Henriette Roland Holst - van der Schalk
De revolutionaire massa-actie
Hoofdstuk 8
Ons historisch onderzoek heeft ons geleerd hoe de gehele moderne geschiedenis door, de massa’s in bepaalde omstandigheden in actie komen. In deze acties smelten talloze individuen, voor de overgrote meerderheid behorend tot de onderdrukte en uitgebuite klassen, die vóórdien in lijdzame gehoorzaamheid en doffe sleur ieder voor zich vegeteerden, plotseling samen tot een nieuw sociaal wezen, wiens kracht van begeren, willen en handelen die van de enkelingen welke het vormen vele malen overtreft.
Wat maakt dit optreden van massa’s — hier louter van de actieve, subjectieve zijde beschouwd, mogelijk? Op welke bijzondere menselijke vermogens berust het? Door welke psychische wetten wordt het beheerst? Deze vragen zijn het, die wij thans zullen pogen te beantwoorden.
Natuurlijk berust de revolutionaire massa-actie niet uitsluitend op algemeen menselijke aandriften en vermogens zoals de overbrenging van gemoedsbewegingen en de nabootsing, aandriften en vermogens, waarvan elk gemeenschappelijk handelen afhankelijk is. Wie uit deze instincten de revolutionaire activiteit van massa’s tracht te verklaren, laat juist datgene onverklaard wat deze activiteit van elk ander gemeenschappelijk optreden onderscheidt.
Om de menselijke vermogens of krachten te ontdekken, die aan de revolutionaire massa-actie ten grondslag liggen, doet men het best deze in haar hoogste gradatie, haar krachtigste en meest onweerstaanbare uitingen te beschouwen. De hoogste gradaties van de revolutionaire massa-acties zijn natuurlijk de grote omwentelingen. In hen worden de vermogens, waardoor talrijke enkelingen als een revolutionaire eenheid optreden, tot hun hoogste spanning opgevoerd.
De revolutionaire massa-actie berust in de eerste plaats op het feit dat, wanneer talrijke individuen zich tot een psychische eenheid verenigen, de krachten van gevoel en wil in deze eenheid niet eenvoudig gelijk zijn aan de som van de krachten van de enkelingen, maar ver daar boven uitgaan.
De intensiteit van een emotie groeit in verhouding tot het aantal mensen waarover zij zich verspreidt; de massa overtreft het individu niet slechts absoluut, maar ook naar verhouding vele malen in energie van overtuiging en intensiteit van hartstocht.
Terwijl het emotionele en begerende vermogen in de collectieve ziel versterkt wordt, ondergaan daarentegen de zuiver verstandelijke vermogens van kritiek en redenering in haar een verzwakking.
Een massa waarin deze vermogens al hun kracht behielden, zou verlamd worden door twijfel. Het revolutionaire elan kan de individuen pas geheel meeslepen wanneer de logische beoordeling van de mogelijke gevolgen van hun daden voor hen zelf naar de achtergrond van hun bewustzijn wijkt. Nimmer kan de massa langs de weg van de zuiver verstandelijke redenering tot heroïsche daden bezield worden. Want hiertoe moeten voorzichtigheid, eigenbelang en mensenvrees in haar tot zwijgen gebracht, diep ingeprente neigingen van gehoorzaamheid en slaafsheid overwonnen worden.
De oeroude suggestie van de goddelijke onaantastbaarheid van de machthebbers, die de massa’s betovert gelijk de slang het de vogel doet, moet, al is het slechts tijdelijk, door een andere suggestie worden verbroken. De bliksemflits van de historische intuïtie moet voor de massa’s het feit verlichten, dat onder de wereld van de maatschappelijke conventies en suggesties, waarop de macht van de heersende klasse berust, een andere, potentiële wereld begraven ligt, die zij zelf plotseling in het licht van de werkelijkheid kunnen optillen. Hun optreden moet de sociale suggesties vaneenrijten, waardoor heersende klassen hun gezag handhaven, ook nog nadat de economisch-sociale pijlers daarvan zijn verteerd. Pas de daad van collectief verzet geeft, na een lange tijd van voorbereiding in gedachten en zeden, na vele voorpost gevechten, veel ‘ontijdig verzet’, de laatste stoot tot de omverwerping van vermolmde instellingen, dat is tot sociale en politieke vooruitgang. Daarom is de revolutionaire massa-actie een geïnspireerde daad, een daad van “soevereine en spontane schepping” (B. Kritsewski in de Mouvement Socialiste van 1905). Niet enkel een werking van elementaire menselijke hartstochten en aandriften is zij, gelijk de burgerlijke sociaalpsychologen dat plegen voor te stellen, maar ook een uiting van waarachtige psychische activiteit der, uit hun verstijving ontwakende, het gewone sleurhandelen van zich afwerpende, massa’s.
Het geloof aan de vruchtbare kracht van de revolutionaire massa-actie moest wel verschrompelen in een tijdperk dat de mechanisch-methodische gedragslijn verheerlijkte als de enige die de arbeidersklasse tot haar doel kon voeren, zelfbeheersing aanprees als de grootste collectieve deugd en alle spontane handelingen van de massa’s, onder de invloed van hartstochtelijke gemoedsbewegingen volvoerd, verwierp.
Zolang niet de geestelijke eenheid, maar de uiterlijke band, de politieke en economische organisatie van de arbeidende klasse als het hoogste gold, moest de massa-actie op de tweede plaats blijven. Want in haar overwegend spontaan karakter ligt noodzakelijk een zekere tegenstelling tot de methoden van de organisatie.
De revolutionaire massa-actie voert de spontane menselijke activiteit die haar eerste voorwaarde is, hoog boven haar normale peil uit en brengt de scheppende kracht tot een spanning, in ‘normale’ tijden onbereikbaar.
Een verwante exaltatie van de activiteit is het, die bij individueel of collectief lijfsgevaar mensen in staat stelt tot lichamelijk-geestelijke prestaties, welke hun in rustiger omstandigheden zelf een raadsel schijnen. Zij begeleidt zowel de ontwakende liefde als de dwepende vriendschap van de jeugd; haar kracht maakt de schuchtere stoutmoedig, de zwijgzame welsprekend, de apathische vurig. Zij giet over het alledaagse gebeuren een tovergloed en geeft aan de gewone omgeving verrukkelijke bekoring. De dichter en de kunstenaar die haar ontberen, bezitten enkel verstandelijk combinatievermogen en zielloze kunstvaardigheid: hun werk wordt maakwerk, zo zij uitsluitend daarop moeten steunen. De uitvinder, de staatsman en de veldheer behoeven haar in de grote momenten van hun werkzaamheid. Zij kan zich ontladen op vele wijzen, in schoonheid en abstractie, in gedachte en in daad. Maar zonder haar slepen alle hogere levensmanifestaties, individuele zowel als collectieve, zich voort in een eentonige sleurgang. Waar zij niet aanwezig is bij godsdienstige of politieke bijeenkomsten worden deze vormelijk dof en zielloos onbeduidend, maar zodra manifesteert zij zich niet, of de geesten schieten vleugels aan en wieken omhoog tot de sferen waar moed en daadkracht, liefde en bezieling ontluiken.
Pas wanneer de spontane activiteit van de massa’s een zekere exaltatie bereikt, kan zij in grote gezamenlijke acties tot hoogtepunten van de klassenstrijd stijgen.
Deze exaltatie stelt de massa in staat, om zonder dwang van buiten, honger, dorst, koude, brandende hitte te verdragen, lichamelijke zwakheid en pijn te overwinnen en alle gevaren te trotseren. Wat uiterlijke krachten: africhting, dwang en vrees voor straf in een militaire organisatie teweegbrengen, bereikt de geëxalteerde massa door innerlijke, als de spanning van haar wil, de vlucht van haar verbeelding en de sterke golfslag van haar medegevoel. De exaltatie van de psychische krachten geeft haar een voordeel op haar tegenstander, dat zelfs aanmerkelijke militaire overmacht aan zijn kant niet vermag op te heffen.
“Het ziet er slecht uit voor het Franse volk,” schreef Heine in 1840 over de vooruitzichten van de revolutie, “zo de meerderheid van de bajonetten beslist. Maar niet het ijzer, de hand is het die doodt, en deze gehoorzaamt aan de ziel, het komt er op aan hoeveel ziel iedere weegschaal zal dragen.”
De massa zegeviert wanneer zij over de grootste hoeveelheid geëxalteerde zielskracht beschikt. Het ogenblik waarop zij dit zal doen valt nimmer vooruit te bepalen, evenmin als de feiten die er toe zullen leiden. De verhoogde spanning van de psychische krachten kan niet willekeurig worden veroorzaakt, wat in de praktijk betekent, dat revolutionaire acties niet vooruit kunnen worden vastgesteld. Massale betogingen kan men, zo de oefening en discipline van de massa’s een hoge graad hebben bereikt, organiseren wanneer men wil. Maar de psychische gesteldheid die de massa’s onversaagd op het vuur en het staal van de heersenden doet instormen, komt in de diepten van het collectieve onderbewustzijn tot stand. Somtijds, zagen wij, weigert de massa aanvankelijk in beweging te komen; langzaam dringt de stem van haar dieper bewustzijn tot haar door, de stem die tot haar zegt: “verhef u, sta op”. Somtijds vliegt zij plotseling overeind: het onweer barst los, waarvan de ‘leiders’ de nadering niet eens bespeurden, zoals bv. het geval was te Parijs in februari 1848.
Het is opmerkelijk dat zelfs de leiders van revolutionaire groepen, die van de massa het naaste staan, het ogenblik van de uitbarsting vaak niet voorzien. Aan de vooravond van de grootste politieke gebeurtenissen waren de leiders in de regel overtuigd “dat er niets zou gebeuren”. Andere malen trachtten zij de massa tevergeefs in beweging te brengen: ofschoon volgens hen alle voorwaarden voor een uitbarsting aanwezig waren, bleef deze uit.
Het feit dat het ogenblik waarop de psychische krachten van de massa omhoog zullen borrelen en in gezamenlijke revolutionaire daden uitstromen, niet vooruit te bepalen valt, maakt dat men in alle berekeningen over de ontwikkeling van de proletarische klassenstrijd moet rekenen met een grote onbekende. De spontane activiteit van de massa gaat verre uit boven de bewuste methodische activiteit van de organisatie; in sommige gevallen gaat zij zelfs recht tegen deze laatste in. De massa, eenmaal in beweging geraakt, luistert vaak niet naar de aanmaningen van de officiële leiders, als deze haar van actie zoeken te weerhouden. De latere ontwikkelingsfasen van de Franse Revolutie bieden hiervan verscheidene voorbeelden. En de roemloze ineenstorting van het chartisme is niet in de laatste plaats een gevolg van het feit dat toen de leiders in april 1848 elk verzet tegen de regering ontrieden, in de massa’s de exaltatie ontbrak die hen tegen dit advies in de verboden betoging had doen doorzetten.
Dat bij de massa-actie vaak conflicten tussen leiders en massa, zowel als tussen organisatie en massa voorkomen, is zeer natuurlijk, want wanneer men de kansen van revolutionaire bewegingen koel verstandelijk weegt en daarbij het element van de geëxalteerde psychische kracht buiten spel laat — immers juist het element dat de doorslag geeft — dan moeten die kansen vaak zo ongunstig schijnen dat de leiders niet anders kunnen en mogen doen dan trachten de massa’s terug te houden. Het overwicht aan organisatorische en machinale geweldmiddelen is altijd aan de zijde van de heersers en het schijnt niet mogelijk dit overwicht te breken, zolang niet de massa door haar optreden deze schijn vernietigt. Pas haar daad bewijst hoe voos de machtsmiddelen van de heersers inderdaad waren, pas de toetsing van de menselijke werktuigen, dat is van de soldaten op wie die macht berust, maakt dat deze in plotselinge bezinning hun kluisters verbreken en de zijde van de hunnen kiezen.
Het menselijke vermogen van vrije spontane activiteit en haar exaltatie hoog boven het normale peil zijn dus de subjectieve, psychische voorwaarden van iedere revolutionaire massa-actie. Maar de manifestaties van deze vermogens in collectieve revolutionaire daden zijn, zoals elke maatschappelijke werkzaamheid, aan bepaalde sociale en sociaalpsychologische voorwaarden gebonden. Enkel een klasse die het uur van haar sociale bevrijding voelt aanbreken, kan de maatschappelijke stormen van een revolutionaire beweging ontketenen. Daartoe moeten de klassentegenstellingen zeer fel en de onderdrukten scherp en pijnlijk bewust zijn geworden.
Deze bewustwording wordt in hoge mate bevorderd door de sprongsgewijze vooruitgang van de productieve krachten maar niet minder door de ontbinding van de gevestigde orde. Niet zozeer van de absolute graad van de ellende en van de onderdrukking hangt het uitbreken van revolutionaire massa-acties af, als wel van de scherpte waarmee het contrast tussen hun eigen lot en dat van hun meesters zich aan de massa’s opdringt en van de verontwaardiging die dit contrast in hen wekt. Weelde en overdaad bij de bezitters plegen in hoge mate deze verontwaardiging te voorschijn te roepen, vooral wanneer daar tegenover buitengewone ontberingen van de onderdrukte klassen staan. De woekerwinsten, die de grote kapitaalbezitters geregeld maken in tijden van politieke spanning, oorlog of crisis, het tergende contrast van hun verspilling en praalzucht met de honger en de ellende van de onderdrukten, zijn de voor de hand liggende sociale oorzaken van de collectieve uitspattingen wanneer de woedende massa de breidel van de slaafsheid heeft stukgescheurd.
Burgerlijke sociaalpsychologen als Sighele en Le Bon zien echter in deze uitspattingen enkel bewijzen van hun stelling, dat de massa altijd tot boosaardigheid en wreedheid neigt.
Het morele verval van heersende klassen, die hun maatschappelijke functie door de ontwikkeling van de productieve krachten hebben verloren en tot parasieten geworden zijn, wekt naast de verontwaardiging ook de verachting van de massa op. Deze verachting doet de laatste glans verbleken van de nimbus die de heersers ter bestendiging van hun heerschappij behoeven. Naarmate deze stralenkrans verdwijnt, verheft de revolutionaire massa-energie zich te stouter. Daarom zijn alle feiten, die het morele bederf van een heersende klasse in een scherp licht stellen: schandaalprocessen, financiële en zedelijke schandalen, grove bewijzen van onbekwaamheid en landsverraad, evenzoveel krachten die deze energie opwekken. Ook militaire nederlagen hebben reeds meermalen tot het uitbreken van revolutionaire bewegingen geleid. En zelfs zo het de oude machthebbers gelukt om de teugels weer in handen te krijgen, het uitgeleefde stelsel herstelt zich niet meer van de schok, het heeft zijn prestige verloren en ondergronds werken de krachten voort, die op een avond of een morgen in een nieuwe revolutie zullen uitbarsten.
Maar noch de verscherping van de klassentegenstellingen en het sterkere besef daarvan, noch verontwaardiging over de zelfzucht van de heersende klasse en verachting voor haar onzedelijkheid, doen de revolutionaire massa-energie hoog genoeg opvlammen, zo niet nog een laatste sociaalpsychologische voorwaarde is vervuld: een nieuw levensideaal moet de massa aanvuren. In grote trekken moet zij een nieuwe levensorde zien dagen, die zij strijdend verwezenlijken wil en overtuigd is te kunnen verwezenlijken. Het vooruitzicht op vernieuwing des levens is de grote bezielende kracht die de massa’s in beweging brengt; het sociale d.w.z. het algemeen-menselijke ideaal, voorgesteld in theologische, in juridische of in economische vormen, als koninkrijk Gods, als burgerlijk rijk van vrijheid en gelijkheid, als socialistische gemeenschap, het is de sterkste prikkel die de massa haar traagheid, haar sleur, haar wankelmoedigheid, haar vrees en aangeboren conservatisme doet overwinnen en vooruit drijft langs de stenige, van afgronden omdreigde paden van de revolutionaire actie.
De burgerlijke onderzoekers van de massapsychologie plegen de nadruk te leggen op het feit dat menigten altijd handelen gedreven door elementaire gevoelens. Bewijsvoering en redenering hebben geen vat op de massa, een idee moet, om haar in beweging te brengen, tot het uiterste vereenvoudigd, tot een scherp, klaar beeld in de geest geworden zijn. Heeft echter een denkbeeld de massa eenmaal aangegrepen, dan wordt het een sterk gespannen drijfveer in haar, het krijgt de kracht van een religieuze overtuiging. In hogere mate nog dan voor de enkeling geldt voor de massa dat enkel ideeën, die gemoed en verbeelding treffen, tot handelen vermogen te bewegen. Zuiver verstandelijke begrippen dringen niet door tot de sfeer van het onderbewuste, de sfeer waarin massabewegingen ademen en leven. Grote, klare, tot beeld geworden sociale ideeën en idealen, opkomend natuurlijk in samenhang met de economisch-sociale ontwikkeling en met de klassenstrijd, zijn de alvermogende krachten geweest, die alle grote revolutionaire acties bezielden. Honger, woede en wraakzucht kunnen kortstondige uitbarstingen veroorzaken, oproeren en plunderingen, maar werkelijk revolutionaire bewegingen, krachtig en volhardend genoeg om oude levensvormen te verbrijzelen en nieuwe te scheppen, zijn slechts mogelijk omhooggestuwd door de vloed van een onweerstaanbaar sociaal idealisme.
Massa’s in actie zijn niet vatbaar voor rede en redenering, hartstochtelijke gevoelens drijven hen tot de daad. Maar dit betekent niet, dat deze gevoelens geen redelijke grondslagen hebben. Een nieuw sociaal ideaal, een nieuwe levensconceptie wordt pas door een lang proces van bewuste en beredeneerde mededeling, discussie en assimilatie tot een motorische kracht in het onderbewuste. De nieuwe waarheden van de helden van het intellect, de bevindingen van de wetenschappelijke genieën moeten langs ontelbare kanalen geleid worden naar de velden van het verstand en daar diep in de voren doorsijpelen, eer zij hun leven hernieuwende kracht kunnen openbaren.
Van de menigten die in 1789 de Bastille en in 1793 de Tuilerieën bestormden had waarschijnlijk slechts een zeer klein deel Montesquieu en Rousseau, Voltaire en de Encyclopedisten gelezen, en toch zaten alle revolutionaire acties van 1789-1793 onafscheidelijk vast aan de gedachtearbeid van de grote geestelijke brekers en bouwers van de 18de eeuw. Ditzelfde geldt voor de gedachte-inhoud van het marxisme, dat de doeleinden van de Russische revolutie bepaalt en haar strijders bezielt.
Wanneer de opvoeding, naar de definitie die een Frans sociaalpsycholoog van haar geeft, de kunst is om “het bewuste in het onderbewuste te doen overgaan”, dan is een politiek opvoedingsproces de oorzaak van elke revolutionaire massa-actie, een langdurig proces, waarbij nieuwe maatschappelijke aspiraties en concepties van het bewuste in het onderbewuste denken zijn overgegaan en de gevoelens en begeerten beïnvloed hebben. Maar het gevolg wordt op zijn beurt weer oorzaak, de revolutionaire massa-actie zelf weer een stuk klasseopvoeding waardoor de massa’s zich zelf opvoeden tot grotere politieke rijpheid.
De moderne pedagogie beschouwt niet langer passief opnemen van kennis en volmaakt leren herhalen of nabootsen als toereikende middelen tot opvoeding van verstand en wil. Steeds meer wint het inzicht veld dat het van buiten leren van een nog zo groot aantal feiten en regels nog geenszins leidt tot geestelijke verruiming en bevordering van zelfstandig denken. Hoofdzaak wordt het opwekken en leiden van de eigen spontane activiteit van het kind, en met dit als het doel van de opvoeding te proclameren, volgt de pedagogie slechts de richting van de gehele moderne psychologie, die het menselijke bewustzijn in steeds hogere mate begrijpt niet als een passief aanschouwen, maar als een in zijn diepste wezen met het willen en begeren samenhangend vermogen.
Nu is het voor de overgrote meerderheid van de arbeiders in niet-revolutionaire tijden onmogelijk om zich zelf door praktische deelneming aan het maatschappelijke leven alzijdig op te voeden. Hun activiteit is tot hun vak beperkt en hoe verder de arbeidsverdeling in de machinaalbedreven industrieën wordt doorgetrokken, hoe nauwer de grenzen van hun ervaring worden, hoe kleiner het terrein wordt waarop zij tot enig initiatief en zelfstandig oordelen in staat zijn. De uitspraak van de Franse psycholoog Le Bon, dat “de massa van de arbeiders geen enkele heldere en juiste gedachte bezit, behalve over de dingen die hun vak raken” mag overdreven zijn, ieder die in de arbeidersbeweging bv. als leider van cursussen heeft ervaren op welke uiterst gebrekkige manier verreweg de meeste arbeiders de inhoud van een rede weergeven, zodra deze ook maar enigszins van algemene of abstracte aard is, zal moeten erkennen dat zij enige waarheid bevat.
De organisatorische arbeid, het grootste gewrocht van de arbeidersklasse in de laatste halve eeuw, heeft ongetwijfeld een deel van haar uit die beperktheid opgeheven, haar ervaring verrijkt en haar geest van initiatief bevorderd. Door hun werkzaamheid in de beweging kregen de voormannen ook heldere en juiste gedachten over tal van met de organisatie samenhangende dingen en niet over hun vak rakende alleen. Maar voor het grootste deel van de arbeiders bleef de oude toestand bestendigd. Immers het was juist een kenmerk van de activiteit van de sociaaldemocratie en van de vakorganisatie in het vorige tijdperk, dat de massa van haar leden uit passieve aanhangers: lezers, contributiebetalers en rode kiezers, bestond. Slechts zelden traden de massa’s zelf handelend op. Hierin ligt een oorzaak van het feit dat ondanks de geweldige socialistische propaganda in woord en geschrift, tientallen jaren lang onder miljoenen arbeiders gevoerd, de psyche van het proletariaat nog zo sterk onder de invloed van burgerlijke denkvormen bleef als de wereldoorlog uitwees. Al deze miljoenen namen de ideeën van de klassenstrijd en van de proletarische solidariteit weliswaar op, maar daarom voerden zij de strijd voor het socialisme nog niet, noch pasten zij de internationale solidariteit toe. Pas de periode van de revolutionaire massa-actie zal hierin verandering brengen. Pas wanneer de gehele massa actief optreedt tegen het kapitalistische stelsel en door die strijd tot internationale eenheid wordt samengesmeed, zullen in haar de ideeën van het revolutionaire marxisme tot haar eigen vlees en bloed worden.
De veel grotere vruchtbaarheid van daadwerkelijke toepassing, vergeleken met passieve aanschouwing, uitsluitend verstandelijk begrijpen, verklaart het snellere rijpen van het politieke bewustzijn van opkomende klassen in revolutionaire tijdperken, gelijk wij dit in ons historisch overzicht herhaaldelijk hebben geconstateerd. Dit verschil verklaart ook het achterblijven van de werkelijke bij de schijnbare politieke rijpheid van het proletariaat, een feit, in augustus 1914 op zo ontstellende wijze gebleken. Zomin als een kind de krachten van de natuur zelfstandig kan toepassen omdat het enig onderricht in de natuurwetenschap heeft ontvangen, zomin kan de arbeidersklasse reeds werkelijk internationalistische daden verrichten, alleen omdat haar de redenen zijn uiteengezet, waarom zij internationalistisch behoort te wezen. Waarlijk internationaal kan zij slechts worden door internationaal tegen het kapitaal te strijden.
Daarbij komt dat de propaganda in de era van de wettelijkheid vaak alles heeft verzuimd wat het socialisme tot een motorische kracht in het onderbewuste kon maken. De verwaarlozing van de grote concepties, van het sociaal-idealistische element in het socialisme, de overschatting van kleine hervormingen, van praktische, tastbare, stoffelijke resultaten, dit alles was oorzaak dat de bewegende kracht van het socialisme oneindig geringer bleef dan vriend en vijand geloofden. Echter wij herhalen: niet in de eerste plaats het gesproken en geschreven woord, maar de voortdurende oefening, de telkens herhaalde daad is de beslissende factor. Daarom is de enige waarborg voor het triomfantelijk uitbreken van de algemene klassesolidariteit in een historische crisis, haar veelvuldige toepassing ook daarvóór.
Alle nationale en internationale sociaaldemocratische congressen waarop de massale staking een punt van bespreking uitmaakte, hebben een nauw verband gelegd tussen organisatie en massa-actie. Maar dit geschiedde op eenzijdige wijze, doordat de sociaaldemocratie de organisatie, d.w.z. de in zichtbare vormen gebrachte eenheid van het proletariaat enkel beschouwde als de meest onmisbare voorwaarde tot doeltreffende massale actie en niet tevens erkende, welk een grote organisatorische kracht de revolutionaire volksbeweging zelf is. In haar overschatting van de mechanische uitwendige gebondenheid verwaarloosde de sociaaldemocratie de innerlijke gesteldheid, zij zag voorbij, hoe de bezieling, de spanning en exaltatie van de collectieve psychische krachten de hoofdfactoren van alle revolutionaire massabewegingen zijn. Door haar opvatting deed zij de historische werkelijkheid geweld aan, de geschiedenis immers kent wel vele voorbeelden van acties van ongeorganiseerde massa’s, maar nog nimmer is het aan een partij gelukt om door middel van een organisatorisch besluit, dat is door bewuste wil alléén, een revolutionaire actie te ontketenen.
De anarchisten en syndicalisten daarentegen stonden op het standpunt, dat organisatie voor massale acties niet nodig was. Ja, in zeker opzicht beschouwden zij regelmatig functionerende organisaties zelfs als een belemmering van revolutionaire bewegingen. Door middel van de organisatie, aldus bv. Lagardelle, een van de meest intelligente en theoretisch geschoolde syndicalisten, legt de “vormloze massa van de achterlijken” haar wil op aan de “organische kern”, de gloeiende haard waar de vlam uit opslaat; de meerderheid belemmert de minderheid in haar bewegingen, houdt haar terug, wanneer zij voorwaarts wil stormen en werkt zo als een rem van de historische ontwikkeling.
Zowel de sociaaldemocratische als de anarcho-syndicalistische opvattingen bevatten een beperkte gedeeltelijke waarheid, maar de fout van hun aanhangers was dat zij deze beide beperkte waarheden niet dialectisch verbonden. De geschiedenis leert ons dat de massa niet wacht met in actie te komen tot zij een uiterlijke band geslagen heeft om haar gemeenschappelijke begeerten en aspiraties. Integendeel: alle revolutionaire tijdperken worden ingeleid door bewegingen van ongeorganiseerde massa’s. In zulke tijdperken schept de collectieve daad de organisatorische vorm, zoals zij ook de behoefte schept aan de kennis die, volgens dezelfde eenzijdige opvatting, eveneens aan de actie vooraf moet gaan.
In revolutionaire tijden vallen de massa’s zelf onophoudelijk de machtposities van de heersende klasse aan. Aanvankelijk dragen deze aanvallen het karakter van spontane uitbarstingen, die door verrassing hun doel bereiken. Naarmate echter de reactie haar krachten meer organiseert, worden de aanvallers gedrongen ook hun acties zorgvuldiger voor te bereiden. Blijven zij hierin bij de contrarevolutionaire machten ten achter, dan verliest de revolutionaire beweging allengs het terrein, door haar eerste spontane aanvallen veroverd. Snelle vooruitgang in organisatorische kracht is dus voor de revolutionaire massa een levenskwestie.
In de beide vroegburgerlijke revoluties, de Noord-Nederlandse van 1568 en de Engelse van 1643, voltrekt het proces van de organisatie van de revolutionaire massa’s zich ten dele in kerkelijke, ten dele in militaire vormen. De geuzenbenden en in onvergelijkelijk veel hogere mate de democratische legers van Cromwell zijn organisatorische scheppingen van de revolutionaire massale acties van hun tijd, zowel als organen van verdere georganiseerde massa-actie tegen het absolutisme. Steunpunten van de revolutionaire acties van die dagen zijn eveneens de kerkgenootschappen van de hervormden in Vlaanderen en van de independenten in Engeland.
Eerst de grote Franse omwenteling heeft de mogelijkheid tot revolutionaire organisatie van de massa buiten de kerk en buiten het leger geschapen. Immers zonder de ‘burgerlijke vrijheden’ die zij veroverde moet iedere organisatie een conspiratief, geheim karakter dragen en kan daarom slechts een miniem onderdeel van de massa’s omvatten.
In de burgerlijke omwenteling spelen twee vormen van organisatie een hoofdrol, waarvan de ene, de barricade, absoluut spontaan en voorbijgaand, de tweede, de politieke club meer blijvend is. De eerste dient de strijd zelf in zijn felste momenten; de tweede dient vooral de geestelijke voorbereiding tot nieuwe strijd.
Noch de politieke club, noch de barricade zijn organisaties op klassengrondslag. Integendeel verbonden zij de verschillende klassen, die te samen het revolutionaire volk vormden. Op de hoogtepunten van de burgerlijke revolutie was de politieke club de plaats, waar het gedachte- en gevoelsleven van de actieve voorhoede zich concentreerde, gelijk het leven van-de-daad zich concentreerde op de barricade.
In de broeikas atmosfeer van de clubs rijpten de politieke ideeën, eisen en aspiraties uiterst snel, de politieke hartstochten ontgloeiden. Onder de mokerslagen van een niets ontziende kritiek stortten de oude afgoden neer, en koortsige handen rukten de sluiers af van de meest geheiligde instellingen. In de clubs toetsten de leden van de verschillende democratische klassen: kleinburgers, intellectuelen, handwerkers, arbeiders, elkaars denkbeelden, opvattingen en aspiraties; door onophoudelijke discussie en wederzijdse doordringing vormde zich onder de meest vooruitstrevende groepen een collectieve mening omtrent de feiten van de dag en de daardoor nodig geworden revolutionaire daden. De clubs waren van zeer groot belang voor de politieke opvoeding van de actieve voorhoede van de revolutionaire klassen en wanneer de verscherping van de tegenstelling drong tot nieuwe, beslissende worstelingen, werden zij tot de haarden in wier gloeihitte nieuwe revolutionaire massa-acties werden gesmeed.
Wat de organisatorische rol van de barricade aangaat, zo menen wij hier wederom niet beter te kunnen doen, dan, gelijk wij reeds in ons geschrift over de Algemene Werkstaking en Sociaaldemocratie deden, een deel van de schitterende passage over te nemen, waarin Parvus, toen nog revolutionair marxist, in zijn artikel over Staatsgreep en Politieke Massastaking (verschenen in de Neue Zeit Jg. XIX, deel II) de rol van de barricade als volgt omschreef:
“De taak, die aan het leger toeviel, was, het volk uit de straten te verjagen, het uiteen te drijven, teneinde daardoor de tovermacht van de samenscholingen te vernietigen, in de verwachting dat de uiteengestoven menigte, zonder onderlinge samenhang, ontmoedigd zou worden en haar ontbonden delen aan zich zelf overgelaten, zouden zwichten en weer onder het juk bukken om in het oude spoor verder te draven. Daartegen verzette zich het volk. Zo ontstonden de barricaden.
De betekenis van de barricade is in twee richtingen te zoeken. Vooreerst was zij een verzamelpunt en organisatiemiddel. Juist waar het een ongeorganiseerde massa betrof, zoals dat bij de historisch bekende gewelddadige revoluties steeds het geval was, is dat een zeer belangrijk punt. De samenscholingen kregen daardoor een doel en een band. Een bijzonder goede uitwerking bleek dat te hebben bij de door hun beroepsbezigheid van elkaar gescheiden, maar toch in het enge bestek van de straat, van de stadswijk, in zeer aanzienlijk aantal voorhanden kleine kooplieden, ambachtslieden, huisindustriëlen enz. Door de barricadenbouw werden deze lieden uit hun winkels, werkplaatsen en achterhuizen gelokt en verenigd. Voor allen was de barricade de proclamatie, de openlijke afkondiging van de omwenteling, de gehesen banier, om de revolutionaire krachten te verzamelen. Men bedenke, hoe talrijk nog in 1848 de kleinburgerlijke ambachtsstand was, hoe ongeorganiseerd de arbeidersklasse zelf was, en men zal de belangrijkheid van dit punt begrijpen.”
Evenals de massa-acties van revolutionair-burgerlijke tijdperken, beschikken die van het revolutionair proletarische tijdperk, waartoe het imperialisme reeds sedert het begin van de nieuwe eeuw, maar vooral sedert de wereldoorlog drijft, over twee grote organisatiemiddelen of verzamelpunten. Het ene is de economische en politieke arbeidersvereniging, het andere de staking. De arbeidersorganisaties zijn voor de periode van de proletarische revolutie, wat de clubs voor die van de burgerlijke revolutie waren, terwijl de massale, revolutionair-politieke stakingsbeweging de functie vervult die in de burgerlijk revolutionaire periode aan het barricadegevecht toeviel.
Zoals men ziet onderscheiden de organisatiemiddelen (die tevens strijdmiddelen zijn) van de proletarisch-revolutionaire periode zich in menig opzicht van die van de burgerlijke. De politieke club is nimmer een organisatie van de massa geweest, maar enkel die van een actieve voorhoede van verschillende klassedelen. De sociaaldemocratische partijen en vooral de vakbonden zijn daarentegen organisaties op klassengrondslag, die niet slechts de actieve voorhoede maar de brede lagen van het proletariaat omvatten. In zijn massaorganisaties heeft dit geweldige technische hulpmiddelen geschapen tot uitvoering van zijn massale acties, hulpmiddelen die aan de revolutionaire ‘derde stand’ van 1789 en van 1848 zo goed als geheel ontbraken. Het schrijdt tot deze acties, gewapend met een organisatorische kracht en ervaring als geen vroegere revolutionaire klasse ooit bezat. Ook die grote delen van het proletariaat, welke nog buiten het organisatorische verband staan, zijn geen woeste, tuchteloze horden meer. Door het productieproces in samenwerking en discipline geoefend, door de socialistische en de organisatorische idee aangegrepen, overtreffen zij de georganiseerde arbeiders vaak in spontaniteit, strijdlustigheid en onstuimigheid, terwijl zij in sommige gevallen hebben bewezen hun gelijken te zijn in taaiheid, uithoudingsvermogen en volharding. Zeldzamer is het dat zij dit ook in zelfbeheersing zijn.
Bewegingen van volkomen ongeorganiseerde massa’s — dat wil zeggen van massa’s, nog in geen enkel opzicht door organisatorische begrippen beïnvloed en elke uiterlijke samenhang ontberend — zullen in het proletarisch-revolutionaire tijdperk weinig of niet voorkomen.
De opvoeding van de massa’s tot stelselmatige samenwerking in het productieproces, hun potentiële, innerlijke eenheid door de algemene verbreiding van de socialistische idee, de kracht waarmee het socialisme zich in de periode na de wereldoorlog zal opdringen als de enige oplossing van de ontzettende maatschappelijke crisis, dit alles zal de organisatie van de brede massa’s in hoge mate vergemakkelijken en bespoedigen.
Bij een vergelijking van de barricadestrijd met de revolutionair politieke staking treft ons als een fundamenteel onderscheid tussen beide, hoe de eerste de leden van verschillende klassen, de tweede daarentegen enkel die van een bepaalde klasse verbindt. Evenals de barricadestrijd betekent de massale revolutionaire staking de plotselinge losscheuring van de duizenden draden, wier regelmatig verloop het web van het alledaagse sleurleven vormt, zij betekent dat de massa alle windsels van kleinzielige vrees, laksheid en weifelmoed afwerpt. Zij schept een revolutionaire situatie, en zo zij algemeen wordt, zijn haar gevolgen de ontwrichting van het maatschappelijke leven en de desorganisatie van de staat. Door middel van de revolutionaire staking volbrengt de ene klasse, wier specifiek strijdmiddel zij is, dit alles. En in de enkele gevallen waarin, zoals in de Russische oktoberdagen van 1905 ook de zgn. vrije beroepen aan de staking deelnamen, bleek hieruit hoe de arbeidersklasse als de enige revolutionaire macht van onze tijd alle vooruitstrevende elementen in een maatschappelijke crisis haar tactiek oplegt.
Nog in andere gewichtige opzichten onderscheiden zich barricade en staking. De eerste trok, ook in ogenblikken van diep politieke beroering en hoge spanning, slechts een kleine actieve minderheid van de opstandigen in de strijd, de tweede omvat in zulke ogenblikken als revolutionaire massastaking de overgrote meerderheid, somtijds in letterlijke zin de algemeenheid van het proletariaat. De barricade verenigde de strijders gedurende enkele uren, ten hoogste enkele dagen, daarna vielen de verbonden elementen weer in atomen uit elkaar. De politieke staking daarentegen strekt zich als revolutionaire stakingsbeweging vaak uit over vele weken en zelfs maanden.
Juist ook door haar duur onderscheidt zij zich van alle vroegere revolutionaire massabewegingen: van de optocht, de gewapende betoging, het straatgevecht. Alle waren kortstondig; werd de overwinning niet spoedig behaald, dan moest de actie worden afgebroken, om wanneer de omstandigheden gunstiger werden, te worden hervat. Enige dagen of weken van toenemende opwinding en gisting, soms ook van voorbereiding aan beide zijden, dan de vaak onbetekenende en toevallige omstandigheid die tot de botsing dreef, de uitbreiding en ontplooiing van de revolutionaire krachten: twee, drie dagen, hooguit een week, van straat- en barricadegevechten — dan was de strijd, vaak voor jaren en tientallen jaren beslist, de rust keerde weer.
De revolutionaire massa-acties van het proletariaat dragen een heel ander karakter. Natuurlijk kan een absoluut algemene staking geen weken of maanden achtereen worden voortgezet, maar zij vormt zelf in de regel pas de climax, het hoogtepunt van een revolutionaire, economische en politieke stakingsbeweging, die reeds lange tijd in een groot aantal bedrijven op en neer heeft gevloeid. In andere gevallen kan de strijd van een enkele arbeiderscategorie, die door haar ingrijpende werkingen op het maatschappelijke leven en haar massale uitbreiding een revolutionair karakter draagt, maanden achtereen onafgebroken worden volgehouden. Allerlei variaties zijn mogelijk, maar bijna altijd zal de revolutionaire proletarische massa-actie een langdurig voortgezette worsteling zijn, waarbij van de taaiheid, de volharding en het psychische uithoudingsvermogen van de strijders onvergelijkelijk meer gevergd wordt, dan het geval was in de opwindende barricadestrijd met zijn roes van kruitdamp en kogels, met zijn wild heroïsme en snel verloop.
Door aan te tonen hoe de massa-actie zowel tot organisatie leidt als dat zij zelf, vooral in de latere fasen van een revolutionair tijdperk, organisatorische steunpunten behoeft om krachtig en doeltreffend te zijn, stelt men nog slechts één zijde van de dialectische wisselwerking tussen massa-actie en organisatie in het licht. Thans willen wij ook de andere zijde, dat is het onvermijdelijk tussen organisatie en massa-actie heersende antagonisme, ontleden. Dit antagonisme — op het ogenblik treedt het in de arbeidersbeweging bijzonder sterk naar voren — is geen uitsluitend kenmerk van de revolutionair proletarische periode, maar integendeel een algemeen verschijnsel. Het wortelt in de psychische oppositie tussen elementaire hartstocht en aangekweekte zelfbeheersing, tussen overgave aan de impulsen van het onderbewuste en in tomen van deze impulsen door de bewuste wil, tussen spontane, geïnspireerde en scheppende activiteit en handelen als resultaat van verstandelijk overleg.
In de organisatie, hetzij zij geheim genootschap, politieke club, partij op klassengrondslag of vakvereniging is, heeft het bewuste, redenerende verstand in de regel de leiding. Het wil zich opdringen aan de massa, om, uitgaande van bepaalde dogma’s, steunend op vaste regels en met een vastgesteld plan voor ogen, haar actie naar zijn behoeften en doeleinden te regelen. Maar daardoor komt het onvermijdelijk, fataal, in conflict met de elementaire drang die de massa’s voortdrijft en vaak drijft tot daden, welke aan het redenerende verstand onbegrijpelijk, gevaarlijk, roekeloos, schadelijk en onzinnig toeschijnen. Soms vindt het omgekeerde plaats: dan tracht de bewuste wil, in de organisatie belichaamd, tevergeefs de massa over te halen tot daden waarvoor hij de tijd gekomen acht, maar die haar intuïtie afwijst: de mislukte opstanden van de blanquisten tussen 1831-1848 zijn hiervan tragische voorbeelden. Het is een van de grote verdiensten van Marx, de algemene politieke opvoeding en actie van de arbeidersmassa’s als de enige weg ter omverwerping van het kapitalisme te hebben gepropageerd, in tegenstelling tot de samenzweerdertactiek van de grote en kleine revolutionaire leiders van zijn tijd die de omwenteling wilden teweegbrengen naar een vooruit vastgesteld plan en op een vooruit bepaalde datum. “Tegenover de beredeneerde, rationele conspiratie stelde Marx de intuïtieve historische inspiratie.” (Kritsewski).
In de overgangsperiode tussen 1900 en het begin van de wereldoorlog zien wij het redenerende verstand en de bewuste wil in de politieke- en vakorganisatie van het proletariaat in de regel werkzaam in een richting tegengesteld aan die van de conspiratieve periode. Zoals de leiders van de geheime genootschappen in de jaren dertig en veertig de massa’s trachtten te drijven tot acties waarvoor de maatschappelijke voorwaarden ontbraken, zo verzetten de leiders zich in onze dagen tegen acties, waarvoor de sociale voorwaarden wel aanwezig zijn en die een voorhoede intuïtief reeds als de enige weg tot bestrijding, ondermijning en eindelijke omverwerping van het geconcentreerde kapitaal beseft. Het bekrompen verstand verwerpt deze acties als ondoeltreffend, hoont ze als anarchistisch, houdt ze tegen als gevaarlijk voor het proletariaat. Reeds voor de wereldoorlog kwam het voor dat vertegenwoordigers van de officiële sociaaldemocratie en van de moderne vakbeweging de heersende klassen behulpzaam waren bij het onderdrukken van spontane massabewegingen. Gedurende de oorlog is dit in bijna alle landen regel geworden. Het antagonisme tussen de klein-verstandelijke gezichtspunten van de verouderde organisatie en de intuïtieve drang die in de massa’s opkomt, heeft daarmee een uiterste graad van scherpte bereikt.
Maar terwijl vroeger de tegenstelling tussen de versteende ervaring, het tot regels, stellingen en dogma’s gestolde rationele inzicht en de uit het onderbewuste opborrelende, door historische gebeurtenissen, behoeften en noden gewekte intuïtieve drang van de massa’s doorgaans de vorm aannam van een tegenstelling tussen het georganiseerde en het ongeorganiseerde proletariaat, vertoont zij zich in onze tijd steeds meer als een tegenstelling tussen twee tegen elkaar botsende vormen van organisatie. Het kapitalistische productieproces wekt in zo hoge mate bij het proletariaat de drang naar organisatie, dat strijdende massa’s, door een gelijksoortig wilsritme bewogen, zich onmiddellijk in de een of andere vorm aaneensluiten. De ‘arbeidersraden’ in Rusland zijn voorbeelden van een dergelijke spontane organisatievorm; door hen rangschikte een proletariaat, dat door uiterlijke omstandigheden, te weten de macht van het politieke absolutisme, verhinderd werd de kunstige falanx van de vak- en van de politieke organisatie te vormen, zijn onsamenhangende massa’s met één slag in een elementair strijdverband. De enorme massa’s arbeiders wie in West- en Centraal-Europa, en niet minder in de Verenigde Staten, tot nu toe elke organisatie onmogelijk werd gemaakt, de honderdduizenden arbeidsslaven van de reuzenbedrijven van de zware industrie, het spoorwegpersoneel, de mijnwerkers, de landarbeiders, de havenwerkers, de miljoenen vrouwen, zij allen zullen in het nieuwe revolutionaire tijdperk door de algemene maatschappelijke beroering tot de strijd worden gebracht en zich in de strijd, voor de behoeften van de strijd organiseren. Zullen zij het voorbeeld volgen van de geschoolde vakarbeiders van de middenbedrijven, die in de jaren van betrekkelijke politieke windstilte welke achter ons liggen, hun hecht gefundeerde vakbonden man voor man zorgvuldig hebben opgebouwd? Wij achten het waarschijnlijker dat zij zich zullen aaneensluiten, naar het voorbeeld van de Russische arbeidersraden, in massale verbanden op grondslag van het productieproces, en dat in deze raden ook de bestaande politieke en economische organisaties van het proletariaat zullen worden opgenomen.
Maar ook zo hiermede de nieuwe massa’s, die de komende jaren tot beweging zullen wekken, de organisatievorm zouden scheppen, behorend bij het nieuwe stadium van de proletarische klassenstrijd, ook dan zouden de moeilijkste organisatorische problemen nog niet opgelost zijn waarvoor het proletariaat in het revolutionaire tijdperk zal komen te staan. Die problemen omvatten ook de tegenstelling tussen de rechten van de meerderheid en die van het individu, tussen organisatorische discipline en individuele zelfstandigheid. Reeds in de jaren vóór de wereldoorlog drong de tegenstrijdigheid tussen de ten top gevoerde centralisatie en het recht van de persoonlijkheid zich op. In een tijdperk waarin de leiders vervreemd waren van de massa’s en zich tot een kaste met eigen opvattingen en aspiraties hadden verzelfstandigd, moest deze tegenstrijdigheid in hoofdzaak de vorm aannemen van een tegenstelling tussen massa’s en leiders.
In het nieuwe tijdperk zullen de leiders niet meer hun wil kunnen opdringen aan de massa, deze zal weer aan zich zelf worden teruggegeven, zij zal de vrije beschikking heroveren over zich zelf, die de eerste voorwaarde tot spontane, in soevereine vrijheid geïmproviseerde activiteit is. Hoe meer echter — wat van een zodanige activiteit onafscheidelijk is — de geest van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid over de enkelingen vaardig wordt, des te zekerder zijn conflicten tussen meerderheid en minderheid te verwachten. En waar die geest zich doorzet, zullen dergelijke conflicten niet eenvoudig in van die voege opgelost kunnen worden dat de minderheid gedwongen wordt zich te onderwerpen, gelijk dit het geval was in het vorige tijdperk, toen de arbeidersbeweging haar heil zag in een straffe, onverbiddelijke discipline. Evenwel vervalle men niet in het andere uiterste en bedenke dat in elke strijdende groep de rechten van persoonlijkheid en minderheid noodzakelijk hun grenzen moeten vinden in de eisen van de strijd. Dat bv. een minderheid het recht zou verkrijgen zich te onttrekken aan de uitvoering van organisatorisch tot stand gekomen besluiten, zodra tegen deze van haar kant bezwaren bestaan, komt ons uiterst onwaarschijnlijk voor. De strijdbaarheid van de organisatie zou onder een dergelijk individualisme te zeer lijden. Eerder denken wij ons de oplossing althans in de naaste toekomst zo, dat in de plaats van de grote gecentraliseerde lichamen van het vorige tijdperk, kleinere groepen van gelijkgezinden zullen treden, die voor bepaalde doeleinden zowel onderling als met de algemene, op de grondslag van de productie tot stand gekomen arbeidersraden samen zullen werken. In deze richting schijnt de huidige ontwikkeling te gaan.
Dat, ten slotte, in de komende strijd ook de scheidingslijn tussen politieke- en vakorganisatie zal verdwijnen, lijkt ons de noodzakelijke consequentie zowel van de strijd zelf als van de aard van de machten, waartegen hij zich zal moeten richten. De zorgvuldige afbakening van de vakorganisatie van de politieke van het proletariaat, was een resultaat van tijdelijke omstandigheden. Zodra iedere economische beweging de kiemen in zich draagt van algemene, dat is van politieke strijd, en zodra iedere politieke strijd voornamelijk door het wapen van de massale staking, dat is van de economische kracht, wordt uitgevochten, verliest deze onderscheiding haar reden van bestaan. Reeds heden verenigen de kleine groepen van bewust revolutionaire arbeiders, die zich te Bremen, Hamburg, Hannover enz., gevormd hebben, de functies van partij- en van vakorganisatie. Zij verwerpen principieel iedere organisatorische splitsing, omdat deze in de arbeider de dwaling voedt, als zou hij in de vakorganisatie voor zijn onmiddellijke groepsbelangen, in de partij daarentegen voor zijn verder liggende algemene klassenbelangen moeten strijden. De revolutionaire toekomst van de organisatie ligt in de organen die, in welke vorm ook, dit denkbeeld belichamen, die met de verouderde splitsing van de economische en politieke functies van de arbeidersklasse hebben afgedaan.
Sedert het begin van de revolutionaire periode voltrekt een grote verandering zich in de verhouding tussen georganiseerden en ongeorganiseerden. De ongeorganiseerde massa’s. waaruit in vroegere jaren doorgaans de onderkruipers werden gerekruteerd die bij stakingen de georganiseerden in de rug aanvielen, komen thans vaak het eerst in beweging en worden op hun beurt door verraad van de georganiseerden aan de ondernemers en de staat overgeleverd. Hoe groter het verschil in levensstandaard tussen de georganiseerde, geschoolde, en de ongeorganiseerde, ongeschoolde arbeiders, is, hoe erger de vakbonden van de eerste verburgerlijkt zijn, hun leden tot zelfgenoegzame kleinburgers verworden, hoe meer het optreden van de ‘aristocratie van de arbeid’ als een hulptroep van het kapitaal regel wordt. Het klassieke voorbeeld hiervan is Noord-Amerika. Maar ook daar waar de kloof minder diep is, waren het reeds in de jaren vóór de wereldoorlog vaak de ongeorganiseerde massa’s, die door hun onstuimige aandrang de georganiseerden in beweging brachten. De massale stakingen van het Engelse transportproletariaat hebben hiervan verscheidene voorbeelden geleverd. De voorspelling van Rosa Luxemburg in 1906, dat de verwaarloosde, door niets aan de burgerlijke maatschappij gebonden massa’s van het ongeorganiseerde proletariaat de voornaamste stormtroepen van de revolutie zouden vormen, wordt heden reeds vervuld en zal in de komende jaren steeds meer vervuld worden.
Niet alsof wij menen dat de georganiseerde en geschoolde arbeiders in alle eeuwigheid zullen blijven vasthouden aan de methode van vergelijk en verdrag, aan arbitrage en scheidsgerecht, aan collectieve contracten op lange termijn, kortom aan de ganse tactiek van de vorige periode. De door de oorlog geweldig toegenomen kracht van het kapitaal, zijn wil de verhoogde uitbuiting te bestendigen zullen hen noodzaken op nieuwe wijze te strijden. Maar slechts moeizaam en aarzelend zullen zij zich losmaken van verouderde opvattingen, de fanatieke tegenwerking van de door hen ‘onmisbaar’ geachte leiders zal hun actieve aanpassing aan de nieuwe omstandigheden lange tijd belemmeren. Deze zullen trachten elke beweging die zij niet kunnen tegenhouden, te doen verlopen in het dode spoor van de ‘onderhandelingen’ tussen arbeiders en ondernemers van afzonderlijke industrieën, in plaats van haar te leiden op de wijde banen van de klassenstrijd tegen het imperialisme. Het verloop van de Aprilstaking (1917) in de Berlijnse munitiefabrieken bewijst hoe gemakkelijk een dergelijke toeleg nog gelukt. Slechts waar de georganiseerden de nodige revolutionaire energie bezitten om tegen de vakverenigingsbureaucratie de strijd voort te zetten, waar zij uit hun eigen midden nieuwe leiders voortbrengen, gelijk bv. de munitiewerkers aan de Clyde dit deden, slechts daar zal hun eerste elan sterk genoeg zijn om niet telkens weer gebroken te worden door het optreden van de burgerlijk nationalistisch gezinde vakverenigingsbureaucratie.
Zo zullen de, hetzij ongeorganiseerde hetzij revolutionair georganiseerde arbeiders de weifeling van de modern georganiseerde telkens door hun voorbeeld moeten overwinnen. Zij alleen kunnen, in vulkanische uitbarstingen de nieuwe strijdvormen doorzetten die het imperialisme nodig maakt. In plaats van het droombeeld van een staking, vastgesteld in onderling overleg tussen de leidende bureaucraten van partij en vakbeweging, van een staking waarvoor deze enkel de ‘verantwoordelijkheid’ op zich durven nemen zo haar succes zeker is, stellen de massa’s de spontane daad van duizenden, uit elementaire drang geboren en op eigen verantwoordelijkheid aanvaard. Hun daad zal bij talloze geschoolde, georganiseerde arbeiders, wier levensstandaard en ideologie zich slechts weinig van die van de ongeorganiseerde massa onderscheidt, een onbedwingbare neiging tot navolging, een zegevierende gemoedsbeweging van daadwerkelijke solidariteit opwekken. Zij zullen tegen de smeekbeden, vermaningen en bedreigingen van hun leiders in, zich met hun strijdende makkers verenigen. Zo ging het, zij het op kleine schaal, in de Amsterdamse julistaking (1917), zo zal het telkens gaan in de massabewegingen van de eerstvolgende jaren. Deze zullen tot stand komen ondanks de tegenwerking van de reformistisch-nationalistische arbeiderspartijen en vakbonden, d.w.z. van hun leidende organen, onder aanmoediging en met de steun van de internationalistisch-revolutionaire organisaties, maar door het initiatief van de massa’s zelf.
Volgens de burgerlijke sociaalpsychologen overwegen in de menigte altijd wrede en misdadige neigingen. Zowel de zedelijke krachten als de verstandelijke vermogens verzwakken in de mens, zodra hij zich met anderen verbindt tot een collectieve eenheid; de onstuimige gemoedsbeweging die hem in gemeenschap aangrijpt, overstemt geweten en rede en doet hem daden begaan, waarvan hij tot bezinning gekomen, gruwt. In de regel spelen boosdoeners en misdadigers bij volksbewegingen, onlusten en oproeren de hoofdrol, zij nemen de leiding en slepen ook de ‘goeden’, dat zijn volgens de Italiaanse sociaalpsycholoog Sighele “zij, die tot kalmte aansporen” mee. Deze laatste zijn altijd in de minderheid en hebben bovendien de omstandigheid tegen, dat “goedheid een meer passieve eigenschap dan boosheid” is; zij staken al spoedig hun machteloze pogingen en laten aan de woestheid, de plunderzucht en moordlust van de menigte de vrije loop.
Deze typisch kleinburgerlijke opvatting, die op zo naïeve wijze rust als de eerste burgerplicht verheerlijkt, stelt het voor als zouden in de menigte onherroepelijk antisociale aandriften zegevieren. De historische ervaring leert echter iets anders, zij leert dat menigten vaak hebben uitgeblonken door heerlijke offervaardigheid, onzelfzuchtige geestdrift voor algemene doeleinden en idealen, heldhaftige moed. Dat de opstandige menigte vaak bewijzen geeft van opmerkelijke eerlijkheid, zijn alle schrijvers over massapsychologie genoodzaakt te erkennen. “De ergste schurken”, aldus bv. Le Bon, “verwerven door het blote feit van zich tot een menigte te verenigen, soms beginselen van uiterst strenge zedelijkheid.”
De burgerlijke sociaalpsychologie, die niet kan loochenen hoe menigten zich in menig opzicht hoog boven het zedelijke peil van de enkelingen waaruit zij bestaan verheffen, en die niet wil of kan inzien dat het de revolutionaire gezindheid is, welke dit wonder in hen volbrengt door de stremmende invloed op te heffen van kleinpersoonlijke gevoelens, van zorg voor het eigen individu, is genoodzaakt de exaltatie van de sociale aandriften in de menigte door een andere factor te verklaren. Als zulk een factor beschouwt zij de suggestieve invloed van de leiders. Voor haar is de massa niets dan een klomp weke klei, waarin de wil van de leiders bepaalde stemmingen en impulsen opwekt. Al naar de aard van de op hen uitgeoefende suggestie zullen menigten overgaan tot daden van beestachtige wreedheid of van bewonderenswaardig, ofschoon slechts halfbewust heroïsme. Op de leider, op de richting van zijn wil komt dus alles aan.
Deze ‘verklaring’, die in haar dwaze eenzijdigheid elke bepalende invloed van de historische en sociale omstandigheden op het handelen van de massa buiten spel laat en in haar slechts een willoze kudde ziet, door vreemde machten her en derwaarts gedreven, verlaagt de grote massa-acties, die de dramatische hoogtepunten van de historische ontwikkeling vormen, tot toevallige gevolgen van het optreden van bepaalde enkelingen; zij loochent hun inwendige noodzakelijkheid.
Wij ontkennen geenszins dat de mensen zoals zij van nature ongelijk zijn in verstandelijke en zedelijke vermogens, dit ook zijn in wilskrachtige aanleg. De buitengewone hoogtegraad van energie, waarop sommige naturen gespannen zijn en — niet minder de bijzondere aard van deze energie — is wel niet de enige, maar toch de voornaamste eigenschap die hen voorbeschikt om als leiders van de massa op te treden. Om hun wil heen kristalliseren zich haar opvattingen, stemmingen en begeerten; de onwrikbaarheid van hun overtuiging, waarvoor zij bereid zijn alles te offeren, geeft aan hun woorden en aan heel hun optreden suggestieve kracht.
De massa had altijd leiders en zal ze altijd hebben, want elke groep mensen, groot of klein, stelt zich instinctief onder het gezag van een van haar leden, zij rangschikt zich om een middelpunt. Maar de burgerlijke sociaalpsychologen hebben de verhouding tussen massa en leider hoogst oppervlakkig en eenzijdig opgevat. In werkelijkheid berust de invloed, de suggestieve kracht van de leiders, op de overeenstemming van hun eigen wil en aspiraties met die van de massa: zij dringen aan deze geen vreemde doeleinden op, maar doen haar hare eigen doeleinden beseffen.
Het is een axioma van de psychiatrie dat geen enkele suggestieve macht onbegrensd is, maar integendeel elke beperkt wordt door de organische gesteldheid van het subject dat haar ondergaat. Zo ook vindt de invloed van de leiders zijn grenzen in de organische gesteldheid van de massa, in haar bewuste en onderbewuste gedachten en gevoelens, in haar gewoonten en de richting van haar wil. Voorwaarde voor het leiderschap is overeenstemming van des leiders wil met de geestelijk-zedelijke oriëntatie van de massa. Zoals de kracht van zijn woord en van zijn voorbeeld het begeren van de massa intenser maakt, haar willen voedt en tot daden aandrijft, zo werkt de psyche van de massa op haar beurt weer in op hem. De verhouding tussen leider en massa is er niet een van eenzijdige, maar van wederzijdse afhankelijkheid en voortdurende wisselwerking. Een leider kan, steunend op het prestige van zijn persoonlijkheid, op het vertrouwen en de liefde waarmee de massa tot hem opziet, d.w.z. op het feit dat hij vele malen voordien haar aspiraties belichaamd en uitgedrukt heeft, tot op zekere hoogte haar geestelijke oriëntatie beïnvloeden. Maar hij kan dit slechts tot op zekere hoogte, geholpen door de omstandigheden en nimmer onbeperkt. De geschiedenis, ook die van de arbeidersbeweging, is vol voorbeelden van leiders die hun macht verloren, omdat in het verloop van de ontwikkeling de aspiraties van de massa’s veranderden en zij niet plastisch genoeg meer waren om die verandering mee te maken.
Het prestige en de macht van de grote leiders van de massa berusten doorgaans op hun intuïtief besef van de stemmingen, de gezindheid en de wils richting van de brede middenpartij in de beweging, en op hun vermogen daaraan uiting te geven. Daarom keren zij zich altijd tegen de uiterste elementen van hun groep, hetzij kerkgenootschap, partij of sekte, ter rechter als ter linker zijde. Leiders van massa’s zijn in de regel slechts zij die de algemene aspiraties, de aspiraties van de grote meerderheid van hun ‘volgelingen’ belichamen.
Echter, er bestaat nog een ander leiderschap, meer van de toekomst dan van het heden, meer berustend op gelijkheid van ‘s leiders wil en gezindheid met de beginnende en potentiële, dan met de voluit gegroeide en actuele wil en gezindheid van de massa’s. Leiders van deze soort dragen de toekomst in zich. Aanvankelijk staat hun woord en daad in scherpe oppositie tot wat de massa begeert en bewondert; slechts een uitgelezen voorhoede van vrije, koene venten en dappere, wilskrachtige karakters volgt onmiddellijk hun spoor. Een leider van het eerste type was Bebel, een van het tweede is Karl Liebknecht.
Natuurlijk is het evenwicht tussen massa en leider nooit absoluut: leiders blijven altijd óf min of meer ten achter bij de aspiraties en opvattingen van een bepaalde groep, óf wel zij verheffen zich, in politiek inzicht en in politieke moraliteit, boven de door een dergelijke groep bereikte doorsnee. Blijven zij achter, dan trekken zij de massa in de regel mee omlaag, gelijk bv. vele politieke en economische leiders van de Tweede Internationale dit gedaan hebben. Zelf zonder klaar begrip van de imperialistische ontwikkeling en van de nieuwe doeleinden die de beweging zich moest stellen, verstrikt in de overschatting van het parlementarisme, die bij hen de vorm aannam van overschatting van hun eigen parlementaire werkzaamheid, door haar aan hun eigen bourgeoisie met duizend banden verbonden, opgevoed in verachting voor ieder massaal verzet, in tegenzin tot iedere ongereglementeerde volksbeweging, waren zij niet in staat om in de grote crisis van juli-augustus 1914 de socialistische voorhoede van de arbeidersklasse door woord en voorbeeld van onzekerheid en twijfel te verlossen en haar met een ruk te oriënteren naar massaal protest en massaal verzet. En de massa’s zelf, tengevolge van de bijzondere omstandigheden waaronder de strijd in het tijdperk van de wettelijkheid had plaats gevonden, veel meer dan in zelfstandig handelen in passief afwachten opgevoed, bezaten de kracht niet en konden die niet bezitten, om zonder hun leiders of tegen hun leiders in, tot verzet over te gaan. Zij voelden zich door het wachtwoord van hun leiders ontheven van de waarlijk heroïsche moed eisende taak, om tegen de stroom van het nationalisme op te roeien. En ook waar zij niet in de algemene roes werden meegesleept, berustten zij soms morrend, soms verbijsterd in het sluiten van de godsvrede met de bourgeoisie, in de opheffing van de internationale solidariteit, in een algemeen optreden van partij en vakorganisatie, dat de beste tradities, doelstellingen en idealen van het strijdende socialisme in het gezicht sloeg [26]. Zo heeft ook de opvoeding van de massa’s tot het afwerpen van de verantwoordelijkheid op de leiders, die de vervalperiode van het tijdperk van de wettelijkheid kenmerkte, aanmerkelijk tot de ineenstorting van de Internationale bijgedragen.
Bij de verhouding van voortdurende wisselwerking en van wederzijdse beïnvloeding die tussen leiders en massa bestaat, kan het initiatief tot een nieuwe marsroute zeer goed van deze laatste uitgaan. Historische intuïtie, sociale aandriften en ideale aspiraties kunnen de massa in staat stellen om de suggestieve werkingen van woord en voorbeeld van de leiders weerstaande, uit zichzelf nieuwe banen te betreden en de leiders te dwingen hetzij haar hierop te volgen hetzij van hun leiderschap afstand te doen. Bij de behandeling van de Engelse massastakingen in het tijdvak vóór de wereldoorlog hebben wij gezien dat zelfs politiek en sociaal nog weinig rijpe arbeidersmassa’s hiertoe in staat zijn wanneer de omstandigheden meehelpen, dat wil zeggen wanneer het verderfelijke van de tactiek die de leiders willen bestendigen, zich onweerstaanbaar opdringt. Ook hier is de nood de grote leermeesteres. Hierop niet het minst berust de verwachting van de revolutionairen, dat de gevolgen van de wereldoorlog zullen leiden tot een snelle en besliste omkeer van de tactiek.
Vaak is het in de arbeidersbeweging voorgekomen dat massa’s een strijd volhielden schijnbaar zonder leiders, wanneer de machtsorganen van de heersende klasse deze gevangen namen of deporteerden. Echter, slechts in schijn streed de massa in dergelijke gevallen zonder leiders verder; in werkelijkheid stond de zaak zo dat uit haar midden onmiddellijk nieuwe persoonlijkheden opkwamen, waarom heen haar aspiraties zich kristalliseerden. Juist in dit vermogen, het vermogen plotseling nieuwe leiders uit haar schoot omhoog te tillen, openbaart zich de revolutionaire en morele energie van de massa, de kracht van haar eigen psychische werkzaamheid, de graad van haar zelfvertrouwen en initiatief. Ook in de massa van de toekomst zullen deze eigenschappen zich niet hierin openbaren, dat zij strijdt zonder leiders, — een leiderloze massa is een vormeloze massa — maar zij zullen bewerken dat uit haar schoot voortdurend wilskrachtige, energieke, klaarziende, geestdriftig overtuigde persoonlijkheden oprijzen, nameloze en onbekenden, waarin haar beste, diepste en meest intuïtieve ik zich belichaamt. Grote revolutionaire volksbewegingen hebben altijd zulke persoonlijkheden voortgebracht. En hoe hoger het algemene intellectuele en morele peil van de massa stijgt, des te hoger zullen ook de figuren staan, die haar wezen incarneren en des te meer dergelijke figuren zal zij voortbrengen. Het ideaal is een massa die aldoor meer leiders voortbrengt waarin haar hoogste willen zich in de hoogste graad openbaart.
Niet altijd hielden strijdende massa’s in onze dagen vol, wanneer het geweld van de heersende klassen hun de leiders ontnam, in wie hun strijdideaal zich belichaamde. Vaak raakten zij in verwarring, gaven de moed op, verloren de samenhang, kortom zij werden gedesorganiseerd. Dit kon geschieden, doordat het vermogen om onmiddellijk nieuwe leiders voort te brengen bij de massa ontbrak. Desorganisatie veroorzaken in de rijen van de strijdende arbeiders is altijd het hoofddoel, dat de heersende klasse door middel van haar georganiseerd geweld nastreeft. Maar of zij het bereikt hangt in hoge mate van de gesteldheid van de massa af. Hoe rijker deze is aan persoonlijkheden, geschikt om de geestelijke functies van het leiderschap te vervullen, hoe meer zij in haar geheel, man voor man en vrouw voor vrouw, tot de persoonlijkheden die als ‘t ware haar geestelijke toppen zijn nadert, hoe geringer de kans wordt voor de heersers om, door deze van haar leiders te beroven, de acties van de massa te ontwrichten. Pas wanneer de massa het ideaal nabij komt, dat al haar leden latent het leiderschap in zichzelf dragen, is elke dusdanige poging veroordeeld te falen. Gemeenschappelijke zelfopvoeding van alle delen van de massa, van alle enkelingen dus, tot zelfstandig oordelen, zelfstandig willen, handelen op eigen verantwoordelijkheid, is een noodzakelijke voorwaarde tot de zegepraal van de revolutionair-socialistische beweging. In deze zin behoort het fiere antwoord van de IWW-mannen van Seattle bij hun aankomst te Everett [27], op de vraag van het hoofd van de politiemacht “wie zijn uw leiders?”, “wij zijn allen leiders”, door elk revolutionair socialist in zijn diepe betekenis te worden doordacht en begrepen.
De massa die zich ‘kudde’ voelt, de onzelfstandige massa, ziet hunkerend uit naar het ‘wachtwoord’ van de leiders en volgt dit, ook zo het in strijd is met haar eigen min of meer bewuste en krachtige wil en intuïties. De massa die het latente leiderschap in zich draagt, de zelfstandige massa, is stuk voor stuk bereid zelf een wachtwoord uit te geven en een initiatief te nemen, zo haar leiders haar mochten oproepen, anders te handelen dan zij voor goed houdt of haar in het geheel niet tot handelen oproepen. Zij kiest uit haar eigen midden nieuwe leiders, die haar voorgaan op de banen waartoe eigen wil, eigen inzicht haar roepen. In deze zin heeft een massa altijd de leiders die zij verdient.
De grote sociaalpsychologische taak van het revolutionaire socialisme bestaat in het opvoeden van de ganse massa tot bewustdenkende en willende, op eigen verantwoordelijkheid handelende persoonlijkheden. De vraag of het revolutionaire socialisme deze taak zal kunnen vervullen vloeit ineen met de vraag of de arbeidersklasse, gesteund door bepaalde economisch-sociale factoren, zichzelf zal kunnen opvoeden tot hogere geestelijke, zedelijke en politieke staat. Is dit onmogelijk, dan is de zegepraal van het socialisme eveneens onmogelijk. Immers een onzelfstandige menigte, enkel in beweging gebracht door elementaire hartstochten en impulsen, gedreven door ongebreidelde begeerlijkheid alleen, zal wel uit ellende tot massaal verzet komen, maar zij zal de georganiseerde weerstand van het kapitaal niet kunnen breken, nog minder zal zij uit kracht van een eigen hoger levensbeginsel: liefde voor alle ontrechten en voor de gehele mensheid, de socialistische maatschappijorde kunnen grondvesten.
Het revolutionaire marxisme vertrouwt dat de arbeidende massa’s zich zelf al strijdend zullen opvoeden tot de zelfstandigheid van denken, de ruimte van doorzicht, de grootheid van medegevoel, de offervaardigheid en standvastigheid die even onmisbaar zijn voor de vestiging van de socialistische gemeenschap als verregaande concentratie van de bedrijven en een hoge trap van de techniek. Het vertrouwt hierop omdat het gelooft in de opvoedende werkingen van de proletarische revolutie, het tijdperk waarin de eindstrijd tussen de imperialistische klasse en de arbeidende massa’s gestreden wordt. De methoden, die de massa in deze eindstrijd zal moeten gebruiken, zijn zoals wij zagen zozeer verschillend van die van de burgerlijke omwenteling, dat geen vergelijking van de ‘menigte’ in deze laatste met de strijdende proletarische massa mogelijk is. Haast alle sociaaldemocratische schrijvers van het tijdperk dat achter ons ligt zijn, wat hun oordeel over wezen en optreden van de massa’s in de proletarische revolutie aangaat, nog sterk beïnvloed door het beeld van de menigte in de burgerlijke. Haast alle verbinden aan de conceptie van massale acties de voorstelling van opgewonden, doldriftige scharen, opgezweept door hartstochtelijke volksmenners, van rumoerige straatonlusten, fysieke botsingen met de verdedigers van de oude orde en stromen vergoten bloed. “Het is bijna belachelijk,” schrijft de Amerikaanse revolutionaire socialist Austin Lewis in de Internationalist, van 7 april 1917, “hoe weinig Kautsky zich massa-acties in kan denken, zonder zich de menigte voor te stellen. In zijn studie over de Nieuwe Tactiek spreekt hij verachtelijk over massa’s, samenstromend tot ongeorganiseerde, spontane straatdemonstraties. Hij gruwt van alles wat hem herinnert aan die rumoerige scharen, bakkeleiend met de politie, aan hun uitingen van voorbarige en ondoeltreffende revolutionaire gezindheid. Hij kan niet verder zien dan zijn eigen ervaring, in zijn jeugd immers demonstreerden kleine burgerij en lompenproletariaat gewoonlijk op deze manier.”
“Georganiseerde massa-actie” merkt dezelfde schrijver iets verder in hetzelfde artikel op, “heeft niet tot doel onlusten of straatbetogingen. Zij heeft niets te maken met geweld en alle argumenten die om deze reden tegen haar gericht werden, zijn nul en van gene waarde. Massale stakingsactie is het enige middel waardoor de grote massa van de ongeschoolden en ongeorganiseerden aan de beweging deelnemen kan.”
Zoals men, denkend aan de massa-actie van de toekomst, de voorstelling moet loslaten van lichamelijk samenhangende, in wilde gemoedsbeweging verkerende menigten, zo moet men, denkend aan de leiding, ook de voorstelling overboord gooien van de vroegere volksmenner, die, aan het hoofd van opgewonden menigten door zijn woord en voorbeeld aangevuurd, optrekt naar een vesting, een paleis of een gevangenis, om de oude machthebbers met geweld te verjagen en hun slachtoffers te bevrijden.
De massa-acties van de toekomst zullen zich in de eerste plaats richten niet tegen de vorsten en zelfs niet tegen de regeringen, maar tegen de onpersoonlijke, alom tegenwoordige macht van het georganiseerde grootkapitaal, dat vorsten en regeringen beheerst. Zij zullen in hoofdzaak de vorm aannemen van geweldige massale stakingen, ver over de grenzen van de enkele staten heen.
Straatbetogingen van lichamelijk samenhangende menigten zullen slechts een bijkomstige factor vormen — hoe belangrijk voor het overige ook — van de massa-acties van het revolutionair proletarische tijdperk. Het eigenlijke, het diepste wezen van die acties zal de arbeidsweigering zijn. En hieruit volgt het grote verschil tussen hen en alle vroegere acties van de ‘menigte’. Deze waren ten einde, zodra zij uit elkaar ging. De acties van de bewuste arbeidersmassa’s in de strijd tegen het imperialisme daarentegen duren voort, ook wanneer de enkelingen die deze massa’s vormen lichamelijk van elkaar zijn gescheiden.
Ja, deze acties kunnen worden volbracht door massa’s, die slechts nu en dan of bijna in het geheel niet lichamelijk bijeen zijn. Natuurlijk eist dit een zeer hoge graad van geestelijke eenheid. Ieder lichamelijk samenzijn ontberen kan geen enkele strijdende gemeenschap. Dit samenzijn is voor haar leden het bad van geestdrift, dat hun geloofskracht vernieuwt, hun energie versterkt, hen in staat stelt, ondanks vervolgingen, lijden en smarten te volharden. Maar hoe dieper de persoonlijke overtuiging van iedere enkeling geworteld is, hoe groter zijn geestelijk-zedelijke zelfstandigheid, des te minder zal hij verzwakken in de uren en dagen, liggend tussen de heerlijke bemoediging van elk samenzijn, des te meer zal hij kracht tot volhouden mede uit eigen gemoed putten. En deze kracht zal voor elke strijder in de zware, langdurige worstelingen van de toekomst noodzakelijk zijn.
Uit dit alles volgt dat ook de functies van de leiding in de proletarische revolutie een grote verandering zullen ondergaan. Evenmin als in de huidige oorlog de bevelhebbers langer in direct lichamelijk contact met hun troepen staan en hen door persoonlijke suggestie kunnen meeslepen, zoals de grote veldheren van vroeger tijdperken deden, evenmin zullen in de proletarische revolutie de leiders door lichamelijke suggestie geregeld op de massa’s kunnen inwerken. Zowel de vormen als de afmetingen van de strijd maken dit onmogelijk.
In die zin zal de persoonlijke invloed van de leiders zeker geringer worden vergeleken bij die in vroegere revolutionaire tijdperken, de enkelingen die de massa vormen zullen bewuster en zelfstandiger handelen.
Dit betekent echter niet, dat de grote aanvurende en opvoedende kracht van verering en vertrouwende liefde voor de leiders verloren zal gaan. Integendeel: meer dan ooit zal de massa beseffen, dat haar grote voorgangers haar diepste aspiraties belichamen, vuriger dan ooit zal zij in deze de symbolen vereren van haar hoogste wil. En wel hierom, omdat in het thans begonnen tijdperk het lot van de voorgangers in de regel zal zijn de opoffering van hun persoonlijkheid, het martelaarschap in dienst van de revolutionaire internationalistische idee. Reeds heden zijn de namen van Liebknecht en Adler, van Trotski en Rakovski, van Höglund en Maclean, van Rosa Luxemburg en Clara Zetkin en van zovele anderen, tot symbolen van standvastige moed, van onbuigzame overtuigingskracht, van heroïsche activiteit in de strijd voor het communisme geworden. Hun voorbeeld, hun daden en hun martelaarschap doen in de massa het religieuze geloof in zichzelf herleven, het geloof in haar vermogen de broederlijke samenleving te grondvesten en aan haar plicht, deze taak met opoffering van alles te vervullen. In het vervaltijdperk voor de wereldoorlog verzwakte dit geloof. Na de ineenstorting van de Internationale in augustus 1914 scheen het in de massa’s ten onder gegaan. Vandaar hun verdoving, hun apathie. Thans wordt het teruggewonnen door de offerdaden van alle enkelingen en groepen, die als vaandeldragers van de nieuwe revolutionair-socialistische beweging optreden.
Elke revolutionaire massa-actie bedient zich in momenten van beslissende worsteling tegen de heersende machten van rechtstreeks, daadwerkelijk geweld. Nog nimmer werd een grote botsing tussen strijdende klassen beslist door enkel morele middelen, al berustte de overwinning in laatste instantie altijd op factoren van morele aard. Geen heersende klasse deed ooit afstand van de politieke en de economische macht, anders dan gedwongen; nimmer zakte zij vanzelf in elkaar. Nimmer ook ging zij voor de organisatorische, geestelijke en zedelijke meerderwaardigheid van de opkomende klassen uit de weg, eer tegen deze haar kracht in een laatste proef te hebben gemeten. Een dergelijke krachtproef impliceert onvermijdelijk geweld. De zucht tot zelfbehoud — dat is tot het behoud van de economische en politieke macht, die voor een ondergaande klasse alle heerlijkheid des levens uitmaakt — leeft in haar bij alle verval even goed voort als de levenswil in een ziek en versleten organisme, en de opkomende klasse mag het historische en morele recht nog zo volkomen aan haar zijde hebben, zij kan dat recht slechts realiseren door de geweldmiddelen, waarover haar tegenstander nog beschikt, te vernietigen of ze aan zijn handen te ontwringen. Het geweld van de oude heersers richt een laatste muur vóór de nieuwe maatschappijorde op, die de nieuwe klasse wil verwezenlijken. Zij kan die muur niet wegruimen zonder zelf geweld, in welke vorm dan ook, te gebruiken.
Zolang de maatschappelijke ontwikkeling plaats vindt als ontwikkeling van klassentegenstellingen, is en blijft het geweld de kracht waardoor de nieuwe vormen van samenleving de harde schaal van het versteende verleden stuk stoten. Daardoor pas worden zij van ideaal, hoop en verwachting tot werkelijkheid, ook al gaat bij deze gedaantewisseling iets te loor van de hemelse glans, die ze in de idee omstraalde. Het geweld als factor van maatschappelijke ontwikkeling zal waarschijnlijk kunnen verdwijnen, wanneer de klassentegenstellingen niet langer het maatschappelijke geschieden zullen beheersen, maar zeker niet daarvóór.
In alle vroegere revolutionaire massa-acties nam, zoals wij zagen, het geweld de vorm aan van wapengeweld. Maar ook zagen wij dat nimmer de overmacht van de wapens op zich zelf een beslissende factor was; integendeel besliste altijd het totaal van de organisatorische en geestelijke machtsmiddelen, waarover de strijdende klassen beschikten. De opstanden van de democratische klassen in Duitsland bv. in het eerste tijdvak van de Hervorming mislukten niet zozeer door overmachtige bewapening van de ridders en vorsten, dan wel door hun veel hechtere samenhang en het doelmatiger gebruik, dat zij van hun machtsmiddelen maakten.
In de vroegburgerlijke revoluties: de stedelijke bewegingen in Vlaanderen, de opstand van de noordelijke Nederlanden tegen Spanje, en de Engelse omwenteling van 1643, nam het gewapende conflict tussen absolutistische en burgerlijke klassen doorgaans de vorm aan van een strijd tussen twee geregelde militaire machten: leger streed tegen leger, vloot tegen vloot. Het wapengeweld besliste, maar niet het wapengeweld alléén. De geestelijk-morele factoren, die in alle klassenworstelingen de strijders bezielen, namen nieuwe vormen aan en bedreigden de vijand meer en meer uit eigen kracht. De rol van het ‘morele geweld’ als revolutionair element nam steeds toe. Ten dele was hiervan oorzaak de vermenigvuldiging en de snelle verbreiding van nieuwe politieke en religieuze ideeën door de drukpers, ten dele de toenemende dichtheid en concentratie van de bevolking, en haar hiermee samenhangende groeiende deelneming aan het politieke leven. De ‘morele geweldmiddelen’: pers, vergaderingen, petitie, vreedzame betoging, spelen in het gehele tijdvak van de burgerlijke revolutie een gewichtige rol. In de grote Franse omwenteling culmineerden al deze middelen in de strijd niet van twee tegengestelde legermachten, maar in die van volk tegen beroepsleger: het geweld nam in hoofdzaak de vorm aan van de gewapende opstand. Nog minder dan in de burgeroorlog van de Engelse revolutie, was de overwinning van de opstandelingen op de geregelde legers een overwinning van meerwaardig op minderwaardig wapengeweld. In handen van het volk werden de wapens vooral tot een middel om de gezindheid van de soldaten te beproeven en aan hun revolutionaire stemming gelegenheid te geven, zich in daden te uiten. Zijn gewelddadig optreden droeg in hoofdzaak een agitatorisch karakter. De heldendood van de jongelingen en mannen op de barricade wordt tot de lichtende daad, die méér dan wat anders ook, méér dan smeekbeden, aanmaningen en kreten, de soldaten in ‘t hart grijpt, ze vervult met walging over het beulswerk dat zij verrichten, kortom die de psychische schok teweegbrengt, nodig om het netwerk van de discipline te verscheuren. Faalt de gewapende opstand hierin, dan is hij verloren: de soldaten worden door het verweer van de opstandelingen en door de verliezen die zij lijden, tot het uiterste geprikkeld, de strijd wordt fel en bloedig en de revolutionairen delven geregeld het onderspit: geen psychische kracht, geen moed, geestdrift en zelfopoffering kan hun minderheid in bewapening, ammunitie, geschut en organisatie goed maken. Des te minder kan dit, doordat altijd slechts een betrekkelijk klein deel van de arbeidersklasse actief aan de gewapende opstand deelneemt. Ook het aantal werkt, blijft het leger intact, daarom op de duur in het voordeel van de machthebbers: terwijl de krachten van de revolutie onophoudelijk slinken, kunnen zij voortdurend nieuwe troepen aanvoeren.
In tegenstelling tot de revolutionaire massale staking, die zich vaak over het gehele land uitstrekt, is het barricade- en straatgevecht doorgaans lokaal. Zijn eigenlijk terrein is de hoofdstad, het centrum van de regeringsmachinerie. De zegepraal van de opstand in de hoofdstad is vaak voldoende om, gelijk de gebeurtenissen van 1848 te Parijs, Berlijn en Wenen en niet minder die van maart 1917 te Petrograd bewijzen, het oude stelsel ten val te brengen. De kans dat het niet weer opstaat is natuurlijk groter naarmate het land zich minder bepaalt tot passief afwachten, meer actief deelneemt aan de strijd, die feitelijk door de val van de centrale regering pas worden ingeluid.
In de laatburgerlijke revolutie van ‘48 speelt het proletariaat als klasse nog geen zelfstandige rol. De industriële ontwikkeling is nog niet ver genoeg gevorderd, de kapitaalconcentratie nog te gering, om de massa’s de overgang van de productiemiddelen in gemeenschappelijk bezit als enigen uitweg uit de kapitalistische hel te doen beseffen. Eveneens belet de onrijpe graad van de technische en sociale ontwikkeling nog aan het proletariaat het gebruik van zijn specifiek klassenstrijdmiddel, de massale staking. Samen met de andere democratische stedelijke klassen neemt het deel aan de gewapende opstand, het oude ‘neutrale’ of kleinburgerlijke geweldmiddel, sedert de dagen van de grote Franse omwenteling met de stralenkrans van revolutionaire heerlijkheid omgeven.
Alleen in Engeland, het pioniersland van de moderne industriële kapitalistische ontwikkeling, het eerste land waarin een massaal proletariaat ontstaat en zich verzelfstandigt, wordt reeds vóór het midden van de 19de eeuw de zuiver proletarische vorm van het klassegeweld theoretisch doordacht en althans éénmaal in praktijk gebracht. De massastaking in 1842 is een voorbode van latere worstelingen, van strijdvormen die op oneindig grotere schaal toegepast zullen worden, wanneer het proletariaat zich als klasse constitueert en tot besef van de kracht ontwaakt, waarmee zijn rol in het productieproces hem begaaft. Maar het denkbeeld van de verovering van de politieke macht door het stembiljet doorkruist weldra dit ontwakende besef. In de plaats van het geloof aan de vernietigende en tevens scheppende kracht van de massale staking komt het vertrouwen in de onweerstaanbaarheid van de indirecte en parlementaire actie. Een korte tijd vergeet het proletariaat de lessen van de historie, de onvermijdelijkheid van daadwerkelijk geweld als toetsings- en beslissingsmiddel, zijn leiders wiegen het in de droom van een vreedzame herschepping van de kapitalistische maatschappij in de socialistische. De apotheose van de wettelijkheid, de cultus van de organisatie om de organisatie komt op.
Maar de schelle flitsen van de imperialistische werkelijkheid schieten telkens door de wazige droom van een vreedzame evolutie heen, de feiten dwingen het proletariaat om zich op zijn uiterste middelen van verweer en aanval te bezinnen. De idee van de massale revolutionaire staking breekt zich in velerlei vormen baan en haar tastende praktijk experimenteert in België, in Frankrijk, in Italië, in Nederland. Dan openbaart plotseling de Russische revolutie van 1905 de alzijdige kracht van de massale staking, haar dwingende revolutionaire kracht en tevens haar rustige, majestueuze luister. Van januari tot oktober groeit de stakingsbeweging, zij neemt telkens wisselende vormen aan, om in de oktoberdagen haar uiterste mogelijkheden te ontplooien. Zij verzwakt haar tegenstander, verschrikt hem, dringt hem achteruit, maar werpt hem nog niet ter aarde. Daarna vermindert haar kracht, zij tracht zich te verbinden met de gewapende opstand, deze als een wig te drijven in de reten en scheuren, welke haar dreunende slagen in de muren van de absolutistische dwangburcht sloegen. Allengs treedt zij op de achtergrond, om aan de opstand het veld over te laten, het schijnt als is deze toch weer het laatste, beslissende middel. Wanneer hij faalt, is ook de rol van de staking ten einde.
In de Russische revolutie neemt de massale staking als geweldmiddel van het proletariaat in driedubbel opzicht de functies over die in de burgerlijke omwentelingen toevielen aan de gewapende opstand. Zij brengt de verbinding tot stand tussen de verschillende groepen van de arbeidersklasse, evenals tussen de verschillende nationale proletariaten in het tsarenrijk. Zij slaat een band tussen de arbeidersklasse en de intellectuelen, welke onder de aandrang van de proletarische massabeweging aan de actieve strijd voor de omverwerping van het absolutisme willen deelnemen. Zij ontwricht het maatschappelijke leven en desorganiseert op haar hoogtepunt de staatsmachine even grondig als een straatrevolutie dit ooit vermocht. Zij schokt de hechtheid van het leger, ondermijnt de tucht, roept in het verstompte soldatengemoed menselijk gevoel en politiek bewustzijn wakker. Bijna een vol jaar, van de bloedige zondag in januari af tot aan de decemberopstand, staat aan de revolutionaire stakingsbeweging ter beschikking om het werk te volbrengen, dat de gewapende opstand in enkele dagen verrichten moest.
De Russische revolutie van 1905 leverde het bewijs dat de massale stakingsbeweging, wanneer zij zich voluit ontplooit, haast alle functies kan overnemen die vroeger aan de barricadestrijd toevielen. Maar één vraag liet zij onbeantwoord, de vraag of zij even goed als het straatgevecht in het leger de morele schok kan teweegbrengen, die, zich voortplantend door zijn rijen, aan een zinkend regiem zijn laatste steunen ontneemt.
De massale revolutionaire stakingsbeweging is het grote geweld- of dwangmiddel van de proletarische klasse tegen de staat, zoals de zuiver economische staking het geweld- of dwangmiddel van bepaalde proletarische groepen tegen de enkele ondernemer of de ondernemersgroep is. Maar terwijl de druk van de economische vakstaking zich aanvankelijk beperkt tot de sfeer van het particuliere leven en pas door de ontwikkeling van het kapitalisme een algemeen politiek karakter verkrijgt, richt de revolutionair politieke massastaking haar angel onmiddellijk bewust tegen de ganse kapitalistische klasse en van die orgaan de staat. Door haar uitbreiding, door het stopzetten van verkeer en vervoer, van post en telegraaf, van mijnen en fabrieken, van licht- en watervoorziening, kortom van alle bedrijven, voor het maatschappelijke en staatkundige leven van vitale betekenis, door haar vastberaden overschrijden van de grenzen van de wettelijkheid zodra deze in conflict komen met haar doeleinden, krijgt zij ongetwijfeld het karakter van daadwerkelijk geweld, dat het wapengeweld van vroegere revolutionaire tijdperken vervangt. Het is dus niet de vraag, of het proletariaat zonder geweld kan overwinnen, want de staking is een middel tot geweld, maar of het daarnaast nog andere middelen, in casu het gewapende geweld nodig heeft.
Door de revolutionaire stakingsbeweging zal het proletariaat pogen de economische en de politieke macht van de kapitalistische klasse te breken, de bank en de regering ten val te brengen, om dan door middel van zijn eigen organen productie, verkeer en administratie te reorganiseren in het belang van de algemeenheid. De heersende klasse van haar kant, zal trachten dit streven met geweld te beletten zoals zij ook thans de voortzetting en uitbreiding van alle min of meer revolutionaire stakingen beletten wil. Door militair vertoon, door bezetting van spoorwegstations, bruggen, dokken, fabrieken, elektrische centrales, enz. poogt zij de stakers te terroriseren en eventuele onderkruipers te beschermen. Onder schijn van de ‘vrijheid van arbeid’ te handhaven, is haar doel het neerslaan van de staking door de terreur. Tevens tracht zij deze te desorganiseren door de arbeiders te beroven van hun plaatselijke en algemene leiders. Huiszoekingen, arrestaties en vervolgingen zijn hiertoe het middel. Zij beveelt de overheid de soldaten (vaak speciaal hiervoor gedrilde troepen, als bv. spoorwegbrigades) om de plaatsen van de stakers in te nemen in die bedrijven, wier stilstand het maatschappelijke leven het ergste ontwricht. In dezelfde richting werkt de mobilisatie van de stakers, een gevaarlijke stap voor een regering, ingeval onder de massa’s reeds een oproerige stemming aan ‘t opkomen is. De regering gebruikt dus de militaire macht als een werktuig tot het breken van de kracht van de staking, een daad die even onvermijdelijk tot conflicten tussen leger en arbeidersmassa’s voert, als eertijds de ontplooiing van de opstand dat deed tussen leger en volk. Zoals in de burgerlijke omwenteling het revolutionaire volk poogde de discipline in het leger te ondermijnen, de soldaten murw te maken, weerzin in hen tegen wat hun bevolen werd de overhand te doen krijgen op vrees en ingeprente gehoorzaamheid, zo, juist op dezelfde manier, willen de stakende arbeidersmassa’s de soldatenmassa’s aan hun zijde brengen. Slagen zij hierin dan is de strijd gewonnen. Zodra de soldaten in massa weigeren stakers te terroriseren, te arresteren en neer te schieten, of de plaatsen van de stakende arbeiders in te nemen, verliest een kapitalistische regering haar laatste steunpunt en zakt zij ineen.
Maar zal een stakingsbeweging op zichzelf ooit de toetssteen kunnen zijn waaraan de soldaten hun eigen revolutionaire wil ontdekken? Of zullen hiertoe de arbeiders in alle geval tegenover het wapengeweld van de staat ook van hun kant wapengeweld moeten stellen? Zal de gewapende opstand van de massa’s, de burgeroorlog, een noodzakelijke fase in de proletarische revolutie zijn, een fase waartoe de revolutionaire stakingsbeweging onvermijdelijk leidt? Van de beantwoording van deze vragen hangt meer af dan men oppervlakkig zou menen: van haar toch hangt niet slechts de houding van de revolutionair-socialistische partijen en groepen tegenover de eis van volksbewapening af, maar ook in hoge mate de tactische, geestelijke en zedelijke oriëntering van het revolutionaire socialisme. Deze oriëntering zal anders zijn naarmate met het bloedige geweld als met een factor van min of van meer beslissend belang in de strijd van de arbeidende massa’s voor het socialisme rekening wordt gehouden. Want wie overtuigd is dat de proletarische zaak ten slotte enkel door bloedig geweld zal kunnen triomferen, is natuurlijk verplicht om alles te doen wat deze triomf voorbereiden en bespoedigen kan. Revolutionaire partijen en groepen, die deze overtuiging voeden, zijn daarom verplicht met al hun kracht te werken aan de wapening en oefening van het proletariaat en dit in zijn geheel te organiseren tot een reusachtige ‘Rode Garde’. Zo de gewapende strijd van het proletariaat in de komende worstelingen om de macht van wezenlijker belang zal zijn dan zijn economische strijd, dan gaat ook de betekenis van zijn militaire organisatie die van zijn industriële te boven. En dit heeft zeer bepaalde en zeer verstrekkende consequenties.
Wij hebben de staking het geweldmiddel van het proletariaat genoemd.
Maar deze omschrijving moet ons niet blind maken voor het feit, hoezeer dit geweldmiddel in fundamentele opzichten zich onderscheidt van wapengeweld, het beslissende middel in alle vroegere revolutionaire worstelingen. Het opstandige volk trad dan zelf op als geweldenaar: zijn eerste opstandsdaad was zich wapens te verschaffen. Zodra het in beweging kwam, zag het zich gedwongen tot bloedvergieten, het deed een beroep op de bloedige zowel als op de sociale instincten, op woede en moordlust zowel als op offervaardigheid en enthousiasme. Door zijn vrijheidsleuzen heen klonken onheilspellende kreten van wilde haat jegens koningen en rijkaards, kreten van wraak en vergelding. Hoe anders treedt het proletariaat op met zijn geweldmiddel: de massale revolutionaire staking. Het begint niet met zich te wapenen, met zich voor te bereiden tot daden van geweld tegen personen, tot bloedvergieten en wraak. Hoe algemener de staking is, des te rustiger en vreedzamer kan zij zich ontplooien, in haar stroomt de massale kracht van het proletariaat als een brede, klare stroom uit tot zijn doel.
Door de massale staking wil de arbeidersklasse de kapitalistische staat verlammen en ontwrichten, niet de kapitalisten als personen treffen, kwellen of doden. Zij wil de heerschappij van de bevoorrechten breken, haar vervangen door de organisatie van de productie ten bate van allen, niet door nieuwe heerschappij van een minderheid. De zegevierende volksopstand van weleer werkte, evenals de revolutionaire regering die hij in het leven riep, met terroristische middelen: de bloedige hoofden van de vijanden des volks werden op pieken door de straten gedragen, de gevangenissen raakten vol. Vrees voor hun leven deed de harten van de machtigen en grote sidderen. De revolutionaire staking werkt niet met deze terroristische middelen, omdat zij ze niet behoeft, zij ontketent in de massa niet de hartstochten, tot bloedige uitspattingen voerend.
De arbeidersklasse heeft in haar grote strijd en in de momenten van haar kortstondige zegepraal doorgaans menselijk en edelmoedig gehandeld tegen haar vijanden; in vergelijking tot vroegere revolutionaire klassen heeft zij een bewonderenswaardige zelfbeheersing en humaniteit getoond. Zowel de grote idee van het socialisme, dat in elk menselijk wezen een wezensgelijke erkent en eerbiedigt, als de leer van het economische determinisme, dat de persoonlijke verantwoordelijkheid van de bezitters en heersers binnen bepaalde grenzen beperkt, hebben tot deze opvoeding bijgedragen.
In het bijzonder heeft de arbeidersklasse in een aantal massale stakingen van de laatste jaren vele bewijzen van menselijkheid en van zelfbeheersing gegeven. De leiders van de stakers hebben vaak geweigerd om door ijzeren consequentie vrouwen en kinderen, zieken en zwakken te doen lijden, al scheen het oppervlakkig of juist ijzeren consequentie nodig was tot het bereiken van het doel. Zij spaarden zoveel mogelijk de niet-strijders, zij stonden vervoer toe van melk voor de kinderen, van ijs voor de ziekenhuizen, somtijds zelfs van onmisbare levensmiddelen voor alle inwoners van een stad. Ons zijn geen gevallen bekend waarin revolutionaire groepen zich tegen zulk een betoon van menselijkheid verzetten, een betoon dat in werkelijkheid ook geenszins aan de revolutionaire vastberadenheid waarmee de strijd gevoerd wordt afbreuk behoeft te doen. Integendeel openbaart zich daarin de intuïtie dat het proletariaat voor het heil van allen strijdt, en uit grond van zijn socialistisch beginsel van wreedheid, dat is van het toebrengen van onnodig leed, gruwt. Juist in de toepassing van zijn scherpste klassewapen, de staking, openbaart zich het duidelijkst zijn zedelijke meerderheid boven de strijdmethoden van vroegere revolutionaire klassen en niet minder boven die van de heersende klassen in het imperialisme, methoden die niet in het minst rekening houden met vrouwen, kinderen en niet-combattanten, die uiterste barbaarsheid verenigen met uiterste verfijning.
Met de revolutionaire staking beoogt het proletariaat niet de leden van de kapitalistische klasse individueel uit te hongeren, en naarmate het meer waarachtig socialistisch gezind is, zal het dit minder beogen — maar ze sociaal, als klasse te treffen door hun instellingen omver te werpen. In de bank en de beurs moet de bourgeoisie getroffen worden, niet in de lichamen van vrouwen en kinderen. Hoe sterker de staking staat, met andere woorden, hoe groter de geestelijke eenheid en de sociale kracht van het proletariaat is — hoe minder wreedheid en uiterlijk geweld zij nodig heeft, hoe minder persoonlijk leed zij behoeft te veroorzaken. En hoe minder wreedheid zij gebruikt, hoe sneller zij de aarzeling van de middenklassen en van de achterlijke delen van het proletariaat overwint om zich bij de strijdende massa’s aan te sluiten. Deze nemen een voor een de functies over, die aan de krachteloze hand van de vroegere machthebbers ontzinken, zij regelt de productie van de onontbeerlijke levensmiddelen, zij hernieuwt het wezen van de pers, zij brengt het verkeer weer in gang en onbevlekt staat zij in haar spierwitte kleed van majestueuze kalmte, een klare glimlachende gestalte, die geen afschrik inboezemt en sidderende vrees, maar liefde en vertrouwen. En met magnetische kracht trekt zij alle weifelende, alle wankelmoedigen tot zich.
De absoluut vreedzame, dat is geheel zonder bloedig geweld verlopende revolutionaire massastaking of liever stakingsbeweging, is natuurlijk een ideaal. Maar hoe meer de werkelijkheid dit ideaal nadert, des te onweerstaanbaarder zal de staking inwerken op het leger en op de middenklassen, des te eerder komt de keer die het grootkapitaal met zijn aanhang alleen laat staan, des te nader is het proletariaat tot de overwinning.
Een arbeidersklasse, die zich van bloedig geweld bedient, werkt daarmee zelf in zekere zin de voorwaarden tot haar zegepraal tegen. Die voorwaarden zijn: dat alle die geen belang hebben bij het voortduren van het kapitalistische stelsel, te weten de arbeidende massa’s in hun geheel, het leger, de kleine burgers en kleine boeren, de proletarische intellectuelen, de lagere beambten, dat zij allen haar zijde kiezen tegen het grootkapitaal en zijn aanhangers.
De morele werking van het wapengeweld van de arbeiders op de soldaten is altijd zeer onzeker. Het kan de proefsteen zijn waaraan hun revolutionaire gezindheid zich openbaart, het kan echter even goed wrevel en toorn in hen opwekken tegen de revolutionairen en hen dwingen ter wille van eigen lijfsbehoud de bevelen van hun superieuren te gehoorzamen. Wat de middenklassen aangaat, bloedig geweld drijft hen bijna onfeilbaar in de armen van de reactie.
Waarom tracht het sterkste en meest gewetenloze kapitaal ter wereld, dat van de Verenigde Staten, bij elke massale strijd de arbeiders te prikkelen tot daden van bloedig geweld? Niet enkel om een voorwendsel te scheppen tot het oproepen van de militie, maar ook om de middenklassen, de doodsvijanden vaak van de trusts, tegen het proletariaat in het harnas te jagen en bij hen de mening te vestigen, als zouden de arbeiders een troep ruwe, gewetenloze klanten zijn.
Hoe beter de revolutionaire arbeidersbeweging zich vrij houden kan zoals van alle wreedheid en excessen, zo ook van bloedig geweld, hoe sterker de opinie van de middenklassen zich tegen het grootkapitaal en zijn trawanten zal keren en hoe sneller de sociale gevoelens en het klassenbewustzijn van de soldaten zich verzetten zullen tegen het moordenaarswerk, waartoe men hen prest. De sterkste wapens van de proletarische massa zijn haar geestelijke samenhang, haar vaste wil te overwinnen, haar grenzeloze offervaardigheid, haar vrijheids extase, haar klare bereidwilligheid tot de offerdood, en haar helder inzicht in de eisen van het nieuwe leven. Dit alles is geen tolstojaanse fantasie maar historische ervaring. Vele malen reeds hebben in de proletarische klassenstrijd van onze dagen, in Rusland, in Amerika, in Engeland, de ‘naakte borst en het ongepantserde hart’ van de massa’s het brute geweld van de machthebbers in bedwang gehouden. Deze zijn voor niets zo bevreesd als voor de ontembare moed en de sublieme geestkracht, waarmee een ongewapend volk op de hoogtepunten van zijn strijdbaar enthousiasme, de bajonetten, de geweren en pantserauto’s trotseert, waarachter het verschrikte gezag wegschuilt.
Zeker kan het ongewapende verzet vreselijke offers kosten, men denke aan de 22ste januari 1905 in Petersburg even vreselijke als het gewapende verzet — maar deze offers zijn oneindig vruchtbaar. Waar in het leger de voorwaarden rijpen voor massale dienstweigering en voor overgang tot de zijde van de revolutie, is er niets wat dit proces zozeer verhaast als het voorbeeld van heerlijke standvastigheid en doodsverachting, door ongewapende mannen, vrouwen en kinderen gegeven. Hun bloed is de milde regen, die het door de propaganda gestrooide zaad snel doet ontkiemen.
En toch voert juist het edele morele geweld van stakende massa’s met onverbiddelijke noodzakelijkheid weer tot een nieuwe fase van de revolutionaire beweging, waarin de kracht van de wapens zich wederom doet gelden. Zo nauw zijn fysiek en moreel geweld verstrengeld, zo onvermijdelijk slaat de ene vorm van geweld in de andere om.
De werking van de revolutionaire stakingsbeweging op de soldaten voert niet enkel tot massale dienstweigering, tot massaal overlopen naar het volk: het doet ook de strijd ontbranden tussen de revolutionaire elementen in het leger zelf tegen de elementen die uit domheid of klassenbelang zich nog om de oude heersers scharen. De burgeroorlog, aanvankelijk een strijd tussen arbeiders en troepen, tussen ongewapende en gewapende, plant zich als een botsing tussen twee groepen gewapende in het leger voort. Dit valt uiteen in een revolutionair en een contrarevolutionair deel. Opnieuw moet het wapengeweld uitwijzen aan welke zijde de overmacht is: dit is onvermijdelijk, zolang contrarevolutionaire legermassa’s zich keren tegen de dragers van de historische vooruitgang. Het is de schuld van de heersende klassen dat de arbeidende massa’s hun doel niet zonder bloedig geweld, noch zonder de daarvan onafscheidelijke wreedheden en excessen kunnen bereiken, dat de strijd met de wapens ook in de revolutionaire bewegingen van het proletariaat aanvankelijk nog nodig zal zijn.
Als deel van de legerorganisatie waartoe zij noodgedwongen behoort, wordt de arbeidersklasse nog gedwongen te strijden met middelen die haar als barbaars en onmenselijk tegen de borst stuiten en die zij in het burgerlijke leven verwerpt.
Hoe sterker echter de revolutionaire gezindheid verspreid is, ook in het leger, hoe groter het aantal soldaten is, dat gewonnen werd door de socialistische propaganda, hoe dieper hun overtuiging is gegrondvest, des te zwakker en te meer geïsoleerd zullen de gewapende helpers en beschermers van de contrarevolutie zich voelen, des te sneller zal het hopeloze van verdere worsteling hun bewust worden, des te minder bloedig zal de strijd zijn, des te spoediger beslist. Zo was in de Russische Maartrevolutie van 1917 het wapengeweld slechts een korte episode, een proefneming waaruit de vereenzaming en machteloosheid van de autocratie tegenover alle moderne klassen onmiddellijk bleek. Helder komt hier de rol van het wapengeweld als een laatste toetsingsmiddel van de krachtsverhoudingen van de strijdende klassen uit, vooral wanneer men zich de onophoudelijke, telkens onderdrukte, telkens weer opkomende revolutionaire stakingsbeweging voor de geest roept van de jaren vóór de oorlog en gedurende de oorlog en haar werking op het leger.
De bezittende klasse op zichzelf is evenmin bij machte om door wapengeweld haar heerschappij te handhaven, als om een meerderheid te behouden in het parlement. In het ene als in het andere geval steunt zij op de middenklassen (kleine burgerij, boeren, intellectuelen) en op die delen van de arbeidersklasse, welke zij nog in geestelijke afhankelijkheid aan zich bindt. Zijn deze elementen, is althans hun grootste deel voor het socialisme gewonnen, dan wordt de bourgeoisie ook in het leger machteloos geïsoleerd. Dan kan ook de laatste krachtmeting van de revolutionaire en van de contrarevolutionaire legerdelen snel en met een minimum van bloedvergieten verlopen. Maar de enorme geestelijk-zedelijke eenheid van de arbeidende massa, die de voorwaarde hiertoe is, kan slechts verworven worden in de revolutionaire strijd zelf. Enkel een lange reeks van worstelingen, waarin ook het bloedige geweld nog mede heeft gestreden, bevecht voor het onbloedige geweld de uiteindelijke zegepraal.
Niet minder noodzakelijk voor die zegepraal dan de toeneming van haar macht, haar economische en geestelijke eenheid, is voor de arbeidersklasse het stijgen tot een gezindheid, die alle wreedheid, alle terrorisme, alle onderdrukking en kwelling van anderen verafschuwt.
De arbeidersklasse moet doordrongen worden van het besef dat de socialistische maatschappijmodel pas tot stand kan komen, wanneer de overgrote meerderheid van de bevolking voor het socialisme gewonnen is.
De burgerlijke omwentelingen werden gestreden door een minderheid ten bate van een minderheid, zij dienden de invoering van een nieuwe maatschappelijke orde die, al waren haar vormen anders, niet minder dan de oude berustte op afhankelijkheid en dwang. Daarom steunden die omwentelingen altijd op de terreur, op schrik en wreedheid. De socialistische revolutie, die de vernieuwing van de maatschappelijke instellingen ten bate van de algemeenheid beoogt en de georganiseerde vrijheid is, kan zich niet bedienen van terroristische middelen zonder in conflict te komen met haar eigen beginselen. Met slaven door vrees en geweld in bedwang gehouden kan men de socialistische samenleving niet opbouwen, hiertoe is nodig geestdriftige instemming van de overgrote meerderheid van het volk met de nieuwe orde. Terroristische middelen zullen des te minder nodig zijn in hoe hogere mate de grote massa’s van de bevolking in het socialisme de enige uitkomst zien uit de tirannie van het imperialisme; dit echter hangt samen zowel met de graad van de economische ontwikkeling als met de geestelijke en zedelijke rijpheid van de arbeidende massa’s.
De heerschappij van de bezittende klassen berust op de onzelfstandigheid, de geestelijke blindheid, de lafheid, de stompzinnigheid van de volksmassa’s, en daarop alleen. Zij valt uit elkaar zodra deze massa’s bewust en heroïsch actief worden, dat is, zodra zij metterdaad de gehoorzaamheid opzeggen aan hun meesters. De opvoeding tot geestelijke zelfstandigheid en zedelijk heroïsme, tot dadige liefde voor de mensheid is naast de bevordering van de uiterlijke eenheid, dat is van de organisatie, de enige werkelijke ‘voorbereiding’ tot revolutionaire strijd. De telkens en telkens op grotere schaal herhaalde arbeids- en dienstweigering van de massa’s aan het imperialisme zal de macht daarvan eerst ondermijnen en verzwakken, ten slotte breken en omverwerpen, en die macht vervangen door het socialisme.
Hoe meer zij stijgt in inzicht en besef, hoe beter de arbeidersklasse begrijpen zal dat zij in alles wat het militaire geweld aangaat onvermijdelijk de mindere van de bourgeoisie is en moet blijven. Want dit geweld, gegrondvest als het is in tirannie en wreedheid, in verspilling van menselijke arbeidskracht en van mensenlevens, in absolute verachting voor alle geestelijke en zedelijke waarden, alle schoonheid en zacht geluk, druist op ondragelijke wijze tegen haar hoogste wezen en haar hoogste toekomstverlangen in. Zij zal moeten leren om niet van terrorisme en geweld, maar van haar eigen organisatorische, geestelijke en zedelijke meerderheid de overwinning te verwachten.
Wanneer de gewapende strijd meer dan een voorbijgaande episode is, wordt hij onvermijdelijk tot een hinderpaal van de democratisch-socialistische organisatie. Hij voert of tot het opkomen van een militaire kaste, die de democratische geest in het leger onderdrukt en dit opnieuw gebruikt als een werktuig voor eigen doeleinden, óf hij leidt tot verwildering, tot de ontaarding van de militair-revolutionaire organisatie in bandietenbenden. In het eerste geval gaat de vrijheid verloren, in het tweede krijgen de antisociale aandriften de bovenhand bij de verwilderde strijders, wier optreden niet langer de hoogste belangen van de algemeenheid, maar hun eigen primitieve instincten dient.
Zuiver democratische tucht is volkomen verenigbaar met het wezen van een productieorganisme, maar met het wezen van een militaire organisatie is zij op de duur niet te verenigen. Want dat wezen is ter ene zijde dwang, ter andere absolute gehoorzaamheid.
Alle grote volksbewegingen tot op heden riepen twee seriën van menselijke gevoelens wakker, die zij tevens door de inwerking van het gemeenschappelijke handelen haast oneindig versterkten. Zij wekten uitingen van geestdrift, onbaatzuchtigheid, offervaardigheid en heldenmoed op ook onder individuen, die elk op zichzelf tot deze uitingen nimmer in staat zouden zijn geweest. Met andere woorden: zij leidden tot krachtige manifestaties van de sociale aandriften. Zelfs de burgerlijke psychologen moeten dit toegeven, ondanks hun grote vooroordelen ten aanzien van de psyche van de menigte. “De menigte kan wat gevoelens en daaruit voortvloeiende handelingen aangaat, op een hoger peil staan dan het individu”, erkent Le Bon. “Men brengt een menigte gemakkelijk in geestdrift voor roem en eer, men brengt haar bijna zonder brood en zonder wapens, als bij de kruistochten, in beweging om de vaderlandse grond te verdedigen. Uit haar vaak niet geheel bewuste heldhaftigheden, worden de grote daden van de historie opgebouwd”. “Alleen de gemeenschappen, de massa’s zijn tot de grote offervaardigheden in staat.” — Wij zouden deze aanhalingen met nog vele anderen in de zelfde geest kunnen vermeerderen.
Maar ook hebben de spontane acties van de massa’s talloze malen de duistere instincten in de mens gewekt en gaande gemaakt, die vrees en lijdelijkheid, maar niet minder schaamte en zelfbeheersing, in de gewone gang des levens teneer houden. Wanneer de banden van het sleurleven verscheurd werden, dan raakte ook de wreedheid los uit haar hol, de misdadige, dat is de atavistische en antisociale aandriften vierden zich bot in bloedige orgiën. Weliswaar belicht de burgerlijke sociaalpsychologie gewoonlijk de ‘nameloze wreedheden’ (Sighele) door volksmenigten bij revolutionaire woelingen begaan, even eenzijdig als zij ze overdreven voorstelt. Bij haar veroordeling van dergelijke daden pleegt zij op het getuigenis van de ergste vijanden van de revolutie, de meest verstokte reactionairen, af te gaan. Zo vindt men bv. in Sighele tal van aanhalingen uit Taine en Maxime du Camp als bewijsstukken voor de onmenselijkheid en de misdadige neigingen van de massa’s, die in de grote Franse Revolutie en in de Commune optraden. Van kritische schifting van het materiaal, van pogingen om de objectiviteit van zulke getuigenissen te onderzoeken, is bij dergelijke ‘wetenschappelijke onderzoekers’ geen sprake. Evenmin vragen zij zich af welke provocaties de massa’s tot daden van weerwraak prikkelden, welke onmenselijke wreedheden van de ‘ordelijke elementen’ aan de losbarsting van de toorn des volks voorafgingen. Hoe kan men bv., om ons te bepalen tot de Commune, het doodschieten van de gijzelaars rechtvaardig beoordelen, wanneer men dit als een op zich zelfstaand feit beschouwt, in plaats van als een schakel in de keten van de gebeurtenissen, wanneer men het beestachtige optreden van de Versaillanen tegen de gevangen genomen Communards in het donker laat, waarop de executie van de gijzelaars het antwoord van de wanhoop was? Niettemin: hoezeer ook fanatieke klassenhaat het oordeel van de burgerlijke historici en psychologen over het optreden van revolutionaire menigten doorgaans vertroebeld moge hebben, hoe vol boosaardige overdrijving en verkrachting van de waarheid hun voorstelling van de feiten, toch moet toegegeven worden, dat de grote historische massa-acties op de hoogtepunten van de revolutionaire ontwikkeling, naast een heerlijk opvlammen van geestdrift en moed, somtijds daden van wreedheid en vernielzucht hebben veroorzaakt.
Vergeleken bij de revolutionaire massa-acties van vroegere klassen zijn die van het proletariaat in hoge mate vrij van wreedheid, plunderzucht en andere uitspattingen, maar wanneer het lompenproletariaat aan de massale acties van de arbeiders deelneemt, dan bevlekt het deze vaak door daden van bandeloosheid en moordlust, iets wat zeker ook in de komende strijd zal gebeuren.
In het algemeen echter zal de arbeidersklasse in die strijd minder dan alle vroegere revolutionaire klassen geneigd zijn tot bloedige wreedheid en wraaknemingen op personen, dank zij het gebruik van de massale staking als dwangmiddel. Wapengeweld, ook door de revolutionairen gebruikt, ontketent onvermijdelijk dierlijke aandriften; bloedvergieten wekt bloeddorst, bloeddorst eenmaal gewekt kent toom noch breidel eer zij verzadigd is. De revolutionaire staking daarentegen veronderstelt slechts weinig bedreiging van lijf en leven van de tegenstander, zij is het meest humane revolutionaire geweldmiddel dat de geschiedenis kent. De gewapende opstand, het barricadegevecht, voert de strijdende evengoed als de oorlog tot razernij, maakt hen blind en doof voor de omstandigheid dat de tegenstander een mens is evenals zij zelf, verdooft tijdelijk hun menselijkheid. De revolutionaire staking eist zelfbeheersing, koelbloedigheid en bezonnenheid, zij wordt beheerst door de rede en laat ook aan het menselijke medegevoel zijn rechten.
Twee wortels heeft de wreedheid: vrees, en machtswellust. De slaaf, de knecht, de soldaat in vijandelijk land of in de binnenlandse oorlog begaan vaak wreedheden uit angst; de tiran, dat is elke persoon en elke groep die anderen in onverantwoordelijke machtsposities beheersen, begaan ze omdat de mens in het algemeen het bezit van onverantwoordelijke macht niet verdragen kan. Het plotselinge gevoel van almacht dat een uit de band van het sleurleven gesprongen menigte overstelpt, is misschien meer nog dan bewuste haat of wraakzucht, de diepste wortel van de weerzinwekkende uitspattingen waarin zij vaak vervalt. Immers, deze uitspattingen keren zich somtijds tegen personen tegen welke de massa haat noch wraakzucht koestert. Men denke bv. aan de Parijse septembermoorden.
Het proletariaat bezit een dubbele breidel ter betoming van alle wrede lusten, wanneer het tot de macht gestegen zal zijn. De ene is de ideële breidel van de socialistische gezindheid die door het besef van de eenheid van de mensheid in hem gekweekt, hem leert alle menselijk leven heilig te achten. De tweede is de breidel van de vrijwillige tucht, van de zelfbeheersing en van de democratische verantwoordelijkheid, geoefend in de langdurige school van organisatie en gemeenschappelijk handelen.[28] De vroegere menigte, samengedreven door ogenblikkelijke opwinding, door uitbarstingen van elementaire driften, kende volstrekt geen collectief verantwoordelijkheidsbesef. De proletarische massa, uit bewuste redelijk willenden samengesteld, zal, zelfs in ogenblikken dat spontane drang en felle hartstocht haar in beweging brengen, de regelende werking van het haar ingeprente collectieve verantwoordelijkheidsgevoel bespeuren, en er in mindere of meerdere mate door beïnvloed worden. De zegenrijke werking van de organisatie, die de grote daad van het vorige, niet-revolutionaire tijdperk is geweest, zal zich in het revolutionaire in al haar glans openbaren.
De wereldoorlog bracht een onpeilbare schrikwekkende verwildering over het deel van de mensheid dat zich zelf ‘beschaafd’ noemde.
De massa’s zijn in de oorlog gedreven voor het grote kapitaal: wreedheid en bloedig geweld, vernieling en schennis, schandelijke list en verraderlijke moord werden hun geleerd als hoogste patriottische deugden. Algehele verachting voor het menselijke leven en de ziel des mensen werd hun ingestampt. Dat leven en die ziel werden als mest op de velden van het imperialisme geworpen. De brute overmacht van mechanische vernietigingsmiddelen regeert de wereld.
Tegen de vijand is elk middel, elke daad geoorloofd, elke pijniging, elke beestachtigheid. Het volkenrecht wordt een schim door de machthebbers even koud gehoond als de ‘geboden van de menselijkheid’.
Onmenselijk en barbaars zijn de middelen waarmee de imperialistische orde wordt opgebouwd.
Zolang deze orde bestaat, zal dat imperium het machtigst zijn en de wereld regeren dat over de grootste hoeveelheid mechanische vernietigingsmiddelen beschikt, over het grootste aantal mensen om ze te vervaardigen en te vernieuwen, over de grootste organisatorische kracht om ze te gebruiken, en dat door generlei scrupules in het gebruik ervan wordt belemmerd. Imperialisme en menselijkheid zijn even onverenigbaar als imperialisme en democratie.
Kan het socialisme met gelijke middelen worden opgebouwd? Kan de arbeidersklasse zich bedienen van de middelen van het imperialisme? Kan zij de nieuwe, broederlijke wereld verwezenlijken door het imperialisme te overtreffen in zijn eigen geweldmiddelen, zijn eigen vernietigingsmethoden waarnaar onvermijdelijk haar trachten moet uitgaan zo zij het wapengeweld als voornaamste middel in de proletarische klassenstrijd aanvaardt?
Het komt ons voor dat iedere revolutionaire socialist die zich rekenschap geeft van wat dit zou betekenen, hierop moet antwoorden: neen, dat kan niet.
Maar dan kan het wapengeweld in de strijd van de arbeidersklasse ook niet het voornaamste en het beslissende middel, doch slechts een bijkomstig en een toetsingsmiddel zijn.
De arbeidersklasse die het wapengeweld in haar strijd zou aanvaarden, niet als een bij- maar als een hoofdmiddel, niet als een beproevings- maar als een beslissend middel, zou zich bereid verklaren al dezelfde lage misdaden te begaan, dezelfde duivelse wreedheden te plegen, als het imperialisme pleegt in de wereldoorlog. Want wie thans nog meent dat een oorlog — hetzij tegen de reactionaire machten van het eigen land, hetzij tegen die van andere naties — op ‘humane’ wijze kan worden gevoerd, die is in een waan bevangen, even dwaas als de waan van de pacifisten, van de dromers van een onbloedig, getemd en verzacht imperialisme. Naar onze overtuiging echter kan duivelse wreedheid het socialisme nimmer brengen. Het is nodig de arbeidersklasse tot dit inzicht op te voeden.
De klippen waarop de oude Internationale strandde, waren haar overgrote verwachting van de invloed van de objectieve economische ontwikkeling, haar cultus van de wettelijkheid, haar schroom voor de revolutionaire daad. Een van de klippen, die de nieuwe Internationale bedreigen, is de opvoeding tot de cultus van het bloedige geweld in de revolutionaire strijd, een cultus haar in deze jaren gesuggereerd door haar onverzoenlijke tegenstanders, de imperialistische geweldenaars [29]. Deze suggestie moet zij weerstaan. Tegenover het imperialisme, dat alles verwacht van het superieur georganiseerde, technisch volmaakte geweld, moet de arbeidersklasse vasthouden aan haar eigen methoden, onafscheidelijk van haar eigen historisch-sociale denkbeelden, haar eigen doeleinden en haar eigen hogere moraal.
Haar inzicht en moraal doet de arbeidersklasse in elke mens de mensheid beseffen en de ziel eerbiedigen. Boven het ding, boven de waar verheft zij de mens ten troon, zoals het kapitalisme de mens bij ding en waar ten achterstelt. Om de mens wil de socialistische arbeidersklasse het imperialisme omverwerpen, om hem te bevrijden uit verhoudingen die in allen, in de heren als in de knechten, het hoogste terug dringen, het leven zelf verminken en verlagen. Dit einddoel van de strijdende arbeidersklasse, haar naar de bevrijding van de mensheid uitgaande wil, zij moeten wel de keuze van haar strijdmiddelen beïnvloeden.
Het socialistische proletariaat kan geen andere strijdmiddelen willen dan met zijn doel in overeenstemming te zijn. En de meest doelmatige middelen zijn die welke daarmee het meest harmoniëren.
Menselijk handelen is niet in harmonie met het imperialisme, dat heerschappij, dwang en uitbuiting in de allerhoogste graad en op haast onbegrensde schaal ten doel heeft. Maar menselijk handelen is volkomen in overeenstemming met het doel van het revolutionaire socialistische proletariaat.
Aan de hoogheid van zijn doel moet dit zijn middelen aanpassen.
Het proletariaat niet naar bloedig toornig geweld, maar naar geestelijke klaarheid en morele onverschrokkenheid te oriënteren, dit moet nu de taak zijn van de propaganda in de wijdste betekenis, de taak van de revolutionaire wetenschap, de revolutionaire agitatie en de revolutionaire kunst.
Op het geestelijke leiderschap rust in deze tijden een zeer zware verantwoordelijkheid.
Zelfs die burgerlijke psychologen welke het optreden van de massa als een factor in de historische ontwikkeling erkennen, beschouwen haar als een uitsluitend ‘destructieve’ kracht. “De rol van de menigte”, zegt Le Bon, “bestaat in het vernielen van verouderde beschavingen: op het ogenblik dat de zedelijke krachten, die het geraamte van een maatschappij vormen, hun kracht verloren hebben, wordt de volledige ontbinding tot stand gebracht door die onbewuste en ruwe menigten, welke men terecht barbaren noemt.”
Deze voorstelling is even eenzijdig en onjuist, als het oordeel van burgerlijke zijde over de collectieve psyche en haar uitingen in het algemeen is.
In werkelijkheid vernietigt de revolutionaire massa-actie niet slechts de vermolmde sociale en politieke instellingen van een uitgeleefd stelsel, maar zij brengt zelf nieuwe sociale instellingen en politieke vormen voort. Haar doeleinden zijn zowel de vestiging van een nieuwe als de omverwerping van de oude maatschappelijke orde. Haar vernietigende en haar opbouwende werkingen zijn tweeërlei functies van eenzelfde proces.
Een belangrijk onderdeel van dit proces — maar op verre na niet zijn gehele inhoud, zoals de sociaaldemocratie in het vorige tijdperk geneigd was aan te nemen — vormt de verovering van de politieke macht, dat is de macht die de algemene aangelegenheden van een kleinere of grotere gemeenschap (stad, stedengroep, staat, verbond van staten) regelt. In hun eerste stadiën waren volksbewegingen er gewoonlijk op gericht, de politieke instellingen der heersers te beïnvloeden, hen tot concessies te nopen, hun hervormingen af te dwingen. Naarmate de revolutionaire klassen door de strijd sterker worden en de onmogelijkheid van een grondige hervorming van de oude instellingen duidelijker blijkt, richten zij zich meer en meer op de verovering van de staatsmacht.
Het karakter van de staatsmacht hangt af van de hoogtegraad van de technische en economische krachten: productie, handel, verkeersmiddelen, enz. Waar de stad met haar omliggend gebied nog een min of meer zelfstandig productieorganisme vormt, zoals in de middeleeuwen, kan van nationale politieke centralisatie nog geen sprake zijn. De revolutionaire massabeweging in de middeleeuwen draagt dientengevolge een sterk lokaal karakter, haar politieke doeleinden zijn de verovering van de machtsinstrumenten van de stedelijke aristocratie, van de magistraat en de raad, om deze te gebruiken ten bate van de democratische klassen.
Het tijdperk van de eigenlijke burgerlijke revolutie begint, wanneer de voorwaarden zich ontwikkeld hebben tot de strijd van de burgerlijke klasse voor de verovering van de politieke macht op nationale basis. Die macht is gecentraliseerd en georganiseerd in het bureaucratisch-militaire bestel van de absolute monarchie, zij wordt gesteund door de over het hele land vertakte feodale organisatie. Tegenover de politieke instellingen van het absolutisme verheffen zich de embryonale parlementaire instellingen, door de derde stand allengs veroverd, maar door de monarchie telkens buiten werking gesteld of in hun bevoegdheden beknot. Zowel in de Engelse als in de grote Franse Revolutie ontbranden de eerste massa-acties naar aanleiding van een strijd tussen koninklijke macht en burgerlijk parlement — een strijd waarin de massa’s, ofschoon van alle invloed op het parlement verstoken, hartstochtelijk daarvoor partij trekken en hun leven in de waagschaal stellen om het parlement tegen koninklijk geweld te beschermen. In de aanvallen op de machtsinstellingen van absolutisme en feodalisme, waartoe de massa’s ter verdediging van. het parlement overgaan, krijgen deze de eerste knauw en ontstaan de nieuwe strijd- en ook reeds machtsorganen van de revolutionaire klassen.
Zo schokte de bestorming van de Bastille niet slechts de hechtheid van het beroepsleger en het prestige van de monarchie, zij dwong deze niet alleen om haar plan tot ontbinding van de Staten-Generaal op te geven, maar zij gaf ook de stoot tot de oprichting van de Nationale Garde en tot de organisatie van de Parijse kiesgerechtigheden in de zgn. secties. Natuurlijk besefte de revolutionaire massa in juli en ook in oktober ‘89 nog geenszins dat zij feitelijk niet voor de hervorming maar voor de vernietiging van de monarchie streed, zoals het in het algemeen lang duurt eer een revolutionaire klasse haar politiek doel bewust erkent en stoutweg uitspreekt. Algemeen bekend is bv. hoe de Noord-Nederlandse burgerij, ofschoon reeds in volle opstand tegen Filips II, lang nog verklaarde enkel zijn stadhouders te bevechten maar hem zelf altijd nog in naam als haar wettelijk vorst erkende.
Zoals het proletariaat in onze dagen door zijn massale acties zowel tegen de staatsmacht strijden moet als om de staatsmacht, zo was dit ook met vroegere revolutionaire klassen het geval. De strijd tegen de staatsmacht nam in de burgerlijke revolutie de vorm aan van strijd tegen de macht van de absolute monarchie en die van de grondbezittende adel. De volksbeweging, die in de Engelse omwenteling van 1643 de koning dwong de hoofdstad te verlaten, bracht de jarenlange worsteling tussen monarchie en parlement tot een crisis, waarin de militair georganiseerde democratie de feodale legerbenden van de koning overwon.
In de grote Franse omwenteling was het de massabeweging die de koning en de koningin uit Versailles naar Parijs terughaalde, ze daar feitelijk interneerde en onder bewaking stelde van het revolutionaire volk. Het was de massabeweging die de koning uit de Tuilerieën verjoeg en zijn troon omver wierp, toen de landsverraderlijke kuiperijen’ van Lodewijk en Marie Antoinette dreigden de revolutie met hulp van buitenlandse legers neer te slaan.
De hoofdstad was het middelpunt van de strijd tegen het staatkundige bestel van het absolutisme. Maar niet minder fel werd die strijd in de grote Franse Revolutie door het gehele land gevoerd, het absolutistisch-feodale stelsel werd in al zijn vertakkingen aangevallen.
De directe actie van de arbeiders en burgers in de steden, van de boeren op het platteland ontwortelde dit stelsel, het maakte dat de heerlijke rechten niet slechts op papier, maar ook in de werkelijkheid worden afgeschaft en schiep zodoende de nieuwe burgerlijke eigendomsverhoudingen.
Terwijl de massa’s in de burgerlijke omwenteling door hun slagen de oude staatsinstellingen vernietigden en de oude staatsmachinerie afbraken, nestelde de opkomende burgerlijke klasse zich in de staat en bouwde haar nieuw politiek machtsbestel op. Van alle politieke instellingen van het burgerlijke tijdperk was de volksvertegenwoordiging de voornaamste; alle andere machtsmiddelen, van de pers en de volksvergadering af tot de gewapende opstand en de terreur toe, dienden hoofdzakelijk om het centrale bolwerk van de burgerlijke macht tegen contrarevolutionaire aanslagen te beschermen.
De strijd om de staatsmacht in de burgerlijke revolutie was tevens een strijd om de vernieuwing en vervorming van de staatsmacht. De uitspraak van Marx, dat het proletariaat niet eenvoudig het staatkundige bestel van de burgerlijke staat in bezit kan nemen en voor zijn doeleinden gebruiken, maar dit bestel al strijdend naar zijn eigen behoeften moet omvormen, was eveneens van toepassing voor de burgerlijke klasse met betrekking tot de politieke machinerie van het absolutisme. De bourgeoisie kon zich voor haar doeleinden evenmin van deze machinerie bedienen, als het proletariaat zich zal kunnen bedienen van de staatkundige instellingen van de bourgeoisie. In haar revolutionaire strijd vernietigde de bourgeoisie die instellingen, welke onverenigbaar bleken met haar eigen maatschappelijke en politieke doeleinden, zoals bv. het soevereine koningschap, terwijl zij andere bestaande instellingen, in de eerste plaats het parlement, tot uitgangspunten van haar strijd maakte en naar haar eigen behoefte vervormde.
In alle burgerlijk revolutionaire tijdperken hebben de daden van regering en volksvertegenwoordiging, hun maatregelen in zaken, de levensbelangen van de bevolking rakend, hebben verder de gevaren, die de revolutionaire volksvertegenwoordiging en het nieuwe gezag van de zijde van de contrarevolutionairen bedreigden, de stoot gegeven tot het uitbreken van spontane massabewegingen. De volksbewegingen hebben zich altijd ontwikkeld in revolutionaire samenhang met politieke gebeurtenissen en zich in de strijd hetzij voor, hetzij tegen politieke organen geconcentreerd.
Het inzicht in deze waarheid is een grote geestelijke kracht van de moderne sociaaldemocratie geweest in haar strijd tegen het anarchisme. Maar door de eenzijdige nadruk die zij in haar verval op de verovering van de centrale organen van het staatsgezag ging leggen, door haar voorstelling, als vond elke revolutionaire volksbeweging in deze verovering haar enig doel, heeft zij die waarheid vervlakt en vervalst. In werkelijkheid gaan revolutionaire bewegingen altijd ver boven deze doeleinden uit. De vernietiging van een oude en de schepping van een nieuwe maatschappijorde omvat veel méér, dan enkel de verovering van de politieke machtsorganen. De opvatting als zou de revolutionaire massa-actie in de burgerlijke revolutie zich feitelijk hebben bepaald tot de vernietiging van de oude staatsinstellingen en aan de nieuwe politieke organen de verdere strijd voor de herschepping van de eigendomsvormen, het belastingstelsel enz., hebben overgelaten, is volkomen onjuist. Het criterium van de kracht en van de diepgang van een revolutionaire beweging is juist de alzijdige, rusteloze werkzaamheid van de volksmassa’s zelf. Haar kouter ploegt de bodem van de maatschappelijke werkelijkheid slechts diep en duurzaam om, wanneer de volksmassa’s er zich niet toe bepalen de centrale machtsinstellingen van de oude heersende klasse met een forse stoot omver te werpen, maar wanneer zij tegen die klasse zelf een onverbiddelijke strijd voeren, over de volle lengte en breedte van het nationale strijdperk haar schuilhoeken en toevluchtsoorden in plaatselijke instellingen, in zeden en gebruiken vernietigen, haar uit alle posities opjagen waarin zij zich nog poogt te verschansen, om die tot steunpunten te maken van haar reorganisatie en herstel. Juist deze alzijdige actie karakteriseert de grote revolutionaire tijdperken, door deze actie alléén vermag de revolutionaire massa de boom van de oude maatschappelijke orde uit te graven, wiens wortels hun vertakkingen hebben geboord door de gehele kluit van het sociale leven [30].
De massa-actie van alle revolutionaire tijdperken toonde zich in haar doeleinden evenmin eenzijdig dogmatisch als in haar methoden. Zoals zij zonder onderscheid alle strijdmiddelen toepaste, die in haar bereik lagen, zo hadden haar directe acties ten doel zowel de verovering van de centrale organen van de staatsmachinerie, als het achteruit dringen en zo mogelijk het verslaan van de gehele vijandelijke klasse. De volksbeweging van de grote Franse omwenteling richtte haar slagen achtereenvolgens tegen de politieke organen van de absolute monarchie, van de getemperde monarchie en van de gematigde grote bourgeoisie, maar tegelijkertijd namen de boeren zelf in de grootste helft van het land door directe actie de gronden in bezit, die zij van de heren in pacht hadden, zij verstookten de feodale eigendons- en rechtsbrieven tot vreugdevuren en maakten de weiden en bossen hun door de adel, de priesters en de burgerlijke kapitalisten in de loop van de tijden ontroofd, opnieuw tot gemeentegronden. Eerst door die actie kregen de wettelijke hervormingen van de volksvertegenwoordiging werkelijke en blijvende inhoud: de economische revolutie, door de volksmassa’s over de volle lengte en breedte van het maatschappelijke leven tot stand gebracht, kon door geen latere politieke reactie te niet gedaan worden.
De Russische revolutie van 1905 proclameerde de bijeenroeping van de constituerende vergadering tot algemeen politiek doeleinde van de massabeweging, maar tevens veroverde de massa, althans in de hoofdstad, door rechtstreekse actie de vrije pers, het vrije woord en de verkorting van arbeidsdag. Met één woord: terwijl de massa streed voor de algemene vernieuwing van de staatkundige orde, voor de grondwettelijke waarborgen van uitgebreide politieke rechten, nam zij deze rechten en vrijheden, overal waar het mogelijk was, bij stukken en gedeelten reeds in bezit. En tevens zette zij in onvermoeide rechtstreekse strijd tegen de kapitalistische klasse de verbetering door van haar sociale omstandigheden.
Het eenzijdige en verparlementariseerde socialisme dat de vorige periode beheerste heeft het tweeslachtige, dialectische karakter van de doeleinden van de revolutionaire massa-actie niet erkend. Het stelde de verovering van de politieke macht feitelijk gelijk met de invoering van de socialistische maatschappijorde. Het beschouwde de staatsmachinerie als het werktuig, dat bijna uitsluitend uit eigen kracht de omvorming van de kapitalistische maatschappij in de socialistische zou bewerkstelligen. De opvattingen van de sociaaldemocratie in dat tijdperk, al te centralistisch en mechanisch gelijk zij waren, maakten haar blind voor de waarheid dat het bezit van de politieke machinerie onvoldoende is om diepgaande veranderingen in het maatschappelijke lichaam tot stand te brengen — al is dit bezit een noodzakelijke voorwaarde hiervoor. Want de menselijke samenleving is een veel te samengesteld, te fijn vertakt en rijkgelede organisme dan dat zij van één enkel punt uit veranderd kan worden. Het verparlementariseerde, vercentraliseerde en in zekere mate vermechaniseerde socialisme zag het essentiële verschil tussen mechanisme en organisme voorbij. Deze dwaling leidde het tot vele verkeerde waardeschattingen en conclusies. Het begreep niet langer dat de greep van het staatkundige mechanisme slechts dan de maatschappij waarachtig kan herscheppen, wanneer hij gesteund wordt door een algemene omkeer in de gedachten en gevoelens, in de zeden en gebruiken, de vormen en gewoonten van het dagelijkse leven. En evenmin begreep het dat een dergelijke omkeer enkel zijn beslag kan krijgen door de strijd tussen de verwelkte en de ontluikende krachten door het ganse maatschappelijke lichaam heen.
De sociaaldemocratische meerderheid besefte de betekenis niet meer van de toch zo vaak aangehaalde uitspraak van Marx over de noodzakelijke omvorming van de politieke machinerie naar de behoeften van de proletarische klasse. Zij gaf er zich geen rekenschap van dat de politieke instellingen van de burgerlijke staat, o.a. de scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht, en de reusachtige vermeerdering van een van de regering geheel afhankelijke bureaucratie, wel geschikt waren voor een klassenmaatschappij, gegrondvest in dwang, maar volkomen ongeschikt om als bestuursorganen van een gemeenschap van vrije en gelijke mensen te dienen. En ook sloot zij haar ogen voor de waarheid, dat de imperialistische ontwikkeling de volksvertegenwoordiging steeds meer van haar macht en betekenis beroofde en het centrale gezag, op zijn beurt geïnspireerd door het onzichtbare maar almachtige trustkapitaal, voortdurend sterker werd.
Dit zijn de oorzaken, waardoor in de parlementaire periode de rechtstreekse massa-actie niet slechts op de achtergrond kwam, maar daarenboven nog haar doeleinden door de sociaaldemocratie veel te dogmatisch afgebakend en te eenzijdig vastgesteld werden. Als tegenstroming tot haar conceptie kwam de anarchistisch-syndicalistische opvatting op, die met voorbijzien van elke historische ervaring, de proletarische massa-actie uitsluitend op de vernietiging van de burgerlijke staatsmacht, geenszins op haar verovering wilde richten en alle politieke, dat is algemene organen ter regeling van het maatschappelijke leven, door de vrije samenwerking van vele bijzondere organismen (vakverenigingen, productieve coöperaties enz.) wilde vervangen. Wel was deze opvatting in één belangrijk opzicht een correctief van het parlementaire socialisme: zij verwachtte terecht de vernietiging van de oude vormen van uitbuiting en heerschappij niet van het decreet van een of ander gecentraliseerd lichaam, maar van de revolutionaire energie, de vrijheidsbegeerte, de strijdvaardigheid en het klassenbewustzijn van de proletarische massa’s zelf. Maar voor de rest was de denkwijze van het anarchosyndicalisme naïef ideologisch en nog veel meer onhistorisch dan die van de verparlementariseerde sociaaldemocratie. Zij droomden hun utopische dromen van de ‘vernietiging’ van de staatsmacht door de massa-actie, zonder te beseffen dat deze vernietiging, zo de massa-actie daar niet de schepping van hogere vormen van politieke en economische organisatie tegenover stelde, een doelmatige aanwending van de huidige productiekrachten onmogelijk zou maken en de technisch-economische en sociale ontwikkeling, door het kapitalisme in reusachtige spanning van alle lijfs- en geesteskrachten bereikt, tot achteruitgang veroordelen zou. Maar juist op die stand van de techniek, van de bedrijfsconcentratie, van de internationale arbeidsverdeling berust de mogelijkheid van een socialistische maatschappij, dat is van een samenleving waarin voor allen een minimum van arbeid in dienst van de gemeenschap voldoende zal zijn om voor allen overvloed, levenszekerheid, mogelijkheid van onbeperkte ontwikkeling van hun vermogens en onbeperkte deelneming aan de hoogste levenswaarden van de mensheid te waarborgen. De anarchist die de staat enkel wil ‘vernietigen’, en niet tevens veroveren om hem te herscheppen in het algemene orgaan ter regeling van de algemene aangelegenheden van de socialistische wereldgemeenschap, wil feitelijk, hoewel onbewust, de voorwaarden vernietigen ter verwezenlijking van het socialisme.
In werkelijkheid zal de proletarisch-revolutionaire massa-actie, als elke vroegere, zowel de staat moeten bestrijden als trachten hem te veroveren. Het besef echter, dat het strijdende proletariaat nieuwe politieke vormen moet scheppen, vormen, niet in het brein van politieke plannenmakers bedacht, maar uit zijn eigen sociale wezen en zijn algemene behoeften geboren, dit besef zal de oppervlakkige opvatting van de verovering van de politieke macht door het stembiljet moeten vervangen.
Op dit ogenblik is nog niet te voorzien hoe het revolutionaire onweer van de Europese en Amerikaanse massa’s, welks eerste gerommel pas begint, op de parlementaire instellingen van de bourgeoisie zal inwerken. Zullen deze worden vervormd tot de machtsorganen van de nieuw opkomende klasse, het proletariaat, versterkt door een deel van de kleine boeren, van de kleine burgers, en van de halfproletarische intellectuelen? Het is mogelijk, waarschijnlijker echter komt ons voor dat het burgerlijke parlement welks macht, invloed en prestige door het imperialisme reeds ondermijnd zijn, geen dergelijk ontwikkelingsproces meer zal doormaken en hetzij zal afsterven of tot een verenigingspunt van de contrarevolutionaire elementen worden gelijk bv. de Russische Doema dit in de maanden na de Maartrevolutie werd. In dit laatste geval zullen de vertegenwoordigende organen, in de revolutionaire strijd spontaan uit het proletariaat en de socialistisch gezinde delen van de andere democratische klassen opgekomen, het burgerlijke parlement vervangen. In deze organen zullen, zoals reeds bij de Parijse Commune het geval was, de beraadslagende en de uitvoerende macht feitelijk ongescheiden zijn, dit zal een van hun kenmerkende trekken wezen. Met de Russische raden van arbeiders, soldaten en boeren, wier vorming op de arbeiders in Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten zo diepen indruk heeft gemaakt en hen reeds tot navolging wekt, slaat de ontwikkeling deze banen in. Waarschijnlijk zullen zij het prototype worden van de nieuwe politieke organen van de revolutionaire massa’s in de overgangsperiode, gewoonlijk met de naam ‘dictatuur van het proletariaat’ aangeduid, en hun taak zal het zijn de ontredderde, verarmde en verwilderde maatschappij achtergelaten door het in bloed ondergaande imperialisme te herscheppen in een socialistische gemeenschap. Zowel de behoeften van de gemeenschappelijke strijd van de verschillende proletariaten tegen het imperialisme als de behoefte aan internationale regeling van verkeer en productie en internationale arbeidsverdeling, ten einde de productiekracht tot haar hoogste intensiteit te kunnen opvoeren, zullen nopen tot internationale federatie van deze nieuwe politieke organen in alle landen, waar de arbeidersklasse haar machtsgolven omhoog stuwt. Uit deze federatie zal het algemene internationale politieke organisme van de arbeidende massa’s, zo men wil: de socialistische wereldstatenbond, zich misschien allengs ontwikkelen.
Dit en niets anders verstaat het revolutionaire marxisme onder de strijd van het proletariaat voor de staatsmacht.
Dit betekent echter geenszins dat deze strijd zich van nu af aan uitsluitend zou moeten richten tegen de politieke machtsorganen van het imperialisme en dat het tijdperk van de worstelingen tegen bepaalde delen van de kapitalistische klasse, bepaalde groepen van kapitalisten afgesloten zou zijn. Onjuist bv. lijkt ons het volgende oordeel, uitgesproken in het artikel Ueber Parteiprogramme in het weekblad van de Bremer revolutionairen, de Arbeiterpolitik: “Op het moderne grote kapitaal zijn geen voordelen meer te behalen. Hiervoor is nodig de sterkst mogelijke druk op de staat, die slechts uitgeoefend kan worden door strijd op zeer brede grondslag”. Een dergelijke opvatting ziet de onverbrekelijke samenhang voorbij tussen de politieke en de economische opstandigheid van het proletariaat. Zij die zo denken zijn nog min of meer bevangen in de gedachtegangen van het vorige tijdperk, dat alles van de verovering van de politieke macht verwachtte; de les van alle revolutionaire tijdperken, dat enkel de alzijdige rechtstreekse actie van de verdrukten de oude instellingen en verhoudingen waarlijk vernietigt, is hun nog niet voldoende in vlees en bloed overgegaan. Naar onze overtuiging zal om het kapitalistische stelsel met wortel en tak uit te roeien, de innige samenwerking nodig zijn van deze twee: de economische massastaking, gericht tegen nu deze, dan gene trust of ondernemersvereniging en door eigen optreden de mate van de uitbuiting voortdurend meer beperkend uit eigen kracht, en de massale actie voor de verovering van de staatsmacht.
De verhoudingen aan het einde van de wereldoorlog zullen de revolutionaire massa’s noodzaken, hun acties zowel tegen de staat als tegen machtige kapitalistische groepen te richten. Gedurende de oorlog heeft de staatsmacht haar functies enorm uitgebreid, het staatskapitalisme heeft zich overal tussen het privaatkapitalisme ingedrongen en dit gedeeltelijk verdrongen, de regeling van productie en verbruik is onder de druk van de oorlogsnood in hoge mate gecentraliseerd. Het zg. ‘oorlogssocialisme’ heeft het afbeulen, de ondervoeding en de rechteloosheid van de arbeidersklasse tot zulk een graad opgevoerd, als die klasse voor de oorlog niet zou hebben geloofd te kunnen verdragen. De vrede zal de kapitalistische staat nog verder in deze richting drijven. Hij zal trachten de productie zo hoog mogelijk op te voeren en het verbruik zo veel mogelijk in te krimpen, ten einde de renten van de ontzaggelijke schulden, die hij op zich heeft geladen, althans gedeeltelijk te kunnen betalen en de militaire toerustingen te kunnen voortzetten. De staat zal de grote ondernemerdwingeland worden die de massa’s van de bevolking van beide geslachten in arbeidslegers organiseert. Maar deze staatdwingeland zal tevens alle voorname bronnen van productie en alle verkeersmiddelen bemachtigd hebben. Hij alleen zal de massa’s kunnen helpen in de vreselijke nood waarmee de maatschappelijke ontreddering hen bedreigt. Zij zullen gedwongen zijn met alle krachten te strijden zowel tegen de staat, die hen tot slaven maakt, als om de staat, het enige lichaam, machtig genoeg om een algemene maatschappelijke reorganisatie tot stand te brengen.
Maar tevens zullen de massa’s zich met de grootste energie tegen het grote kapitaal moeten wenden. De zware industrieën, aan fabelachtige winsten gewoon geraakt, zullen de verlenging van arbeidsdag, de nachtarbeid, de ongebreidelde vrouwen- en kinderarbeid en al de ‘uitzonderingsbepalingen’ gedurende de oorlog ingevoerd, willen bestendigen. De industrieën die onder de oorlog leden, zullen trachten hun verliezen te verhalen op de arbeiders en door doeltreffende uitbuitingsmethoden zo spoedig mogelijk nieuw kapitaal te accumuleren. Zo zullen economische conflicten in de voornaamste productietakken aan de orde van de dag zijn. De strijd van de arbeiders tegen de trusts, de syndicaten en de ondernemersverenigingen zal alom ontbranden, de economische en de politieke strijd zullen zich met elkaar verbinden, in elkaar overgaan en elkaar bevruchten. Te samen zullen zij het imperialisme ondermijnen en de socialistische maatschappijorde voorbereiden wier verwezenlijking zowel economische als politieke overwinningen nader zullen brengen. Hier zal een kapitalistische regering ten val gebracht of tot grote concessies genoopt worden, ginds een trust of een gemengd reuzenbedrijf gedwongen tot het invoeren van arbeidsvoorwaarden, die de feitelijke opheffing van de uitbuiting betekenen. De snelle, algemene ondermijning van de winstmakerij door onophoudelijke uitgebreide massale acties, zal tot de toestand leiden, die de burgerlijke klasse ‘anarchie’ noemt. Maar juist deze ‘anarchie’, die de algemene opstand van de arbeidende massa’s tegen economische exploitatie en politieke druk onvermijdelijk begeleidt, zal, in onverbrekelijke samenhang met de grote politieke acties van het proletariaat, het kapitalistisch-imperialistische stelsel ontwortelen.
_______________
[26] Een afgevaardigde uit Zuid-Duitsland, op de conferentie van Zimmerwald, verzekerde ons dat de arbeiders in zijn woonplaats na de oorlogsverklaring slechts hadden gewacht op het parool van de leiders om de straat op te gaan. Toen het wachtwoord kwam: ‘schaart u om de regering ter verdediging van het vaderland’, was hun eerste woord: “onze leiders hebben ons verraden”. Maar daarbij bleef het. De massa had waarschijnlijk op tal van plaatsen een zuiverder intuïtie en meer revolutionair gevoel dan de leiders, maar haar ontbrak ten ene male het initiatief en de energie om tegenover hen door te zetten en haar wil was wankelend, haar intuïtie zwak.
[27] Zie hier voor die dialoog.
[28] Door dezelfde oorzaken zal ook de machtswaan van de leiders bedwongen worden die in vroegere burgerlijke omwentelingen vaak tot daden van wreed geweld en razernij heeft gevoerd. De leiders van de proletarische revolutie zullen verantwoordelijk zijn aan de revolutionaire democratie en door haar in bedwang worden gehouden.
[29] Onder ‘opvoeding tot de cultus van het geweld’ verstaan wij bv. ook de opname van de volksbewapening in het sociaaldemocratische strijdprogram, omdat daardoor de gehele propaganda met onweerstaanbare kracht naar de idee van het wapengeweld georiënteerd en aan de massa geleerd wordt daarvan in de laatste instantie de zegepraal te verwachten. Wij verstaan er echter volstrekt niet elke poging van de arbeiders onder, om zich wapens te verschaffen of elke eis van bewapening, reeds aan openbare lichamen gesteld. Wanneer de heersende klasse bv. het lompenproletariaat toerust tot moord en plundering, gelijk in 1905 door heel Rusland geschiedde, of wanneer in tijden van sociale beroering de bourgeoisie zelf zich wapent tegen het proletariaat, omdat zij het leger onder de drang van bepaalde gebeurtenissen ‘onbetrouwbaar’ acht, gelijk in het voorjaar van 1917 in Zweden plaats vond, dan achten wij op zo’n ogenblik de eis van ‘volksbewapening’ onvermijdelijk en gerechtvaardigd.
Onder ‘opvoeding tot de cultus van het geweld’, verstaan wij verder ook elk werk van de verbeelding, dat een voorstelling van de proletarische revolutie geeft, als zal de arbeidersklasse zich in haar eindstrijd van al de weerzinwekkende strijdmiddelen van het imperialisme: verraad, sluipmoord, spionage, massale slachting enz. bedienen en door deze middelen de ‘heilstaat’ op aarde brengen. Een dergelijk werk van de verbeelding is bv.: Onder de ijzeren hiel van Jack Londen. Wij achten een dergelijk werk even verderfelijk voor het proletariaat in de revolutionaire periode, als de geschriften, die het voorstelden als kon de socialistische maatschappij een vrucht zijn van de samenwerking van de klassen, dit in de periode van de wettelijkheid waren. (bv. de literatuur van de Fabians). Wij achten de ontaarding van de opvatting, die het wapengeweld als een somtijds onvermijdelijk middel beschouwt, tot een verheerlijking van het geweld op zichzelf, thans evenzeer een gevaar als de verheerlijking van de organisatie op zichzelf dat was in de jaren vóór de wereldoorlog.
[30] Zeer goed karakteriseert Kropotkin in zijn belangrijk werk over de grote Franse omwenteling het verschil tussen de opheffing van verouderde eigendomsverhoudingen langs de bureaucratische weg en langs die van de revolutionaire massa-actie als volgt:
“Wanneer men de economische resultaten bestudeert van de grote omwenteling gelijk deze zich in Frankrijk heeft voltrokken, begrijpt men het enorme verschil tussen de afschaffing van het feodale stelsel langs bureaucratische weg, door de feodale staat zelf uitgevoerd (in Pruisen na 1848 of in Rusland in 1841) en de afschaffing als gevolg van een volksrevolutie. In Pruisen en in Rusland zijn de boeren slechts ten koste van een deel van de gronden die zij bezaten, bevrijd geworden van de tienden en de herendiensten, zij hebben een regeling van de terugkoop moeten aannemen op voorwaarden, die hen ruïneerden. Zij hebben armer moeten worden om vrije bezitters van de grond te worden, terwijl de grondbezitters, die eerst de hervorming tegengehouden hadden, er in de rijke streken een ongehoopt voordeel van hebben getrokken. Bijna overal in Europa heeft de hervorming de macht van de heren vergroot. Alleen in Frankrijk, waar het feodale stelsel langs revolutionaire weg werd afgeschaft, heeft de verandering zich gekeerd tegen de grondbezitters als economische en politieke kaste en is zij ten voordele van de boeren geschied”. (Kropotkin, La grande révolution, bl. 551-552).