zo zegt het Memorandum van de Academie dat de Serviërs aan een eigen Staat verzaakt hebben en zich tijdens de twee wereldoorlogen hebben opgeofferd om samen met de anderen Joegoslavië op te bouwen, maar dat die anderen er niet meer van willen weten en anti-Servisch zijn. De oorlogsretoriek is sterk aanwezig, met raar genoeg in het centrum de nederlaag van Kosovo Polje in 1389 tegen de Turken: het is het thema van de glorieuze gewapende weerstand, en de idee dat de Serviërs dikwijls “winnen in de oorlog, maar verliezen in de vrede”. Zoals steeds heeft deze oorlogstaal een sterk seksuele ondertoon, waarbij het Servisch nationalisme zichzelf opwerpt als bijzonder krachtig. Het opwaarderen van de Servische identiteit (of de Kroatische of de Sloveense...) heeft als onvermijdelijke tegenpool dat andere identiteiten worden neergehaald, met racistische verglijdingen. Het racisme is bijzonder sterk wanneer het over de Albanezen gaat (en hun leefwijze in “stammen”). Zelfs de Servische marxistische intellectuelen gebruiken de ongelukkige teksten van Marx en Engels over de “volkeren zonder geschiedenis” om hun misprijzen voor de Albanezen te rechtvaardigen. Tenslotte is het ook zo dat officiële verklaringen, zowel in Servië als in Kroatië, systematisch geprobeerd hebben het Westen gunstig te stemmen door te wijzen op het “islamitisch gevaar”.

Is de Servische bevolking zich bewust van de omvang van de vernederingen die de Albanezen van Kosovo werden aangedaan?

Spijtig genoeg niet, globaal genomen toch. Er zijn uitzonderingen. Natasja Kandic van het Centrum voor de Mensenrechten in Belgrado heeft opmerkelijke dossiers gepubliceerd over de repressie in Kosovo. Ook de Burgeralliantie van Vesna Pesic heeft gereageerd tegen het Servisch geweld in Kosovo, maar dit bleef beperkt tot een humanitaire reactie tegen het geweld, zonder erkenning van de Albanese nationaliteit: het is een reactie vanuit een “antinationalistisch burgerschap”, die de verantwoordelijkheid voor de geweldspiraal van het Servisch en het Albanees nationalisme op gelijke voet stelt. Er is ook een Joegoslavische culturele traditie die openstaat voor de verschillende talen. Die is sterk aanwezig is in de theater milieus, waar initiatieven werden genomen in het Albanees. De laatste jaren heeft de oorlog in Bosnië en het bewustzijn van haar verschrikkingen Servische nationalisten stelling doen kiezen tegen de oorlog: dat was het geval voor verschillende intellectuele ideologen, zoals de schrijvers Dobrica Cosic en Vuk Draskovic. Zij blijven erbij dat Bosnië en Kosovo Servisch grondgebied zijn, maar verzetten zich tegen etnische zuiveringen.

Politieke spelletjes maken het niet altijd eenvoudig een lijn te trekken in de verschillende standpunten. Zoran Djindjic van de Democratische Partij bv. is op de eerste plaats tegen Milosevic: toen Milosevic het project van een Groot-Servië liet vallen koos Djindic dus de kant van Karadjic, “verraden” door Milosevic... In de laatste periode hebben de acties van het UCK de toestand verder vertroebeld: het UCK keerde zich immers niet enkel tegen het repressieapparaat, maar ook tegen Servische burgers en zelfs tegen Albanezen die open stonden voor een dialoog. Daarom vond de officiële uitleg, die de repressie tegen de Albanezen rechtvaardigde met de “strijd tegen het terrorisme”, heel wat gehoor, meer bepaald in die milieus die geijverd hadden voor een dialoog met de Albanezen... De NAVO-bommen kwamen daar dan nog eens bovenop, en het officiële standpunt was dat de Albanezen op de vlucht sloegen voor deze bombardementen. De machthebbers in Belgrado hebben de etnische zuivering nooit toegegeven, integendeel, ze gaven de schuld aan de NAVO-bombardementen en organiseerden zelfs een vriendschappelijke ontmoeting op TV met Ibrahim Rugova, de verkozen leider van de Albanezen: dat bewijst dat zij zelf wisten dat er bij de Servische bevolking geen steun was voor een campagne van etnische zuiveringen. De jonge Serviërs waren niet bereid hun leven op het spel te zetten in Kosovo om de Albanezen buiten te krijgen. Maar de afscheiding van Kosovo aanvaarden is nog iets anders, want waarom mochten de Serviërs in de Krajina dan niet afscheuren van Kroatië? Waarbij zij dan weer de etnische zuiveringen door de Serviërs van de Krajina tegen hun Kroatische buren vergeten. Maar je vindt dus geen luisterbereide oren als je niet uitdrukkelijk het probleem stelt van het recht op zelfbeschikking voor alle volkeren in ex-Joegoslavië, en de manier om dit recht toe te passen in het ingewikkeld kluwen dat de Balkan is.

Laatste opmerking: het Servisch nationalisme wordt getemperd door het feit dat de Servisch-Montenegrijnse Federatie 40 % niet-Serviërs telt.

De NAVO-interventie gebeurde onder het mom de akkoorden van Rambouillet toe te passen. De werkelijkheid lijkt anders. Maar wat zijn dan de echte motieven?

Er zijn verklaringen, maar ook veel vraagtekens. Vandaag wordt openlijk toegegeven dat een nieuwe definitie van de NAVO en het herstel van haar geloofwaardigheid een belangrijke factor waren. Aan de vooravond van de vijftigste verjaardag van de NAVO hebben de Amerikanen hun strategische opvatting willen doordrukken, door de Verenigde Naties opzij te zetten en zichzelf als hegemonische supermacht op te werpen via de NAVO, geherdefinieerd en uitgebreid naar het Oosten. Er spelen ook geostrategische overwegingen mee naar de islamitische wereld. Maar welke kijk hadden de Amerikanen op de explosieve toestand van de Balkan. Er zijn pionnen uitzetten is één zaak. Maar om wat te doen? Ik denk dat we kunnen spreken van een realpolitiek die regelmatig werd bijgestuurd. Eerst liet men de Europese Unie verstrikt raken in al die conflicten, om daarna tussen te komen als de reddende engel. Maar om wat te redden? Hun politiek is erop gericht conflicten in te dammen door te steunen op een wankel evenwicht in de krachtsverhoudingen. Dayton werd niet afgedwongen met NAVO-bommen, en nog minder met een invasie op de grond, maar door het versterken van het Kroatisch en het Bosnisch leger tegen het Servisch. Daarvoor hadden we al drie jaar oorlog en etnische zuiveringen gehad. Het Daytonakkoord heeft deze zuiveringen bekrachtigd in een poging de grenzen te handhaven. Politiek steunde het op een wankel evenwicht. Eerst werden Kroaten en moslims verplicht samen te werken tegen de Serviërs, vervolgens werden Milosevic en Tudjman verplicht tot een alliantie tegen de Servische krachten die afstuurden op een afscheuring.

In Kosovo is de toestand anders. Kosovo is een Servische provincie met een groeiende druk naar afscheuring. Voor de politiek van de Verenigde Staten zit daar een grote contradictie: Clinton heeft historische verklaringen afgelegd, waarin hij Belgrado bedreigde met bombardementen indien de Provincie werd aangevallen. Maar ten gronde zijn zowel de Verenigde Staten als de Europese regeringen bevreesd voor een afscheuring van Kosovo, wat de stabiliteit zou ondermijnen van Macedonië (25 % Albanezen) en van Bosnië-Hercegovina (de partij van Tudjman eist dat in Bosnië-Hercegovina opnieuw ruimte wordt gemaakt voor een apart Kroatisch onderdeel; indien Kosovo onafhankelijk wordt zullen de Bosnische Serviërs en de Bosnische Kroaten eisen dat zij kunnen aansluiten bij respectievelijk Servië en Kroatië). De Verenigde Staten hebben hun aanpak dus wat gematigd om tot onderhandelingen te komen, daarbij steunend om de gematigde (socialistische) leiding van Albanië en op Ibrahim Rugova. Het UCK (het Kosovaars bevrijdingsleger) dook op in 1997 zonder in het scenario te zijn voorzien. Op een cynische manier hebben de Verenigde Staten het aan de Serviërs overgelaten het UCK onder controle te houden. Maar daarna hebben zij hun koers bijgestuurd en officiële ontmoetingen georganiseerd met het UCK. Men krijgt de indruk dat de Verenigde Staten in Rambouillet het UCK zowel wilden gebruiken als onder controle houden. Tenslotte zijn ze het UCK meer gaan steunen (we zullen zien hoelang dat duurt).

De Verenigde Staten lijken zelf de toestand niet meester te zijn gebleven. Blijkbaar hebben ze in hun eigenwaan van grootmacht hun bekwaamheid de tegenstander te doen plooien overschat. Zij wisten dat Milosevic een pragmaticus is, die zijn project van een Groot-Servië had laten vallen samen met de Serviërs in Kroatië (die in de nasleep van Dayton in de zomer van 1995 uit Kroatië werden verjaagd) en in Bosnië (door Belgrado al voor Dayton geboycot). Zij wisten ook dat de Servische Academie van Wetenschappen een negatieve balans gemaakt had wat betreft Kosovo, hetgeen twee mogelijkheden opende: een deling van de macht in Kosovo, of een territoriale opdeling van de Provincie.

Maar welke macht (zeker als ze zo trots is als Belgrado) is bereid toe te geven onder de dreiging van bommen? Vooral als ze ervan overtuigd is dat de NAVO een bezetting van Kosovo door het UCK zal steunen... Die overtuiging heeft Belgrado opgedaan na de eerste ronde in Rambouillet. De uitnodiging van het UCK in Washington en de herhaalde bedreigingen door Madeleine Albright hebben Belgrado terecht overtuigd dat er een alliantie in de maak was tussen de Verenigde Staten en het UCK. De Servische machthebbers zijn al voor de start van de tweede ronde begonnen hun troepen te ontplooien.

Hoe heeft de oppositie tegen Milosevic op deze ontwikkelingen gereageerd?

We kunnen als uitgangspunt de verkiezingsoverwinning nemen van de coalitie Zajedno (“Samen”) en de maandenlange massamobilisaties van vooral de jeugd in de winter van 1996-1997 om deze overwinning te doen respecteren. Zajedno omvatte een kleine organisatie, de Burgeralliantie van Vesna Pasic, die niet nationalistisch is (zij komt voort uit de hervormingsgezinde partij van Ante Markovic). Daarnaast bevat zij twee gematigde nationalistische partijen, de Democratische Partij van Djindjic, en de Servische Vernieuwingsbeweging van Vuk Draskovic. Later is deze coalitie uit elkaar gevallen: zij had geen stevig gemeenschappelijk programma en de honger naar macht en privileges in Belgrado en enkele andere steden heeft zeer nefaste gevolgen gehad. De coalitie werd slechts samengehouden door het verzet tegen Milosevic. Enkele kleinere sociaaldemocratische groepen hebben afstand genomen van de coalitie, maar zijn marginaal gebleven: het is moeilijk ruimte te vinden aan de linkerzijde wanneer de partij van Milosevic zichzelf “socialistisch” noemt, en de partij van zijn echtgenote zichzelf uitroept tot Joegoslavisch Verenigd Links (de JUL).

Rambouillet

De onderhandelaars, onder Frans-Brits voorzitterschap, legden in Rambouillet met een 10-puntenplan de onderhandelingsmarge vast. De Serviërs probeerden aanvankelijk de “terroristen” van het UCK buiten de onderhandelingen te houden. Maar het UCK kreeg uiteindelijk een plaats in de delegatie van de Albaneessprekende Kosovaren (5 leden van het UCK, 5 van de LDK van Ibrahim Rugova, en 6 onafhankelijken).

De Serviërs hebben het tienpuntenplan eenzijdig getekend nog voor de onderhandelingen gestart waren. Maar zij weigerden het militair luik, dat een aanwezigheid inhield van grondtroepen van de NAVO.

De Kosovaren weigerden in een eerste fase te tekenen, wat vervelend was voor de internationale onderhandelaars en de Verenigde Staten: zij konden moeilijk in het publiek hun eigen vrienden straffen. Servië bombarderen, tot daar aan toe. Maar hoe het UCK onder controle krijgen? De Kosovaarse leider Adem Demaci weigerde naar Rambouillet te komen, omdat hij een valstrik vreesde die hem zou dwingen iedere aanspraak op onafhankelijkheid op te geven: het plan sloot zelfs de mogelijkheid uit van een volksraadpleging na een overgangsperiode, om een balans te maken van de voorgestelde “substantiële autonomie”, die minder was dan wat Kosovo onder Tito had gekend. En bovendien moest het UCK de wapens neerleggen.

Wat te doen? De strategie van Madeleine Albright zocht ten allen prijze een diplomatieke overwinning voor de NAVO-viering van de 50ste verjaardag van de organisatie. Blijkbaar is zij ervan overtuigd geraakt dat Milosevic wel zou toegeven indien hij het opgeven van Kosovo kon rechtvaardigen door de grote druk van de NAVO en de dreiging van bombardementen. Dus moest er kunnen gedreigd worden met het bombarderen van Belgrado. En dus was de handtekening nodig van de Albanezen, maar niet die van de Serviërs. Na de eerste ronde in Rambouillet was er sprake van een compromis, maar de Verenigde Staten hielden vast aan de aanwezigheid van de NAVO en verstevigden dus hun steun aan het UCK.

Adem Demaci werd opzij gezet. Demaci nam ontslag uit zijn functies. Jonge leiders van het UCK werden uitgenodigd naar de Verenigde Staten, bevorderd tot toekomstige staatshoofden en gesprekspartners van de belangrijkste wereldmacht. Zij hebben getekend. Maar op welke voorwaarden? Op voorwaarde dat de akkoorden een aanwezigheid inhielden van grondtroepen van de NAVO en een volksraadpleging binnen de drie jaar. Iedereen wist dat de Servische machthebbers dat nooit zouden aanvaarden. Men ging ervan uit dat enkele dagen bombardementen Milosevic tot betere gedachten zouden brengen...

Deze laatste steunt in feite Milosevic en staat hem toe twee snaren tegelijk te betokkelen: enerzijds de Servische nationale gevoeligheid, wanneer het hem uitkomt, anderzijds de Joegoslavische antinationalistische traditie die in de JUL deels terug te vinden is. De JUL heeft invloed omdat zij vette postjes en voordelen kan uitdelen, maar heeft ook een basis bij de boeren en bij verarmde lagen van de arbeidersklasse. Tenslotte is er uiterst rechts: de radicale partij van Vojislav Seselj, die daadwerkelijk de hand heeft in de etnische zuiveringen en in de bloedige pogingen een Groot-Servië uit de grond te stampen. Zij steunt Karadzic in Bosnië. Milosevic heeft tweemaal met deze uiterst rechterzijde een alliantie gesloten: in het begin van de jaren ’90 (tot 1993) en later toen de verkiezingen geen duidelijke meerderheid gaven. De Servische socialistische partij heerst dus “in het centrum”, met de steun van de radicale partij van Seselj en van de JUL. Op het niveau van de federatie heeft Milosevic op een bepaald ogenblik ook de steun gekregen van zijn oude tegenstander Vuk Draskovic.

Als we verder kijken dan het politieke toneel, dan zien we dat de werkelijke machtsbasis van Milosevic zich bevindt bij de politie, de speciale korpsen en de paramilitaire organisaties. Het leger is minder “zeker” en meer verscheiden. Toch heeft dit leger uiterst-rechts wapens en uniformen gegeven om de milities te vormen die het vuile werk hebben opgeknapt in Kroatië, Bosnië en Kosovo, met het officieel leger op de achtergrond. De politie en de milities executeren ter plekke. Het leger blijft op afstand. Om het Servisch regime te begrijpen moet men rekening houden met de combinatie van deze legale voorkant terwijl het vuile werk elders wordt opgeknapt. Maar dat gaat ook op voor Kroatië dat de uiterst-rechtse milities van de HVO heeft opgenomen in het officiële leger.

Tegenover gans dit spel staan er een reeks kleine partijtjes, buiten Belgrado, in de Vojvodina (het meest multiculturele deel van Joegoslavië): de Sociaaldemocratische Liga van de Vojvodina, de Coalitie Sumadjia (de stichter ervan was de overleden Yvan Djuric, kandidaat voor de Reformistische Partij tegen Milosevic tijdens de eerste vrije verkiezingen voor het Servisch presidentschap in 1990), de Unie van Sociaal-Democraten van de Vojvodina, de Hongaarse Unie van de Vojvodina, de Coalitie Sandzak. Al deze partijen hebben onlangs samen met de Unie van Sociaal-Democraten (als enige partij van Belgrado) een “coalitie van democratische partijen” gevormd (de SDP). Het platform van deze coalitie gaat uit van een sterke decentralisatie en regionalistische dynamiek, is tegen de oorlog, antinationalistisch, open naar andere landen en... “voor een rechtvaardige en snelle privatisering”.

Onderlijnen we tenslotte de snelle politieke evolutie in Montenegro tot aan de NAVO-bombardementen: de huidige president Milo Djukanovic is een ex-communist die afstand heeft genomen van zijn vroegere tegenstander, voormalig president Bulatovic, de kandidaat van Milosevic. Het doet erg denken aan Kroatië en Slovenië: Montenegro wil de deviezen houden van het toerisme (aan de kust) en de privatiseringen versnellen en tegelijk meer politieke vrijheid invoeren. Djukanovic wordt stevig gesteund door de Verenigde Staten. Het oude tweekamersysteem van Tito beschermt hem: Milosevic heeft dit systeem moeten respecteren om Montenegro in de Federatie te houden, maar dreigt nu met hercentralisatie.

Tenslotte zijn er talrijke verenigingen: Vrouwen in het Zwart, SOS Geslagen Vrouwen, de antioorlogsbeweging, onafhankelijke vakbonden en verenigingen van linkse intellectuelen ter ondersteuning van deze vakbonden. Het gaat om kleine groepen. Bedenk hoe moeilijk radicaal linkse alternatieven het hebben in een relatief democratisch klimaat in West-Europa. Het is zeker niet gemakkelijker in Joegoslavië. Banden en steun over de grenzen heen zijn dus zeer belangrijk...

Kan men spreken van een nationale bevrijdingsstrijd in Kosovo?

Er is natuurlijk een echte nationale bevrijdingsstrijd van de Albanezen, in die zin dat zij onder het Servisch juk zaten en daar vanaf wilden. Nochtans is Kosovo geen Servische kolonie, maar de plaats waar Servië geboren is. Hoe groter echter de repressie van Belgrado, hoe meer de breuk onvermijdelijk werd. Toch is Kosovo niet het eigendom van de Albanezen, en een democratische oplossing zou bestaan hebben uit een binationale Staat, democratisch beheerd door de inwoners, met banden op vrije basis zowel met Albanië als met Servië... Het is niet aan ons, na alles wat er is gebeurd, te gaan zeggen wat de minst slechte oplossing is. Wij verdedigen het recht van de volkeren zelf te kiezen.

Rekening houdend met al die elementen, hoe zou een politieke oplossing er kunnen uitzien?

We kunnen vandaag natuurlijk geen samenhangende progressistische “oplossing” voorstellen. Onder het vallen van de bommen werd het elke dag moeilijker om tot een politieke oplossing te komen.

Er zijn punten waar we op moeten werken, moeilijkheden die we moeten erkennen, met een ongemakkelijk gevoel tegenover de crisis in Joegoslavië. Tegelijk moeten we de onmiddellijke taken van solidariteit opnemen. Zelfs al hebben we geen kant en klare oplossingen.

Problemen waarop we moeten werken houden bv. verband met een ander Europa, een andere economische logica, een individuele en collectieve democratie die alle volkeren in Europa de ruimte geeft zelf over hun lot te beslissen. Aan de volkeren in Oost-Europa moeten we iets anders te bieden hebben dan de muur van het geld, de realpolitiek die steunt op het evenwicht tussen nationalistische krachten aan de macht en op de NAVO om het deksel op de ketel te houden, terwijl de prikkeldraad van Schengen de slachtoffers van deze politiek buiten houdt. Maar het is al moeilijk om dat “iets anders” gestalte te geven in de schoot van de Europese Unie, in de zogenaamde democratische landen. Laten we dus de moeilijkheden niet onderschatten om progressistische alternatieven een kans te geven in het kader van de Balkan. We betalen de prijs voor de mislukking van het titisme en voor de opkomst van de verschillende nationalismen die elkaar ondersteunen omdat ze elkaar rechtvaardigen. Natuurlijk zijn niet alle nationalismen zondermeer gelijk, er is een verschil tussen onderdrukkers en onderdrukten. Maar in het ingewikkeld kluwen van de Balkan is zowat iedereen ergens onderdrukt en elders onderdrukker. Als je steeds door de ogen van de onderdrukte wil kijken, dan ben je een Albanees uit Kosovo in Servië, Serviër in Kroatië, Bosnisch moslim in Bosnië, “eskimo” zich beroepend op een gemengde cultuur overal. Alleen als je die houding aanneemt kan je werkelijk gelijke rechten en waarden verdedigen, dus ook onze eigen identiteit. Op het niveau van de Balkan hebben zich, op zeer bescheiden schaal, banden ontwikkeld op de achtergrond van de oorlog, tussen burgerbewegingen, antinationalisten, vrouwen, vakbonden,... Dat moet verder worden gezet als we echt geloven dat er geen politieke oplossing mogelijk is over de hoofden van de samenleving heen, van buiten opgelegd.

Wat de onmiddellijke taken betreft is er natuurlijk het recht van de Kosovaren zichzelf te verdedigen, en de materiële en politieke solidariteit met de vluchtelingen en de deserteurs.

_______________
[1] Dit interview verscheen eerder in het lentenummer 1999 van Critique Communiste (Frankrijk). We hebben het lichtjes herwerkt door enkele achterhaalde passages te schrappen.
[2] Catherine Samary is medewerkster van Le Monde Diplomatique (Frankrijk).
[3] Met als gevolg dat hij zich de vijandschap van de internationale joodse gemeenschap op de hals haalt tot hij onlangs in een heruitgave van zijn boek in het Engels alle revisionistische passages schrapt. Maar de fascistische “slachtoffers” van de partizanen worden gerehabiliteerd en de volkerenmoord op de Serviërs en de zigeuners wordt op zijn minst goedgepraat.