Geschreven: 2-3 november 1882
Bron: MEW, deel 35, pp. 386-390 (Dietz Verlag 1967)
Eerste publicatie: volledig in Marx Engels Archives, Moskou, 1924
Vertaling: naar het Nederlands door Leendert Erkelens en Adrien Verlee
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
London, 2-3 november 1882
Beste heer Bernstein,
We hebben nog steeds geen drukproeven ter correctie ontvangen (zojuist aangekomen 3/11).[1] Daarentegen van Bebel wel de Ongevallen en Ziekteverzekeringswet van 1882 ontvangen, maar niet de eerdere, dat het echte Bismarck-socialisme vertegenwoordigt, niet vertroebeld door parlementaire moties. Dat zou ik graag willen hebben, naast misschien, de andere kwestie met betrekking tot de Ongevallenverzekerings bank, zonder dat, kan ik niets doen.
Veel dank voor Marquis Posener.[2] Ik heb niet alle details over de resterende spoorwegen nodig. De koers begin of midden 1879 (voordat er iets bekend was over de nationalisatie) is voldoende. Het verschil tussen toen en nu is voldoende om te bewijzen hoe de staat de bourgeoisie heeft omgekocht.
In veel opzichten was Lassalle een goede jurist en had het Romeinse erfrecht voldoende bestudeerd om juristen te imponeren met zijn kennis. (Imponeren was hem op het lijf geschreven, terwijl hij de Steen van Rosetta bekeek, in het British Museum, zei hij tot Marx: “Wat denk je, moet ik er zes maanden aan besteden, om de egyptologen te imponeren?”) In Duitsland is het voldoende wanneer iemand een specifiek punt afleidt uit een bepaalde theorie, en de huidige juristen zijn vergeten dat de door Lassalle ontwikkelde theorie letterlijk ontleend is aan Hegels Rechts- en Geschiedenisfilosofie, bovendien toegepast op het Romeinse erfrecht nog onjuist is ook; dit is niet aan de hand van Hegel te ontwikkelen uit ‘de wil’, maar uit de geschiedenis van de Romeinse gens, de stamfamilie verwantschap, waarvan juristen meestal ook niet veel weten. Overigens wil ik alleen gezegd hebben, dat ik genoodzaakt zal zijn om de legende van Lassalle als een origineel denker om zeep te helpen en dat is absoluut noodzakelijk.
Lafargues brief in de Prolétaire ken ik niet, ik zal hiervoor naar Parijs schrijven, al zal het moeilijk zijn die te krijgen. Als je hem nog hebt, vraag ik je hem mij op te sturen, je krijgt hem terug. Trouwens, Malon moet op zijn hoede zijn; Lafargue heeft van hem een hele stapel compromitterende brieven.
Het absurde artikel van Picard is beslist in de Citoyen belachlijk gemaakt, Marx heeft dat zelf gelezen. Overigens kent de man die het, in blauw onderstreept, naar u stuurde, geen Frans, hij onderstreept als een chauvinistische uiting van de Citoyen een passage die Picard exploiteurs bourgeois ... ligue des patriotes ... dont Gambetta est la tête[3] – in de mond legt. Ik heb het in rood gemarkeerd. Picard bevindt zich in oppositie tegen Guesde en heeft met een kwajongensstreek het artikel in de krant gesmokkeld; als daar een ordentelijke redactie mogelijk was geweest, dan had deze onzin niet plaatsgevonden.
Nu voor de “ronduit achtenswaardige opstelling van de redactie van de Citoyen in de affaire Godard.”[4] Deze kennen we toevallig heel goed, direct betrokkenen zowel als de mensen die er in het geheel niet bij betrokken waren hebben dit in Parijs aan Marx vaak verteld. Godard ging, tengevolge van een incident op een bijeenkomst, naar de redactie van de Citoyen, waar hij door Guesde, die nog steeds warme gevoelens van persoonlijke aard voor zijn gewezen anarchistische broeder koesterde, hartelijk ontvangen werd. In het midden van het rustige gesprek, geeft Godard, zonder welke aanleiding dan ook, plotseling Guesde een hevige klap in het gezicht. De anderen schieten te hulp waarna Godard, met anarchistische lafheid, zich in een hoek terugtrekt: men zal hem, de gevangene, toch niet mishandelen! En de naïeve mensen van de Citoyen, in plaats van hem murw te slaan, overleggen en besluiten: qu’en effet il fallait le lâcher parce qu’il – etait prisonnier![5] Godard grijpt, helaas ongeschonden, de gelegenheid aan en kiest het hazenpad. Maar de volgende avond, toen men wist dat de meeste redacteuren afwezig waren, dringen een dozijn gewapende (knuppels, etc.) anarchisten het kantoor binnen en verlangen met dreigementen allerhande genoegdoeningen. Massard echter, bleef standvastig en ze moesten onverrichter zake de aftocht blazen. Maar nu werd de ‘Fédération du centre’[6] ingelicht, deze zette enkele avonden arbeiders op wacht en de heren anarchisten kwamen niet terug.
Maar nu stel ik je graag de vraag, of je mij wil informeren over de zaak, waaruit dat ‘niets minder dan achtenwaardig’, enz., wordt verondersteld te hebben bestaan.
Uit de inhoud van uw brief moet ik concluderen dat je de Citoyen niet regelmatig krijgt, en daarom behalve op de Égalité en de Prolétaire, aangewezen was op de bijdragen van de kameraden in Parijs, die op hun beurt uitsluitend vertrouwen op de diensten van Malon en co, en daarbij naar het schijnt een goedgelovigheid van niet geringe proporties lijken te hebben aangenomen. Het partijorgaan behoort echter, naar mijn mening, in geen geval haar oordeel over de arbeidersbeweging in een vreemd land te zeer laten beïnvloeden door kameraden in de hoofdstad van dat land, zij zijn immers een steeds veranderende bevolking. Duitse verenigingen in het buitenland zijn zonder twijfel de slechtste bronnen van informatie over de beweging in het buitenland; ze hebben zelden zicht op het geheel, hebben meestal speciale relaties en sluiten anderen uit, wat betekent dat ze daarom niet in staat zijn om de ontwikkeling en de voortgang van de beweging om hen heen te volgen en uiteindelijk, geloven zij zelfs dat ze vandaag nog van betekenis zijn voor de massa’s in Duitsland zelf. Wat zou er geworden zijn van onze vrijheid, in het vormen van een oordeel over de Engelse beweging of niet-beweging, als we niet de geringste aandacht hadden gegeven aan de veranderende meerderheid van de vereniging alhier.[7] En zijn de Duitse verenigingen in New York niet even kritiekloos in hun houding ten opzichte van de Amerikaanse arbeidersbeweging? Elke vereniging verlangt bovenal belangrijk te worden geacht en zal daarom – in afwezigheid van een zeer energiek en intelligent leiderschap – een gemakkelijke prooi zijn voor elke buitenlander die van wanten weet.
Voor uw herhaalde bevestiging dat het ‘marxisme’ in Frankrijk een slechte naam heeft, heeft u toch geen andere bron als diezelfde, Malon uit de tweede hand. Wat nu bekend staat als ‘marxisme’ in Frankrijk, is inderdaad een heel eigen product – zozeer zelfs dat Marx ooit tegen Lafargue zei: “Ce qu’il y a de certain c’est que moi, je ne suis pas Marxiste.” [8] Wanneer echter, afgelopen zomer, de Citoyen in staat was om 25.000 exemplaren te verkopen en een dusdanige positie verkreeg dat Lissagaray zijn reputatie riskeerde om er controle over te krijgen, dan lijkt dit toch enigszins het in diskrediet zijn van het marxisme te weerspreken. Nog tegenstrijdiger is het feit dat het diskrediet deze mensen niet verhinderd zoveel krediet te hebben, na uit de Citoyen te zijn gegooid, dezelfde dag een nieuw en groot dagblad op te starten en bijna uitsluitend gesteund door arbeiders en kleinburgers (ouvriers et petit industriels, schrijft Lafargue), en tegen het chicaneren van de oude Citoyen-eigenaars in, 14 dagen actief te zijn en een kapitalist te vinden met wie ze morgen definitief – oui ou non – zullen onderhandelen over het blad. Wanneer de feiten een zo duidelijke taal spreken dan zal Malon ongetwijfeld zijn “diskrediet” wel bij zichzelf houden. De heer Malons “krediet” is echter zo groot, dat, toen hij bij Rochefort aankwam om een salarisopslag voor zijn “Intransigeant” artikel, hij ten antwoord kreeg: “Je vous paierai plus si vous écrivez moins.”[9] Malon moet toch ook maar eens proberen om een dagblad in Parijs van de grond te krijgen zonder ook maar een cent op zak, om te laten zien wat zijn krediet vermag!
Maar genoeg. Ik heb Lafargue gevraagd de ‘Égalité’ te sturen naar de ‘Sozialdemokrat’ als ruil, en vandaag schrijft hij dat te doen, in ruil voor het sturen van de Sozialdemokrat aan de Égalité. Mocht de Égalité niet regelmatig aankomen, dan volstaat het om een briefkaart te sturen naar P. Lafargue, 66 boulevard de Port-Royal, Parijs.
Wat de artikelen van Vollmar betreft,[10] het eerste in het bijzonder, waarbij hij rechtstreeks zijn pijlen richtte op de mensen die, kostte wat het kost, schreeuwen om de intrekking van de socialistenwet[11], dat was erg goed en sloeg de spijker op de kop. Het tweede las ik oppervlakkig vóór een reis, met 3 of 4 pratende mensen om me heen. Anders zou ik de overdreven gewelddadige taal die hij ten slotte gebruikt wil zien door de Partij niet zo gemakkelijk aanvaard hebben als ik in feite heb gedaan. Op dit punt heeft Bebel gelijk,[12] al denk ik dat hij het iets te serieus neemt. De werkelijke zwakte van het tweede artikel (die ik wel opmerkte, maar niet belangrijk vond) ligt in het naïeve idee dat de komende revolutie moet beginnen met het splitsen van de wereld, “hier de Welfen, hier de Ghibellijnen”, in twee legers – wij hier, de hele reactionaire massa[13] daar. D.w.z de revolutie begint met de vijfde act, niet met de eerste, waarbij de massa van de oppositiepartijen schouder aan schouder staat tegen de regering en haar stommiteiten en zo wint, waarna de een na de ander van de afzonderlijke overwinnende partijen zichzelf onmogelijk maakt, totdat uiteindelijk de mensenmassa naar onze kant wordt gedreven en dan de veel geroemde beslissende slag van Vollmar kan plaatsvinden. Dit punt was hier echter van bijkomstige aard, hoofdzaak was het bewijs dat, als de heren van de ‘rechtervleugel’ hun gang konden gaan, we inderdaad in staat moeten zijn ons te ontdoen van de socialistenwet, op voorwaarden die schadelijker zijn voor de Partij dan de socialistenwet zelf, maar aan deze heren zou toestaan om bladen te publiceren, zoals de Hamburgse Gerichts-Zeitungen, enz., en ze als partijorganen uit te geven. Daarin ben ik het helemaal eens met Vollmar en heb dit ook aan Bebel geschreven.
Gisteren nam ik in uw naam, 137 alte Landstrasse, Riesbach, een postwissel voor 12/- = 15,10 fr. in betaling van Marx en mijn abonnement. Herinner mij er aan wanneer dit opnieuw moet gedaan worden.
Gefeliciteerd met de intrede van uw zevenduizendste.[14]
Uw,
F.E.
Na uw wijziging in het voorwoord, is elke vermelding van de Wyden conferentie overbodig en ik schrap dat dan ook. Vriendelijk verzoek mij 2 drukproeven te zenden. Correcties gaan vandaag of morgen de deur uit.
_______________
[1] Bernstein had in een brief van 7 juli 1882 Engels gevraagd om een Duitse uitgave van Socialisme utopique et socialisme scientifique met een kort slotwoord over het staatssocialisme van Bismarck te verzorgen. Engels schreef vervolgens in september 1882 de tekst van de eerste Duitse uitgave van Die Entwicklung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft en schreef daarbij een voorwoord. Als aanhangsel voegde Engels aan dit werk zijn onderzoek “Die Mark” toe, om de sociaaldemocratische partij bekend te maken met de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van het grondeigendom.
(MEW 23 p. 386 [152], p. 487)
[2] Bijnaam op de Beurs van de Märkisch-Posener spoorwegmaatschappij.
[3] Burgerlijke uitbuiters ... patriottische liga ... waarvan Gambetta de leider is.
[4] Met de Godard affaire bedoelt Engels het conflict tussen de anarchistische journalisten Godard en een groep guesdisten bij een vergadering in het Parijse stadsdeel Batignolles. De guesdisten beschuldigden op deze vergadering de radicale afgevaardigde Henry Maret door een Frans gasbedrijf omgekocht te zijn. Deze aantijgingen werden bevestigd door de anarchist Crié, redactielid van de ‘Bataille’. Godard, die Maret probeerde te verdedigen, was niet in staat om de aangedragen beschuldigingen te weerleggen en probeerde ze te ontkrachten door Crié tot een duel uit te dagen en met de geusdistische redactieleden van de ‘Citoyen’ de strijd aan te gaan. In een tot nu toe bij ons weten nog niet gevonden brief aan Engels, nam Bernstein vermoedelijk een niet juiste houding aan ten opzichte van de positie van de guedisten in de affaire Godard.
(MEW 35, aantekening 136, p. 485)
[5] Dat men hem inderdaad moet los laten, want hij was – een gevangene!
[6] Union fédérative du Centre, een van de 6 federatieve verenigingen waaruit de Franse arbeiderspartij was samengesteld. De Union fédérative du Centre werd gevormd in april 1880 en was een vereniging van partijorganisaties van Parijs. Daartoe behoorden 80 syndicaten en groepen. Het bureau van de Unie was in handen van de leider van de rechtsopportunistische vleugel van de partij - de ‘possibilisten’ Paul Brousse, Benoit Malon en Jules Joffrin, dat is de redactie van de “Proletaire”. Op de vergadering van de Union van 17 en 24 januari 1882 werden de redactie van de ‘Egalité’ en alle met de guesdisten solidaire groepen in de partij uit de Union fédérative du Centre gezet. Op deze vergaderingen waren van de 80 groepen van de Unie maar 48 vertegenwoordigd, waarvan 28, dat is maar weinig meer dan een derde van alle tot de Union fédérative du Centre horende groepen, voor de uitsluiting stemden. Het besluit werd op mei 1882 door het regionale congres in Parijs bekrachtigd. Na de uitsluiting uit de Union fédérative du Centre richtten de guesdisten hun revolutionaire federatie op en noemden zich Fédération du Centre.
(MEW 35, aantekening 323, p. 508)
[7] Bedoeld wordt hier de door de leden van de Bond der rechtvaardigen in 1840 in Londen opgerichte verenging voor de vorming van arbeiders. Aan het hoofd daarvan stonden Karl Schapper, Joseph Moll, Heinrich Bauer e.a. als leiders van de bond. De openbare vereniging ontwikkelde zich langzamerhand van een Duitse tot een internationale eenheid. Het wisselde in de daaropvolgende decennia regelmatig van naam, onder andere heette het tijdelijk ook Londense Duitse Arbeidersvereniging, Vormingsmaatschappij voor Arbeiders, Communistische Arbeidersvormingsvereniging. Nadat de Bond van Communisten georganiseerd was, speelden geledingen daarvan een leidende rol in de vereniging. Marx en Engels traden in november 1847 tot de vereniging toe. 1849/50 waren zij met meerdere van hun strijdmakkers als leidinggevenden in de vereniging werkzaam, traden met dezen gezamenlijk in september 1880 uit de vereniging omdat de leiding van de vereniging in handen van de fractie van kleinburgers Willich-Schapper was gekomen die ongeacht de objectief historische verhoudingen de pure wil ‘tot drijfkracht van de revolutie’ wilden maken en tegen het centraal comité van de communistenbond optrad.
Aan het einde van de vijftiger jaren namen Marx en Engels opnieuw actief deel aan het werk van de vereniging die in januari 1865 als één van de eerste organisaties toetrad tot de Internationale Arbeidersassociatie. Meerdere van de leden, waaronder Friedrich Leszner, Georg Lochner en Carl Pfänder behoorden tot het algemeen bestuur waarbij ze in de vereniging de lijn van Marx en Engels ondersteunden. Kort na de invoering van de socialistenwet vormde zich in de vereniging, die zich in die tijd Communistische Arbeidersvorming vereniging noemde , een anarchistische groep die tijdelijk de overhand kreeg. Door de vereniging ondersteund en in eerste instantie in haar opdracht gaf vanaf begin 1879 Johann Most, een uit Duitsland naar Londen uitgeweken voormalig socialistische arbeidersleider, de ‘Freiheit’ uit. Zij viel de door de sociaaldemocratische partijleiders in Duitsland gevolgde tactiek tegen de socialistenwet aan, veroordeelde de verbinding van legale met illegale strijdmiddelen, eiste het afzien van iedere parlementaire activiteit en was voorstander van individuele terreur. In maart 1880 scheidde zich een belangrijk deel van de vereniging af van de anarchistische elementen en verenigde zich onder de naam die de vereniging tot die tijd had gedragen. Deze krachten stelden zich ten doel op basis van de uitgangspunten en de tactiek van de Duitse sociaaldemocraten te opereren. De naam Communistische Arbeidersvormings vereniging werd ook door de anarchisten groep aangehouden.
(MEW 35, aantekening 214, p. 495)
[8] Als er iets zeker is, is het dat ikzelf geen marxist ben. [Een andere brief waar dit sarcasme te lezen is, is deze – MIA]
[9] Ik zal je meer betalen als je minder schrijft.
[10] Het artikel van Georg Heinrich von Volmar, Aufhebung des Ausnahmegesetzes? verscheen in de “Sozialdemokrat” van 17 en 24 augustus 1882 en werd bovendien ook als brochure onder het pseudoniem Surtur, onder de titel Aufhebung des Ausnahmegesetzes? Ein Wort zur Taktik des deutschen Sozilademokratie, Hottingen-Zürich" 1882 uitgegeven.
(MEW 35, aantekening 419, p. 520.)
[11] De ‘Ausnahmegesetz’ oder ‘Sozialistengesetz’ (Wet tegen de maatschappelijk gevaarlijke doelstellingen van de sociaaldemocratie) werd op 19 oktober 1878 in de Reichstag aangenomen en was vanaf 21 oktober 1878 van kracht. De aanleiding voor deze sinds lang door de jonkers- en bourgeoisiestaat geplande wet boden de twee aanslagen op Wilhelm I in mei en juni 1878. Hoewel de sociaaldemocratie niet het minst daarmee te doen had, gebruikte Bismarck deze aanslagen om een bijzondere wet tegen de sociaaldemocratie te kunnen doorvoeren. Nadat het eerste concept van wet door de Reichstag was afgewezen, ontbond Bismarck na de tweede aanslag de Reichstag, om door middel van nieuwe verkiezingen een voor hem gunstige meerderheid in de Reichstag te krijgen. Door deze bijzondere wet werden alle organisaties van de partij en alle vakbonden voor zover ze socialistische doelen nastreefden, verboden. Verscheidene belangrijke socialistische persorganen werden onderdrukt, iedere bijeenkomst met een socialistisch karakter werd verboden. Doordat de noodtoestand over bepaald steden en gebieden kon worden uitgeroepen, was het voor de politie mogelijk om willekeurig sociaaldemocratische arbeiders en functionarissen uit te zetten. De socialistenwet moest elke democratische beweging in Duitsland van haar leiding beroven en daarmee onschadelijk maken. De Sozialistische Arbeiterpartei organiseerde het illegale verzet tegen deze uitzonderingswet. Daartoe moest zij in discussie met rechtse opportunisten en een anarchistische groepering in de partij. Marx en Engels hielpen de partij om een revolutionaire strategie en politiek uit te werken en door te voeren. Dankzij haar revolutionaire tactiek die alle slechts mogelijke legale en illegale strijdvormen met elkaar verbond, doorstond de partij de test, ontwikkelde ze zich in de strijd tegen de socialistenwet tot een massapartij waarin het marxisme de leidende ideologie werd. Bij de verkiezingen in februari 1890 won zij 19,7 % van de stemmen en werd de sterkste van Duitsland. Op 25 januari 1890 verwierp de Reichstag onder druk van de massa een verlenging van de socialisten wet. De geldigheidsduur van deze wet liep 30 september 1890 af. Engels schreef over de socialistenwet een reeks artikelen: Das Ausnahmegesetz gegen die Sozialisten in Deutschland" - Die Lage in Ruszland, Bismarck und die Deutsche Arbeiterpartei, Die Deutschen Wahlen 1890, Was nun?, Abschiedsbrief an die Leser des Sozialdemokrat.
(MEW 35, aantekening 141, p. 486.)
[12] August Bebel, Aufhebung des Sozialistengesetz?, in de “Sozialdemokrat” van 12 oktober 1882. Dit artikel was tegen twee bijdragen van Georg Heinrich von Vollmar gericht die eerst in de “Sozialdemokrat” en vervolgens als pamflet waren gepubliceerd. Bebel bekritiseerde vooral de tweede bijdrage waarin Vollmar tot de tactiek van de staatsgreep opriep en een geheime organisatie van de partij eiste. Bebel veroordeelde deze tactiek als voor de partij onaanvaardbaar en verderfelijk. In een brief aan Engels van 1 oktober 1882 verklaart hij dat een dergelijke onvoorzichtige toon en taal zoals in de artikelen van Vollmar alleen onnodige offers in de rijen van de partij zal aantrekken en veroorzaken.
(MEW 35, aantekening 441, p. 523.)
[13] De uitspraak van Lasalle betreffende de ‘enige reactionaire massa’ werd in het programma van de Sozialistische Arbeiterpartei Deutschlands opgenomen dat op de partijdag in Gotha mei 1875 werd aangenomen. In het program van Gotha heette het: “De bevrijding van de arbeid moet het werk van de arbeidersklasse zijn waartegenover alle andere klassen slechts een reactionaire massa zijn”. Marx bekritiseerde in zijn Randglossen zum Programm der deutschen Arbeiterpartei deze onwetenschappelijke stelling.
(MEW 35, aantekening 442, p. 523.)
[14] Bedoeld is hier de hoogte van de oplage van de wekelijks verschijnende “Sozialdemokrat”. Eind 1881 had “Der Sozialdemokrat” 4400 abonnementen; tot het einde van 1882 nam dit aantal toe tot 6800.
(MEW 35, aantekening 447, p. 524.)