Friedrich Engels

Engels aan Eduard Bernstein


Geschreven: 28 november 1882
Bron: Tegen het reformisme, Uitgeverij Progres, Moskou 1990. Een bundel teksten (extracten) rond het thema reformisme
Vertaling: Uitgeverij Progres
Deze versie: Spelling - Voetnoten zijn niet overgenomen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2009

Laatste bewerking:


28 november 1882

Er is niets verwonderlijks aan dat Malon veel volk aantrekt met zijn waterige armeluissoep van zijn motiveringen zonder programma. Maar als er een partij zonder programma wordt opgericht, een partij waarin jan en alleman werkzaam kunnen zijn, dan is het geen partij meer. De oude sektariërs, met wie Malon en Vollmar zo zachtaardig omgaan, hebben jarenlang hun krachteloosheid aangetoond en je kan ze maar beter laten afsterven. Syndicaten? — ja, maar als elk stakend lichaam dat, gelijk de Engelse trade-unions, slechts vecht voor een hoog loon en een verkorte werkdag, dat überhaupt lak heeft aan bewegingen, — als je dat allemaal bij de arbeiderspartij voegt, dan krijg je in werkelijkheid een partij, die staat voor het behoud van loonarbeid en niet voor de liquidatie ervan. En zoals Marx mij bericht, zijn deze Parijse syndicaten nog levenlozer dan zelfs de Engelse trade-unions. Door zulke mensen een dienst te bewijzen met af zien van elk partijprogramma help je ze niet vooruit. En dan zoiets als een partij zonder programma, een partij, waarvan de vage motiveringen (die helemaal in de geest van Miquel zijn opgesteld, die eveneens gelooft dat het communisme mogelijk is over 500 jaar) worden gevolgd door de conclusie dat elke groep zijn eigen privé-programma in elkaar zet!

Alleen: wat heeft Malon aan syndicaten? Ze betalen geen contributies, ze sturen geen gedelegeerden naar de federale raad, ze waren nominaal aangesloten bij de Federale Bond tot aan de scheuring en zijn er ook nominaal bij aangesloten; hun rol, zoals Lafargue dat noemt, is zuiver platonisch. Ze doen louter als marionetten mee. Hoe het er met de andere groepen van Malon voorstaat valt te lezen in de volgende woorden van Lafargue:

‘In het 17e district organiseerden onze vrienden na het congres een groep, waar meteen 29 mensen deel van uitmaakten. Om ons een loer te draaien splitsten de possibilisten hun groep, die naar ik vernam al met al uit 20 mensen bestond, op in vijf subgroepen, die verenigd waren in een plaatselijk federaal comité. Niet slecht bedacht, maar alleen afzijdigen en mensen die hier ver vandaan zijn zullen erin lopen.’

Precies zo handelden de bakoenisten. Te oordelen naar Lafargue’s woorden zijn de possibilisten inderdaad alleen op Montmartre sterk en daar zijn ze goed georganiseerd.

Tijdelijk in de minderheid zijn — organisatorisch — met een correct programma is nog altijd beter dan zonder programma een grote, maar tevens nominale kring van aanhangers hebben. Wij zijn ons hele leven in de minderheid geweest en voelden ons er piekfijn bij. En de numeriek kleinste organisatie in Parijs (als dat inderdaad zo is, ik ben er nog helemaal niet zeker van: de possibilisten durfden niet te verschijnen op de discussievergadering van de Roanneanen naar aanleiding van beide congressen wordt twee- of driemaal goedgemaakt door zijn invloed in de pers.

Hoe onder zulke condities uw Parijse correspondenten in de Saint-Etienne-groep de ‘werkelijke arbeiderspartij’ kan zien, kan ik niet vatten. Om te beginnen vormen deze mensen helemaal geen partij en al helemaal geen arbeiderspartij, precies zoals de arbeiders hier. Maar ze vormen de kiem van wat die van hier volledig geworden zijn: de achterhoede van de radicale burgerlijke partij. Het enige wat ze gemeen hebben is het burgerlijke radicalisme, — immers, ze hebben geen enkel arbeidersprogramma. En de leiders van de arbeiders, die ertoe overgaan de radicalen deze kudde van kiezers te leveren, plegen naar mijn mening regelrecht verraad.

Vertaald uit het Duits


Zoek knop