Leo Michielsen
Van nul opnieuw beginnen
Hoofdstuk 3
Vorig hoofdstuk besloot met de opmerking dat de uiteindelijke mislukking in de Sovjet-Unie geen kleine historische ervaring betrof. Maar, het weze herhaald, het gaat niet over de mislukking van het socialisme, wel van de poging socialisme te vestigen.
Waarom die mislukte poging, niet alleen in de Sovjet-Unie, ook in Oost-Europa, in China, in Noord-Korea, in Vietnam ... overal?
Sommigen brengen als verklaring aan dat de communisten “zware fouten” hebben gemaakt, “ernstige tekortkomingen” vertoonden. Dat zal wel zijn. Maar dat komt als fundamentele verklaring niet in aanmerking.
Het is zaak na te gaan wat gemeenschappelijk was aan de situaties in Rusland, Mongolië, Vietnam, China...
Dan stelt men vast dat al deze landen behoorden tot de periferie van het kapitalisme. Ze hadden nog geen belangrijke eigen kapitalistische ontwikkeling doorgemaakt. De geschiedenis ontsnapt niet aan zeker wetmatigheden. Vanuit onderontwikkeling kan geen socialistische maatschappij worden opgebouwd. Dat is een absolute regel.
Onderontwikkeling betekent o.m. een nog overwegend agrarische economie, te weinig (of geen) geschoolde arbeiders voor de industrie, tekort aan ingenieurs en administratieve kaders, veralgemeende armoe. In die omstandigheden moet men, na de revolutie, tegelijkertijd én de industriële take-off bewerkstelligen, én socialisme uitbouwen. Dat gaat niet.
Des te meer gaat dat niet, in acht genomen dat onderontwikkeling ook nog afwezigheid van democratische traditie betekent. Derhalve kan de revolutie niet anders dan gewelddadig verlopen. De revolutie wordt wel met massale steun van de bevolking gewonnen, maar die steun is slechts momentaal, is voorbijgaand, want uitdrukking van een diepe ontevredenheid over de heersende ellende en van de hoop op snelle verbetering. De steun aan de revolutie steunt niet op het nodige minimum aan politiek inzicht. Die welvaart komt echter niet zo snel tot stand en het duurt niet lang of de contrarevolutionaire elementen verwerven een zekere greep op de massa’s. Vandaar de noodzaak van de repressie tegen die contrarevolutionaire krachten en de vorming van een onderdrukkingsapparaat dat zich weldra tot een staat in de staat ontwikkelt. Eenmaal de repressie ingezet, woekert ze verder, grenzeloos, eindeloos. De democratische vrijheden krijgen geen kans tot ontplooiing. Ook voor de groei van de welvaart is dat een rem. Maar zonder ruime welvaart en volwaardige democratie is er geen socialisme. Lenin stelde het zo: elektriciteit + sovjets = socialisme. In die leuze werd met “elektriciteit” in feite moderne technologie en welvaart bedoeld en stond “sovjets” voor democratie. Voor Lenin was socialisme wat anders dan “de macht in handen van de partij.”
De historische context van Rusland verklaart heel duidelijk waarom Lenins programma niet kon worden doorgevoerd. Ook voor de Eerste Wereldoorlog vertoonde het land een enorme achterstand in vergelijking met West-Europa. In het Europese deel van het tsarenrijk waren er wel enkele steden met aanzienlijke arbeidersconcentraties in grote bedrijven, maar zelfs in dit deel van het rijk had de agrarische sector nog een enorm overwicht. Wat dan te zeggen omtrent Siberië en de andere koloniale gebieden? Hun achterstand bedroeg eeuwen.
Dan volgde drie jaar oorlog. Dan kende het land in 1917 twee revoluties. Hierop volgde vier jaar burgeroorlog en imperialistische interventie. In 1921 was de uitputting totaal, was de productie ongeveer nul, heerste er hongersnood, werd het land door epidemieën geteisterd en was de arbeidersklasse als sociale kracht compleet tot ontbinding gekomen. In talrijke teksten geeft Lenin een realistische beschrijving van de werkelijk wanhopige situatie waarin men terecht was gekomen. O.m. stelt hij vast dat de leiding van het land tegen wil en dank moest worden geconcentreerd in handen van zeer weinigen en voorziet hij de uitbreiding van de bureaucratie als een onvermijdelijk kwaad. “La force des choses” is een factor in de geschiedenis. Reeds in die periode waren alle objectieve omstandigheden aanwezig op grond waarvan een stalinistische verloedering kon gedijen.
Marx zag het socialisme als erfgenaam van het hoog ontwikkelde kapitalisme. M.a.w. hij verhoopte de socialistische revolutie in de kerngebieden van het kapitalisme en niet in de periferie. Lenin, Trotski en hun medestanders zagen het eigenlijk ook zo. Zij wisten heel goed dat in een land als Rusland, als het alleen bleef staan, het socialisme niet tot ontplooiing kon komen. Zij rekenden op de wereldrevolutie, althans op een reeks proletarisch-socialistische omwentelingen in Europa. Die verwachting ging niet in vervulling. Overal wist de bourgeoisie haar heerschappij te handhaven, vermits de Europese arbeidersbeweging binnen het sociaaldemocratisch reformisme opereerde. De Sovjet-Unie bleef geïsoleerd. De opbouw kreeg er (behoudens enkele momenten) geen hulp van de arbeidersklasse uit het Westen.
De invoering door Lenin van de NEP in 1921 dient te worden geïnterpreteerd als de erkenning dat vanuit de miserie die toen Ruslands deel was, geen socialisme kon worden verwezenlijkt, dat eerst een minimum aan productie langs (althans gedeeltelijk) kapitalistische weg diende te worden bereikt.
Hetzelfde kan worden gezegd omtrent de ontwikkeling in China: ook daar heeft de KP (na de ramp van de “culturele revolutie”) in ruime mate overgeschakeld naar de kapitalistische productieverhoudingen. Zao-Ziyang was dan ook zo voorzichtig het regime van zijn land geen socialisme te noemen, maar als “primaire etappe van het socialisme” te kenmerken, een etappe die tenminste nog tot het midden van de 21ste eeuw zou aanhouden. Dat perspectief stelde hij in de (zeer onwaarschijnlijke) veronderstelling dat het huidige systeem in China de kans zou krijgen om zich in de richting van het socialisme te ontwikkelen.
Nog een tweede hinderpaal ontmoette het socialisme op zijn weg: een vijandige imperialistische omsingeling die door de arbeidersbeweging van het Westen niet in haar optreden werd gehinderd.
We kennen de daaraan verbonden geschiedenis, de reeds genoemde buitenlandse interventies in de eerste jaren van het sovjetbestaan, de verplichting voor de Sovjet-Unie om zich zo snel mogelijk met het oog op de komende agressie uit het Westen te bewapenen, de eindeloze verwoestingen door de hitleriaanse legers daarna, de economische boycot zodra de vrede was hersteld, de koude oorlog door Churchill, Truman en Spaak ingezet, en de verpletterende wapenwedloop die door het Westen werd opgedrongen, o.m. met de bedoeling de Sovjet-Unie op de knieën te krijgen.
Het heeft geen zin hier het verhaal te schrijven van de talloze externe interventies door het imperialisme verricht om, telkens weer, nu hier en dan daar, de opmars naar een socialistische maatschappij te verhinderen. Zowel Cuba, als Angola en Mozambique, als Cambodja weten erover mee te spreken. Het moge volstaan een paar grepen te doen uit de lange lijdensgeschiedenis van socialistische pogingen die door het imperialisme werden gefnuikt.
Vietnam bijvoorbeeld. Een Franse kolonie, tijdens WO2 door Japan onder de voet gelopen, na de oorlog opnieuw door Frankrijk bezet; dan tien jaar strijd tegen de bezettingsmacht, dan twintig jaar oorlog tegen de Amerikaanse heerschappij. In 1975 eindigde het met de sensationele militaire nederlaag van de USA. In zekere zin nochtans moet men het Amerikaanse imperialisme als eindoverwinnaar beschouwen. Inderdaad, Vietnam, reeds een onderontwikkeld koloniaal gebied voordien, werd niet alleen grondig verwoest en kende niet enkel schrijnende armoede, maar bevond zich ook nog voor de volstrekte noodzaak een massa collaborateurs uit te schakelen, zodat (supplementair ook daardoor) een democratische opbouw van het socialisme onmogelijk werd, te meer daar het land achteraf door het Westen ook nog economisch geboycot werd. Het ideaal van HO Chi Minh werd door de Franse en de Amerikaanse legers vernietigd.
Of het voorbeeld van Nicaragua. Sinds 1909 leefde het land onder dictators aangesteld door het USA-imperialisme. In 1943 bezetten de yankeetroepen het land. Daarmee kwamen de Somoza’s aan de macht. Zij vestigden een uiterst bloedige dictatuur en plunderden het land leeg. Bij het einde van zijn heerschappij bezat A. Somoza een derde van de landbouwgrond en de voornaamste industrieën en banken van Nicaragua. President Nixon noemde Somoza een “smeerlap” maar voegde eraan toe: “Hij is onze smeerlap”.
Vele jaren hebben de sandinisten een harde gewapende strijd gevoerd tot zij, in 1979, erin slaagden Somoza te verjagen. Het Sandinistische programma beoogde: nationale onafhankelijkheid, democratie, meer sociale rechtvaardigheid en, op langere termijn, de vestiging van een democratisch socialisme.
Het lag voor de hand dat, na de omwenteling, democratie ook betekende: uitsluiting van alle actieve somozisten, opsluiting van de folteraars. Democratie is niet alleen een formele aangelegenheid. Wel is het zo dat zij op langere termijn, eenmaal de verworvenheden van de revolutie geconsolideerd zijn, ook formeel moet toegepast worden. De sandinisten hebben duidelijk getoond dat het hun betrachting was dit doel te bereiken.
Maar dat was precies wat de USA-regeringen wilden verhinderen. Hun opzet bestond erin een toestand te scheppen die hun toeliet de sandinisten ondemocratisch optreden te verwijten. Vandaar hun massale steun met geld en wapens aan de contra’s en aan de reactionaire politieke krachten in Nicaragua. Tevens vaardigde Washington een handelsembargo uit. Economisch uitgeput en verwikkeld in zware gevechten — in oorlogstoestand dus — konden de sandinisten wel heel moeilijk democratische vrijheid aan hun vijanden toestaan. Toch hebben ze op dat plan heel vergaande concessies gedaan en overigens hun sociaaleconomisch programma prijsgegeven. Maar telkens eisten de Verenigde Staten, in naam van de vrijheid (sic), nog ruimere toegevingen. Ook hier heeft, met de verkiezingsoverwinning van Chamorro, het Noord-Amerikaanse imperialisme zijn slag (definitief?) thuis gehaald.
Wat Nicaragua, zonder het USA-ingrijpen, aan democratisch socialisme had kunnen bereiken, blijft natuurlijk een open vraag. Maar dat het externe imperialistische ingrijpen die ontwikkeling de weg versperde, is evident.
Het is aangewezen binnen onderhavige thematiek na te gaan hoe de zaken in Oost-Europa verliepen. De situaties verschilden er van land tot land, maar vertoonden toch enkele gemeenschappelijke trekken.
Ten eerste. Ook de Oost-Europese landen behoren eigenlijk tot de onderontwikkelde periferie van het kapitalisme.[1]
Ten tweede. De meeste van deze landen hebben weinig of geen democratische traditie[2] en alle hebben verscheidene jaren onder de nazidictatuur geleefd.
Ten derde. Ook de Oost-Europese “Volksdemocratieen” hebben, gedurende de hele tijd van hun bestaan, zware imperialistische druk ervaren.
Daarmee hebben we drie omstandigheden genoemd die bv. ook voor de Sovjet-Unie gelden. Maar er is nog vierde factor in het spel. In de landen van Oost-Europa is het nieuwe regime slechts ten dele uit eigen bodem gegroeid. Het werd in hoofdzaak van boven af en van buiten uit opgelegd.
Hierbij zijn wel aanzienlijke verschillen. In Joegoslavië bv. was de eigen bijdrage tot de nationale bevrijding veel omvangrijker dan in Polen. Bovendien was de leiding van de partizanen in Joegoslavië in handen van de communistische partij, wat maar heel gedeeltelijk het geval was in Polen. In Joegoslavië stuurde de volksbeweging aan op een sociale omwenteling,[3] in Polen niet. De Poolse beweging was nationalistisch zonder meer, de bevolking was er traditionalistisch katholiek. De Joegoslaven hadden sympathie voor de Russen, de Polen waren hen vijandig gezind. In Polen is de macht van de communistische partij gevestigd geworden door het Sovjetleger. Aanvankelijk had Stalin maar één betrachting: de vorming van een niet-sovjet-vijandige regering.
Maar vermits de Poolse politieke klasse zich steeds verbeten anti-Russisch en anti-Sovjet had opgesteld, werd Stalin in zekere zin wel verplicht een regime te vestigen waarin de eerste viool door de KP werd gespeeld. Overigens had in Polen een groot deel van de kapitalisten en de grootgrondbezitters met het nazisme gecollaboreerd. De onteigening van hun bezittingen lag dus voor de hand. Vandaar was de stap naar de verstaatsing van de economie maar een kleine stap.
Nog veel extremer waren de gegevens in Oost-Duitsland. In tegenstelling met wat elders in Oost-Europa het geval was (zelfs in Polen) werden de Sovjettroepen hier niet als bevrijders begroet. Aanvankelijk was het ook hier niet Stalins bedoeling een “socialistisch” regime te vestigen. Maar de Westerse politiek stelde de Sovjet-Unie in feite voor de keuze: ofwel direct alle terrein in Duitsland verliezen, ofwel een DDR vormen. Dat laatste is het geworden. In de ogen van de Duitsers verscheen de DDR als resultaat van een nationale nederlaag. Hier werd gepoogd “socialisme” op te bouwen met een bevolking die meer dan tien jaar lang — praktisch in haar totaliteit — Hitler had toegejuicht.
Joegoslavië, Polen, Oost-Duitsland, drie uiteenlopende voorbeelden. Maar mutatis mutandis kan men toch stellen dat overal in Oost-Europa gelijkaardige ontwikkelingen werden doorgevoerd: in mindere of meerdere mate dwang van boven af en van buiten uit. Nergens kwam de democratie tot ontplooiing.
De vraag dringt zich op waarom de (tot mislukking gedoemde) socialistische revoluties zich tot hiertoe enkel in de periferie voordeden.
Fundamenteel gegeven daarbij lijkt wel dat de revoluties van de periferie veel minder een opstand zijn tegen de nog weinig ontwikkelde kapitalistische productiewijze ter plaatse, dan wel een antwoord op de miseries die het wereldkapitalisme in de betreffende landen veroorzaakte.
In de regel gaat in die landen het initiatief van de beweging uit van intellectuelen en blijft de leiding voor een groot deel — vooral ideologisch — in hun handen. Lenin en Trotski zijn de oudere voorbeelden. Geïnspireerd door de Oktoberrevolutie volgden Mao en Ho Chi Minh. Vele intellectuelen van de koloniale landen volgden op hun beurt. Strijd tegen de grootgrondbezitters, tegen het kapitaal en tegen het vreemde imperialisme — een strijd die in Rusland en China gewonnen werd — verscheen aan die intellectuelen uit de koloniën ook als de opgave waarmee zij zich geconfronteerd voelden. Sommigen gingen in Moskou of Peking studeren. Maar de meesten werden revolutionair beïnvloed door hun verblijf aan de Europese of Amerikaanse universiteiten, waar, in de periode na de oorlog, de marxistische discussie niet uit de lucht was.
Teruggekeerd in hun vaderland trachtten die intellectuelen de nationale bevrijdingsstrijd die in alle koloniale gebieden oplaaide, te verbinden met de sociale ontvoogding. Wat goed samenviel, in zoverre de autochtone heersers (onderdrukkers en uitbuiters) toch handlangers waren van het vreemde imperialisme. De marxistisch geïnspireerde idee dat de problemen slechts in een socialistisch regime ten gronde zouden worden opgelost, leefde bij vele leiders. Dat geldt bv. voor Che Guevara, Fidel Castro (in een later stadium), voor Allende (Chili), voor Daniël Ortega (Nicaragua) en voor een hele reeks Afrikaanse leiders, zoals Nkrouma (Ghana), Nyerere (Tanzania), Mugabe (Zimbabwe), Sankara (Burkina Faso), Samora Machel (Mozambique), Mengistu (Ethiopië) en vele andere minder bekenden. Natuurlijk zijn theorie en verwezenlijking, en zijn de lotgevallen van al deze personaliteiten sterk uiteenlopend. Maar allen waren ze marxistisch beïnvloed en beoogden ze een socialistische oplossing ... die ze niet bereikten.
Mao hoopte destijds dat de socialistische revolutionaire bewegingen vanuit de Derde Wereld, vanuit de periferie dus, de hoogontwikkelde kapitalistische landen gingen omsingelen. Maar dat blijkt een illusie te zijn. Ook dat is geen kleine historische ervaring.
_______________
[1] Voor Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Joegoslavië is dat duidelijk. Voor Tsjecho-Slowakije is dat veel minder waar, alhoewel Slowakije voor de oorlog erg agrarisch was en Tsjechië heel wat minder industrie had als bv. België.
Ook de DDR had een ellendige vertrekbasis:
-het grondgebied van de DDR was voor de oorlog minder geïndustrialiseerd dan West-Duitsland;
-het was zwaar gehavend uit de oorlog gekomen (Berlijn, Dresden);
-er was de massale vlucht van de (fascistische) kaders bij het einde van de oorlog;
-het land werd aanvankelijk totaal leeggehaald door de Sovjetautoriteiten;
-tenslotte maakte de DDR economisch deel uit (zoals alle Oost-Europese “volksdemocratieën” van het door de oorlog geruïneerde Oostblok.
[2] Tsjecho-Slowakije vormt ook in dat opzicht slechts gedeeltelijk een uitzondering. Sinds zijn onafhankelijkheid na de Eerste Wereldoorlog kende het land een parlementair regime. Maar een communistisch volksvertegenwoordiger vertelde mij destijds dat hij voor de oorlog, tijdens zijn parlementair mandaat, meer tijd in de gevangenis dan in het parlement heeft doorgebracht.
[3] Waarmee geenszins wordt beweerd dat de volksmassa’s bewust het socialisme wilden.