Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2001, lente, (nr. 76), jg. 45
Vertaling: Rob Gerretsen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Nancy Holmstrom is verbonden aan de Rutgers Universiteit in Newark, Richard Smith is verbonden aan de Rutgers Universiteit in New Brunswick.
Het Russische witwasschandaal in de kranten van afgelopen herfst is slechts de laatste aflevering in het eindeloze verhaal van corruptie vanuit de vroegere Sovjet-Unie.
De belangrijkste vraag is waar zij dat geld oorspronkelijk eigenlijk vandaan hebben gehaald. Hoe kon bijvoorbeeld de voormalige premier van de Oekraïne een huis van zeven miljoen dollar kopen in Californië, van zijn officiële jaarsalaris van een paar duizend dollar? Het antwoord ligt voor de hand: de gangsterheerschappij in Moskou is zo bekend geworden dat de term ‘maffia’ haar exclusieve Italiaanse connotatie heeft verloren. In China is het al niet veel beter. Tien jaar na de demonstraties en protesten op het Tienanmen Plein tegen de officiële corruptie, staat corruptie nog steeds bovenaan de lijst van klachten in China. Westerse deskundigen die de architecten waren van de omschakeling van de vroegere communistische landen in markteconomieën, hebben geschokt en teleurgesteld gereageerd op de omvang van de corruptie, de criminaliteit en de sociale ineenstorting die gepaard gingen met de markthervormingen die zij hebben voorgeschreven.
We stellen in dit artikel dat de reden waarom Westerse economen verbaasd waren over de werkelijke gevolgen, is dat zij vertrouwden op een neoliberaal model van het kapitalisme uit een fantasiewereld. De opkomst van een gangsterkapitalisme en van corruptie op grote schaal waren volledig voorspelbaar voor een ieder die bekend is met de historische wortels van het kapitalisme in Europa, de VS en elders en voor iedereen die een beetje bekend is met de analyse van Marx van de ‘primitieve accumulatie’.
Aan het einde van deel 1 van Het Kapitaal, in een hoofdstuk met de titel “Het geheim van de primitieve accumulatie”, gaat Marx in op de vraag hoe het proces van de kapitalistische accumulatie oorspronkelijk in gang is gezet. Hoewel er al sinds de Oudheid markten bestonden, kwam het kapitalisme als productiewijze pas op in de zestiende en zeventiende eeuw, het eerst in Engeland. Anders dan voorgaande productiewijzen was dit systeem gebaseerd op veralgemeende productie voor de markt en was afhankelijk van twee overheersende groepen warenproducenten en -verkopers: aan de ene kant een klasse kapitalisten die bijna een monopolie had op het bezit van de productiemiddelen en aan de andere kant een bezitloos proletariaat dat geen productiemiddelen meer in eigendom had en ook geen consumptiegoederen en dat daarmee niets had te verkopen dan haar arbeidskracht. De opkomst van deze twee grote sociale klassen was de noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren en de ontwikkeling van de kapitalistische productie. Het kapitaal, benadrukte Marx, is niet alleen geld, maar vooral deze unieke sociale verhouding. Dus om de oorsprong van het kapitalisme te kunnen begrijpen, moet men begrijpen hoe deze twee grote klassen op het toneel van de geschiedenis verschenen. Burgerlijke economen uit Marx zijn tijd kwamen met het verhaal van hoe de ijverige, intelligente en zuinige mensen rijkdom accumuleerden en de anderen, het luie gespuis, hun rijkdom verloren. Marx deed deze mythe af als “smakeloze kinderachtigheid” ter verdediging van (gestolen) eigendom. Hij stelde dat primitieve accumulatie niets anders is dan “het historische proces van de scheiding van de producent van de productiemiddelen.” In het vroege Europa moesten de producenten bevrijd worden van hun feodale banden, maar ze moesten ook worden “bevrijd” van alle middelen van bestaan – toegang tot land en andere feodale garanties om te kunnen overleven. In Engeland, de eerste kapitalistische natie, voerde een bondgenootschap van landheren, opkomende kapitalistische boeren en de staat een eeuwenlange strijd om boerderijen en gemeenschappelijke gronden, die vroeger toehoorden aan boerencollectieven, te privatiseren.
Marx vat dit proces van primitieve accumulatie samen door te zeggen dat: “In de feitelijke geschiedenis het algemeen bekend is dat veroveringen, slavernij, roverij, moord, dus geweld, de hoofdrol spelen.” Vandaag de dag zien we een vergelijkbaar proces in de hele postcommunistische wereld, dat wordt uitgevoerd onder de vlag van “markthervormingen”. Deze moderne versie van primitieve accumulatie in Rusland, Oost-Europa en China komt neer op de grootste vorm van ‘enclosures’ uit de geschiedenis – een proces van het privatiseren van staatscollectieve eigendommen op continentale schaal. En net als in de geschiedenis vormt dit proces de broeikas voor het ontstaan van een klasse van nieuwe rijke kapitalisten en tegelijk van een leger van miljoenen werklozen en hongerlijders. Niemand kan het eindresultaat voorspellen van deze strijd om de fundamenten voor kapitalistische eigendomsverhoudingen te leggen. Maar zeker is dat we een toename zullen zien van economische neergang, sociale polarisatie, corruptie en klassenstrijd. Net als vroeger is ook nu het proces van primitieve accumulatie geen fraai gezicht.
Ruslands neergang naar gangsterkapitalisme begon in de vroege jaren negentig, toen Russische markthervormers probeerden om het kapitalisme in één klap in te voeren. Dit op advies van Westerse adviseurs, vooral van de aanhangers van de ‘shocktherapie’ van de Universiteit van Harvard, professor Jeffrey Sachs en zijn kapitalistische provocateurs van het Harvard Institute for International Development (RIID). In 1990 en 1991, toen het hervormingsprogramma van Gorbatsjov stagneerde en zijn regering ineenstortte, adviseerden Sachs en zijn collega’s Yegor Gaidar, Yeltsins eerste economische tsaar, om in hoog tempo het merendeel van de controles en de subsidies te ontmantelen die het grootste deel van de eeuw structuur hadden gegeven aan het leven van de Sovjetburgers. Sachs voorspelde een min of meer glad verlopende overgang naar een normaal Westers kapitalisme zodra de eerste schok van het loslaten van de prijscontroles voorbij was. Begin jaren negentig pochte Sachs dat zijn schoktherapie Bolivia in negen dagen van haar hyperinflatie had afgeholpen. Hij gaf wel toe dat het in Rusland en Oost-Europa iets langer zou kunnen duren. Sachs kon dit denken omdat hij, net als de meeste burgerlijke economen een totaal ahistorisch begrip van economie had. Dus hij veronderstelde dat de overgang naar het kapitalisme een natuurlijk, bijna automatisch economisch proces zou zijn: begin met het loslaten van de staatsplanning, geef de prijzen vrij stimuleerde vrije concurrentie met de staatsindustrie en verkoop de staatsindustrie zo snel mogelijk – en dan zullen economische groei en welvaart volgen. Sachs schreef in 1990: “Dit alles (de schoktherapie) zal de reële lonen in 1990 scherp doen dalen, een twintig procent ten opzichte van 1989. Dat is een moedige stap. Maar deze achteruitgang zal niet eenzelfde achteruitgang in feitelijke levensstandaard betekenen. Die zal veel minder dalen...”[2]
Cruciaal was volgens Sachs om geen tijd te verspillen aan halve maatregelen of hopeloze “derde wegen”, zoals een “schimmig marktsocialisme”, maar om de overgang naar een Westerse markteconomie zo snel mogelijk door te zetten. Dus Gaidar en zijn opvolger, Anatoly Chubais, verspilden geen tijd en kozen voor de kortste weg. Rusland kreeg z’n schok: op 2 januari 1992 werden de prijscontroles op negentig procent van de goederen opgeheven en eind 1994 waren driekwart van de middelgrote en grote industriële ondernemingen geprivatiseerd – “verkocht” (gestolen zou een betere beschrijving zijn) aan het management, gangsters en anderen – en de particuliere sector produceerde 62 procent van het officiële bruto nationaal product (BNP) van Rusland.
Het resultaat was een regelrechte ramp. In het eerste jaar van de hervorming daalde de industriële productie met 26 procent. Tussen 1992 en 1995 daalde het Russische BNP met 42 procent en daalde de industriële productie met 46 procent. Dat was veel erger dan de neergang van de Amerikaanse economie in de jaren dertig. En ondanks Dr. Sachs is de economie nog niet hersteld. Sinds 1989 is de Russische economie gehalveerd en ze blijft dalen. De reële lonen zijn sinds 1991 veertig procent minder waard geworden; tachtig procent van de Russen hebben geen spaargeld meer. De Russische regering die bankroet is door de ineenstorting van de economie, is gestopt met het betalen van lonen en uitkeringen aan miljoenen mensen. De werkloosheid is sterk gestegen, vooral onder vrouwen. In de tweede helft van de jaren negentig leefden meer dan 44 miljoen van de 148 miljoen mensen in Rusland in armoede (dat wil zeggen met minder dan 32 dollar per maand); driekwart van de bevolking leeft van minder dan 100 dollar per maand. Het aantal zelfmoorden verdubbelde halverwege de jaren negentig en het aantal doden door alcoholmisbruik verdrievoudigde. Kindersterfte bereikte een derdewereldniveau, terwijl het aantal geboorten sterk terug liep. Na vijf jaren hervorming liep de levensverwachting van vrouwen met twee jaar terug (tot 72 jaar) en voor mannen met vier jaar (tot 58), wat voor deze laatsten lager is dan honderd jaar geleden. Op het ogenblik is het sterftecijfer veel hoger dan het geboortecijfer, zodat de Russische bevolking met ongeveer een miljoen mensen per jaar afneemt. Als deze trend zich doorzet, is de verwachting dat de komende dertig jaar de Russische bevolking zal dalen van 147 tot 123 miljoen, een demografische achteruitgang die we sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer beleefd hebben.[3] De ‘economische hervorming’ heeft ook betekend dat kinderen massaal in de steek werden gelaten. Tegen het einde van 1998 waren er tenminste twee miljoen Russische weeskinderen, meer dan aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Daarvan wonen er slechts 650.000 in weeshuizen. De rest is dakloos. Als ze een jaar weg zijn uit het weeshuis raakt een op de drie aan de drank en pleegt een op de tien zelfmoord. In wat eens de tweede industriële mogendheid ter wereld was – waar scholen per jaar veel meer wetenschappers en ingenieurs afleverden dan in de VS – volgen nu tien miljoen kinderen geen onderwijs.
Deze menselijke catastrofe, die burgerlijke economen omschrijven als “hobbels op de weg naar een markteconomie”, wordt beter gekarakteriseerd door professor Stephen Cohen van de universiteit van New York als de “alomvattende ineenstorting van alles wat wezenlijk is voor een fatsoenlijk bestaan.” Het gaat ook om het in het leven roepen van een echt Russisch proletariaat. Onder het communisme hadden de arbeiders zeker niet het bezit van de productiemiddelen, maar zij “bezaten” (en deels doen ze dat nog) wel in een reële zin hun baan. Ze hadden langdurig recht op een huis, op gezondheidszorg van staatswege, op kinderopvang en op allerlei staatssubsidies. Deze sociale eigendomsrechten worden nu vernietigd in het proces dat moet leiden tot een “normale” markteconomie. Beroofd, “bevrijd” van controle over of eigendom van de productiemiddelen, wordt de meerderheid van de mensen in de vroegere Sovjet-Unie gedwongen om naar de markt te komen met, zoals Marx zei “niets anders te verkopen dan hun huid.”
Laat ons nu kijken naar de nieuwe ondernemers, de andere grote klasse onder het kapitalisme.
De hervormingen van Sachs gaven de “Nieuwe Russische” ondernemers hun vrijheid. Maar in plaats van dat zij door middel van investeringen de economie rationaliseerden langs kapitalistische lijnen, stortte de Russische nieuwe bourgeoisie zich in een helse ieder voor zich grijp- en graaipolitiek, een harde strijd om alles te stelen waar ze de hand op konden leggen. Zij plunderden de natuurlijke hulpbronnen van het land, verkochten goud, diamanten, olie, gas, Siberische wouden en zelfs plutonium van de staat aan het Westen om daarmee zichzelf te verrijken. En zoals we gezien hebben in de witwasschandalen van de laatste tijd, hebben ze zichzelf ook verrijkt met miljarden dollars Westerse hulp.
In plaats van dat zij hun gestolen rijkdom staken in productieve investeringen, zoals de hervormers van Sachs hoopten, hebben ze voor het merendeel hun buit weggesluisd naar geheime westerse bankrekeningen of ze hebben het verbrast aan jachten en villa’s aan de Franse Riviera. Halverwege de jaren negentig had de rode Russische bourgeoisie meer dan 150 miljard dollar gestoken in buitenlandse bankrekeningen, investeringen en onroerend goed. Thuis hebben ze “geïnvesteerd” in bont, dure auto’s en een luxe leventje. En ze hebben privélegertje van beroepscriminelen gehuurd om hun gestolen rijkdommen te verdedigen (tegen elkaar).
In 1994 vertelde een medewerker van het Amerikaanse ministerie van financiën aan de journalist Seymour Hersh dat de Amerikaanse aanhangers van de schoktherapie de “verdorvenheid en hebzucht” van de nieuwe Russische maffiakapitalisten “niet volledig hadden voorzien”: “Veel erger dan de Amerikaanse rubberbaronnen. Deze gasten halen nog de vullingen uit je mond nadat ze je vermoord hebben.”[4] Sachs verklaart deze ongelukkige gevolgen van de hervormingen door de schuld te leggen bij de politieke cultuur van het oude communistische regime. Maar dit kan geen voldoende verklaring zijn voor de grootschalige plunderingen die de overgang naar het kapitalisme in de hele postcommunistische wereld kenmerken. De belangrijkste reden is dat het kapitalisme als systeem een dergelijke grootschalige onteigening van sociaal eigendom vereist. Waarom? Omdat het kapitalisme kapitalisten nodig heeft, een klasse mensen die het effectieve eigendom heeft van de productiemiddelen. Maar, zoals Sachs zelf zegt, waren vóór 1989 Ruslands industrieën, mijnen en natuurlijke hulpbronnen “nominaal eigendom van de staat en dus van niemand.” De nomenklatoera monopoliseerde collectief de controle over de productiemiddelen, maar ze had die niet in privébezit. De klasse moest in het leven geroepen worden. De voorschriften van Sachs voor de overgang spreken niet over rubberbaronnen of gangsterkapitalisten. Sachs hanteerde een fetisjisme van een abstract ahistorisch model en hij stelde zich voor dat zodra de prijzen waren losgelaten en particuliere ondernemingen wettelijk waren toegestaan “kapitalisten” op de een of andere manier tevoorschijn zouden komen en het commando over de economie zouden overnemen. Maar waar hadden die kapitalisten vandaan moeten komen? In 1990 had niemand in Oost-Europa of Rusland voldoende geld of privé-eigendom van productiemiddelen. Er bestond geen bourgeoisie, zelfs geen voorrevolutionaire bourgeoisie om de economie aan terug te geven. In Polen ging de grap de ronde: “Wat zullen ze doen, de Lenin-scheepswerf teruggeven aan de familie Lenin?” Dus niemand had de middelen om de fabrieken, de mijnen, de bossen, de collectieve boerderijen te kopen of om arbeidskracht te kopen. Daarom waren ze allemaal bang dat Westerse investeerders de boel zouden opkopen en de hele economie zouden overnemen. Dus wie moesten de kapitalisten, de “nieuw-Russische” ondernemers worden? Sachs maakte al snel duidelijk dat het daarbij niet om arbeiders zou kunnen gaan: “Het belangrijkste doel moet zijn om de staatsondernemingen om te zetten in particuliere ondernemingen, met overdraagbare aandelen en niet in bijvoorbeeld coöperatieven of in bedrijven met arbeiderszelfbestuur.” Sachs drong er ook op aan dat “de regering er op moest toezien dat managers niet aan de haal zouden gaan met staatseigendommen.” Maar als noch de arbeiders noch de managers daar voor in aanmerking zouden komen, wie moesten dan de kapitalisten worden, de eigenaars van de particuliere ondernemingen? Omdat niemand het geld had om de staatseigendommen van de regering te kopen, was er geen manier om de privatisering op een legale, legitieme en morele manier uit te voeren. En omdat Sachs haast had, was er geen tijd om een binnenlandse klasse van ondernemers in de loop van decennia of eeuwen te laten groeien van kleine ondernemers naar grote. De klasse moest binnen de kortste keren worden klaargestoomd. En dat gebeurde ook. In de vorm van een combinatie van ondergrondse maffiosi, delen van de nomenklatoera, vooral de topmanagers van enkele industrieën en delen van de intelligentsia. Sachs en zijn medewerkers van de HIID dragen een zware verantwoordelijkheid voor deze schepping van Ruslands criminele kapitalisten, want zij ontwierpen veel van de privatiseringsdecreten. En de Amerikaanse regering is nu bezig met onderzoek naar mogelijk onwettige activiteiten van de HIID, toen zij honderden miljoenen USAID dollars in handen van corrupte hervormers als Anatoly Chubais en zijn handlangers hebben gesluisd. De regering onderzoekt daarbij ook in hoeverre de academische adviseurs van Harvard daar persoonlijk van hebben geprofiteerd.
Kortom, een decennium na de ingreep van de slimme jongens van Harvard is de voormalige supermacht effectief gedemoderniseerd. De economie ligt in puin. Het land is opgezadeld met een schuld van 150 miljard dollar; de gezondheidszorg en sociale voorzieningen zijn uitgehold; 70 tot 80 procent van de bevolking leeft op de armoedegrens; een derde van de bevolking leeft in extreme armoede en deels op de grens van de hongersnood; en een klasse gangsterkapitalisten is in de plaats gekomen van de stalinistische bureaucratie. En Amerikaanse economen noemen dit een “rationele, normale” economie.[5]
De fundamentele voorwaarden voor kapitalistische productie zijn in Rusland in korte tijd tot stand gekomen: aan de ene kant de grote massa Russen die alle garanties op een bestaan hebben verloren die ze onder de oude Sovjetverhoudingen hadden; aan de andere kant geldbezitters die graag hun bezit willen vergroten. Desondanks is er nog scherp verzet tegen privébezit en is deze kwestie nog lang niet definitief geregeld. Privé-eigendom is nog steeds niet volledig legaal en er is nog geen onafhankelijke rechtspraak en geen burgerlijke staat om dat eigendom te beschermen. Het verzet van de Russische bevolking tegen de legalisering van de grijp- en graaipolitiek blijft sterk. En zonder garanties blijven de meeste Russische kapitalisten weigerachtig om in eigen land geld te steken in productieve investeringen.
De overgang naar het kapitalisme in China is op een heel andere manier verlopen, maar de resultaten lijken sterk op die in Rusland.[6] Aan de ene kant probeert China’s postcommunistische heersende klasse het proletariaat volledig te onteigenen en hun “ijzeren rijstkommen” te breken (de garanties op een baan, door de staat gesubsidieerde huizen, gratis medische voorzieningen) en hun te onderwerpen aan de discipline van de markt. Ze proberen zo de socialistische “traagheid” te doorbreken en de arbeidsproductiviteit te verhogen (volgens de organisatie Human Rights in China uit New York gaat dat zover dat we de oude werkhuizen uit het Engeland van Dickens weer zien verschijnen). Aan de andere kant proberen ze de winsten en tenslotte ook het eigendom van de productiemiddelen van de staat te privatiseren. Veel kaders “lenen” ook staatsfondsen en “storten zich in de zee van de markt.” Deze strijd is geleid door de hoogste kaders in China, om te beginnen met Deng Xiaoping en zijn kinderen. Sinds het begin van de hervormingen begin jaren tachtig hebben deze Chinese postcommunistische rubberbarons zich ondergedompeld in een orgie van corruptie, verduistering, afpersing, smeergelden, steekpenningen, smokkel, manipulatie, misbruik van invloed en diefstal van staatseigendommen om hun persoonlijke fortuinen te laten groeien en om staatsbedrijven te privatiseren. Deze “officiële corruptie” was natuurlijk de belangrijkste klacht van degenen die in 1989 op het Tienanmen Plein in actie kwamen. En die kwaadheid wordt tegenwoordig nog dieper gevoeld.
De overgang naar het kapitalisme in China is op twee manieren verschillend verlopen van die in Rusland. De Chinezen begonnen al in 1978 en braken toen de communes open en privatiseerden feitelijk een groot deel van de agrarische sector (terwijl in Rusland de agrarische productie nog steeds overwegend komt van grootschalige bedrijven die staatseigendom zijn en door de staat beheerd worden). Hoewel de staat formeel nog alle landbouwgronden in eigendom blijft houden, gaf de regering lange termijnpachten uit en gaf daarmee de boeren prikkels om de productie op te voeren. En terwijl er nog steeds productiequota worden opgelegd voor belangrijke producten als graan, oliezaden en katoen, gaf de regering de boeren de vrijheid om zelf de productie te organiseren en om nevenproductie te verkopen op de vrije markt. Deze hervormingen leidden tot een transformatie van de agrarische sector in China, wat leidde tot een voortdurende toename van de productie die een basis legde onder het hele hervormingsproces.
In de tweede plaats hebben de Russen snel (en crimineel) grote delen van de staatsindustrie geprivatiseerd meteen aan het begin van het hervormingsproces, maar de Chinezen hebben tot nu toe het staatseigendom, staatsplanning en staatsmanagement van het overgrote deel van de industriële economie in stand gehouden. Parallel aan deze staatssector hebben zij tegelijkertijd de ontwikkeling van een nieuwe particuliere en semiparticuliere economie gestimuleerd, die zwaar leunt op buitenlands geld en die georiënteerd is op de export. Deze economie bestaat vooral uit nieuwe industrieën op het platteland en uit “Speciale Economische Zones”, die in de jaren tachtig in het leven werden geroepen in Guangdong en andere kustprovincies. In tegenstelling tot de staatsindustrieën die nog steeds vooral voor het plan produceren, werken de nieuwe industrieën voor de markt en zijn zij aan bijna geen enkele restricties of sociale verplichtingen gebonden die gelden voor de staatsindustrieën. Dus de Chinezen hebben eigenlijk een economie binnen de economie in het leven geroepen. Zij waren vooral in staat om dit te doen omdat zij gebruik konden maken van de rijkdom van Hongkong en van andere Chinezen in het buitenland om de particuliere- en semiparticuliere ontwikkelingen te financieren. De Chinese overheid nodigde ook westerse investeerders, vooral uit de VS, uit en die begonnen in de loop van de jaren tachtig binnen te stromen in de speciale economische zones. Dus weer in tegenstelling tot Rusland, hebben buitenlandse investeringen voor het grootste deel de pijlsnelle groei van de Chinese industrie in de niet-staatssector gefinancierd in de jaren tachtig en negentig. Op deze manier was de overgang naar het kapitalisme in de eerste fase niet dermate traumatisch als de schoktherapie van het HIID van Sachs en van het IMF in Rusland. Maar door het in stand houden van het staatseigendom van het grootste deel van de industriële economie is het proces van primitieve accumulatie in China alleen maar vertraagd.
Onder Mao’s “klassenloze communisme” in de periode vóór 1978 kende China geen kapitalisten en geen privé-eigendom. Bijna alle industrie was eigendom van de staat, net als de grond. De arbeiders waren gebonden aan hun productie-eenheden, maar als onderdeel van dit gebrek aan vrijheid hadden ze wel recht op hun baan en hun kinderen konden er ook van uit gaan dat ze recht hadden op werk, een woning, medische zorg, kinderopvang, gratis scholen en tal van voorzieningen. Dit was de zogenoemde “ijzeren rijstkom” van de arbeiders. Iedereen droeg hetzelfde blauwe pak en was min of meer even arm, maar men kon zich wel economisch zeker weten. De communistische kaders plukten de vruchten van het systeem, maar ze bezaten persoonlijk niets. Toen Deng in 1978 een einde maakte aan Mao’s “socialisme in armoede” en de massa’s in China opriep om “rijk te worden”, paste hij er wel voor om communistische kaders toe te laten tot zaken en het was in die tijd voor leden van de partij ongepast om praktiserende kapitalisten te worden.
Nog jarenlang na het begin van de markthervormingen in 1978 probeerde de regering de zich ontwikkelende markteconomie in te perken tot de boerderijen, kleinschalige particuliere productie en kleine handel. Deze hervormingen waren behoorlijk succesvol. Maar kleinschalige industrie op het platteland en boerenmarkten zouden niet het kapitaal opleveren om China’s economie te vernieuwen en waren ook niet in staat om werk te verschaffen voor de groeiende bevolking.
Omdat ze niet graag de controle over de staatsindustrie wilden opgeven, probeerden de Chinese communisten in de jaren tachtig de staatsindustrie in de steden te hervormen met het invoeren van enkele markthervormingen, zoals loonsverhogingen, bonussen en andere prijsstructuren, om daarmee productie buiten het plan om te stimuleren. Maar omdat ze ook doorgingen met het opleggen van productienormen en vasthielden aan het staatseigendom, hadden deze hervormingen weinig effect. De staatsindustrie stagneerde, de nationale schuld steeg snel omdat de regering leningen in het buitenland sloot en intussen legde de groei van de bevolking een enorme druk op de regering om nieuwe banen te scheppen en de inkomsten te verhogen. Daarom gaf Deng halverwege de jaren tachtig de communistische kaders de vrije hand om op grote schaal in zaken te gaan. De kaders kregen de vrijheid om joint ventures op te zetten met buitenlandse kapitalisten en zelfs om particuliere bedrijven te beginnen om banen te scheppen, buitenlandse investeringen aan te trekken en om meer belasting te kunnen heffen. Maar de Chinese kaders misten net als de Russische het persoonlijke kapitaal om particuliere bedrijven te beginnen en ze waren geen eigenaar van de staatsbedrijven die ze beheerden. Dus omdat er geen “legale” weg bestond, begon China’s rode bourgeoisie hun fortuinen op te bouwen door middel van corruptie. In het begin deden ze dat vooral door gebruik te maken van hun positie, maar al snel gingen ze er toe over om staatsfondsen over te hevelen om privéondernemingen te beginnen. Kaders op het platteland gingen ook steeds meer ad hoc belastingen opleggen aan de boeren.
In de voortgaande ineenstorting van China’s sociale orde in een verwarrende veralgemening van kapitalistische verhoudingen is het niet langer duidelijk wie nou wat bezit. Net als in Rusland leidt de overgang naar de markteconomie zonder de aanwezigheid van een wettelijk burgerlijk kader snel tot een uitbreiding van de corruptie, criminaliteit, gangsterkapitalisme en geweld in een algemene strijd om eigendom. In de steden proberen managers de rechten van de arbeiders te breken en tienduizenden industriearbeiders hebben hun baan in de staatsindustrie verloren en zijn de vrije markt opgedreven. Kaderkapitalisten proberen “hun” ondernemingen te privatiseren door middel van aandelenfraude, achterdeurtjespolitiek, het ontduiken van belastingen en gewoon door diefstal. Fabrieksbazen knijpen de arbeiders uit en regeringsfunctionarissen knijpen de kapitalisten uit. Regeringsinstituties als het leger en scholen, zijn in zaken gegaan. Op het platteland worden miljoenen boeren door economische noodzaak van hun land verdreven. De staat weigert hun genoeg te betalen voor hun oogsten om daarvan te kunnen leven. Hun land gaat kapot door te intensief gebruik of door droogte (kostbaar water wordt omgeleid naar industriële projecten van de overheid of van joint ventures) of ze worden van hun land gezet door lokale bestuurders die hun land confisqueren voor industriële joint ventures, wegenbouw of ongeordende stedelijke uitbreidingen.[7]
In maart 1998 kondigde de regering haar plannen aan om te beginnen met het privatiseren van de kwijnende staatsindustrie door de verkoop van duizenden kleine industrieën van de staat. Maar binnen enkele maanden liep het project vast in corruptie, zoals premier Zhu Rongji toegaf in zijn toespraak voor het Nationale Volkscongres in maart 1999. Zhu antwoordde daarmee deels op de toenemende publieke woede over de toenemende corruptie. De dreiging van stijgende werkloosheid die onvermijdelijk het gevolg is van privatisering (en die China slecht kan gebruiken) heeft China’s hervormers op de terugtocht gedwongen. Voorlopig is er nog geen sprake van grootschalige privatisering.
Het is niet te voorzien hoe dit proces van primitieve accumulatie zal aflopen. Maar absoluut zeker is dat de fantasie van Westerse academische economen over een soepele, geleidelijke overgang naar het kapitalisme niet zal uitkomen en dat het kapitalisme zal worden geboren uit een intense klassenstrijd op alle niveaus. En in plaats van een uitgebreid consumptieparadijs voor allen kunnen we grote armoede en onrust verwachten als nog meer miljoenen mensen hun land en hun baan verliezen. Er bestaat nu al een “vlottende bevolking” van meer dan honderd miljoen migranten, merendeels zonder land of baan. Veel van die mensen reageren niet passief op hun gedwongen verplaatsing. Sinds het begin van het decennium heeft onvrede over inflatie, het niet betalen van achterstallige lonen, ontslagen, gevaarlijke arbeidsomstandigheden en bureaucratische corruptie geleid tot duizenden stakingen, langzaamaanacties en protesten tegen zowel staatsindustrieën als buitenlandse bedrijven. Ook boeren hebben geprotesteerd tegen belastingen, corruptie en onteigening van hun land. En ondanks zware repressie van de staat tegen actieve arbeiders, hebben dezen herhaaldelijk geprobeerd onafhankelijke vakbonden op te richten. De steeds onrustiger en strijdbaardere arbeidersklasse in China moet haar uitdrukkingsvormen nog vinden, maar als dat haar lukt kan dat een spaak in het wiel steken van de compradorenbureaucraten die met de Wereldbank een overgang naar het kapitalisme plannen. De reactie van de regering tegen de Falun Gong laat zien hoe bang die is voor iedere vorm van onafhankelijke organisatie.
Het kapitalisme heeft een klasse van kapitalisten nodig en een arbeidersklasse. Deze klassen komen niet natuurlijk en spontaan tot stand. Zoals we hebben kunnen zien in de overgang van feodalisme naar kapitalisme en nu in de snelle transformaties in de landen van de voormalige Sovjet-Unie, is het proces van verrijking van enkelen en de verarming van velen onvermijdelijk een wreed en corrupt proces. Het verbazingwekkende is niet dat de invoering van het kapitalisme verantwoordelijk is voor deze rampzalige ontwikkelingen, maar dat de illustere Westerse economische “deskundigen” die de architecten waren van de hervorming iets anders verwachtten.
_______________
[1] Dit is een vertaling van een artikel dat verscheen in Monthly Review, volume 51, nummer 9, februari 2000. De vertaling is van Rob Gerretsen. Het artikel is hier en daar iets ingekort.
[2] The Economist (januari 1990). p. 23.
[3] Michael Specter, Russia’s Degenerating Health: Rampant Illness, Shorter Liven, New York Times, februari 19, 1995.
[4] Atlantic Monthly, juni 1994, p. 79.
[5] Het is dan ook niet vreemd dat uit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de bevolking in Rusland terug verlangt naar vroegere tijden. Zie bijvoorbeeld The Economist, december 18, 1999, p. 21.
[6] Zie Richard Smith, The Chinese Road to Capitalism, New Left Review, mei-juni 1993, pp. 55-99.
[7] Zie de bespreking door Liu Binyan en Perry Link in de New York Review of Books (8 oktober 1998) van het boek van He Qinglian, Zhongguo de xianjing (China’s valkuil).