Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 32


“Wij zijn eerlijke lieden: het is door de gewone wetten dat recht zal gedaan worden. Wij zullen slechts toevlucht nemen tot de wet.”
M. Thiers in de Nationale Vergadering, de 22e mei 1871.

De Versaillais furie – De slachthuizen – De krijgsraden – Dood van Varlin – De begravingen

De orde heerst te Parijs. Overal dood, overal puinhopen. De officieren lopen uitdagend over de straten en de onderofficieren apen hen na. De soldaten, verbeest door de moeite en de slachting, bivakkeren op de grootte straten. De driekleur hangt uit alle vensters om de huiszoekingen te vermijden. In de volkswijken liggen geweren, uniformen, patroontassen bij hopen op de straat. Aan de deuren zitten vrouwen, met het hoofd in de handen, te wachten naar man of zoon, die niet terugkomen zal.

In de aristocratische wijken heerst een woeste vreugde. Het adellijk schuim had opnieuw bezit genomen van de boulevards, liep achter de gevangenen, juichte de gendarmen[183] en de bloedige karren[184] toe. Natuurlijk had iedereen, officier en burger, enige heldendaad van zich zelf te vertellen. Elegante dames en hoeren gingen, als een plezierpartijtje, de lijken zien en lichtten met de punt van hun zonneschermen de laatste kledingstukken der doden op.

De 28e, ’s middags, geeft Mac-Mahon een proclamatie uit: “Parijs is verlost; orde, werk en veiligheid gaan herleven.”

Het “verlost” Parijs werd aan vier generaals overgeleverd: Vinoy, Ladmirault, Cissey, Douay en weer in staat van beleg gesteld. Parijs had geen anderen meester dan het leger dat het uitmoordde. Iedereen die een wapen bezat, zou voor de krijgsraad komen; van ’s avonds 11 uur mocht niemand op straat meer zijn dan officieren in uniform en patrouilles te paard. In, noch uit de stad, kon men niet, zodat men schier zonder levensmiddelen was.

Na de “strijd” werd geheel het leger een onmetelijk strafpeloton. ’s Zondags werden meer dan 5.000 gefedereerden naar het gevang la Roquette gebracht. Een officier bezag de gevangenen en deed hen links of rechts gaan. Die links gezonden werden, moesten gefusilleerd worden. Ze werden naast elkaar tegen een muur geplaatst en in blok gefusilleerd. Rechtover hen stonden twee of drie priesters, met de neus in hun brevier, de gebeden der stervenden af te haspelen.

Van de zondag tot de maandagmorgen werden aldus in la Roquette alleen meer dan 1.900 mensen gedood.[185] Het bloed liep bij beken in de riolen van het gevang. Zelfde slachting in Père-Lachaise, in de Krijgsschool, in het park Monceau, in het Luxembourg, waar de hersenen afliepen van de muur tegen welke de gevangenen gedood werden en waar de beulen tot de enkels in het bloed trapten.

Dat waren echte slachthuizen. Elders bracht men de gevangenen voor de krijgshoven, waarmee Parijs van de maandag overdekt was. De officieren van de eerlijke Nationale Garde hielpen die van het leger, met de sigaar tussen de tanden.[186] De ondervraging duurde het vierde van een minuut. “Hebt gij de wapens opgenomen? Hebt gij de Commune gediend ? Laat uw handen zien.” Op het uiterlijk alleen oordeelde men, en men ging tot een andere over, zo tot het einde. Als, bij toeval, een gevangene de dood ontliep, dan werd hij vastgehouden om naar Versailles gezonden te worden. De anderen werden op staande voet aan de beulen overgeleverd.[187] Weggebracht, schoten de gendarmen in de hoop, zonder zich de moeite te geven ze tegen een muur te doen staan. Enigen die een eind ver liepen, werden achtervolgd. Men schoot, tot er geen meer overbleven. Moreau, van het Centraal Comité, werd aldus de donderdagavond aangehouden en de volgende morgen gefusilleerd.

Die slachting werd aldus op menigvuldige plaatsen tegelijk voortgezet. De lijken werden met grootte wagens weggehaald en op een naburige grond gestort.

De slachtoffers stierven moedig, zonder pocherij.[188] Velen kruisten de armen en commandeerden zelf vuur. Vrouwen en kinderen vroegen om met hun mannen en vaders te sterven. En men voldeed aan hun verzoek. Vrouwen, die tot dan toe vreemd aan de strijd gebleven waren, gingen, door de strijd verbitterd, de officieren in het gezicht slagen en zich dan aan de muur stellen, om de dood af te wachten.[189]

M. Thiers had gezworen dat alles volgens de wet zou gaan en hij liet het leger naar willekeur handelen. De officieren konden zich op dat Parijs wreken dat hun de belediging aangedaan had niet te willen capituleren; de bonapartisten wreekten op de republikeinen de oude haat van het Keizerrijk. Een generaal (hoogst waarschijnlijk Cissey) liet M. Cernuschi fusilleren, wiens misdaad was 100.000 fr. aangeboden te hebben voor de veldtocht tegen het plebisciet van 1870.[190] Eenieder die enigszins volksgezind was moest zeker sterven. Doktor Tony Moilin, die in de Commune geen rol gespeeld had, doch betrokken geweest was in verscheidene politieke processen onder het Keizerrijk, werd, in enige ogenblikken, gevonnist en ter dood veroordeeld, “niet omdat hij enige daad gepleegd had die dit verdiende,” zegden zijn rechters, “maar omdat hij een kader van de socialistische partij was, gevaarlijk door zijn talenten, zijn karakter en zijn invloed op het volk, een van die mannen kortom, waarvan een verstandige en voorzichtige regering zich moet ontmaken, zodra zij een wettige gelegenheid vindt.” Als buitengewone gunst, gaf men hem een uitstel van 12 uur, om aan zijn vader te schrijven en zijn testament te maken. De 28e, in de morgen werd hij gefusilleerd, en zijn lijk werd aan zijn weduwe geweigerd. Zelfs de radicalen, die hun haat tegen de Commune geenszins verborgen hadden, durfden niet op straat komen, uit vrees gedood te worden.

Daar het leger noch politie, noch inlichtingen had, doodde het op goed vallend uit. De eerste voorbijganger, die iemand met de naam van een revolutionair toeriep, deed hem fusilleren door de officieren. Zo fusilleerden zij een valse Billioray, ondanks zijn wanhopige protesten.[191] Le Gaulois gaf het verhaal van een heelmeester van de legers die Vallès kende en zijn terechtstelling bijgewoond had.[192] Ooggetuigen beweerden dat zij Lefrançais ’s donderdags in de rue de la Banque hadden zien fusilleren. De ware Billioray werd in de maand augustus gevonnist; Vallès en Lefrançais konden de vreemde bereiken. Leden en ambtenaren der Commune werden aldus – en dat verscheidene malen – gefusilleerd in de persoon van lieden die min of meer op hen geleken.

Varlin, helaas, moest niet ontsnappen. De 28e werd hij in de rue Lafayette erkend en gevat en naar de Buttes-Montmartre voor de generaal-commandant gebracht, of liever met de voeten gesleept. De Versaillais zond hem naar de rue des Rosiers om gefusilleerd te worden. Een uur lang werd Varlin, met de handen op de rug gebonden, onder een vlaag slagen en scheldwoorden, door de straten van Montmartre gesleurd. Zijn jeugdig, denkend hoofd, waarin nooit een enkel wreed gedacht opgekomen was, werd door sabelhouwen doorkliefd en geleek weldra aan een bloedige vleesklomp, zodat het oog uit de holte hing. In de rue des Rosiers kon hij niet meer voort; men moest hem dragen. Men zette hem neer om hem dood te schieten. De ellendelingen vielen dan, met kolfslagen, als razenden op zijn lijk.

De Berg der Martelaren heeft er geen glorierijkere. Moge zijn aandenken in het grote hart der arbeiders bewaard blijven. Want heel zijn leven had hij aan de volkszaak gewijd. Werkjongen, studeerde hij ’s avonds met een ijzeren wil, niet om in de rangen der bourgeois te kunnen dringen, maar om het volk te onderrichten en vrij te maken. Hij was de ziel der werkerverenigingen op het einde van het Keizerrijk. Onvermoeibaar en zedig, bleef hij altijd revolutionair, wat niet altijd het geval is met de geleerde werklieden. De 18e maart was hij een van de eersten, op de barricades een van de laatsten. Aan Varlin en Delescluze ware dit boek opgedragen, zo die eer niet uitsluitend aan het groot Parijs kwam.

De Versaillais journalisten kwamen zijn lijk honen en beweerden dat men honderdduizenden franks op hem gevonden had.[193]. Achter het leger naar Parijs teruggekeerd, volgden zij het als jakhalzen en gingen zij in de lijken snuffelen. Vooral die van de demi-monde waren van hysterische bloeddorst bezeten. Het verbond van de 21e maart was weer gesloten, allen blaften eenparig tegen de overwonnen arbeiders. Verre van de slachting te doen ophouden, hitsten zij op, gaven zij de namen en de schuilplaatsen op van hen die moesten gedood worden, deden al het mogelijke om de woedende schrik der bourgeois recht te houden. Na elke fusillade, schreeuwden zij nog harder.[194]

Om de beulen aan te moedigen, – alsof dit nodig was! – vlochten zij hun kronen. “Wat hebben onze officieren en soldaten toch een bewonderenswaardige houding,” zei le Figaro. “Slechts de Franse soldaat is het gegeven, zich zo goed weer op te richten.” - “Wat eer!” riep le Journal des Débats uit, “ons leger heeft zijn rampen door een onschatbare overwinning gewroken.”

Parijs was dus, even als Pruisen, een vijand en een vijand die des te min te ontzien was, daar het leger zijn faam moest herwinnen. Zo was er toch een zegevierende intrede! Inderdaad, M. Thiers had de onbeschaamdheid een grote wapenschouwing te houden, onder het oog der Duitsers, voor het nog rokende Parijs.

Nooit waren de Pruisen zo barbaars.[195] ’s Zondags waren bij het gemeentehuis van het XIe juist een 50 tal Garden doodgeschoten. Niet door een onwaardige nieuwsgierigheid, maar door het bitter verlangen der waarheid gedreven, kwamen wij, op gevaar van herkend te worden, tot bij de lijken die op de trottoirs uitgestrekt lagen. Daar lag ook een vrouw met opgetrokken rokken. De darmen kwamen uit haar opengesneden buik. Een marinefuselier vermaakte zich met ze op de punt van zijn bajonet uit te trekken. Op twee stappen van daar stonden officieren, en ze lieten hem begaan. Om de lijken te onteren, hadden de overwinnaars opschriften als moordenaar, dief, dronkaard, op hun borst geplaatst en sommige anderen kroppen van flessen in de mond gestoken.

Niets rechtvaardigde die wreedheid. Volgens officieel verslag hadden de Versaillais, van de 5e april tot de 28e mei, in het geheel 877 doden en 6.454 gekwetsten. Die furie had niet eens de weerwraak tot verontschuldiging. Als een handvol vertwijfelden, om duizenden van hun broeders te wreken, 63 van hun hardnekkigste vijanden fusilleren, op de 300 die zij nog in handen hebben, stort de huichelende reactie een traan en protesteert zij in naam der gerechtigheid. Wat zal dan die gerechtigheid zeggen als zij die overwinnaars zal oordelen, die 20.000 mensen fusilleren waarvan de drie vierde niet eens de wapens genomen hadden? De soldaten toonden soms nog een glim van menselijkheid, maar de bloeddorst der officieren verzwakte geen ogenblik. Zelfs na de zondag, sloegen zij nog de gevangenen en riepen zij bravo bij terechtstellingen. Verre van hen te treffen, ontstak de moed der slachtoffers hen in woede. Zij heetten hem schaamteloosheid.[196]

Eindelijk kwam de reuk van het bloed de waanzinnigsten zelfs de keel uit. Niet het medelijden, doch de pest deed zich gelden. Myriaden pestvliegen kwamen uit de rottende lijken. De vogels vielen dood op de grond. Zekere straten waren versperd door de lijken die, met hun gebroken ogen, de voorbijgangers bezagen. In de voorstad St-Antoine vond men er overal, bij hopen, half wit van chloor. Aan de Ecole-Polytechnique lagen zij op een hoop van 100 meters lang op 3 hoog. Te Passy, waar de slachting minder woedend was, vond men er 1.100 bij het Trocadéro. Lijken, half met aarde bedekt, lieten hun akelig aangezicht zien.[197]

Daar regen en hitte de gisting bespoedigd hadden, kwamen de gezwollen lichamen naar omhoog. De dagbladen werden verschrikt. “Men moet vermijden, zegde een van hun, dat die ellendelingen, die ons in hun leven zoveel kwaad deden, ons nog kwaad kunnen doen na hun dood.” Zij, die tot het bloedbad aangezet hadden, riepen: genoeg! Paris-Journal van de 2e juni vroeg niet meer te doden. “Het is niet hun genade die wij vragen, maar een uitstel.” Le National van 1 juni: “Genoeg terechtstellingen, genoeg bloed, genoeg slachtoffers!” En l’Opinion nationale van dezelfde dag vroeg dat men de beschuldigden aan een ernstig onderzoek onderwierp, en slechts de ware schuldigen ter dood bracht.

De slachting verminderde en de opruiming der lijken begon. Rijtuigen van alle slag, char-à-bancs, omnibussen kwamen ze met gehele vrachten weghalen. Sedert de grote pestziekten van Londen en Marseille zag men nooit dergelijke vrachten mensenvlees. Die opgravingen bewezen dat velen levend gedolven waren geweest. Half gefusilleerd en met de hoop doden in de gemeenschappelijke put geworpen, hadden zij aarde gegeten en lieten zij de trekkingen van een ijselijke doodstrijd zien. Zekere lijken werden in stukken en brokken opgeraapt. Men moest ze zo gauw mogelijk in gesloten wagens steken en naar het kerkhof Montparnasse voeren, waar zij in onmetelijke kuilen gedolven werden.

De kerkhoven van Parijs slikten al wat zij konden; met klederen en al, werden de slachtoffers in de grond gestoken. Daarenboven werden vele lijken naar Bagnolet, Charonne enz. gezonden, waar men ze in de loopgraven wierp. “Dáár is niets te vrezen van de uitwasemingen der lijken,” zegde la Liberté; “een onzuiver bloed zal het voor de landbouwers drenken en vruchtbaar maken.” De overleden gedelegeerde ten Oorlog kan er te middernacht zijn getrouwen in wapenschouwing nemen; het wachtwoord zal zijn: “Moorden en branden”. “Vrouwen trachtten op de rand van de akelige loopgraaf, overblijfselen te herkennen. De politie wachtte tot de smart haar verried, om die “teefjes” van oproerlingen aan te houden.

Maar er waren zoveel lijken, dat men ze allen niet kon begraven: men verbrandde er in de kazematten der vestingen. Maar het vuur trok niet genoeg, de verbranding was onvolledig en het vlees viel vaneen als een brij. Op de Buttes-Chaumont werden de lijken op hoge stapels gelegd, met petrol overgoten en in de open lucht in brand gestoken, – zonder de hulp van pétroleusen.

De slachting in massa duurde tot de eerste junidagen[198] en de terdoodbrenging zonder vorm van proces tot half juni voort. Geheimzinnige drama’s werden sinds lang in het bos van Boulogne gespeeld.[199] Nooit zal men het juiste getal slachtoffers van de Bloedige Meiweek kennen. Generaal Appert gaf 17.000 lijken op, maar vele werden buiten Parijs gebracht of verbrand. Voor Parijs alleen, zonder Versailles, mag men gerust 20.000 zeggen.[200] Vele veldslagen hebben meer doden geteld, maar deze vielen ten minste door de woede van de strijd. Doch nooit zag men zulke slachting na een kamp. De St-Bartholomeusnacht, juni 48, 2 december zouden hoogstens een episode uitmaken van de slachtingen van mei. De beulen van het oude Rome moeten onderdoen voor Mac-Mahon, hertog van Magenta. Alleen de menselijke offers van Aziatische overwinnaars en de feesten in Dahomey kunnen een gedacht geven van die proletariërs slachting, “door de wetten, met de wetten”.

Al de sociale machten verstikten door haar toejuichingen het doodsgereutel der slachtoffers. De priesters, die alle grote moorden zegenen, vierden de overwinning met een plechtige dienst, die geheel de Vergadering bijwoonde. Het “Rijk van Jezus” ging beginnen.

_______________
[183] “Met welke reine vreugde bezag men die gezichten van die dappere gendarmen die blijgemoed aan de zijde der afzichtelijke colonne stapten.” Francisque Sarcey.
[184] Aanhangsel 21.
[185] Aanhangsel 22.
[186] Die zich het meest om zijn bloeddorstigheid onderscheidde – wat veel te zeggen is – was kolonel Vabre, die men de 18e maart uit het Stadhuis gejaagd had.
[187] Aanhangsel 23. [188] Aanhangsel 24. [189] Aanhangsel 25. [190] Aanhangsel 26.
[191] Aanhangsel 27. [192] Aanhangsel 28.
[193] Ziehier een uittreksel van het verslag dat luitenant Sicre, die Varlin deed aanhouden en fusilleren, aan de kolonel van het 67e linieregiment gezonden heeft: “Onder de op hem gevonden voorwerpen waren een portefeuille met zijn naam op, een geldbeugel met 284 fr. 15, een pennenmes, een zilveren horloge en een visitekaartje van genaamde Tridon.”
[194] Aanhangsel 29.
[195] ’s Zondags morgens zagen wij in een wijnhuis van de place Voltaire twee jonge soldaten, die vertelden dat de generaal bevolen had er geen gevangen te nemen. “Hadden zij niet alles in brand gestoken, dan zou men zo met hen niet handelen, doch daar zij brand gesticht hebben, moet men ze doden.” (Woordelijk.) De ene soldaat vertelde tot de anderen dat zij een man met een kiel gevat hadden en dat deze gevraagd had: “Gij gaat mij toch niet fusilleren?” – “O, neen.” Maar wij hebben hem vóór doen gaan, en dan... pang... pang... zelfs heeft hij heel aardig gesparteld.”
[196] Graaf de Mun, Onderzoek over de 18e maart, blz. 276. – “Als men ze fusilleerde, stierven zij allen met een soort schaamteloosheid, die, daar zij niet kon toegeschreven worden aan een zedelijk gevoel – het gevoel van de beul de Mun zeker? – maar kon toegeschreven worden aan het besluit liever te sterven dan te leven al werkende.” – Daarentegen had Mac-Mahon gezegd. blz. 28: “Zij schenen in het geloof dat zij een heilige zaak, de onafhankelijkheid van Parijs verdedigden; in hun inzicht, konden enigen wel te goeder trouw zijn.” – Wie is nu het afschuwelijkst, hij die een onbeschaamde meent te doden of hij die weet dat hij een martelaar doodt?
[197] “Wie herinnert zich niet, al had hij het maar enige ogenblikken gezien,” zegde le Temps, “de square, neen het beenderhuis van de Tour-St-Jacques? Te midden van die vers omwoelde grond staken hier en daar hoofden, armen, voeten en handen uit. Op de oppervlakte van de grond zag men profielen van lijken, nog met het uniform der Nationale Garde aan; het was afschuwelijk. Een fletse, walgelijke reuk steeg uit die hof op. Bijwijlen stonk het fel.”
[198] Aanhangsel 30. [199] Aanhangsel 31.
[200] Mac-Mahon heeft gezegd: “Als de mannen de wapens afgaven, moest men ze niet fusilleren; dat was aangenomen. Doch hier en daar heeft men de onderrichtingen vergeten (sic), die ik gegeven heb. Maar het getal van degenen die aldus ter dood gebracht werden is zeer gering.” Men zal zeker nota gehouden hebben van het getal slachtoffers der vergetelheid...
Le National, een behoudsgezind liberaal blad, zegde: “In de officiële kringen raamt men het getal gefedereerden die in de Meidagen gedood werden op 20.000. Wij hadden dit cijfer, dat ons aanzienlijk schijnt, niet durven opgeven, als officieren ons niet bevestigd hadden dat die schatting heel waarschijnlijk juist was.”