Guy Quintelier

Vrije markt of extreemrechts??


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?


Verwant
Een kritische analyse van het economische neoclassicisme
Deregulering en mondialisering van de kapitaalmarkt
Omtrent het revolutionaire perspectief

Martin De Vlieghere, Wij verkiezen een Führer. De economische oorzaken van racisme en oorlog in de twintigste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1996, 208 p.


Martin De Vlieghere heeft in feite geen boek geschreven over “de economische oorzaken van racisme en oorlog in de twintigste eeuw”, zoals de ondertitel luidt. Over racisme schrijft hij slechts enkele onbewezen lijnen – werkloosheid leidt noodzakelijk tot racisme – en hij heeft het enkel over de Tweede Wereldoorlog – de twintigste eeuw heeft nog andere oorlogen gekend. Wat Martin De Vlieghere als opzet had, is het verdedigen van een normatief kapitalisme waarbinnen het vrijemarkt-mechanisme onbelemmerd kan functioneren. (Dit normatief kapitalisme verschilt volgens hem nog van het reëel bestaande kapitalisme – p. 120.) Wie aan het normatief kapitalisme en het vrijemarkt-mechanisme om sociale, ecologische of ethische redenen belemmeringen oplegt, werkt totalitair en moet volgens De Vlieghere automatisch belanden bij een nationaalsocialisme zoals Duitsland er één in de dertiger en veertiger jaren van deze eeuw heeft gekend. De keuze waar de mensen voor staan is dan ook: kapitalisme of nationaalsocialisme. Elke kritiek op het kapitalisme is volgens De Vlieghere dan ook totalitair. In zijn ogen verkiezen wij een Führer omdat we sociale en ecologische correcties aan het kapitalisme willen aanbrengen.

Om zijn boude beweringen te staven, moet hij echter verschillende logische en andere bokkensprongen maken. Enkele uit de vele mogelijke voorbeelden daarvan. Martin De Vlieghere heeft geen enkele moeite om het onderscheid tussen rechts en links als futiel voor te stellen (p. 173). Hitler zou alle sociale lagen tegen het kapitalisme als systeem hebben opgejut, maar toch een omverwerping van het kapitalisme onrealistisch hebben gevonden (p. 172-173). Martin De Vlieghere verwijt gematigde liberalen dat ze vervallen tot een restrictiever migrantenbeleid doordat ze de principes van gratis onderwijs en sociale voorzieningen niet openlijk bekritiseren (p. 192). Hij wil daarbij blijkbaar nog een grotere discriminatie invoeren, namelijk dat het onderwijs en de ‘sociale voorzieningen’ enkel voor de kapitaalkrachtigen zouden zijn. Hij vindt kapitaalvlucht verantwoord (p. 68 en 103). Ook ‘raiders’ zijn prijzenswaardig in zijn ogen (p. 101-102, 107). Martin De Vlieghere is tegen sociale correcties van de markt, omdat men dan altijd dwang moet uitoefenen (p. 192). Daarbij geeft hij dus zelf toe dat de markt niet sociaal correct is ... Toch blijft hij vol houden dat de vrije markt in ieders voordeel werkt.

De manier waarop hij over de verhoudingen tussen prijs, vraag en aanbod schrijft, laat vermoeden dat De Vlieghere niet over de realiteit maar over een irrealistisch economisch model spreekt. Zo durft hij te beweren: “Maar juist door de prijs te verhogen, daalt de vraag en stijgt het aanbod” (p. 16). Enig reëel menselijk aanvoelen ontbreekt hem blijkbaar, want hij ziet niet dat achter een vraag ook menselijke behoeften en noden zitten. Bij prijsverhogingen komen enkel de nog koopkrachtigen aan hun bevredigingsmiddelen, de behoeften van de niet voldoende koopkrachtigen worden daardoor niet opgeheven. Voor Martin De Vlieghere zijn echter alle concrete behoeften van mensen kunstmatig (p. 185) ... Prijsverhogingen doen ook niet zomaar het aanbod stijgen: daarvoor zijn er nog heel wat meer materiële productievoorwaarden te vervullen. Op p. 115 stelt hij wel, waarbij hij zelf het eerder op p. 16 gelegde oorzakelijk verband omkeert: “Keynes vergeet natuurlijk dat de prijs maar begint te stijgen als gevolg van een stijgende vraag en niet omgekeerd. Natuurlijk heeft de prijs een terugkoppelingseffect op de vraag én het aanbod, maar de vraag was maar beginnen stijgen omdat de prijs relatief laag was.” Keynes is misschien wel vergeetachtig, maar wat is De Vlieghere dan, als hij verder nog beweert: “In de praktijk is het gewoon niet waar dat de vraag altijd daalt wanneer de prijs stijgt.” (p. 99) Toch durfde hij eerder te stellen: “De enige gezonde oplossing voor een tekort is een prijsstijging die enerzijds de vraag inkrimpt en anderzijds het aanbod bevordert.” (p. 61) Kan men van de beweringen door iemand die zo de oorzakelijke verhoudingen door elkaar haspelt en de menselijke realiteit zo geweld aandoet, nog enige bewijskracht verwachten?

Voor Martin De Vlieghere is het kapitalisme de enig nu mogelijk juiste economische ordening. Maar deze kortzichtigheid moet niet verwonderen, want voor hem is zelfs een koelkast een mysterie (p. 13). Door zijn kapitalistische bril is voor hem dan ook de kernvraag van de economie: “welke allocatie van de schaarse productiefactoren kunnen de meeste waarde voortbrengen?” (p. 106) Bevrediging van menselijke behoeften staat voor hem enkel in functie van waardevermeerdering. Toch durft hij nog onbeschroomd beweren: “In het kapitalisme is de productie geen doel op zich omdat de consument het laatste woord heeft.” (p. 103) Op p. 107 schrijft hij dan wel over economische vooruitgang: “De consumptiegoederen zelf veranderen niet veel. (...) Het zijn de productiemethodes die in een verschroeiend tempo veranderen.” En dit vermoedelijk omdat de consument het laatste woord heeft?

Met serieuze economische vragen houdt de auteur zich niet bezig, enkel met de verdediging van het kapitalisme. Zo weerlegt hij nergens dat conjunctuurcycli inherent verbonden zijn met het kapitalisme – hij ordent deze bewering enkel bij de verkeerde heersende economische consensus die tot oorlog leidt. Maar anderzijds geeft hij wel grif toe dat kapitalisme geen werkzekerheid biedt – en dit juist omwille van de economische groei en ... de werkgelegenheid (p. 104). Volledige tewerkstelling noemt hij even verder wel een spookidee (p. 111). Conjunctuurcycli worden volgens hem veroorzaakt, niet door het kapitalisme, maar door overheidsinterventie (p. 78.). Bij de ‘bewijsvoering’ daarvoor beweert hij vrolijk: “Overproductie kan zich alleen voordoen omdat er elders onderproductie is.” (p. 79) Overheidsinterventies zouden volgens hem economische scheeftrekkingen veroorzaken. “Heel algemeen gedefinieerd is een economische scheeftrekking het onttrekken van productiefactoren aan een productieproces ten voordele van een ander productieproces waarvan de producten relatief minder in vraag zijn.” (p. 79-80) Toch vermeldt hij de wereldoorlog “die nieuwe scheeftrekkingen in het leven riep (er viel steeds meer geld te verdienen in de wapenindustrie) ...” (p. 81). Hoe is dat te combineren – producten die minder in vraag zijn maar waardoor toch meer geld te verdienen is...? Is het trouwens de overheid die meer geld verdient in de wapenindustrie?

In al “zijn” “economische wijsheid” stelt De Vlieghere bijvoorbeeld ook sparen gelijk aan investeren. “Ik kan maar sparen door iets te kopen. Dat kunnen effecten, tegoeden of kapitaalgoederen zijn.” (p. 111) Op p. 119 schrijft hij dan wel: “Alleen bankbiljetten die door een particulier onder zijn matras verborgen worden, zijn sinking funds.” Sparen zonder investeren bestaat dus toch!

Ondanks zijn verdediging van een normatief kapitalisme waarbinnen het vrijemarkt-mechanisme ongeremd kan functioneren, moet men hem toch de vraag stellen of het kapitalisme wel combineerbaar is met de vrije markt. “De vrije markt is een orde gebaseerd op de morele gedragscode dat niemand door een ander mag gedwongen worden om iets te kopen of te verkopen tegen een prijs die hij zelf niet bepaalt. Een vrije markt is daardoor alleen mogelijk onder vrije en gelijke mensen” (p. 92). De Vlieghere ziet niet in dat het kapitalisme reeds vertrekt vanuit een fundamentele onrechtvaardigheid. De oorspronkelijke kapitalistische accumulatie is op geweld en list gebaseerd: de mensen werden beroofd van hun productiemiddelen. Een verdediging van het eigendomsrecht door een apologeet van het kapitalisme is dan ook hypocriet. Zo komt hij tot de ‘leuke’ en ‘onsterfelijke’ uitspraak: “Gelijkheid kan wel samengaan met verschillen in rijkdom, de zogeheten sociale ongelijkheid. Overigens veronderstelt het gelijkmaken van inkomens en rijkdom de ergste vormen van bevoogding en inmenging.” (p. 93) Soms vraagt men zich bij de lectuur zelfs af of hij wel weet wat kapitalisme is: zo stelt hij bijvoorbeeld dat in een kapitalistische economie de lonen veruit het grootste deel van de winst uitmaken (p. 57). Nog een ‘onsterfelijke’: “De overgrote meerderheid van de werknemers wordt gekoesterd in verlieslatende werkplaatsen.” (p. 77)

Het is een mislukt boek, omdat De Vlieghere niet voldoende overtuigt. Hij houdt zich niet serieus met zijn hypothese bezig. Moet het keynesianisme noodzakelijk naar nationaalsocialisme leiden? Deze centrale vraag wordt niet serieus beantwoord. Zijn basisintuïtie hierover – elke correctie op de vrije markt is totalitair – weet hij niet te staven. Martin De Vlieghere ziet vanuit zijn neoliberaal narcisme niet in dat elke mens andere mensen nodig heeft en dat mensen noodzakelijk groepswezens zijn die elkaar nodig hebben en elkaar steunen.

Voor iemand die zich zo keert tegen belastingen en gratis onderwijs, is het toch verwonderlijk dat hij het voor zichzelf kan verantwoorden dat hij als postdoctoraal onderzoeker door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – dus met belastingsgeld – wordt gefinancierd. Niet alleen gods, maar ook de egocentrische wegen van een neoliberaal narcist zijn blijkbaar ondoorgrondelijk.