Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 29
“Onze dappere soldaten gedragen zich derwijze, in het buitenland de meeste achting, de grootste bewondering te verwerven.”
M. Thiers in de Nationale Vergadering, de 24e mei 1871
De verdedigers der barricades, reeds zonder versterking en zonder munitie, blijven ook zonder eten. Velen gaan er halen en komen niet meer terug.
Te middernacht krijgt Brunel van het Comité van Openbaar Welzijn uitdrukkelijk bevel zich uit de rue Royale terug te trekken. Gedwongen de post te verlaten die hij gedurende twee dagen zo goed verdedigde, doet de dappere commandant eerst zijn gekwetsten, dan zijn kanonnen langs de rue St-Florentin ontruimen. De gefedereerden volgen. Ter hoogte van rue Castiglione worden zij beschoten.
Het zijn de Versaillais. De gefedereerden van Brunel verlaten de rue de Rivoli en gaan naar het Stadhuis. De vijand durft hen niet volgen en bezet eerst in de morgen het ministerie van Marine, dat al lang ontruimd is.
Het kanon zwijgt de rest van de nacht. Op het Stadhuis is het zo levendig niet meer. Te 3 uur komt een stafofficier zeggen dat de hoofdkerk door een detachement gefedereerden bezet is, terwijl er 800 zieken in het nabijgelegen Hotel-Dieu liggen en dat de strijd de zieken zou kunnen doen lijden. Het Comité van Openbaar Welzijn doet de hoofdkerk ontruimen.
Vroeg reeds zetten de Versaillais zich langs alle kanten in beweging. Zij gaan af op de Louvre, op het Palais-Royal, op de Bank, op het Comptoir d’Escompte enz. Vanaf 4 uur kanonneren zij het Palais-Royal, rond welk verwoede gevechten geleverd worden. Te 7 uur zijn zij aan de Bank en aan de Beurs. Vele kinderen vechten mee. Als de gefedereerden omgedraaid en ter plaats uitgemoord worden, hebben die kinderen de eer niet uitgezonderd te worden.
Op de linkeroever nemen de troepen met grote moeite de kaaien en het gedeelte van het VIe, langsheen de Seine. De barricade der rue de Rennes waar 30 man het twee dagen uithielden, en die van Croix-Rouge worden ’s nachts ontruimd. De Versaillais maken steeds vorderingen.
Te 8 uur besluiten een 15 tal leden van de Commune het Stadhuis te ontruimen. Slechts twee protesteren. Nochtans is het Stadhuis goed gedekt. Rechts door het IIIe arrondissement dat door goed gebarricadeerde straten doorkruist is, links door de kaaien, terwijl het ook van voren alle aanvallen trotseert. In die voorwaarden heet ontruimen vluchten, en het is het weinige gezag dat de Commune nog heeft, wegwerpen. Doch men vreest alles, omdat men niets kan zien. Een lid stelt zelfs de terugtocht op Belleville voor! Gelijk altijd is men aan het babbelen, als eensklaps de vlammen uit het torentje slagen. Een uur nadien staat het Stadhuis in lichterlaaie. Het oude gebouw, getuige van zoveel meineed, waar het volk zo dikwijls de meesters installeerde die het deden uitmoorden, kraakt en valt met zijn echte meester. Bij het geknetter voegt zich het gebulder van het kanon van de grote barricade St-Jacques.
De Oorlog en andere diensten worden overgebracht naar het gemeentehuis van het XIe.
Men ontruimt ’s anderendaags de Landsdrukkerij waar het Journal Officiel de 24e voor de laatste maal verscheen.
Die overdracht van de Oorlog snijdt de Verdediging af en bemoeilijkt de gemeenschap. Stafofficieren worden onderweg opgehouden om mee te helpen aan het versterken van de barricades. Dit geeft aanleiding tot bloedige twisten; een van hen, de graaf de Beaufort laat bij een dergelijke twist zelfs het leven. Op Père-Lachaise wordt Dombhrowski ter aarde besteld. Het lijk werd er de nacht te voren overgebracht. Onderweg had aan de Bastille een hartroerend toneel plaats gehad. De gefedereerden der barricades hadden het lijk aan de voet van de Julikolom geplaatst. Mannen met toortsen in de hand vormden een rouwkapel en al de gefedereerden kwamen de generaal op het voorhoofd kussen, terwijl de trommels de veldmars sloegen. Dan werd het lijk, in een rode vlag gehuld, in de kist gelaten. Vermorel, de broeder van de generaal, zijn officieren en 200 Garden, zweren slechts van daar te gaan, dan om te sterven. Weinig van die mannen wenen niet. Gelukkig, zij die zulke begrafenis hebben!
Rond de middag namen de Versaillais de Ecole des Beaux-Arts, het Instituut, de Munt, die Camélinat maar op het laatste ogenblik verlaten had. Op het punt omsingelt te zijn, gaf Ferré bevel de Prefectuur van politie te doen ontruimen en ze te vernielen. Eerst stelde men 450 gevangenen in vrijheid die voor geringe vergrijpen aangehouden waren. Een enkel, Veysset werd gefusilleerd.
Maar de Versaillais versmaden de Prefectuur van politie en slagen de rue Taranne in. Ze worden twee uur tegengehouden aan de barricade van de place de l’Abbaye, die omgedraaid wordt. 18 gefedereerden worden gefusilleerd. Rechts toe, dringen de troepen op de place St-Sulpice, waar zij het gemeentehuis van het VIe bezetten. Van daar begeven zij zich, van de ene kant, in de rue St-Sulpice, van de anderen, langs de rue de Vaugirard in de hof van het Palais du Luxembourg. Na twee dagen strijd trekken de dappere gefedereerden van de rue Vavin zich terug, en doen onderweg het kruitmagazijn in gezegde hof in de lucht springen. De losbarsting onderbreekt een ogenblik het gevecht. Enige soldaten lopen de hof door en komen aldus in de rue Souffiot, waar zij de eerste van de drie barricades verrassen, die in die straat ter dekking van het Panthéon opgericht zijn. Varlin en Lisbonne, nauwelijks ontsnapt aan de barricades van Croix-Rouge en van de rue Vavin, komen toegelopen. In plaats van naar hun chefs te luisteren en die enige soldaten aan te vallen, blijven de gefedereerden op verdedigende stelling, zij laten aldus de Versaillais tijd om versterking te krijgen.
Het gros der Versaillais bereikt de boulevard St-Michel, langs de rue Racine en de rue de l’Ecole-de-Medecine, die de vrouwen verdedigd hebben. De pont St-Michel staakt het vuur bij gebrek aan munitie. Van dan af kunnen de soldaten in massa de boulevard overtrekken en tot de place Maubert geraken. Rechts, zijn zij de rue Moufletard opgegaan, wat hen achter het Panthéon brengt, dat als Montmartre schier zonder strijd genomen wordt. Ook als te Montmartre begint hier een bloedige slachting. Veertig gevangenen worden onder elkaars ogen in de rue St-Jacques voor de kop geschoten.
In die omstreken werd ook Rigault gedood. Soldaten hadden een gefedereerd officier een huis der rue Gay-Lussac zien binnengaan. Ze kwamen aangelopen en de eigenaar leverde Rigault. De soldaten sleepten hem naar het Luxembourg. Onderweg ontmoette een kolonel van de generale staf de escorte en vroeg de naam van de gevangene. Moedig antwoordde Rigault: “Leve de Commune! Weg met de moordenaars!” Hij werd op staande voet gefusilleerd. Dat dit moedig einde hem rijkelijk aangerekend worde!
Als men in het XIe de val van het in juni 48 zo dapper verdedigd Panthéon vernam, schreeuwde men verraad. Maar wat hadden Raad en Openbaar Welzijn voor de verdediging van deze gewichtige post gedaan?... Beraadslaagd.
Te 2 uur kwamen leden van de Raad, van het Centraal Comité, de hoofdofficieren en de dienstoversten bijeen. Delescluze nam het woord; een grote stilte heerste, want het minste gelispel had zijn stervende stem overstemd. “Ik stel voor,” zegde hij, “dat de leden der Commune, met hun sjerp om de lenden, op de boulevard Voltaire, al de bataljons die wij kunnen bijeenkrijgen in ogenschouw nemen; aan hun spits zullen wij ons dan naar de te heroveren punten begeven.”
Het gedacht was groot en vervoerde de vergadering. Nooit, sedert de zitting waarin hij gezegd had, dat zekere gekozenen des volks op hun post zouden weten te sterven, had hij zo de harten geroerd. Groots schouwspel, die grijsaard die, onder het kanongedonder, met opgeheven arm de vertwijfeling uitdaagt, die gewapende mannen, stinkend van het zweet en zwart van het kruit, die hun adem inhouden om die stem te horen welke uit het graf schijnt te komen!
Vele krachtdadige voorstellen worden gedaan. Een grootte kist met dynamiet staat op de tafel. Men spreekt van de bruggen, de riolen te doen springen. Maar waartoe dienen al die woorden? Waar is de directeur van het geniekorps die, zoals hij zegde, in een wenk, kolken in de grond kan maken? Verdwenen, evenals de stafoverste van Oorlog. Eindelijk besluit men dat de chef van het XIe legioen al de gefedereerden die hij in het XIe vindt, bijeen zal brengen.
De gedelegeerde bezoekt de verdedigingswerken. Stevige toebereidselen op de place de la Bastille; men voltooit een van drie kanonnen voorziene barricade aan de ingang der rue St-Antoine; daar tegenover sluit een reusachtige barricade de plaats af van de rue de la Roquette tot de rue de Charenton. In aller haast worden de toegangen tot het XIe gewapend. Op de doorsnede van de boulevards Voltaire en Richard-Lenoir wordt een barricade gemaakt van kasseien, tonnen en ontzaglijke balen papier. Dat werk, dat in front onneembaar is, zal insgelijks omgedraaid worden. Meer naar voren op de place du Chateau-d’Eau staat een muur van kasseien van 2 meters hoog. Daarachter zullen de gefedereerden, enkel met 2 kanonnen, de Versaillais 24 uren tegenhouden. Meer andere straten maken toebereidselen. Hoger, in het Xe, vinden wij Brunel, die in de morgen van de rue Royale naar hier nieuwe gevaren is komen zoeken. Dicht bij de gare du Nord sluit een reusachtige barricade de doorsnede van de boulevards Magenta en de Strasbourg af. Dag en nacht heeft men aan de werken der portes St-Denis en St .Martin gearbeid.
Rond 1 uur hebben de Versaillais zich meester gemaakt van de gare du Nord, doch ze werden nog erg gekweld door onze artillerie en door de 2e verdedigingslinie van la Villette. Ranvier heeft 3 houwitsermortieren en 4 zevenponders op de Buttes-Chaumont doen brengen. Op Père-Lachaise schieten 5 kanonnen zonder ophouden naar de ingenomen wijken.
Het IXe weergalmt van geweervuur. Wij verliezen veel terrein in de faubourg Poissonnière. Het IIIe arrondissement kunnen de Versaillais maar niet binnen. Het IIe is voor de drie vierde bezet. Rue Victoria en quai de Gèvre zullen de barricades het tot de nacht houden. De vijand wapent de kanonneerboten, door ons verlaten.
Beter is het op de Butte-aux-Cailles gesteld. Onder de leiding van Wroblewski verandert de defensieve in aanvallende stelling. Sedert de dageraad hebben de Versaillais viermaal een aanval beproefd, viermaal gingen onze gefedereerden hen tegemoet en joegen zij hen op de vlucht. De ontmoedigde soldaten luisteren naar hun officieren niet meer.
Wij hebben nog slechts de XIe, XIIe, XIXe en XXe en een gedeelte slechts van de IIIe, Ve en XIIIe arrondissementen.
Dinsdag neemt de slachting haar vlucht en laat, in enige uren, die van de St-Bartholomeusnacht ver achter zich. Tot hiertoe moordde men slechts gefedereerden of aangeklaagden. Nu zijn er geen vrienden of neutralen meer. Als de Versaillais u gezien heeft, moet gij sterven. “Dat zijn geen soldaten meer die een plicht vervullen,” zegde een behoudsgezind blad, la France. Neen, het zijn bloedhonden, roofzuchtige hyena’s. In zekere wijken is het voldoende een horloge te bezitten, om gefusilleerd te worden. De lijken worden afgetast.[173] De reporters van buitenlandse bladen heetten die dieven: de laatste huiszoeking. En die zelfde dag zegt M. Thiers schaamteloos tot de Vergadering: “Onze dappere soldaten gedragen zich derwijze, in het buitenland de meeste achting, de grootste bewondering te verwerven.” Dan werd de fabel van de pétroleuse uitgevonden en door de pers verspreid, die aan honderden ongelukkige vrouwen het leven kostte. Elke arm geklede vrouw die een melkpot of een lege fles in de hand heeft, wordt als pétroleuse gevat, tegen een muur gesleept en met revolverschoten afgemaakt. De beestige kant van die legende is dat de pétroleusen zogezegd slechts in de door het leger ingenomen wijken werkten!!
De ontsnapten uit de bezette wijken komen in het gemeentehuis van het XIe de tijding van de nieuwe slachtingen brengen. Daar heerst nog meer verwarring dan op het Stadhuis. Ferré heeft de Algemene Veiligheid in de trouwzaal overgebracht. Daar werkt hij, ondervraagt hij de aangehoudenen, met beleefdheid en met de grootste gemoedsrust. In een andere zaal is de Oorlog ingericht: daar ook is volle bedrijvigheid. Nu tonen zekere mannen hoeveel doodsverachting zij aan de dag leggen. Zij voelen dat alles verloren is, dat zij gaan sterven, misschien door de handen van de hunnen, want de koorts van argwaan heerst en doodt. En toch blijven zij rustig en met heldere geest in die gloeioven staan. Nooit had enige regering zoveel hulpmiddelen, kennissen en heldenmoed tot haar beschikking als de Raad der Commune; nooit was er een minder opgewassen tegen haar taak, dan zij.
Te half acht hoort men een groot gerucht voor het gevang la Roquette, waar 300 gijzelaars zitten. Een gedelegeerde der Veiligheid, te midden van Nationale Garden, zegt: “Vermits men de onzen fusilleert, gaan 6 gijzelaars doodgeschoten worden. Wie wil het peloton vormen?” – “Ik! ik!” roept men. Een komt vooruit en zegt: “Ik wreek mijn vader.” – Een ander: “Ik mijn broeder.” “Mijn vrouw hebben ze gefusilleerd!” zegt een derde. Iedereen doet zijn rechten op wraak gelden. Dertig man worden gekozen. Deze gaan het gevang binnen.
De gedelegeerde kiest uit: aartsbisschop Darboy, president Bonjean, pastoor Deguerry, de jezuïeten Allard, Clerc, Ducoudray. Zij worden in de rondeweg gebracht. Darboy stamelt: “Ik ben geen vijand der Commune; ik deed wat ik kon. Ik schreef tweemaal naar Versailles.” Hij herstelt zich een weinig als de dood hem onvermijdelijk toeschijnt. Bonjean kan op zijn benen niet staan. “Wie veroordeelt ons?” vraagt hij. – “De gerechtigheid des volks!” - “O, dat is de goede niet,” antwoordt de president. Zij gaan achter een hoek, en daar staat het peloton gereed. Enige mannen spreken hen toe; de gedelegeerde beveelt stilte. De gijzelaars plaatsen zich tegen de muur en de officier van het peloton zegt: “Niet ons moet gij beschuldigen van uw dood, maar Versailles, die onze gevangenen fusilleert.” Hij doet teken en er wordt gevuurd. De gijzelaars vallen neer. Alleen Darboy blijft recht staan met opgeheven hand; hij is aan het hoofd gekwetst. Een tweede salvo velt hem naast de anderen neer. De blinde gerechtigheid van revoluties straft op de eerste de beste, de opeengehoopte misdaden van hun kaste.
Te acht uur dringen de Versaillais tegen de barricades der porte St-Martin. Hun obussen hebben sinds lang de schouwburg brandend verlicht. Door de vuurgloed worden de gefedereerden verplicht zich terug te trekken.
Rond 9 uur wordt de plaats vóór het Stadhuis bezet. ’s Nachts bivakkeren de troepen voor de Straatsburger spoorweg, in de rue St-Denis, in de Ecole-Polytechnique, in het gevang der Madelonnettes en in het part Montsouris. De brand woedt immer voort. De porte St-Martin, de St-Eustache-kerk, de rue Royale, de rue de Rivoli, de Tuileriën, het Stadhuis, de schouwburgen, de linkeroever van het Legion van Eer tot de hoofdkerk, komen vuurrood uit op de pikdonkere nacht. Inmiddels beschieten de kanonnen van Bicêtre, Père-Lachaise en de Buttes-Chaumont zonder ophouden de ingenomen wijken. Versailles antwoordt van het Panthéon, van het Trocadéro, van Montmartre. Men schiet in de blinde, in woede, op goed vallend uit. De ongeduldige obussen barsten halfweg uit. Geheel de stad schijnt meegesleept in een wervelwind van vuur en rook.
Wat mannen toch, dat handvol die, zonder chefs, zonder hoop, zonder terugtocht, hun laatste kasseien verdedigen, alsof zij de zege bedekten. De schijnheilige reactie wrijft hun die branden als een misdaad aan alsof, in de oorlog, het vuur geen heel natuurlijk wapen was, alsof de Versailles obussen niet minstens zoveel gebouwen in brand hadden gestoken als die der gefedereerden, alsof de speculaties en de misdaden van zekere achtbare lieden niet het hare bijgedragen hadden,[174] om die branden te veroorzaken. En die zelfde bourgeois die, voor de Pruisen, sprak van alles te verbranden,[175] noemt dat volk “booswicht” dat verkoos liever in zijn puinhopen te sterven dan zijn geloof, zijn eigendom en zijn familie achter te laten aan de willekeur van despoten die duizendmaal wreder waren dan de vreemdeling.
Geheel de nacht door komen depêches toe om voor deze of gene bedreigde stelling mannen en kanonnen te vragen. Maar waar kanonnen gevonden? En de mannen beginnen al even zeldzaam te worden.
_______________
[173] Aanhangsel 18.
[174] Aanhangsel 19.
[175] “Alles afbranden! Deze woorden heb ik gehoord in de mond van de redelijkste en deugdzaamste mensen.” Jules Favre, Onderzoek over de 18e maart, II, blz. 42. – “Liever Moskou dan Sédan!” schreef tijdens de 1ste belegering een van die redelijke en deugdzame mensen, M. Jules Simon.