Geschreven: 1949
Vertaling: Revolutie (IMT – www.marxisten.nl)
Bron: Engelstalig MIA — [Against the Theory of State Capitalism : Reply to Comrade Cliff. In: The unbroken thread : the development of Trotskyism over 40 years : selected writings of Ted Grant / edited by John Pickard]
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het document van kameraad Cliff, met de naam The Nature of Stalinist Russia, laat op het eerste gezicht een indruk achter van kennis en wetenschappelijke analyse. Als men het echter voorzichtig nakijkt, zal men zien dat geen enkel hoofdstuk een uitgewerkte stelling bevat. De werkwijze is een reeks van parallellen op basis van citaten, en haar fundamentele zwakte wordt getoond door het feit dat de conclusies niet geworteld zijn in de analyse. Vanuit deze stelling is het niet mogelijk te concluderen of stalinistisch Rusland een progressief systeem blijft (ondanks zijn misvormingen), of dat het voor Cliff nu dezelfde reactionaire rol heeft aangenomen als ‘individueel’ kapitalisme of fascisme. De zwakte wordt scherp naar buiten gebracht door het feit dat er zich geen praktische conclusies voordoen. Zou Rusland verdedigd moeten worden, of zou de revolutionaire partij defaitistisch moeten zijn? In plaats van dat het antwoord geworteld is in de analyse en daaruit voortvloeit, moet dit a posteriori uitgewerkt worden.
Ondanks het feit dat kameraad Cliff beweert dat de stalinistische bureaucratie een nieuwe klasse is, wordt er nergens in zijn stelling een echte analyse gemaakt of bewijs aangehaald wat betreft waarom en hoe zo’n klasse een kapitalistische klasse vormt, en niet een nieuw type klasse.
En dit is geen toeval. Het vloeit voort uit de werkwijze. Hij begint met het vooropgezette idee van staatskapitalisme, om alles kunstmatig in die opvatting te passen. In plaats van de theoretische methode van de marxistische leermeesters toe te passen op de Russische samenleving in haar proces van beweging en ontwikkeling, heeft hij hun werken doorzocht op citaten en getracht deze in een theorie samen te drukken.
Nergens in het document stelt Cliff het hoofdcriterium voor marxisten in de analyse van maatschappelijke systemen: leidt de nieuwe formatie tot de ontwikkeling van de productiekrachten? De theorie van het marxisme is gestoeld op de materiële ontwikkeling van de productiekrachten als de drijvende kracht van de historische vooruitgang. De overgang van het ene systeem naar het andere wordt niet subjectief bepaald, maar is geworteld in de behoeften van de productie zelf. Het is deze basis, en deze basis alleen, waarop de bovenbouw geconstrueerd is: de staat, ideologie, kunst, wetenschap, enz. Het is waar dat de bovenbouw een belangrijk secundair effect heeft op de productie en zelfs binnen bepaalde grenzen, zo legde Engels uit, zijn eigen onafhankelijke beweging ontwikkelt. Maar in laatste instantie is de ontwikkeling van de productie doorslaggevend.
Marx legde de historische noodzaak uit voor het kapitalisme – ondanks de verschrikkingen van de industriële revolutie, ondanks de slavernij van de zwarten in Afrika, ondanks de kinderarbeid in de fabrieken, ondanks de veroveringsoorlogen wereldwijd – door het feit dat het een noodzakelijk stadium was in de ontwikkeling van de productiekrachten. Marx toonde aan dat zonder slavernij, niet enkel slavernij in de oudheid maar ook slavernij in het tijdperk van de vroege ontwikkeling van het kapitalisme, de moderne ontwikkeling van de productie onmogelijk zou zijn geweest. Zonder deze had de materiële basis voor het communisme nooit voorbereid kunnen worden. In De armoede van de filosofie schreef Marx:
“De directe slavernij is de hoeksteen van de burgerlijke industrie, net als de machines enz. Zonder slavernij geen katoen, zonder katoen geen moderne industrie. Alleen de slavernij heeft de koloniën hun waarde gegeven. De koloniën hebben de wereldhandel geschapen, en de wereldhandel is voorwaarde voor de grootindustrie. De slavernij is daarmee een economische categorie van het hoogste belang.
Zonder de slavernij zou Noord-Amerika, het verst ontwikkelde land, in een patriarchaal land veranderen. Veegt men Noord-Amerika van de wereldkaart, dan heeft men anarchie, het volledige verval van de handel en van de moderne beschaving. Laat de slavernij verdwijnen en u veegt Amerika van de wereldkaart.” (De armoede van de filosofie, Moskou: Progres, 1986, p. 108)
Natuurlijk is de houding van Marx tegenover de verschrikkingen van slavernij en de industriële revolutie welbekend. Het zou een grove verdraaiing van Marx’ standpunt zijn om te beargumenteren dat, omdat hij bovenstaande schreef, hij daarom voor slavernij en kinderarbeid was. Evenmin kan er tegen de marxisten van vandaag beargumenteerd worden dat, omdat zij het staatseigendom in de USSR steunen, zij daarom de slavenkampen en andere misdaden van het regime van Stalin rechtvaardigen.
Marx’ steun aan Bismarck[1] tijdens de Frans-Pruisische oorlog werd ingegeven door gelijksoortige overwegingen. Ondanks Bismarcks politiek van ‘bloed en ijzer’ en de reactionaire aard van zijn regime, gaf Marx kritische steun aan de oorlog van Pruisen tegen Frankrijk, omdat de ontwikkeling van de productiekrachten versneld zou worden door de nationale eenwording van Duitsland.
Elke analyse van de Russische samenleving moet vanuit die basis vertrekken. Wanneer Cliff toegeeft dat het kapitalisme op wereldschaal achteruitgaat en in verval raakt, terwijl het in Rusland een progressieve rol behoudt met betrekking tot de ontwikkeling van de productiekrachten, dan zou hij logischerwijs moeten zeggen dat staatskapitalisme de volgende stap vooruit is voor de samenleving, of tenminste voor achtergestelde landen. Desondanks toont hij aan dat de Russische burgerij niet in staat was om de rol door te voeren die door de burgerij in het Westen was uitgevoerd, waardoor als gevolg de proletarische revolutie plaatsvond.
Als we staatskapitalisme in Rusland hebben (binnengeleid door een proletarische revolutie), dan is het duidelijk dat de crisis van het kapitalisme waar we ons de afgelopen decennia op gebaseerd hebben, niet onoplosbaar was, maar dat we louter te maken hadden met de barensweeën van een nieuw en hoger stadium van kapitalisme. Het citaat van Marx dat hij zelf opbrengt – dat geen maatschappij van het toneel van de geschiedenis verdwijnt totdat alle mogelijkheden ervan uitgeput zijn – zou aanduiden dat, indien zijn argument correct is, er zich een nieuw tijdperk voor ons opent, het tijdperk van het staatskapitalisme. Dat zou de gehele theoretische basis van de leninistisch-trotskistische beweging stukslaan. Cliff zegt, zonder uit te leggen waarom, dat als we de theorie van de gedegenereerde revolutie aanhouden, we de theorie van de permanente revolutie in de steek moeten laten. Hij faalt echter in te zien dat om de theorie van het staatskapitalisme te kunnen accepteren, we de theorie van de permanente revolutie – die gebaseerd is op het idee dat kapitalisme zichzelf zo uitgeput heeft op wereldschaal, dat het niet in staat is om zelfs de taken van de burgerlijk-democratische revolutie in achtergestelde landen uit te voeren – in de steek moeten laten. Want in Oost-Europa zouden de ‘staatskapitalisten’ de taken van de burgerlijke revolutie met betrekking tot de grond hebben uitgevoerd, etc. Cliff omzeilt dit vraagstuk van de agrarische revolutie, die in achtergestelde landen, zo beargumenteert Trotski, enkel door het proletariaat doorgevoerd kan worden. Als de ‘staatskapitalistische’ partijen van de stalinisten deze taak kunnen uitvoeren, dan wordt niet enkel de theorie van de permanente revolutie door de gootsteen gespoeld, maar dan moet de levensvatbaarheid van het nieuwe staatskapitalisme in historisch opzicht voor iedereen duidelijk zijn.
Als kameraad Cliffs stelling correct is dat er vandaag de dag in Rusland staatskapitalisme bestaat, dan kan hij niet de conclusie vermijden dat er sinds de Russische Revolutie staatskapitalisme bestaat en dat de functie van de revolutie zelf was om dit staatskapitalistische maatschappijmodel te introduceren. Want ondanks zijn moeizame inspanningen om een scheidslijn te trekken tussen de economische basis van de Russische samenleving van vóór het jaar 1928 en van daarna, is de economische basis van de Russische samenleving in feite onveranderd gebleven.
Kameraad Cliff probeert te bewijzen dat Trotski zich bewoog richting het standpunt dat de bureaucratie een nieuwe heersende klasse was. Voor dit doel levert hij citaten aan van het boek Stalin, en daarna van De levende gedachten van Karl Marx.
Cliff schrijft:
“Een duidelijke stap in de richting van een nieuwe evaluatie van de bureaucratie als heersende klasse vindt zijn uitdrukking in Trotski’s laatste boek, Stalin. Hij schrijft:
‘De wezenlijke inhoud van de thermidor was, is en kon niets anders dan van sociale aard zijn. Ze stond voor de kristallisering van een nieuwe bevoorrechte laag, voor het stichten van een nieuwe onderlaag voor de economisch heersende klasse. Er waren twee gegadigden voor deze rol: de kleine burgerij en de bureaucratie zelf. Zij vochten schouder aan schouder (in de strijd) om de weerstand van de proletarische voorhoede (te breken). Maar toen die taak was volbracht, brak er tussen hen een verwoede strijd uit. De bureaucratie werd angstig over haar alleen-staan, haar afgescheiden-zijn van het proletariaat. Alléén kon zij noch de koelak[2] noch de kleine burgerij, die gegroeid was en bleef groeien op basis van de NEP, eronder houden; zij moest de steun van het proletariaat verwerven. Vandaar haar opzettelijke inspanning om haar strijd tegen de kleine burgerij om het surplusproduct en om de macht voor te stellen als een strijd van het proletariaat tegen pogingen tot kapitalistisch herstel’.” (The Nature of Stalinist Russia, Tony Cliff, juni 1948, p. 10)
En kameraad Cliff becommentarieert:
De bureaucratie, zo zegt Trotski, deed alsof zij tegen de kapitalistische restauratie vocht, maar gebruikte in werkelijkheid het proletariaat alleen om de koelakken te verpletteren voor ‘de kristallisering van een nieuwe bevoorrechte laag voor de economisch heersende klasse’. Eén van de gegadigden van de rol van de economisch dominante klasse, zo zegt hij, is de bureaucratie. Grote nadruk wordt er gelegd op deze formuleringen wanneer we deze verbinden met het gevecht tussen de bureaucratie en de koelakken met Trotski’s definitie van de klassenstrijd. Hij zegt: ‘De klassenstrijd is niets anders dan de strijd om dit surplusproduct. Hij die in het bezit is van dit surplusproduct, is meester van de situatie. Hij bezit de rijkdom, hij bezit ook de staat en beheerst de kerk, de gerechtshoven, de wetenschap en de kunst’.” (Cliff, p. 10)
En Cliff concludeert:
“Het gevecht tussen de bureaucratie en de koelakken was, volgens Trotski’s laatste conclusie, de ‘strijd... om het surplusproduct’.”
Om de manier te illustreren hoe kameraad Cliff zijn casus heeft opgebouwd, gaan we deze citaten in context onderzoeken en we zullen zien dat de conclusie die eruit voortvloeit precies het tegenovergestelde is van wat hij beargumenteert.
“De koelak werkte, met de kleine industrieel, voor het volledig herstel van het kapitalisme. Zo begon de onverzoenlijke strijd over het surplusproduct van de nationale arbeid. Wie zal er in de naaste toekomst over beschikken – de nieuwe burgerij of de Sovjet-bureaucratie? – dat werd het volgende strijdpunt. Hij die over de surplusproductie beschikt, heeft de staat tot zijn beschikking. Daarmee begon de strijd tussen de kleine burgerij, die de bureaucratie had geholpen bij het onderdrukken van de tegenstand der arbeidersmassa en haar woordvoerder, de Linkse Oppositie, en de thermidoriaanse bureaucratie zelf, die de kleine burgerij had geholpen de baas te spelen over de agrarische massa. Het was een regelrechte strijd om macht en om inkomsten.
Klaarblijkelijk dreef de bureaucratie de proletarische voorhoede niet op de vlucht, onttrok ze die niet aan de verwikkelingen van de internationale revolutie en wettigde ze de filosofie van de ongelijkheid niet om voor de burgerij te capituleren, er dienaar van te worden en uiteindelijk zelf van de staatsruif te worden weggetrokken.”
(Stalin door Leon Trotski, uitgeverij Aspekt [2005], pp. 503-504, onze cursivering)
Cliff laat Trotski er dwaas uitzien door te doen lijken alsof hij zichzelf tegenspreekt, door de twee citaten naast elkaar neer te zetten en daaruit af te leiden dat Trotski zijn standpunt over het klassenkarakter van de bureaucratie aan het veranderen was. Een paar pagina’s verderop legt Trotski zijn idee uit. Hij toont de organische tendens van het verval van het kapitalisme, die overal aanwezig is. Het is enkel op basis hiervan dat de genationaliseerde productiekrachten behouden zijn geweest in Rusland. De gehele tendens van de economie in de afgelopen 50 jaar op wereldschaal, is er een geweest richting de verstaatsing van de productiekrachten. De kapitalisten zelf zijn deels gedwongen tot “de erkenning van de productiekrachten als maatschappelijke krachten” (Engels). Dit is in feite de sleutel tot de verklaring van waarom Rusland de oorlog overleefde. De desoriëntatie van de beweging, die wordt uitgedrukt in Cliffs document, komt grotendeels voort uit het onvermogen om de gevolgen van deze tendens in te zien. In zijn boek over Stalin verhoogt Trotski de theoretische mogelijkheid dat de bureaucratie voor enkele decennia blijft heersen.
Enkele pagina’s na de citaten die door Cliff gegeven zijn, zegt Trotski:
“De contrarevolutie begint, wanneer de spoel van vooruitstrevende sociale veroveringen zich begint af te wikkelen. Aan dit afwikkelen schijnt geen einde te komen. Toch blijft altijd het een of andere gedeelte van de veroveringen der revolutie bewaard. Zo blijft, ondanks de geweldige bureaucratische vervormingen, de klassengrondslag van de USSR proletarisch. Maar laten wij eraan denken, dat het afwikkelingsproces nog niet is voltooid en dat de toekomst van Europa en de wereld in de eerstvolgende decennia nog niet vaststaat. De Russische thermidor zou ongetwijfeld een tijdperk van burgerlijke heerschappij hebben ingeluid, wanneer niet was gebleken dat die heerschappij over de gehele wereld uit de tijd was. In ieder geval zijn de strijd tegen de gelijkheid en de invoering van zeer diepgaande sociale verschillen tot nu toe niet in staat geweest, de socialistische bewustheid van de massa of de nationalisatie van productiemiddelen en landbezit, de voornaamste socialistische veroveringen van de revolutie, te elimineren.” (Stalin, 513)
Wij geloven dat dit voldoende aantoont dat Cliff een citaat van Trotski’s Stalin uit zijn context heeft gehaald en er iets in heeft gelezen dat er niet is. In zijn laatste werk, net als in alle andere over het Russische vraagstuk, was Trotski consistent in zijn karakterisering van de Sovjet-Unie. Uit geen één van zijn werken is het dan ook mogelijk om de conclusie te trekken dat hij zijn fundamentele standpunt aan het veranderen was.
Om de Russische Revolutie te begrijpen, kunnen we de analogie nemen van de Franse Revolutie, welke opvallend is in haar gelijkenis en verloop, hoewel duidelijk op een andere economische basis. Zoals bekend, werd de heerschappij van de burgerij in Frankrijk ingeluid door de revolutie van 1789. Marx legt de progressieve heerschappij van de revolutionaire jacobijnen uit: deze revolutionaire dictatuur van de sansculotten ging verder dan het burgerlijke regime. Daarom maakten zij schoon schip met alle feodale rommel, en deden in enkele maanden wat de burgerij decennia zou hebben gekost om te bereiken. Dit werd gevolgd door de thermidoriaanse reactie en de bonapartistische contrarevolutie.
Eenieder die de bonapartistische contrarevolutie met de revolutie zou vergelijken – tenminste in haar bovenbouw – zou een even groot verschil hebben gevonden als tussen het regime van Lenin en Trotski in Rusland en dat van Stalin in latere jaren. In feite was er een schril contrast, in zoverre het de bovenbouw aanging. Napoleon had vele van de standen, onderscheidingen en rangen heringevoerd die hetzelfde waren als onder het feodalisme; hij had de Kerk in ere hersteld; hij had zichzelf zelfs tot Keizer gekroond. Ondanks deze contrarevolutie, was het toch duidelijk dat dit niets van doen had met het oude regime. Het was contrarevolutie op basis van de nieuwe vorm van eigendom die door de revolutie geïntroduceerd was. Burgerlijke eigendomsvormen of eigendomsverhoudingen bleven de basis van de economie.
Wanneer we de verdere geschiedenis van Frankrijk bestuderen, zien we de verscheidenheid aan regeringsvormen en de bovenbouw die zich in de loop van de klassenstrijd ontwikkelde. De restauratie van de monarchie na de nederlaag van Napoleon, de revoluties van 1830 en 1848 – wat was de klassenstrijd daar? Er was een andere verdeling van het inkomen, maar na al deze revoluties bleef de economie burgerlijk.
De navolgende geschiedenis van Frankrijk zag de dictatuur van Louis Bonaparte, het herstel van burgerlijke democratie en de Republiek en, in recente tijden, het regime van Pétain. Onder al deze regimes waren er verschillen in de verdeling van het nationaal inkomen tussen de klassen en tussen verschillende lagen van de heersende klasse zelf. Toch kunnen we al deze regimes burgerlijk noemen. Waarom? Dat kan enkel wegens de vorm van eigendom.
Gezien de achtergesteldheid van de Sovjet-Unie, die zeer goed wordt uitgelegd door Cliff, en de isolatie van de revolutie, waarom zou er geen gelijksoortig proces plaatsvinden? In feite is dit wat er plaatsvond. Laten we teruggaan naar Trotski’s boek Stalin. De Oude Man was duidelijk. Na het citaat waarin Trotski aantoont dat de substantie van de thermidor niets anders dan maatschappelijk van aard kon zijn, en de strijd om het surplusproduct inhield, legde hij verder uit wat hij bedoelde. Laten we verdergaan waar Cliff stopte:
“Hier houdt echter de overeenkomst met de Franse thermidor op. De nieuwe sociale basis van de Sovjet-Unie kreeg de overhand. De nationalisering van de productiemiddelen en van het landbezit behouden is een wet van leven of dood voor de bureaucratie, want dat zijn de sociale bronnen van haar overheersende positie. Dat was de reden van haar strijd tegen de koelak. De bureaucratie kon deze strijd slechts strijden, en ten einde strijden, met de steun van het proletariaat. Het beste bewijs voor het feit, dat zij deze steun inderdaad had verworven, was de lawine van capitulaties van vertegenwoordigers der nieuwe oppositie.
“De strijd tegen de koelak, de strijd tegen de rechtervleugel, de strijd tegen het opportunisme – de officiële leuzen van die tijd – schenen de arbeiders en vele vertegenwoordigers van de linkse oppositie een herleving te zijn van de dictatuur van het proletariaat en van de socialistische revolutie. Wij waarschuwden hen toen: het gaat er niet slechts om wat er gedaan wordt, maar ook wie het doet. Wanneer de omstandigheden sovjetdemocratisch waren geweest, dat wil zeggen wanneer de arbeiders zichzelf hadden bestuurd, zou de strijd tegen de koelakken waarschijnlijk niet zulk een krampachtige, paniekachtige en beestachtige vorm hebben aangenomen en zou hij misschien hebben kunnen leiden tot een algemene stijging van het economische en culturele peil van de massa op basis van industrialisatie. Maar de strijd van de bureaucratie tegen de koelak was een tweegevecht op de ruggen van de arbeiders, en daar geen der beide gladiatoren de massa vertrouwde, omdat beiden bang waren voor de massa, kreeg de strijd een ongewoon krampachtig en bloeddorstig karakter. Dankzij de steun van het proletariaat eindigde hij met een overwinning van de bureaucratie. Maar hij leidde niet tot een vermeerdering van het soortelijk gewicht van het proletariaat in het politieke leven van het land. (Stalin p. 516, onze cursivering)
Wanneer Trotski hier over ‘de creatie van een nieuwe onderlaag van de economisch dominante klasse’ spreekt, is het duidelijk dat het proletariaat bedoeld wordt, dat door middel van de eigendomsvorm domineert. Cliff zegt: “Een van de gegadigden naar de rol van de economisch dominante klasse, zegt hij, is de bureaucratie. Grote nadruk wordt er op deze formulering gelegd...” Hier zien we de gevaren van de werkmethode op basis van vooropgezette ideeën en de poging om citaten te selecteren die in deze ideeën passen.
In hetzelfde hoofdstuk laat Trotski de gelijkenis en de verschillen met de Franse revolutie zien en waarom de reactie een andere vorm in Frankrijk aannam dan in Rusland:
“De voorrechten van de bureaucratie komen voort uit een andere bron. De bureaucratie nam voor zichzelf, dat gedeelte van de nationale inkomsten, waarvan zij zich door het uitoefenen van kracht of haar gezag, of door rechtstreeks ingrijpen in economische verhoudingen kon verzekeren. Inzake het nationale surplusproduct veranderde het bondgenootschap tussen de bureaucratie en de kleine burgerij spoedig in een vijandschap. De controle over het surplusproduct opende voor de bureaucratie de weg naar de macht.” (Stalin, 519)
Het thema van Trotski is duidelijk genoeg. De strijd om het surplusproduct kan niet enkel tussen verschillende klassen gevoerd worden, maar ook tussen verschillende lagen en verschillende groepen die dezelfde klasse vertegenwoordigen.
Het gehele onderdeel van Cliffs document over de waardewet is vanuit een marxistisch gezichtspunt gebrekkig. Op de meest ingewikkelde en eigenaardige manier beargumenteert hij dat de waardewet niet van toepassing is binnen de Russische economie, maar enkel in haar betrekkingen met het wereldkapitalisme. Hij vindt de basis van de waardewet, niet in de Russische samenleving, maar in de wereldkapitalistische omgeving.
“Laten wij nu uitvinden hoe belangrijk de interne verhoudingen van Rusland zijn wanneer zij van de invloed van de wereldeconomie geabstraheerd worden.
De abstractie heeft een fundamenteel vraagstuk opgelost: dat de bron van de activiteit van de waardewet niet gevonden wordt in de interne verhoudingen van de Russische economie zelf. Met andere woorden, zij heeft ons in zoverre dichter bij de oplossing gebracht van het vraagstuk, of de Russische economie onderworpen is aan de waardewet, door ons te laten zien waar wij niet moeten zoeken naar zijn bron.” (Cliff, p. 98, onze vertaling, cursivering in origineel)
Volgens de marxistische visie manifesteert de waardewet zich in de ruil. En dit geldt voor alle maatschappijvormen. Bijvoorbeeld, de manier waarop het opbreken van het oercommunisme plaatsvond, was via de uitwisseling en ruilhandel tussen verschillende gemeenschappen. Dit leidde tot de ontwikkeling van privébezit. In de slavenmaatschappij werden op dezelfde wijze de producten van de slaaf (koop)waren, toen zij uitgewisseld werden. Door deze ontwikkeling verscheen ‘de waar der waren’: geld. Het was op die manier dat het product de producent tot slaaf maakte, en uiteindelijk leidde de door de geldeconomie veroorzaakte tegenstelling tot de vernietiging van de oude slavenmaatschappij. Onder het feodalisme leidde de ruil van het overschot (surplus) dat door de zelfvoorzienende heren en baronnen in hun ‘natuurlijke economieën’ werd geproduceerd, tot het ontstaan van waren, en dit was in feite het startpunt van de kapitalistische ontwikkeling door de opkomst van het koopmanskapitaal.
Daarom, als het enkel in de ruil tussen Rusland en de buitenwereld zou zijn dat de waardewet zichzelf manifesteerde, betekent dit niets meer dan dat het Russische overschot op basis van de waardewet geruild werd. Welke gevolgen dat zou hebben voor de interne economie is een andere vraag die verder uitgewerkt zou moeten worden.
Echter, vanwege de lage participatiegraad van de Sovjet-Unie op de wereldmarkt, in verhouding tot de totale productie van Rusland, realiseert Cliff onvermijdelijk de zwakte van dit punt. Zo vindt Cliff verbazingwekkend genoeg dat de waardewet zich manifesteert, niet in de ruil, maar in de concurrentie. Zelfs dit zou niet zo slecht zijn als hij beargumenteerde dat dit concurrentie was op de wereldmarkt op de klassieke kapitalistische wijze, om markten. Hij kan dit echter niet beargumenteren, omdat het niet in overeenstemming is met de feiten. Dus hij introduceert een nieuwe opvatting. Hij vindt zijn ‘concurrentie’ en zijn ‘waardewet’ in de productie van wapens!
De druk van het wereldkapitalisme dwingt Rusland ertoe om een enorme proportie van het nationaal inkomen te besteden, enerzijds aan wapenproductie en defensie, en anderzijds aan de – in verhouding tot het nationaal inkomen – grootste kapitaalconstructie voor defensiebenodigdheden in de geschiedenis. Hier vindt Cliff zijn waardewet. De waardewet manifesteert zich in de wapenwedloop tussen twee maatschappelijke systemen! Dit kan enkel omschreven worden als een concessie aan Shachtmans theorie van het bureaucratisch collectivisme. Als deze theorie juist is, zou de theorie van een geheel nieuwe economie, nooit eerder gezien in de geschiedenis of voorzien door de marxisten, van toepassing zijn.
Hier wijzen we opnieuw op de gevaren van het onoordeelkundig gebruik van citaten en van vermengingen van ideeën om een ‘stelling’ te vormen. In werkelijkheid is dit document geen staatskapitalistisch document; het is een hybride mengsel van bureaucratisch collectivisme en staatskapitalisme. Als deze sectie van Cliffs document ook maar enigszins iets betekent, leidt het regelrecht naar het pad van Shachtmans bureaucratisch collectivisme.
Dit idee is deels ontleend aan Hilferding[3], die consequent beargumenteerde dat in Rusland en in nazi-Duitsland de waardewet niet van toepassing was, en dat dit totaal nieuwe maatschappijformaties waren. Het is mede gebaseerd op een verkeerde opvatting van sommige passages in Boecharins Imperialisme en de Wereldeconomie, waarin hij redeneert op basis van ‘staatskapitalisme’ – de organische vereniging van trusts met financierskapitaal – en waarin hij, samen met Lenin, op briljante wijze een vorm van dictatuur voorspelde die later gerealiseerd werd met het Italiaans fascisme en het nazisme. Geen staatseigendom van de productiemiddelen, maar de samensmelting van financierskapitaal met de staat. In feite koos Boecharin als een van zijn klassieke voorbeelden van zo’n staat... Amerika.
Het argument over bewapening gebruikt een mystieke en geen economische categorie. Op z’n best, zelfs als we het als juist zouden accepteren, zou het enkel uitleggen waarom Rusland wapens produceert, maar niet hoe of op welke economische basis de wapens geproduceerd worden. Zelfs als Rusland een gezonde arbeidersstaat zou zijn, omsingeld door het imperialisme, zou er de absolute noodzaak bestaan om wapens te produceren en te concurreren met de wapentechniek en -productie van de rivaliserende kapitalistische systemen. Maar dit argument over bewapening is geheel onjuist.
Het grootste deel van de productie in Rusland bestaat niet uit wapens, maar uit productiemiddelen. Dit zou opnieuw uitleggen waarom de bureaucratie de productiemiddelen probeert te accumuleren op een razend tempo, maar het legt niets uit over het economische productiesysteem zelf. Het is waarschijnlijk waar dat in een gezonde arbeidersstaat de accumulatie van wapens kleiner zou zijn om maatschappelijke redenen (een internationalistische en revolutionaire politiek richting arbeiders in andere landen), maar zij zou evengoed plaatsvinden onder druk van het wereldimperialisme.
Een sneller of trager tempo in de ontwikkeling van de productiemiddelen vertelt ons niet noodzakelijk de wijze waarop deze geproduceerd worden. Cliff zegt dat de bureaucratie de productiemiddelen aan het ontwikkelen is onder druk van het wereldimperialisme. Goed. Maar dit alles vertelt ons opnieuw waarom het tempo hoog is. Zelfs vanuit het oogpunt van de klassieke burgerlijke politieke economie, is Cliffs argument een pure ontduiking. Het stelt enkel hetgeen dat bewezen moet worden.
Niet voor niets wees Trotski erop in De verraden revolutie, dat de gehele progressieve inhoud van de activiteit van de stalinistische bureaucratie en haar hoofdbezigheid, bestonden uit het doen stijgen van de arbeidsproductiviteit en het verdedigen van het land.
We hebben gezien dat als de waardewet enkel van toepassing is vanwege het bestaan van kapitalisme in de wereldeconomie, deze enkel van toepassing zou zijn op die producten die op de wereldmarkt geruild worden. Maar Cliff beargumenteert twee tegengestelde stellingen met betrekking tot de Russische economie. Enerzijds zegt hij:
“Dat betekent niet dat het prijzensysteem in Rusland willekeurig is, afhankelijk van de grillen van de bureaucratie. De basis van de prijzen is hier ook de kosten van productie. Als de prijs gebruikt wordt als een drijfriem waardoor de bureaucratie de productie als geheel dirigeert, dan moet hij zijn doel schikken, en zo dicht mogelijk de werkelijke kosten afspiegelen, dat wil zeggen, de maatschappelijk noodzakelijke arbeid die in de verschillende producten geabsorbeerd is...” (Cliff, p. 94, onze cursivering)
Twee pagina’s verder beschrijft Cliff als het centrale punt dat hij tracht te bewijzen:
“... dat men in de economische betrekkingen binnen Rusland zelf geen autonomie van economische activiteit, de bron van de waardewet, aan het werk kan vinden.” (Cliff, p. 96, cursivering in origineel)
In het eerste citaat toont Cliff precies de manier waarop de waardewet zich intern manifesteert in de Russische samenleving. Zelfs als men abstraheert vanuit de wereldmarkt, terwijl men het interactie-effect opzij zet dat deze ongetwijfeld heeft – wanneer Cliff zegt dat “de werkelijke kosten, dat is de maatschappelijk noodzakelijke arbeid die in de verschillende producten geabsorbeerd is” de werkelijke prijzen moeten weerspiegelen, dan zegt hij dat dezelfde wet van toepassing is binnen de Russische samenleving als binnen de kapitalistische samenleving. Het verschil is dat zij zich binnen de kapitalistische samenleving blind manifesteert door de wetten van de markt, terwijl in Rusland bewuste activiteit een belangrijke rol speelt. In dit verband weerlegt het tweede citaat verpletterend Cliffs argument dat het kapitalisme is wat er bestaat in Rusland onder deze gegeven omstandigheden, omdat de waardewet niet blind functioneert maar bewust aangewend wordt. In de kapitalistische samenleving manifesteert de waardewet zich, zoals hij zegt, door ‘economische autonomie’, oftewel, het is de markt die overheerst. Het eerste citaat laat duidelijk zien dat de markt – en dit is het punt – binnen bepaalde grenzen bewust gecontroleerd wordt en het daarom geen kapitalisme is zoals begrepen door marxisten.
Eerder zei Cliff dat de waardewet niet functioneerde in Rusland. Hier laat hij precies zien hoe deze functioneert: niet langs de lijnen van het klassieke kapitalisme, maar langs die van een overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme.
We zien daarom dat terwijl Cliff beweert dat Rusland een kapitalistische samenleving is, hij toch de bron van de basiswet van de kapitalistische productie buiten Rusland vindt. Nu legt Engels uit, over het reservefonds dat zich in elke kapitalistische samenleving in handen van de kapitalistische klasse bevindt:
“...wanneer dit productie- en reservefonds in de handen der kapitalistenklasse werkelijk bestaat, wanneer het inderdaad door ophoping van winst ontstaan is (...) dan bestaat dit noodzakelijkerwijze uit het opgehoopte overschot van het aan de kapitalistenklasse door de arbeidersklasse geleverde arbeidsproduct, boven de aan de arbeidersklasse door de kapitalistenklasse betaalde som van arbeidsloon. Dan wordt echter de waarde niet door het arbeidsloon bepaald, maar door de hoeveelheid arbeid. Dan levert de arbeidersklasse aan de kapitalistenklasse in het arbeidsproduct een grotere hoeveelheid waarde, dan zij van haar in het arbeidsloon betaald krijgt, en dan laat zich de kapitaalwinst, gelijk alle andere vormen van toe-eigening van andermans onbetaald arbeidsproduct, louter als bestanddeel van deze door Marx ontdekte meerwaarde verklaren. (Anti-Dühring, Moskou: Uitgeverij voor Literatuur in Vreemde talen, geen datum, pp. 252-253, licht aangepast)
Dit wijst erop dat waar er loonarbeid is, waar er accumulatie van kapitaal is, de waardewet van toepassing moet zijn, ongeacht in welke ingewikkelde vorm zij zich ook mag manifesteren. Verderop legt Engels uit, als antwoord op Dührings[4] vijf soorten waarde en de ‘natuurlijke productiekosten’, dat Marx in Het Kapitaal de waarde van waren behandelt en dat “in de gehele sectie van Kapitaal welke de waardetheorie van waren behandelt er niet eens de geringste aanwijzing is of en in welke mate Marx de waardetheorie van waren toepasbaar acht op andere maatschappijvormen”. In deze zin is het duidelijk dat ook in de overgangsmaatschappij “waarde zelf niets meer is dan de uitdrukking van de maatschappelijk noodzakelijke arbeid die gematerialiseerd is in een object”. Hier is het enkel nodig om te vragen: wat bepaalt de waarde van machines, consumptiegoederen, etc., in Rusland? Is zij willekeurig? Wat bepaalt de berekeningen van de bureaucratie? Wat meten zij in prijs? Wat bepaalt de lonen? Zijn lonen betalingen voor arbeidskracht? Wat bepaalt ‘geld’? Wat bepaalt bedrijfswinst? Is er kapitaal? Is de arbeidsdeling afgeschaft?
Cliff geeft twee tegengestelde antwoorden op deze vragen. Enerzijds is hij het ermee eens dat het de waardewet is waarop alle berekeningen gebaseerd zijn en waarop de beweging van de Russische samenleving zich ontwikkelt. Anderzijds vindt hij de waardewet enkel functioneren als gevolg van de druk van de buitenwereld, hoewel hij dit niet op een serieuze manier uitlegt.
Het verrassende is dat Cliff er zelf op wijst dat de bureaucratie niet willekeurig de prijzen bepaalt en kan bepalen. Dat zij evenmin de hoeveelheid geld in circulatie bepaalt en kan bepalen. En dit is zo geweest in elke maatschappij waarin geld (laten we niet vergeten, de waar der waren) een rol heeft gespeeld. Engels vroeg Dühring pertinent, toen hij dit vraagstuk behandelde:
“Wanneer de degen (het maakt niet uit wie het hanteert – bureaucraat, kapitalist, of overheid – EG) de economische tovermacht heeft, die de heer Dühring hem toeschrijft, waarom heeft dan geen regering het kunnen klaarspelen slecht geld op den duur tot de ‘verdelingswaarde’ van goed geld op te vijzelen, of assignaten tot die van goud?” (Anti-Dühring, pp. 246-247)
In De verraden revolutie legt Trotski dit probleem zeer duidelijk uit. Hij laat zien dat de economische categorieën die eigen zijn aan het kapitalisme, nog steeds blijven bestaan in de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en communisme, de dictatuur van het proletariaat. Hier bevindt zich de sleutel: de wetten blijven, maar zijn gewijzigd. Sommige wetten van het kapitalisme zijn van toepassing en sommige zijn opgeheven. Bijvoorbeeld, Trotski beargumenteert:
“De rol van het geld is in de Sovjeteconomie nog lang niet uitgespeeld, maar heeft, zoals we al hebben gezegd, nog een lange periode van groei voor de boeg. Het overgangstijdperk tussen kapitalisme en socialisme als geheel genomen betekent geen afname van de handel, maar integendeel een buitengewone uitbreiding ervan. Alle takken van de industrie transformeren zich en groeien. Er ontstaan constant nieuwe en alle zijn gedwongen hun verhoudingen tot elkaar kwalitatief en kwantitatief te definiëren. De afschaffing van de op eigen gebruik gerichte boereneconomie en daarbij tegelijkertijd van het besloten gezinsleven, betekent een overgang naar omstandigheden van sociale interactie en ipso facto geldcirculatie, van alle arbeidsenergie die voorheen werd besteed binnen de grenzen van het boerenerf, of in de stal van de boerderij. Voor het eerst in de geschiedenis worden alle producten en diensten tegen elkaar geruild.” (De verraden revolutie, hoofdstuk 4, gebaseerd op de tekst op het Marxists Internet Archive)
Wat is de sleutel tot dit raadsel? Hij kan enkel gevonden worden in het feit dat we hier te maken hebben met een overgangsmaatschappij. De staat kan nu reguleren, maar niet willekeurig, enkel binnen de grenzen van de waardewet. Elke poging tot het schenden of passeren van de strenge limieten die gesteld zijn door de ontwikkeling van de productiekrachten zelf, leidt onmiddellijk tot de herbevestiging van de heerschappij van de productie over de producent. Dat is wat Stalin moest ontdekken met betrekking tot prijzen en geld, toen de Russische economie zat opgescheept met een crisis van inflatie, die volledig de planning vervormde en verstoorde. De waardewet is niet afgeschaft, maar gewijzigd. Dit is wat Trotski bedoelde toen hij zei:
“De nationalisatie van de productie en kredietmiddelen, het coöperatief maken, of ‘verstaatsing’ van de interne handel, de collectivisatie van de landbouw, de erfwet; al deze maatregelen zetten een strikte limiet op de persoonlijke accumulatie van geld en beperken haar omzetting in privé-kapitaal (voor de woeker, commercieel of industrieel). Deze functies van het geld, hoezeer ze ook verbonden zijn met uitbuiting, worden niet afgeschaft in het begin van een proletarische revolutie, maar worden in een aangepaste vorm overgedragen aan de staat, de algemene handelaar, geldschieter en industrieel. De meer elementaire functies van het geld, die van waardemeter, ruilmiddel en betaalmiddel, krijgen tegelijkertijd een veel breder werkingsgebied dan ze ooit onder het kapitalisme hadden. (Ibid.)
Men hoeft enkel het probleem op deze wijze te stellen, om in te zien dat we op basis van een economische analyse kunnen concluderen, dat we hier te maken hebben met een overgangsmaatschappij. Hierbinnen zijn sommige wetten van toepassing, die eigen zijn aan het socialisme, en andere wetten van toepassing, die eigen zijn aan het kapitalisme. Dat is tenslotte de betekenis van overgang.
Hoewel Cliff dit niet erkent, geeft hij het in feite wel toe, want wanneer hij zegt dat de bureaucratie bewust (hoewel binnen bepaalde grenzen) de investeringsvoet, de verhouding tussen de productie- en consumptiemiddelen, de prijs van de consumptiegoederen, etc., kan reguleren, bewijst hij dat bepaalde basiswetten van het kapitalisme niet van toepassing zijn.
Vindt er in Rusland een omzetting plaats van geld in kapitaal? In zijn polemieken tegen Stalin geeft Trotski hier antwoord op, door aan te tonen dat de investeringen gemaakt worden op basis van een plan, maar dat niettemin wat er geïnvesteerd wordt, de door de arbeiders geproduceerde meerwaarde is. Hier laat Trotski de fundamentele denkfout zien in Stalins idee dat de staat zou kunnen beslissen en reguleren zonder referentie aan de economie. We zouden kunnen toevoegen dat Stalin nooit ontkende dat er warenproductie was in Rusland.
Ondanks het feit dat er enkel één ‘werkgever’ is in Rusland, koopt de staat alsnog arbeidskracht in. Het is waar dat vanwege de volledige werkgelegenheid, die normaal gezien de verkoper van de koopwaar arbeidskracht in een sterke positie zou plaatsen, de staat verschillende beperkingen heeft ingesteld op de vrije verkoop van arbeidskracht, net als in een periode van volledige werkgelegenheid onder het fascisme. Of zelfs in het Groot-Brittannië onder Labour, waar dezelfde situatie bestaat, hebben de werkgevers de staat om te interveniëren door middel van reguleringen en voorzieningen, om zo de voordelen voor de verkoop van arbeidskracht, die voortvloeien uit deze situatie, te neutraliseren. Maar enkel iemand die in abstracties redeneert, zou kunnen beargumenteren dat dit het bestaan van arbeidskracht teniet doet.
Het is waar dat er in de klassieke kapitalistische economie vrije verkoop van arbeidskracht was. Echter, in Marx’ Kapitaal zelf was er een gehele sectie gewijd aan het laten zien van de wrede wetten die tegen het ontluikende proletariaat werden ingevoerd, nadat de Zwarte Dood in Engeland de bevolking zo sterk had doen afnemen, dat de proletariërs in een gunstige positie waren om hogere lonen te eisen. Betekende dit dat de fundamentele marxiaanse wetten niet van toepassing waren? Integendeel, Marx behandelde een ‘zuiver’ kapitalisme dat nooit bestaan heeft, waaruit hij de fundamentele wetten afleidde. De vervorming van het ene of andere element zal de basiswetten niet doen veranderen. Dat is waarom nazi-Duitsland, ondanks vele tegennatuurlijkheden, fundamenteel een systeem van kapitalistische economie bleef, omdat de economie gedomineerd werd door productie op basis van privébezit.
Men hoeft enkel de slavenarbeider in Siberië te vergelijken met het proletariaat in de Russische steden, om het verschil te zien. De één is een slaaf, gebaseerd op slavenarbeid, de andere is een loonslaaf. De een verkoopt zijn arbeidskracht, de ander is zelf een zuiver werktuig. Daar zit het fundamentele onderscheid in.
Het is niet geheel toevallig dat het door de staat gebruikte ‘geld’ noodzakelijkerwijs dezelfde basis moet hebben als geld in de kapitalistische samenleving. Niet toevallig moet, zoals Trotski uitlegde, het enige echte geld in Rusland (of in elke andere overgangsmaatschappij – zelfs een ideale arbeidersstaat) gebaseerd zijn op goud. De recente roebeldevaluatie in Rusland was op zichzelf een treffende bevestiging van het feit dat de wet van de geldcirculatie, en zodanig die van de warencirculatie, haar geldigheid behoudt in Rusland. In een overgangsmaatschappij moeten de economische categorieën van geld, waarde, meerwaarde, etc., noodzakelijk blijven bestaan als elementen van de oude maatschappij in de nieuwe maatschappij.
Cliff betoogt dat “de belangrijkste bron van inkomsten voor de staat de omzetbelasting is, een indirecte belasting.” Hij kwam aan met interessant materiaal, dat de enorme druk laat zien die de omzetbelasting op de massa’s uitoefent.
De omzetbelasting waaraan hij refereert in verband met de uitbuiting van de massa’s, bewijst echter op een indirecte manier dat de waardewet van toepassing is binnen de Russische samenleving. Cliff laat zien hoe de omzetbelasting van toepassing is binnen Rusland. Maar hij ziet niet in dat deze belasting gebaseerd moet zijn op iets. Ongeacht hoeveel de staat zou mogen toevoegen aan de prijs door een extra belasting te heffen, de prijs moet ergens op zijn gebaseerd: wat kan dit anders zijn dan de waarde van het product, de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd die erin is opgenomen?
Engels ridiculiseerde Dührings ‘belasting door de degen’, waaruit het surplus ontwikkeld wordt, toen hij zei:
“Of de zogenaamde schatplichtigheidstoeslagen vertegenwoordigen een werkelijke waardesom, nl. die, welke door de arbeidende, waardevoortbrengende klasse geproduceerd, maar door de monopolistenklasse toegeëigend wordt en dan bestaat deze waardesom eenvoudig uit onbetaalde arbeid; in dat geval komen wij, ondanks de man met de degen in de hand, ondanks de zogenaamde schatplichtigheidstoeslagen en de veronderstelde verdelingswaarde, weer terug bij Marx’ theorie van de meerwaarde.” (Anti-Dühring, p. 245)
De omzetbelasting in Rusland en de andere manipulaties van de bureaucratie maken op geen enkele manier de waardewet ongeldig. Wat is de essentie van de waardewet? Dat de waarde van het product bepaald wordt door de gemiddelde hoeveelheid noodzakelijke arbeidstijd. Dat moet het uitgangspunt zijn. Zij manifesteert zich noodzakelijk door middel van de ruil. Marx wijdde een groot deel van het eerste deel van Het Kapitaal aan het uitleggen van de historische ontwikkeling van de warenvorm: van toevallige ruilhandelingen tussen wilde mensen, door al haar overgangen heen, tot we uiteindelijk belanden bij warenproductie bij uitstek, kapitalistische productie.
Zelfs in een klassieke kapitalistische economie onthult de waardewet zichzelf niet direct. Zoals bekend worden waren boven of onder hun waarde verkocht. Enkel bij toeval zou een waar op haar werkelijke waarde verkocht worden. In het derde deel van Het Kapitaal legt Marx de prijzen van productie van waren uit. Dat wil zeggen, dat de kapitalist enkel de productiekosten van zijn waar krijgt, plus de gemiddelde winstvoet. Op die manier zullen sommige kapitalisten onder de werkelijke voet betaald worden, anderen erboven. Vanwege de verschillende organische samenstellingen van verschillende kapitalen, onthult de waardewet zichzelf enkel op deze ingewikkelde manier. Dit wordt natuurlijk bewerkstelligd door concurrentie. Monopolie is enkel een meer ingewikkelde ontwikkeling van de waardewet in de samenleving. Vanwege de controlerende positie die door sommige monopolies gehouden wordt, kunnen zij een prijs afdwingen boven de waarde van de waren, maar enkel doordat andere waren onder hun waarde verkocht worden. De totale waarden die door de maatschappij geproduceerd worden, zouden nog steeds op hetzelfde uitkomen.
In dit verband is Cliff in het geheel niet consistent. Shachtman, die zich inspant om te ontkennen dat Rusland een overgangsmaatschappij is waarin kapitalistische wetten blijven functioneren, redeneert tenminste consistent. Hij zegt dat de waardewet niet van kracht is, en dat daarom alle wetten die daaruit voortvloeien niet van kracht zijn. Het is geen meerwaarde wat er geproduceerd wordt, maar meerproduct; het is geen arbeidskracht wat de arbeiders verkopen, omdat ze slaven zijn, etc., etc. Cliff geeft echter toe dat warenproductie zich voortzet, terwijl arbeidskracht en meerwaarde blijven bestaan. Maar nu deze marxiaanse categorieën als geldig worden geaccepteerd voor de Russische samenleving, is het duidelijk dat de waardewet intern moet functioneren, of het gehele standpunt wordt onzinnig.
De gehele tegenstelling – een tegenstelling binnen de samenleving zelf en niet willekeurig opgelegd – bevindt zich in het concept van de dictatuur van het proletariaat. Als men het probleem in abstracte zin beschouwt, kan men zien dat dit een tegenstrijdig fenomeen is: de afschaffing van het kapitalisme, maar het voortbestaan der klassen. Het proletariaat verdwijnt niet. Het verheft zichzelf naar de positie van heersende klasse en schaft de kapitalistische klasse af. Maar in de tussenliggende periode blijft het de arbeidersklasse. Daarom wordt er meerproduct geproduceerd in de vorm van meerwaarde. Dat is vandaag het geval, zoals dat zo was onder Lenin en Trotski. We hoeven enkel het probleem te stellen: wat was de meerwaarde die geproduceerd werd toen Rusland nog een arbeidersstaat was – hoewel zelfs toen al met bureaucratische vervormingen? Wat was het proces door middel waarvan het meerproduct van voor 1928 op mysterieuze wijze meerwaarde werd na 1928? Wat was dit merkwaardige onuitgelegde proces? We zouden hier de vraag willen stellen: had het bestaan van kapitalisme buiten Rusland vóór 1928 een gelijksoortig effect op de Russische economie? Natuurlijk had het dat. In feite een veel groter effect, vanwege de zwakte van de Russische economie. Waarom was er toen geen kapitalisme in Rusland?
Of verder: laten we de periode van 1917 tot 1923 buiten beschouwing – wat was de situatie van 1923 tot 1928, toen de stalinistische bureaucratie zichzelf aan het consolideren was? Er waren toen veel meer werkelijke individuele kapitalistische elementen in de economie van het land, dan er vandaag de dag zijn. De druk van het wereldkapitalisme vanuit een economisch gezichtspunt was onbetwistbaar veel groter. Alleen al het probleem zo te stellen, laat de willekeurige werkwijze zien.
Het machtsmisbruik en de legale en illegale consumptie van meerwaarde door de bureaucratie, vonden noodzakelijk zelfs plaats in de vroege stadia van bureaucratische controle. Kameraad Cliff moet een levenloos schema opbouwen dat geen verband houdt met de werkelijkheid, om een verschil te creëren tussen de twee perioden: de periode toen de bureaucratie een gedegenereerde arbeidersstaat vertegenwoordigde, en de periode toen de bureaucratie een kapitalistische klasse werd. Wat is, volgens Cliff, het verschil? Hoe ongelooflijk het ook mag klinken, verdiende de bureaucratie werkelijk haar inkomen en consumeerde zij enkel vanaf 1928 meerwaarde. Cliff schrijft:
“De statistieken die we ter beschikking hebben, laten afdoende zien dat hoewel de bureaucratie een bevoorrechte positie had in de periode voorafgaand aan het Vijfjarenplan, het in geen geval gezegd kan worden dat zij meerwaarde ontving van de arbeid van anderen. Het kan net zo afdoende gezegd worden dat met de invoering van de Vijfjarenplannen, het inkomen van de bureaucratie in grote mate uit meerwaarde bestond.” (p. 45)
Dit is in strijd met de analyse die niet alleen door Trotski, maar ook door de andere marxisten in die tijd, met betrekking tot dit probleem gemaakt werd. Ten eerste zal er, zelfs in de meest ideale arbeidersstaat, in de overgangsperiode onvermijdelijk een bepaalde consumptie van de meerwaarde plaatsvinden door de specialisten en bureaucraten. Anders zouden we de onmiddellijke invoering van communisme hebben, zonder enige ongelijkheden of het voortbestaan van de scheiding tussen hoofd- en handarbeid. Het is hier enkel nodig om te verwijzen naar de Linkse Oppositie en dit probleem. Zo vroeg als 1927 becommentarieerde de Linkse Oppositie het enorme deel van de meerwaarde dat door de bureaucratie geconsumeerd werd. Zij protesteerde ertegen dat “het opgezwollen en bevoorrechte bestuurlijke apparaat een aanzienlijk deel van de meerwaarde aan het opslokken is”. (De verraden revolutie)
Het is duidelijk dat vanaf 1920 de bureaucratie een groot deel van de meerwaarde consumeerde, rechtmatig en onrechtmatig. Zoals Marx in elk geval uitlegde, zal de meerwaarde in een arbeidersstaat in de overgangsperiode gebruikt worden voor de snelle opbouw van de industrie, en op die manier de weg vrijmaken voor de snelst mogelijke overgang naar gelijkheid en vervolgens volledig communisme.
Waar anders sprak Lenin over in 1920 en 1921, toen hij de stap terug benadrukte, die de bolsjewieken gedwongen waren te maken, toen zij de specialisten volgens burgerlijke standaarden en op de oude ‘burgerlijke manier’ betaalden?
Het meest significante van alle tendensen die Trotski’s standpunt over het Russische vraagstuk proberen te herzien, is dat zij altijd het probleem op een abstracte manier behandelen en nooit concreet de wetten uitleggen van de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme, en hoe zo’n maatschappij zou functioneren. Dit is niet toevallig. Een concrete overweging zou hen tot de conclusie brengen dat de economie in Rusland in haar grondslagen hetzelfde is als onder Lenin, en dat dit niet anders zou kunnen zijn.
De kiem van de kapitalistische productiewijze, die onder het feodalisme ontstond door de ontwikkeling van de warenproductie, bevindt zich in de functie van de onafhankelijke ambachtslieden en kooplieden. Wanneer deze een zeker stadium bereikt, hebben we kapitalistische verhoudingen met een feodale bovenbouw. Deze worden uit elkaar gebarsten door de revolutie, en de mogelijkheden die latent aanwezig zijn in de kapitalistische productie hebben dan de vrije mogelijkheid om zich te verwezenlijken, ongehinderd door feodale restricties.
De gehele essentie van de revolutie (kapitalistisch en proletarisch) bestaat uit het feit dat de oude verhoudingen en oude vormen niet overeenkomen met de nieuw gerijpte methode of wijze van productie. Om zichzelf van deze restricties te bevrijden, moeten de productiekrachten georganiseerd worden op een andere basis, en het geheel van de menselijke geschiedenis en de beweging van de geschiedenis bestaat uit de ontwikkeling van deze tegenstrijdigheid in haar verschillende stadia in verschillende samenlevingen.
De burgerlijke revolutie vernietigt het feodalisme echter niet in één klap. Krachtige feodale elementen bestaan nog steeds, en tot op de dag van vandaag bestaan de overblijfselen van het feodalisme zelfs in de meest hoogontwikkelde kapitalistische landen.
Men kan spreken van de feodale productiewijze in de zin van de bovenbouw, ondanks de kapitalistische basis welke zich er beneden ontwikkeld heeft. Of men kan zelfs spreken van de feodale productiewijze bij haar begin, waar de kiemen en de ontwikkelingsmogelijkheid van het kapitalisme nauwelijks opgemerkt konden worden.
De fundamentele fout van deze ‘staatskapitalistische’ theorie en haar abstracties met betrekking tot de overgangsperiode, ligt in het falen om een onderscheid te maken tussen de wijzen van productie en toe-eigening. In elke klassenmaatschappij is er uitbuiting en een overschot dat genuttigd wordt door de uitbuitende klasse. Maar op zichzelf zegt dit niets over de productiewijze.
Bijvoorbeeld, de productiewijze onder het kapitalisme is maatschappelijk, in tegenstelling tot de individuele vorm van toe-eigening. Zoals Engels uitlegde:
“De scheiding tussen de in handen der kapitalisten geconcentreerde productiemiddelen enerzijds en de producenten zonder ander bezit dan hun arbeidskracht anderzijds, was voltrokken. De tegenstrijdigheid tussen maatschappelijke productie en kapitalistische [lees individuele of private, zoals Engels al had uitgelegd – EG] toe-eigening doet zich aan ons voor als tegenstelling van proletariaat en burgerij.” (Anti-Dühring, pp. 351-352)
De overgangseconomie, die, zoals Lenin uitlegde, enorm kan en zal verschillen tussen verschillende landen in verschillende tijden, en zelfs in hetzelfde land in verschillende tijden, heeft ook een maatschappelijke productiewijze, maar met staatstoe-eigening, en geen individuele toe-eigening zoals onder het kapitalisme. Dit is een vorm die zowel socialistische als kapitalistische eigenschappen combineert.
Onder het kapitalisme, het systeem van warenproductie bij uitstek, beheerst het product volledig de producent. Dit vloeit voort uit de vorm van toe-eigening, en de tegenstelling tussen de vorm van toe-eigening en de productiewijze; beide factoren vloeien voort uit het private eigendom van de productiemiddelen. Wanneer staatseigendom zijn plaats inneemt, wat het resulterende systeem ook moge zijn, het kan geen kapitalisme zijn, omdat deze basistegenstelling afgeschaft zal zijn. Het anarchistische karakter van maatschappelijke productie met private toe-eigening verdwijnt.
Onder het socialisme zal er een maatschappelijke productiewijze zijn, maar er zal ook een maatschappelijke distributiewijze zijn. Voor de eerste keer zullen productie en distributie in harmonie zijn.
Daarom is louter wijzen op de kapitalistische eigenschappen in hedendaags Rusland (loonarbeid, warenproductie, dat de bureaucratie een enorm deel van de meerwaarde consumeert) niet genoeg om ons de aard van het maatschappelijk systeem te vertellen. Ook hier is een alzijdige kijk noodzakelijk. Men kan enkel de maatschappelijke verhoudingen in de Sovjet-Unie begrijpen door de totaliteit aan verhoudingen te nemen. Vanaf het prille begin van de revolutie hebben verscheidene sektarische scholen de meest onhoudbare ideeën geproduceerd als gevolg van hun falen om zo’n analyse te maken. Lenin somde het probleem als volgt op:
“Wat betekent evenwel het woord overgang? Betekent het soms niet, toegepast op de economie, dat er in de gegeven structuur, deeltjes, stukjes én van het kapitalisme én van het socialisme aanwezig zijn? Iedereen zal toegeven, dat dit het geval is. Maar niet iedereen, die dit toegeeft, denkt er over na wat dat precies voor elementen der verschillende maatschappelijk-economische formaties zijn, die in Rusland voorhanden zijn. En daarin ligt heel de kern van het vraagstuk.” (Linkse kinderachtigheid en kleinburgerlijkheid, Keuze uit zijn werken, Deel 3, p. 128)
Eenzijdig abstraheren moet tot fouten leiden. Wat raadselachtig is aan het Russische fenomeen is precies het tegenstrijdige karakter van de economie. Dit werd verder verergerd door de achtergesteldheid en het isolement van de Sovjet-Unie. Dit bereikte zijn toppunt in het totalitaire stalinistische regime en leidt tot het naar de voorgrond komen van de ergste eigenschappen van het kapitalisme – verhoudingen tussen managers en werklieden, stukwerk, etc. In plaats van deze tegenstellingen te analyseren, streeft kameraad Cliff er zoveel mogelijk naar om deze in het patroon van de ‘normale’ wetten van kapitalistische productie te plaatsen.
Daarnaast kan er een verkeerde conclusie getrokken worden uit de tendens onder het kapitalisme dat de productiekrachten niet enkel gecentraliseerd raken, maar er zelfs maatregelen van verstaatsing doorgevoerd worden. Om te bewijzen dat ‘staatskapitalisme’ in Rusland in laatste instantie hetzelfde is als individueel kapitalisme met dezelfde wetten, citeert Cliff de volgende passage van Anti-Dühring:
“Hoe meer productiekrachten hij [de staat – TC] als eigendom overneemt, des te meer wordt hij werkelijk universeel kapitalist, des te meer staatsburgers buit hij uit. De arbeiders blijven loonarbeiders, proletariërs. De kapitaalverhouding wordt niet opgeheven, zij wordt veeleer op de spits gedreven. Maar op de spits gedreven slaat zij om. De staatseigendom van de productiekrachten is niet de oplossing van het conflict, maar wel bergt hij het formele middel in zich, het aanknopingspunt voor een oplossing.” (Anti-Dühring, p. 362)
In feite beargumenteert Engels precies het tegenovergestelde. Laat ons opnieuw de passages nakijken en zien hoe we verschillende conclusies trekken:
“Wanneer de crisissen hebben aangetoond dat de burgerij tot het verdere beheer van de moderne productiekrachten niet in staat is, dan toont de verandering van de grote productie- en verkeersinstellingen in maatschappijen op aandelen en in staatseigendom de overbodigheid van de burgerij voor dat doel. Alle maatschappelijke functies van de kapitalist worden nu door betaalde beambten waargenomen. De kapitalist heeft geen maatschappelijke functie meer, behalve inkomsten opstrijken, coupons knippen en aan de beurs speculeren, waar de verschillende kapitalisten elkaar hun kapitaal afhandig maken. Terwijl de kapitalistische productiewijze eerst arbeiders verdrongen heeft, verdringt zij thans de kapitalisten en verwijst hen, precies als de arbeiders, naar de rijen van de overtollige bevolking, zij het voorlopig ook nog niet naar het industriële reserveleger.”
Maar noch de verandering in maatschappijen op aandelen noch de verandering in staatseigendom heft de kapitaaleigenschap van de productiekrachten op. Bij de maatschappijen op aandelen ligt dit voor de hand. En ook de moderne staat is op haar beurt slechts de organisatie die de burgerlijke maatschappij zich verschaft, om de algemene uiterlijke voorwaarden van de kapitalistische productiewijze in stand te houden tegen aantasting, zowel door de arbeiders als door de individuele kapitalisten. De moderne staat, onder welke vorm ook, is een in wezen kapitalistisch werktuig, de staat van de kapitalisten, de ideële universele kapitalist. Hoe meer productiekrachten hij als eigendom overneemt, des te meer wordt hij werkelijk universeel kapitalist, des te meer staatsburgers buit hij uit. De arbeiders blijven loonarbeiders, proletariërs. De kapitaalverhouding wordt niet opgeheven, zij wordt veeleer op de spits gedreven. Maar op de spits gedreven slaat zij om. De staatseigendom van de productiekrachten is niet de oplossing van het conflict, maar wel bergt hij het formele middel in zich, de mogelijkheid voor een oplossing.” (Anti-Dühring, 361-362)
Het idee in het voorgaande is duidelijk. In zoverre de productiekrachten zich nu verder hebben ontwikkeld dan het kader van de kapitalistische verhoudingen (dat betekent: de kiem van de tegenstelling is nu uitgegroeid tot een kwaadwillige ziekte van het maatschappelijk stelsel, die weerspiegeld wordt in de crises), worden de kapitalisten gedwongen om reusachtige productiemiddelen te ‘vermaatschappelijken’ – ten eerste, door naamloze vennootschappen, en later zelfs door het ‘verstaatsen’ van onderdelen van de productiekrachten. Dit specifieke idee werd sterk door Lenin naar buiten gebracht in Imperialisme, waar hij toonde dat de ontwikkeling van monopolies en vermaatschappelijking van de arbeid in feite elementen van het nieuwe maatschappelijke systeem binnen het oude waren.
Toen de productiekrachten dit stadium bereikt hadden, had het kapitalisme reeds zijn historische missie volbracht, waardoor de burgerij steeds meer overbodig raakte. Van een noodzaak voor de ontwikkeling van de productiekrachten, werden zij nu ‘overbodig’, ‘parasieten’ en ‘couponknippers’. Hier zijn ze getransformeerd tot parasieten, op dezelfde manier en om dezelfde reden dat de feodale heren ook ‘parasieten’ werden toen hun missie volbracht was.
Dit is slechts een indicatie van de rijpheid van het kapitalisme voor de maatschappelijke revolutie. In Het Kapitaal had Marx al laten zien dat krediet en naamloze vennootschappen een indicatie waren dat de productiekrachten buiten het privé-eigendom gegroeid waren. Engels had laten zien dat de maatschappelijke productiekrachten zelfs de kapitalisten ertoe zetten om hun aard als maatschappelijk te erkennen, en niet als individuele productiekrachten.
Waar de kapitalistische staat gedwongen wordt om een of andere sector van de economie over te nemen, is het waar dat de productiekrachten hun karakter als kapitaal niet verliezen. Maar de gehele essentie van het probleem is dat waar we volledige verstaatsing hebben, kwantiteit in kwaliteit verandert, en kapitalisme in zijn tegengestelde verandert.
Hoe moeten we anders de uitspraak van Engels uitleggen: “Maar op de spits gedreven slaat zij [de kapitalistische verhouding] om. Staatseigendom van de productiekrachten is niet de oplossing van het conflict, maar wel bergt hij het formele middel in zich, de mogelijkheid voor een oplossing.”
Als men in beschouwing neemt dat dit de eerder geciteerde passage opvolgt in dezelfde sectie waar Engels de kapitalistische productiewijze definieert (als maatschappelijke productie en individuele toe-eigening), moet men concluderen dat Engels zichzelf hopeloos tegenspreekt, als we Cliffs conclusies accepteren. Maar vanuit de context is Engels’ betekenis duidelijk. Hij legt uit dat de oplossing voor de tegenstellingen van kapitalisme ligt in het erkennen van de maatschappelijke aard van de moderne productiekrachten: “dat dus de wijze van productie, toe-eigening en ruil in overeenstemming gebracht wordt met het maatschappelijke karakter van de productiemiddelen.” Maar hij laat zien dat deze ‘erkenning’ juist bestaat uit het uitoefenen van bewuste organisatie en planning, in plaats van het blinde spel der marktkrachten op basis van individueel eigendom. Dit kan echter niet met één pennenstreek gedaan worden. Enkel ‘geleidelijk’ kan de maatschappelijke controle volledig vastgelegd worden. De overgangsvorm hiervoor is staatseigendom. Maar volledig staatseigendom schaft niet onmiddellijk alle eigenschappen van het kapitalisme af, anders zou er maatschappelijk eigendom zijn, oftewel zou het socialisme direct ingevoerd worden.
Maar op dezelfde wijze als we het nieuwe binnen het oude systeem hebben in de ontwikkeling van de maatschappij, zo hebben we in de overgangsmaatschappij nog steeds het oude binnen het nieuwe. Volledige verstaatsing markeert de uiterste grens van het kapitaal. De kapitalistische verhouding verandert in haar tegengestelde. De elementen van de nieuwe maatschappij die opgroeiden binnen de oude, worden nu dominant.
Wat het conflict binnen het kapitalisme veroorzaakt, is het feit dat de wetten zich blind manifesteren. Maar wanneer de gehele industrie genationaliseerd wordt, kunnen voor de eerste keer de controle en de planning bewust door de producenten in gang worden gezet. Controle en planning zullen echter, in de eerste stadia, binnen bepaalde grenzen plaatsvinden. Deze grenzen zullen bepaald worden door het niveau van de techniek, wanneer de nieuwe maatschappelijke orde de oude opvolgt.
De maatschappij kan niet in één nacht vanuit het rijk van de noodzakelijkheid naar het rijk van de vrijheid springen. Enkel op basis van een grenzenloze ontwikkeling van de productiekrachten zal vrijheid, in haar meest volledige vorm, verwerkelijkt worden. Het stadium zal bereikt worden wat de ‘administratie van dingen’ zal meemaken.
Voordat zo’n stadium bereikt wordt, moet de samenleving door een overgangsperiode gaan. Maar in zoverre dat, onmiddellijk nadat het privé-eigendom is afgeschaft, controle en planning voor de eerste keer een mogelijkheid worden, wordt voor de eerste keer ook het rijk van de noodzakelijkheid achtergelaten. Terwijl het nu mogelijk is om van ‘vrijheid’ te spreken, is dit echter alleen zo in de zin dat de noodzaak bewust erkend wordt. In dit stadium (de overgangsperiode), wees Engels erop:
“Het maatschappelijke karakter van de productiemiddelen (...) [wordt] door de producenten in volle bewustheid tot gelding gebracht en van een oorzaak van storing en periodieke ineenstorting wordt het tot de machtigste hefboom van de productie zelf.
Met de krachten die in de maatschappij werken, gaat het net als met de natuurkrachten: blindelings, gewelddadig, vernielend zolang wij ze niet begrijpen en er geen rekening mee houden. Maar hebben wij ze eenmaal leren kennen en hun werkzaamheid, hun richting, hun uitwerkingen begrepen, dan hangt het slechts van ons af, om ze steeds meer aan onze wil te onderwerpen en om door middel van die krachten ons doel te bereiken. En dit geldt zeer in het bijzonder voor de huidige, geweldige productiekrachten.” (Anti-Dühring, p. 363)
Engels vatte, door Hegel te citeren, de verhoudingen tussen vrijheid, noodzakelijkheid en de overgangsperiode als volgt samen:
“Vrijheid [is] het inzicht in de noodzakelijkheid. ‘Blind is de noodzakelijkheid in zoverre zij niet begrepen wordt’.” (Anti-Dühring, p. 148)
Marx en Engels behandelden enkel het tegenstrijdige karakter van de overgangsperiode. Zij lieten haar uitwerking verder over aan volgende generaties. Maar zij lieten duidelijk de nood zien aan staatseigendom als noodzakelijk stadium voor de ontwikkeling van de productiekrachten. Engels legde de noodzaak voor de staat in dit stadium uit om twee redenen:
1. Om maatregelen te nemen tegen de oude heersende klasse.
2. Omdat de overgangsmaatschappij niet onmiddellijk genoeg voor allen kan garanderen.
De logica van Cliffs stelling is dat er in de overgangsmaatschappij geen overblijfselen van kapitalisme zijn in de interne economie. Terwijl kameraad Cliff krachtig mag stellen dat hij het eens is met de noodzaak voor de staat in de overgangsperiode, is het duidelijk dat hij de economische redenen die de staat noodzakelijk maken, en wat voor karakter de economie aanneemt in deze periode, niet uitgedacht heeft. Voordat het socialisme ingevoerd kan worden, moet er noodzakelijkerwijs een enorme ontwikkeling van de productiekrachten plaatsvinden, veel verder dan wat er onder het kapitalisme bereikt is.
Zoals Trotski uitlegde, is er zelfs in Amerika nog steeds niet genoeg productie om de onmiddellijke invoering van socialisme te garanderen. Daarom zal er nog steeds een tussenkomende periode moeten zijn waarin kapitalistische wetten in aangepaste vorm van kracht zullen zijn. Natuurlijk zal dit in Amerika van korte duur zijn. Maar het zal niet mogelijk zijn om dit stadium geheel over te slaan. Wat zijn de kapitalistische wetten die zullen blijven? Kameraad Cliff faalt er niet alleen om dit te beantwoorden; hij trapt in de val van het bureaucratisch collectivisme door niet in te zien dat geld, arbeidskracht, het bestaan van de arbeidersklasse, meerwaarde, etc., allemaal overblijfselen zijn van het oude kapitalistische systeem die zelfs onder het regime van Lenin waren overgedragen. Het is onmogelijk om meteen direct maatschappelijke productie en distributie in te voeren. Dit was in het bijzonder het geval in achtergesteld Rusland.
In een brief aan Conrad Schmidt in 1890, gaf Engels een briljant voorbeeld van een grondig materialistische benadering van de economie in de overgang van kapitalisme naar socialisme. Hij schreef:
“Zo is er ook in de Volks-Tribune een discussie gevoerd over de wijze waarop de producten in de toekomstige maatschappij zouden worden verdeeld, nl. of dat gebeurt op grond van de hoeveelheid arbeid of op een andere wijze. Men heeft het probleem ook uiterst “materialistisch” benaderd tegen bepaalde idealistische frasen over rechtvaardigheid. Maar merkwaardig genoeg is niemand op het idee gekomen, dat de wijze van verdeling wezenlijk afhankelijk is van de vraag, hoeveel er valt te verdelen. En daar deze hoeveelheid met de vooruitgang van de productie en de maatschappelijke organisatie verandert, zou ook de verdelingswijze wel eens kunnen veranderen. Maar alle deelnemers aan die discussie verschijnt de “socialistische maatschappij” niet als iets dat aan voortdurende vooruitgang en verandering onderhevig is, maar als een stabiel voor eens en voor altijd vastgelegd ding, dat bijgevolg ook een voor eens en voor altijd vastgelegde verdelingswijze moet hebben. Redelijkerwijze is echter het enige wat men kan doen 1. de verdelingswijzen te ontdekken waarmee begonnen wordt, en 2. trachten de algemene tendens te vinden waarin de verdere ontwikkeling zich beweegt. Maar in het hele debat vind ik daarover geen woord.” (Marx Engels Werke, Deel 37, 435-438, Marxists Internet Archive)
In Anti-Dühring wees Engels erop:
“Zowel de direct- maatschappelijke productie als de directe verdeling sluiten iedere ruil van waren uit, dus ook de verandering van producten in waren (althans binnen de gemeente) en daarmee ook hun verandering in waarden.” (Anti-Dühring, p. 404, onze cursivering)
Maar alleen het socialisme zou dit kunnen verwerkelijken. In de overgangsperiode zal de verdeling nog steeds indirect blijven – enkel geleidelijk krijgt de samenleving volledige controle over het product – en daarom moeten de productie van waren en de ruil tussen de verschillende sectoren van productie noodzakelijkerwijs plaatsvinden. De waardewet is van toepassing en moet van toepassing zijn totdat er directe toegang tot het product is door de producenten. Dit kan enkel plaatsvinden op basis van de volledige controle van maatschappelijke productie en dus directe maatschappelijke verdeling; dat wil zeggen, ieder individu neemt naar behoefte. Marx behandelt dit probleem terloops in Boek III van Het Kapitaal (Hoofdstuk 49), waar hij het probleem van kapitalistische productie als geheel bediscussieert:
“Dienovereenkomstig dient een deel van de winst, dat wil zeggen de meerwaarde, dus ook het meerproduct, waarin (overeenkomstig de waarde), slechts nieuwe toegevoegde arbeid aanwezig is, als een verzekeringsfonds. (...) Dit is ook het enige deel van de meerwaarde en het meerproduct, dus meerarbeid dat, afgezien van het deel dat dient voor accumulatie, dat wil zeggen voor de uitbreiding van het reproductieproces, ook moet bestaan na de afschaffing van de kapitalistische productiewijze (...) en het feit dat al het nieuwe kapitaal bestaat uit winst, rente of andere vormen van inkomsten, d.w.z. het resultaat van meerarbeid (...)” (Kapitaal, Boek III, hoofdstuk 49, Marxists Internet Archive)
In dit hoofdstuk heeft Marx, in een analyse van het proces van productie, in zijn eigen woorden, te maken met ‘de waarde van het totale jaarlijkse product van arbeid, dus het product van het totale maatschappelijke kapitaal.’
Dit herhalende in hetzelfde hoofdstuk, verklaarde hij als antwoord aan Storch, een van de burgerlijke economen:
“Ten eerste is het een foute abstractie, een natie waarvan de productiewijze gebaseerd is op waarde, kapitalistisch georganiseerd, te zien als een organisme dat alleen werkt voor nationale behoeften.
Ten tweede, na de opheffing van de kapitalistische productiewijze, maar met behoud van de maatschappelijke productie, blijft de waardebepaling overheersend in die zin dat de regulering van de arbeidstijd en de verdeling van de maatschappelijke arbeid tussen de verschillende groepen producenten – en uiteindelijk de boekhouding ervan – belangrijker dan ooit wordt.” (Kapitaal, Boek III, hoofdstuk 49)
Dit is in lijn met verspreide opmerkingen van Marx en Engels over verschillende tijden, waarin zij de overgangsperiode behandelen; waar Engels uitlegt dat onder het kapitalisme, naamloze vennootschappen en staatseigendom zich strikt gezien buiten het kader van kapitalistische productie bevinden; waar Marx er al op wees dat krediet de productie buiten haar kader uitrekte, zelfs vóór de overgang naar de dictatuur van het proletariaat. Daarna beschouwde Marx, zoals is laten zien in de bovenstaande passages en ook in de Kritiek op het Programma van Gotha, dat er nog burgerlijke wetgeving, burgerlijke verdeling en in die zin een burgerlijke staat overblijven.
Trotski ontwikkelde dit idee nog verder, toen hij de rol van geld en de staat in de overgangsperiode bediscussieerde:
“Deze twee problemen, de staat en geld, hebben een aantal gemeenschappelijke eigenschappen, want beide zijn uiteindelijk terug te leiden tot het probleem der problemen: arbeidsproductiviteit. Staatsdwang is net als valutadwang een erfenis van de klassenmaatschappij, niet in staat de onderlinge verhoudingen tussen de mensen uit te drukken anders dan in de vorm van dweperijen, kerkelijk of seculair, maar pas na de alarmerendste fetisj van allemaal te hebben aangesteld om ze te beschermen, de staat, met een groot mes tussen zijn tanden. In een communistische samenleving zullen de staat en het geld verdwijnen. Dit geleidelijke afsterven zou logischerwijs moeten beginnen onder het socialisme. We kunnen pas gaan praten over de feitelijke overwinning van het socialisme als de staat in een semi-staat begint te veranderen en het geld haar magische kracht begint te verliezen. Dit betekent dat het socialisme, zich bevrijd hebbend van kapitalistische fetisjen, begonnen is om duidelijkere, vrijere en waardevolle verhoudingen tussen mensen te scheppen. Zulke karakteristieke anarchistische eisen als de ‘afschaffing’ van het geld, de ‘afschaffing’ van salaris, of de ‘liquidatie’ van de staat en het gezin, zijn alleen interessant als voorbeeld van mechanisch denken. Geld kan niet arbitrair worden ‘afgeschaft’, net zomin als de staat en het gezin ‘geliquideerd’. Zij moeten hun historische missie uitputten, verdampen en daarna wegkwijnen. De nekslag aan het geld aanbidden zal alleen worden uitgedeeld in die fase wanneer de voortdurende groei van de sociale welvaart ons tweevoeters onze miserabele houding tegenover elke extra minuut arbeid heeft doen vergeten, evenals onze vernederende angst over het formaat van onze portie. Als het geld haar mogelijkheden heeft verloren om mensen te laten dansen van vreugde, of te laten vertrappelen in het stof, zal het veranderen in slechts een rekenhulpmiddel voor boekhouders, statistici en planners. In de nog verder weg gelegen toekomst wordt het misschien zelfs als verrekenmethode overbodig. Maar dit vraagstuk kunnen we rustig aan ons nageslacht overlaten, die dan veel intelligenter zullen zijn dan wij.
De nationalisatie van de productie en kredietmiddelen, het coöperatief maken, of ‘verstaatsing’ van de interne handel, de collectivisatie van de landbouw, de erfwet; al deze maatregelen zetten een strikte limiet op de persoonlijke accumulatie van geld en beperken haar omzetting in privé-kapitaal (voor de woeker, commercieel of industrieel). Deze functies van het geld, hoezeer ze ook verbonden zijn met uitbuiting, worden niet afgeschaft in het begin van een proletarische revolutie, maar worden in een aangepaste vorm overgedragen aan de staat, de algemene handelaar, geldschieter en industrieel. De meer elementaire functies van het geld, die van waardemeter, ruilmiddel en betaalmiddel, krijgen tegelijkertijd een veel breder werkingsgebied als ze ooit onder het kapitalisme hadden.” (Trotski, De verraden revolutie, hoofdstuk 4)
Om op te sommen: waar de markt, voordat het privé-eigendom van de productiemiddelen is afgeschaft, dominant is over de mens, die machteloos staat tegenover de wetten van de economie die hij zelf gecreëerd heeft, begint de mens na de afschaffing hiervan voor de eerste maal bewust controle uit te oefenen.
Maar bewustzijn betekent hier slechts de erkenning van de wetten, niet de afschaffing hiervan. Dat is het bijzondere van de overgangsperiode, dat de mens nu de aard van de productiekrachten begrijpt, en in zoverre controle erover kan uitoefenen. Maar hij kan niet de grenzen van de gegeven ontwikkeling van de productiekrachten te boven gaan. Nu de productiekrachten echter bevrijd zijn van de belemmeringen van individuele kapitalistische productie, kunnen zij met zo’n tempo en uitbreiding ontwikkeld worden, dat zij zeer snel veranderd kunnen worden van staatseigendom als tussenvorm, in maatschappelijk eigendom. Wanneer dit stadium (socialisme) bereikt wordt, is er voor de eerste keer sprake van werkelijk maatschappelijke productie en verdeling. Het geld kwijnt weg, de waardewet kwijnt weg, de staat kwijnt weg. Met andere woorden, alle dwangmachten die een noodzakelijke weerspiegeling zijn van de grenzen van de techniek en de ontwikkeling van de productie op elk gegeven stadium, verdwijnen nu met het verdwijnen van de arbeidsdeling. Tot die tijd zullen alle bovengenoemde eigenschappen, kapitalistische eigenschappen die overgedragen werden uit de oude kapitalistische maatschappij, rond blijven slenteren in de overgangsperiode.
Het standpunt van kameraad Cliff over de overgangsperiode, net als dat van Shachtman en alle anderen die Trotski’s standpunt over Rusland hebben herzien, blijft een losse flodder. Als men de theorie van de overgangsfase beschouwt in het licht van de Russische ervaring, is er enkel één van de volgende twee conclusies mogelijk: of Rusland bevindt zich vandaag de dag nog steeds in een overgangsfase, die afschuwelijke vervormingen heeft aangenomen, of Rusland was van meet af aan nooit een arbeidersstaat. Er zijn geen andere mogelijkheden.
In het eerste hoofdstuk van zijn werk probeert kameraad Cliff te bewijzen dat Trotski’s analyse van de Russische staat in tegenspraak is met de theorie van de staat zoals ontwikkeld door Marx en uitgewerkt door Lenin.
Het eerste hoofdstuk bevat een uitgewerkt schema dat bewijst dat twee klassen niet één en hetzelfde staatsapparaat kunnen gebruiken. Hier gelooft Cliff dat hij een fundamentele fout heeft gevonden in Trotski’s werk. Hij neemt de ideeën die de Oude Man in verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden ontwikkelde, en zet deze tegenover elkaar. Hij neemt bijvoorbeeld een citaat van Trotski uit de vroege stadia van degeneratie van de bureaucratie en de uitwijzing van de Linkse Oppositie. Hierin pleitte hij voor de hervorming van de Sovjetstaat, en bijkomstig ook voor de hervorming van de Bolsjewistische Partij die de staat controleerde. (Het was in dit stadium dat Trotski de brief aan het CC van de CPSU schreef waarin hij eiste dat Stalin verwijderd werd.) Wie kan ontkennen dat, als de internationale gebeurtenissen anders waren verlopen, het theoretisch mogelijk was dat de Bolsjewistische Partij de bureaucratie had uitgespuwd en een gezonde arbeidersstaat heropgezet had?
Cliff zet dit tegenover het citaat uit De verraden revolutie, waarin Trotski zegt dat als de Russische arbeiders aan de macht komen, zij het staatsapparaat zullen zuiveren; en als de burgerij aan de macht komt ‘zou [ook in dit geval] een zuivering van het staatsapparaat noodzakelijk zijn, maar een burgerlijke restauratie zou zeker minder mensen hoeven te verwijderen dan een revolutionaire partij zou moeten’. Cliffs antwoord hierop is:
“Of we nu aannemen dat het proletariaat het bestaande staatsapparaat stuk moet slaan als zij aan de macht komt, of dat we aannemen dat noch het proletariaat noch de burgerij het huidige staatsapparaat kan gebruiken (de ‘zuivering van het staatsapparaat’, die noodzakelijk zo’n diepe verandering met zich meebrengt dat deze kwantiteit in kwaliteit doet veranderen) – in beide gevallen moeten we tot de conclusie komen dat Rusland geen arbeidersstaat is. Om aan te nemen dat het proletariaat en de burgerij hetzelfde staatsapparaat als machtsinstrument kunnen gebruiken, staat gelijk aan een rechtvaardiging van de theoretische basis van de sociaaldemocratie en een verwerping van de revolutionaire opvatting van de staat zoals uitgedrukt door Marx, Engels, Lenin en Trotski. Om aan te nemen dat verschillende lagen, groepen of partijen van één en dezelfde klasse zich niet kunnen baseren op hetzelfde staatsapparaat, is in gelijke mate een verwerping van de marxistische opvatting van de staat.” (Cliff, p. 4)
Deze geheel formalistische werkwijze is de doodssteek voor Cliffs casus. Het zou voor Trotski in de vroege stadia onmogelijk zijn geweest om het probleem abstract te behandelen. Hij moest de concrete situatie behandelen en een concreet antwoord geven. Maar de verdere degeneratie formuleerde het probleem op een geheel andere wijze. Toen vaststond dat het onmogelijk was om de stalinistische partij te hervormen, dat het onmogelijk was om de Sovjetstaat te hervormen (we nemen aan dat Cliff ook gelooft dat dit de taak was tot 1928, aangezien hij zegt dat Rusland een gedegenereerde arbeidersstaat was), moest het vraagstuk enigszins in een ander licht worden bezien. Het is de marxistische methode vreemd om te zoeken naar geïsoleerde tegenstellingen, of ze nu schijn of werkelijkheid zijn. Wat er nodig is, is een beschouwing van een theorie in haar brede, algemene ontwikkeling, in haar beweging, en in haar tegenstellingen.
Laten wij echter Cliffs eigen gedachteprocessen over dit onderwerp in beschouwing nemen. Hij kan ook niet dezelfde val vermijden die hij voor Trotski probeert plaatsen. Hoofdstuk 1 (niet minder dat achttien bladzijden) is gewijd aan het bewijzen van de onmogelijkheid van twee klassen die één staat gebruiken. Maar zie daar, Hoofdstuk 4 verwezenlijkt het wonder! De onoverbrugbare kloof is overbrugd! De kapitalistische klasse en het proletariaat van Rusland hebben beide precies hetzelfde staatsapparaat gebruikt. Waarom? Omdat er meer meerwaarde werd geproduceerd! Omdat hij dit dilemma gerealiseerd heeft, wordt Cliff gedwongen om iets werkelijk nieuws en unieks naar voren te schuiven binnen de beweging: dat de bureaucratie vóór 1928 geen meerwaarde consumeerde, maar dat door de invoering van het Vijfjarenplan, de staat van een arbeidersstaat tot een kapitalistische staat werd omgevormd. Iedere vijand van de Vierde Internationale zou onmiddellijk tegen kunnen werpen dat de staat van Stalin op deze basis zuiver een uitbreiding is van de staat van Lenin. Omdat er in economisch opzicht niets grondig is veranderd. We hebben dit in voorgaande hoofdstukken behandeld. Beduidend is dat Cliff zijn theorie enkel naar voren schuift op basis van economische argumentatie – en dat is verbazingwekkend. Ondanks de titel van zijn eerste hoofdstuk, ‘Een onderzoek naar de definitie van Rusland als een gedegenereerde arbeidersstaat’, behandelt hij hier, of in welk ander hoofdstuk dan ook, het politieke vraagstuk in zijn geheel niet. Dit is hoe Cliff de transformatie van een arbeidersstaat in een kapitalistische staat ziet:
“De statistieken die we ter beschikking hebben, laten afdoende zien dat hoewel de bureaucratie een bevoorrechte positie had in de periode voorafgaand aan het Vijfjarenplan, het in geen geval gezegd kan worden dat zij meerwaarde ontving van de arbeid van anderen. Het kan net zo afdoende gezegd worden dat met de invoering van de Vijfjarenplannen, het inkomen van de bureaucratie in grote mate uit meerwaarde bestond.” (p. 45)
Met andere woorden, Cliff ziet de overgang van het ene systeem naar het andere, zonder het stukslaan van het staatsapparaat. Hoe past dit in zijn schema van Hoofdstuk 1?
Cliffs poging om een kunstmatige brug te bouwen tussen de arbeidersstaat en de kapitalistische staat, omdat hij niet in staat was om het stukslaan van het staatsapparaat te vinden, leidde hem ertoe om economische verschillen tussen de twee perioden – vóór en na 1928 – te zoeken. Hierbij valt hij in de meest formalistische en abstracte opvattingen van de arbeidersstaat vóór 1928. Zoals we in de voorafgaande hoofdstukken hebben laten zien, moet er volgens Marx zelfs in de meest gezonde arbeidersstaten meerwaarde geproduceerd worden, om zo de industrie tot het punt te ontwikkelen waarop de staat, het geld, het proletariaat zelf, en alle andere overblijfselen van kapitalisme verdwenen zullen zijn. Zolang de arbeidersklasse bestaat als een klasse, zal er meerwaarde geproduceerd worden.
Een verklaring van de Linkse Oppositie in 1927 wees erop dat de bureaucratie een enorm deel van de meerwaarde aan het consumeren was. De wijze waarop Cliff dit onderwerp introduceert, is geheel incorrect. In plaats van dat hij zichzelf de taak stelt om een stelling te bewijzen, maakt hij doodleuk beweringen, om deze als bewezen aan te nemen. Dat Hoofdstuk 4 alles tegenspreekt van Hoofdstuk 1 is een andere kwestie! Zie de manier waarop kameraad Cliff Hoofdstuk 4 opsomt, waar hij openlijk beweert dat er een overgang is bereikt zonder een revolutie en zonder het stukslaan van het staatsapparaat.
Hij begint als volgt:
“In dit hoofdstuk zullen we de transformatie van het klassenkarakter van de Russische staat van een arbeidersstaat naar een kapitalistische staat beschrijven. We zullen dit doen door de volgende punten te behandelen...” (Cliff, p. 33)
Hij gaat daarna door met de gedetailleerde beschrijving van een aantal economische veranderingen die niets van doen hebben met de structuur of de transformatie van de staatsmacht, en eindigt met de subsectie: ‘Waarom het Vijfjarenplan de transformatie van de bureaucratie in een heersende klasse betekent.’ Alle economische argumenten in dit hoofdstuk hebben niets van doen met de staat of zijn omverwerping.
Cliff behandelt uitvoerig de differentiatie in het leger, de invoering van privileges voor de officieren, militaire discipline, etc. Hij herhaalt hier enkel wat Trotski al duizend maal gezegd heeft over de transformatie van de bureaucratie in een oncontroleerbare kaste. Maar laten we zijn conclusies bekijken. Hij schrijft:
“Opnieuw markeert het Vijfjarenplan het keerpunt. Toen begonnen de organisatie en de structuur van het leger grondig te veranderen. Van een arbeidersleger met bureaucratische vervormingen, verwerd het tot het gewapende lichaam van de bureaucratie als de heersende klasse...” (p. 59)
Laten wij nu bekijken of hetgeen dat een geleidelijke maatschappelijke revolutie uitsluit, een geleidelijke contrarevolutie uitsluit.
“Als de soldaten in een hiërarchisch opgebouwd leger naar beslissende controle over het leger streven, komen zij onmiddellijk in aanraking met het verzet van de officierskaste. Er is geen enkele manier om zo’n kaste te verwijderen, behalve door revolutionair geweld. Hiertegenover staat: als de officieren van een volksmilitie steeds minder afhankelijk worden van de wil van de soldaten, wat kan gebeuren als zij geen institutionele bureaucratie tegenkomen, dan kan hun transformatie in een officierskaste, onafhankelijk van de soldaten, geleidelijk volbracht worden. De overgang van een staand leger naar een volksmilitie kan niet anders dan gepaard gaan met een hevige uitbarsting van revolutionair geweld; aan de andere kant kan en moet de overgang van een militie naar een staand leger, voor zover dit het gevolg is van tendensen binnen de militie zelf, geleidelijk zijn. De oppositie van de soldaten tegen de opkomende bureaucratie kan de laatste ertoe zetten om geweld tegen de soldaten te gebruiken. Maar dit sluit de mogelijkheid niet uit van een geleidelijke overgang van een militie naar een staand leger. Wat van toepassing is op het leger, is dat in gelijke mate op de staat. Een staat zonder een bureaucratie, of met een zwakke bureaucratie die afhankelijk is van de druk van de massa’s, kan geleidelijk getransformeerd worden in een staat waarin de bureaucratie vrij is van arbeiderscontrole.” (Cliff, p. 82, onze cursivering)
Cliff probeert nu te bewijzen dat er een geleidelijke overgang van een arbeidersstaat naar een kapitalistische staat kan plaatsvinden, en beklinkt zijn hoofdstuk door een citaat op te werpen van niemand anders dan Trotski... wie hij in zijn Hoofdstuk 1 als autoriteit op dit gebied zo streng in diskrediet bracht.
Cliff schrijft:
“De Moskouse Processen[5] waren de burgeroorlog van de bureaucratie tegen de massa’s, een oorlog waarin enkel één zijde bewapend en georganiseerd was. Zij zagen de voltrekking van de totale bevrijding van de bureaucratie van controle door het volk. Trotski, die dacht dat de Moskouse Processen en de ‘Grondwet’ stappen in de richting waren van het herstel van het individueel kapitalisme door middel van wettelijke middelen, trok toen het argument weer in dat een geleidelijke verandering van een proletarische in een burgerlijke staat ‘het achteruit afspelen van de film van reformisme’ is. Hij schreef:
‘In werkelijkheid [opent] de nieuwe grondwet (...) voor de bureaucratie “legale mogelijkheden” voor de economische contrarevolutie, dat wil zeggen, het herstel van kapitalisme door middel van een “koude pennenstreek”.’ (Vierde Internationale en de Sovjet-Unie, stelling aangenomen door de Eerste Internationale Conferentie voor de Vierde Internationale, Genève, Juli 1936).” (Cliff, p. 82)
Hier zien we Cliffs stelling en slechte werkwijze in het volle licht. Terwijl hij begint met de stelling dat Trotski geen marxist is omdat deze zegt dat twee klassen één en hetzelfde staatsapparaat kunnen gebruiken, eindigt Cliff met precies hetzelfde te zeggen en gebruikt hij als zijn autoriteit dezelfde Trotski.
Op pagina 2 van zijn werk geeft Cliff een citaat uit De verraden revolutie:
“De nationalisatie van de grond, van de productiemiddelen, van het transport en van het goederenverkeer, alsmede het monopolie op de buitenlandse handel, vormen in de Sovjet-Unie de basis van de sociale structuur. Door deze verhoudingen, verworvenheden van de proletarische revolutie, is het karakter van de Sovjet-Unie in onze ogen een arbeidersstaat.” (De verraden revolutie, hoofdstuk 9)
Eén van Cliffs conclusies is dat, in dit geval, ‘noch de Commune van Parijs, noch de dictatuur van de Bolsjewieken arbeidersstaten waren, aangezien de eerste in het geheel de productiemiddelen niet verstaatste, en de laatste dit voor een bepaalde tijd niet deed.’ Hier zien we dat Cliff zijn casus baseert op de vraag of de arbeidersklasse wel of geen controle over het staatsapparaat heeft. We zullen het vraagstuk van arbeiderscontrole in een later hoofdstuk behandelen. Laten we hier echter Cliffs werkwijze onderzoeken waarbij hij een scheiding aanbrengt tussen de economische basis van een arbeidersstaat, en het vraagstuk van arbeiderscontrole over het staatsapparaat. Voor een tijdelijke periode, van kortere of langere duur, zou het mogelijk zijn voor het proletariaat om de politieke macht over te nemen zonder op economisch vlak door te zetten met het transformeren van de samenleving. Dit was de stand van zaken in Rusland, waar het proletariaat de macht overnam in oktober 1917, maar geen grote nationaliseringen ondernam tot het daartoe gedwongen werd in 1918. Maar als het proletariaat niet verder zou gaan met het doorvoeren van de economische transformatie, dan zou het proletarische regime onvermijdelijk gedoemd zijn in te storten. Uiteindelijk zullen de wetten van de economie altijd doorbreken. Of het proletariaat zou voortgaan met het nationaliseren van de gehele economie, of het kapitalistische systeem zou onvermijdelijk als winnaar naar boven komen. Cliff faalt erin te laten zien hoe de basisvormen van de Russische economie anders zouden zijn onder een gezonde arbeidersstaat. Hij heeft zijn toevlucht gezocht in de meerwaarde die geconsumeerd wordt door de bureaucratie, maar dit ontwijkt het fundamentele vraagstuk.
Niet veel beter is Cliffs casus op basis van de ervaringen van de Commune van Parijs en het eerste stadium van de Russische Revolutie. Hierop zou hetzelfde van toepassing zijn als hierboven genoemd is. Deze regimes waren een overgang naar de volledige economische heerschappij van het proletariaat. Zulke overgangen zijn min of meer onvermijdelijk in de verandering van de ene samenleving in de andere. Zowel de Commune van Parijs als de Russische Revolutie kon geen lang leven beschoren zijn als het proletariaat niet doorzette om de industrie te nationaliseren. Een van de belangrijkste lessen die door Marx werd onderwezen en die toegewijd werd ontvangen door de Bolsjewieken, was dat het Franse proletariaat faalde om de Bank van Frankrijk te nationaliseren. Is Cliff dit vergeten? Hier zien we dus dat een staat een proletarische staat kan zijn op basis van de politieke macht, of dat het een proletarische staat kan zijn op basis van de economie; of het kan een overgang naar beide zijn, zoals we zullen laten zien.
Dezelfde wetten zouden van toepassing zijn op de contrarevolutie aan de zijde van de burgerij. De Oude Man beredeneerde correct dat in het geval van een burgerlijke contrarevolutie in Rusland, de burgerij voor een periode zelfs het staatseigendom in stand zou kunnen houden, voordat zij het zou opbreken en overhandigen aan private eigenaars. Voor een wetenschapper zou het dan lijken alsof men een arbeidersstaat en een burgerlijke staat kan hebben op basis van staatseigendom, of dat men een arbeidersstaat of een burgerlijke staat kan hebben op basis van privaat eigendom.
Het is echter duidelijk dat men enkel tot zulke redeneermethoden kan komen als men erin faalt de beweging van de maatschappij in de ene of de andere richting in beschouwing te nemen.
Niet alleen dat, maar allerlei soorten onvoorziene verhoudingen kunnen zich ontwikkelen tussen de klassenstructuur van de samenleving en de staat. We nemen Rusland als voorbeeld. In 1917 hadden we, totdat de sovjets geleid door de Bolsjewieken de controle overnamen, de situatie zoals uitgelijnd door Trotski in de Geschiedenis van de Russische Revolutie. Omdat de Mensjewieken een meerderheid in de sovjets hadden, heerste de burgerij in een bepaald opzicht via de sovjets – de organen van arbeidersheerschappij bij uitstek! Hoe zou dit ooit kunnen plaatsvinden volgens Cliffs schema? Natuurlijk, als de Bolsjewieken de macht niet hadden overgenomen, zou de burgerij – na gebruik te hebben gemaakt van de Mensjewieken en via hen de sovjets in de overgangsperiode – de sovjets hebben afgeschaft, zoals zij in Duitsland deed na 1918.
In de overgang van de ene samenleving naar de andere, is het duidelijk dat er geen onoverbrugbare kloof bestaat. Het is geen dialectische methode om in afgewerkte categorieën te denken; arbeidersstaat of kapitalistische staat, en moge de duivel iedere overgang of beweging tussen de twee nemen. Het is duidelijk dat toen Marx sprak over het stukslaan van de oude staatsvorm met betrekking tot de Commune, hij het voor lief nam dat de economie in meer of mindere mate getransformeerd zou worden en in harmonie zou komen met de politieke vormen. We zullen later zien met betrekking tot Oost-Europa, dat Cliff dezelfde formalistische werkwijze aanneemt.
Het zou goed zijn om hier de aard van de staat te behandelen. Volgens marxisten verrijst de staat als het noodzakelijke instrument van de onderdrukking van één klasse door de andere. De staat bestaat in de laatste instantie, zoals door Marx en Lenin uitgelegd, uit afdelingen van gewapende mannen en hun aanhangsels. Dat is de essentie van de marxistische definitie. Men moet echter oppassen met het gebruik van brede marxistische generalisaties, welke in absolute zin ongetwijfeld juist zijn. De waarheid is altijd concreet, maar als men niet de bijzondere vertakkingen en concrete omstandigheden analyseert, dan valt men onvermijdelijk in abstracties en fouten. Kijk naar de voorzichtige manier waarop Engels het vraagstuk behandelt, zelfs wanneer hij generaliseert. In De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat schreef Engels:
“Opdat echter deze tegenstellingen, klassen met tegenstrijdige economische belangen, zichzelf en de maatschappij niet een vruchteloze strijd vernietigen, is een in schijn boven de maatschappij staande macht nodig geworden, die het conflict moet temperen, het binnen de perken van de ‘orde’ moet houden; en deze macht, die uit de maatschappij is voortgekomen, maar zich boven haar stelt en zich meer en meer van haar vervreemdt, is de staat.” (De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat, Amsterdam: Pegasus, 1976, p. 209)
Op de volgende pagina vervolgt hij:
“(...) men zie slechts naar ons huidige Europa, waar klassenstrijd en veroveringsconcurrentie de openbare macht hebben opgeschroefd tot een hoogte, waarop zij de gehele maatschappij en zelfs de staat zelf dreigt te verslinden.”
Engels vervolgt door aan te tonen dat wanneer hij eenmaal verrezen is, de staat binnen bepaalde grenzen zelf een onafhankelijke beweging ontwikkelt en dat onder bepaalde omstandigheden noodzakelijk moet doen: “De ambtenaren, die in het bezit zijn van de openbare macht en van het recht om belastingen te innen, staan nu als organen van de maatschappij boven de maatschappij.” (Cursivering in origineel)
In tegenstelling tot Cliffs opvatting dat de staat een directe rol speelt, kan men de nauwkeurige zorg zien waarmee Engels het vraagstuk van de onafhankelijke rol van de staat, natuurlijk relatief naar de samenleving, behandelt. In het geheel van Cliffs materiaal wordt het feit vergeten dat de staat onder bepaalde omstandigheden een relatief onafhankelijke rol speelt in de strijd tussen de klassen. Zijn schema is ‘logisch’: of het is een staat van de arbeiders, die direct door de arbeiders gecontroleerd wordt, of het moet een kapitalistische staat zijn. Binnen Cliffs methode is er geen ruimte voor het krachtenspel. Laten we dit opnieuw tegenover Engels zetten:
“Omdat de staat uit de behoefte is ontstaan om de klassentegenstellingen in bedwang te houden; omdat hij echter tegelijk midden in het conflict van deze klassen is ontstaan, is hij in de regel de staat van de machtigste, economisch heersende klasse, die door zijn tussenkomst ook de politiek heersende klasse wordt en zo nieuwe middelen verwerft om de onderdrukte klasse eronder te houden en uit te buiten. (...) Bij uitzondering komen er evenwel perioden voor, waarin de strijdende klassen zozeer met elkaar in evenwicht zijn, dat de staatsmacht voor korte duur als schijnbare bemiddelaarster een zekere zelfstandigheid tegenover beide krijgt.” (p. 211, onze cursivering)
Opnieuw, op pagina 201 [p. 214 in de Nederlandse versie – red.] schreef Engels:
“De samenvatting van de beschaafde maatschappij is de staat, die in alle typische perioden (onze cursivering) zonder uitzondering de staat van de heersende klasse is en steeds in wezen een werktuig tot het onder de duim houden van de onderdrukte, uitgebuite klassen blijft...”
Merk het verschil op tussen Cliffs zwart-witformuleringen en Engels’ voorzichtige formuleringen... ‘hij is in de regel’, in ‘typische perioden’, etc.
Waarom is het zo dat het proletariaat het reeds bestaande staatsapparaat niet kan overnemen? Niet om mystieke redenen, maar wegens zekere zeer concrete feiten. In de moderne staat zijn alle sleutelposities in handen van die mensen die onder controle staan van de heersende klasse: ze zijn speciaal geselecteerd op onderwijs, opvattingen, en levensomstandigheden, om de belangen van de burgerij te dienen. De legerofficieren, in het bijzonder de hogere rangen, de staatsambtenaren, en de belangrijkste technici in de genationaliseerde industrieën van vandaag: zij worden in hun ideeën en opvattingen gekneed om de belangen van de kapitalistische klasse te dienen. Alle bevelhebbende posities in de samenleving worden in de handen geplaatst van mensen die de burgerij kan vertrouwen. Dat is de reden dat het staatsapparaat een werktuig is in handen van de burgerij, dat niet gebruikt kan worden door het proletariaat en door deze stukgeslagen moet worden. Wat betekent nu het stukslaan van het staatsapparaat? Op zijn zachtst gezegd schijnen Cliffs ideeën over dit vraagstuk zeer vaag te zijn.
Het is mogelijk dat veel van de ambtenaren van de burgerlijke staat, misschien zelfs de meerderheid, gebruikt zullen worden door het proletariaat wanneer het de macht overneemt. Maar zij zullen onderschikt worden gemaakt aan de arbeiderscomités en -organisaties. In de Sovjet-Unie bijvoorbeeld, in de begindagen nadat het tsaristische leger ontbonden was, werd het Rode Leger geleid door ex-tsaristische officieren. Wegens ongunstige historische factoren speelde dit later een belangrijke rol in de degeneratie van de Sovjet-Unie. Op dezelfde wijze bestond binnen het staatsapparaat een gedeelte van de ambtenarij uit dezelfde ex-tsaristische ambtenaren. Niet voor niets zei Lenin dat de Sovjetstaat een ‘burgerlijk-tsaristisch apparaat... met een dun laagje socialisme’ was. (Toevallig is deze eerlijke karakterisering ver verwijderd van het geïdealiseerde en valse beeld van de staat onder Lenin en Trotski dat door Cliff geschetst wordt. Hoe het proces van degeneratie kon plaatsvinden met het idyllische beeld dat door Cliff geschilderd wordt, zou moeilijk te begrijpen zijn. Dit zal echter in latere secties behandeld worden.)
Volgens de klassieke opvatting slaat het proletariaat het oude staatsapparaat stuk, om voort te gaan met het creëren van een halfstaat. Niettemin wordt zij gedwongen om de oude technici te gebruiken. Maar de staat, zelfs onder de beste omstandigheden, zoals in een geavanceerd land met een geschoold proletariaat, blijft een burgerlijk instrument. Hierdoor is de mogelijkheid van zijn degeneratie al impliciet aanwezig. Om die reden staan marxisten erop dat er controle vanuit de massa’s is, om te verzekeren dat de staat niet toegestaan wordt zich in een onafhankelijke macht te ontwikkelen. Zo snel mogelijk zou deze opgelost moeten worden in de samenleving.
Het is om deze bovenstaande redenen dat, onder bepaalde omstandigheden, de staat een zekere onafhankelijkheid verkrijgt van de basis die hij oorspronkelijk vertegenwoordigde. Engels legde uit dat hoewel de bovenbouw afhankelijk is van de economische basis, zij niettemin zelf een onafhankelijke beweging heeft. Voor een redelijk lange periode kan er een conflict zijn tussen de staat en de klasse welke die staat vertegenwoordigt. Dat is waarom Engels erover spreekt dat de staat ‘in de regel’ of in ‘typische perioden’ direct de heersende klasse vertegenwoordigt. De grote marxistische leermeesters hebben het fenomeen bonapartisme geanalyseerd waarnaar Engels hierboven verwijst. In de Achttiende Brumaire wees Marx erop hoe de dronken soldaten van Louis Napoleon, in de naam van ‘de wet, orde en de familie’, de burgerij neerschoot die zij vermoedelijk vertegenwoordigde.
Zodanig kan men alleen de klassensamenleving begrijpen als men rekening houdt met de veelzijdige dialectische samenhang en tegenstellingen van haar factoren. Formalisten raken gebruikelijk de weg kwijt in een of andere zijde van het probleem. Cliff kan bijvoorbeeld schrijven:
“(...) Er is net zo’n hoge graad van mentale acrobatiek nodig om te denken dat Mikolajcik[6] en zijn soortgenoten, die naar het buitenland vluchten of wegrotten in gevangenissen, de echte heersers van Polen zijn, als om te beschouwen dat de heersers in Rusland de slavenarbeiders in Siberië zijn.” (Cliff, p. 13)
Was de burgerij onder Louis Napoleon de heersende klasse? Er is geen hoge graad van mentale acrobatiek nodig om dit te beantwoorden.
Als men de ontwikkeling van de samenleving beschouwt, moet de economie als overheersende factor beschouwd worden. De bovenbouw die zich op deze economische basis ontwikkelt, scheidt zich van de basis en raakt met deze in tegenspraak. De essentie van de marxistische theorie van revolutie is immers dat met de geleidelijke veranderingen in productie onder het embryo van de oude vorm – dat wil zeggen, de bovenbouw in zowel eigendom als de staat – er zich een tegenstelling ontwikkelt die enkel opgelost kan worden door de bovenbouw af te schaffen en de samenleving te reorganiseren op basis van de nieuwe productiewijze die zich binnen de oude ontwikkeld heeft.
De economie is op de lange duur beslissend. Hierdoor moet de bovenbouw, zoals alle marxistische leermeesters met veel moeite hebben uitgelegd, op de lange duur met deze in overeenstemming komen. Wanneer het criterium van de basiseconomische structuur van de maatschappij eenmaal is afgeschaft, zijn er allerlei soorten oppervlakkige en willekeurige constructies mogelijk. Men zou onvermijdelijk verloren raken in het doolhof van de geschiedenis, zoals Perseus [in feite bedoelt de auteur Theseus – red.] in de mythologie van het oude Griekenland verloren was in het Paleis van Minos, maar dan zonder een draad om eruit geleid te worden. De draad van de geschiedenis is de basiseconomische structuur van de samenleving, of haar wettelijke afspiegeling, de eigendomsvorm.
Laat ons een casus nemen die extreem rijk is in voorbeelden, de geschiedenis van Frankrijk. De burgerlijke revolutie vond plaats in 1789. In 1793 grepen de jacobijnen[7] de volledige macht. Zoals Marx en Engels uitlegden, traden deze buiten het kader van de burgerlijke verhoudingen en voerden zij een heilzame taak uit, omdat ze binnen een paar maanden wisten te bereiken wat de burgerij decennia of generaties gekost zou hebben: Frankrijk geheel zuiveren van alle sporen van feodalisme. Toch bleef dit regime geworteld in de basis van de burgerlijke eigendomsvormen. Het werd opgevolgd door de Franse thermidor en de heerschappij van het Directoire, om opgevolgd te worden door de klassieke dictatuur van Napoleon Bonaparte. Napoleon herintroduceerde vele feodale vormen, liet zichzelf tot keizer kronen en concentreerde de opperste macht in zijn handen. Maar we noemen dit regime nog steeds burgerlijk. Met de restauratie van Lodewijk XVIII bleef het regime nog steeds kapitalistisch... en we hadden niet één, maar twee revoluties – 1830 en 1848. Deze revoluties hadden belangrijke maatschappelijke gevolgen. Ze leidden tot beduidende veranderingen zelfs binnen het personeel van de staat zelf. Toch karakteriseren we ze beide als burgerlijke revoluties, waarbij er geen verandering was van de klasse die de macht had.
Laten we verdergaan. Na de Commune van Parijs van 1871 en de opschudding van de verhoudingen die deze veroorzaakte, hadden we de organisatie van de Derde Republiek met burgerlijke democratie, die decennia in stand bleef. Deze werd gevolgd door Pétain, toen het De Gaulle-stalinistenregime[8], en nu de Queuille-regering. Laat ons voor één moment de verbazingwekkende diversiteit van de regimes bekijken. Voor een niet-marxist zou het absurd lijken om, laten we zeggen, de regimes van Robespierre en Pétain in dezelfde categorie in te delen. Toch definiëren marxisten deze als fundamenteel hetzelfde – burgerlijke regimes. Wat is het criterium? Enkel één ding: de vorm van eigendom, het private eigendom van de productiemiddelen.
Neem op gelijke wijze de verscheidenheid aan regimes in recentere tijden, om de extreme verschillen te zien in de bovenbouw, die op dezelfde economische basis gebaseerd is. Vergelijk bijvoorbeeld het regime van nazi-Duitsland met dat van de Britse sociaaldemocratie. Zij zijn zo fundamenteel verschillend in de bovenbouw, dat veel theoretici van de niet-marxistische of ex-marxistische school een geheel nieuwe klassenstructuur en een nieuw maatschappijsysteem hebben gevonden. Waarom zeggen wij dat zij dezelfde klasse en hetzelfde regime vertegenwoordigen? Ondanks het verschil in de bovenbouw, bleef de economische basis van de gegeven samenlevingen hetzelfde.
Als we de geschiedenis van de moderne samenleving nemen, komen we veel voorbeelden tegen waar de burgerij politiek is onteigend en toch de heersende klasse blijft. Trotski beschrijft het regime van bonapartisme, of zoals Marx het noemt, ‘naakte heerschappij over de samenleving door middel van het zwaard’.
Kijk wat er in China gebeurde nadat Chiang Kai-shek, met hulp van het uitschot van de Shanghaise bendes, de arbeidersklasse van Shanghai verpletterde. De bankiers wensten voor hem banketten te organiseren en hem te applaudisseren als de weldoener en redder van de beschaving.
Maar Chiang wilde iets stoffelijkers dan de lof van zijn meesters. Zonder plechtigheid smeet hij alle rijke industriëlen en bankiers van Shanghai in de gevangenis en perste hen af met een afkoopsom van miljoenen, voordat hij hen zou vrijlaten. Hij had de klus voor hen geklaard en eiste nu de prijs. Hij had de arbeiders van Shanghai niet verpletterd voor het welzijn van de kapitalisten, maar voor de macht en het inkomen van zichzelf en zijn bende misdadigers. Maar wie zal er nu aannemen dat de bankiers in de gevangenis niet de heersende klasse waren, ondanks dat zij niet in het bezit waren van de politieke macht? De Chinese burgerij (geen marxisten!) moet jammerlijk de complexiteit van de samenleving overpeinsd hebben, waar er een flink deel van de buit van de meerwaarde, onttrokken aan de arbeiders, naar haar eigen waakhonden moest gaan, en waar velen van haar eigen klasse in de gevangenis zaten weg te kwijnen.
In zulke omstandigheden is de burgerij politiek onteigend; naakt geweld domineert de samenleving. Een enorm deel van de meerwaarde wordt geconsumeerd door de top van het leger en de bureaucratie. Maar het is in het belang van deze bureaucraten dat de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders doorgaat en daarom zullen zij, hoewel zij zoveel als ze kunnen uit de burgerij zullen persen, niettemin het private eigendom beschermen. Dat is waarom de burgerij de heersende klasse blijft.
Hier ligt het antwoord aan degenen die beweren dat het pure sofisterij is om te stellen dat een arbeidersklasse een heersende klasse kan zijn, wanneer een groot gedeelte van hen in de gevangenis in Siberië zit. Tenzij we geleid worden door de basale eigendomsvormen van de samenleving, zullen we van het marxistische pad afdwalen. In de geschiedenis kunnen er vele voorbeelden genoemd worden waarin één deel van de heersende klasse andere delen heeft aangevallen. Bijvoorbeeld, in de Rozenoorlogen in Groot-Brittannië roeiden de twee facties van de heersende baronnen elkaar vrijwel geheel uit. In verschillende tijden in de geschiedenis zaten er grote delen van de heersende klasse in de gevangenis, of werden zij geëxecuteerd. Men hoeft enkel Hitlers behandeling van zijn burgerlijke tegenstanders in beschouwing te nemen. Zij verloren niet enkel hun bezit, maar ook hun levens.
Bij het behandelen van de rol van de staat, is de belangrijkste vraag die beantwoord moet worden, een vraag die Cliff niet kan beantwoorden. De staat moet een instrument van een klasse zijn – welke klasse vertegenwoordigt hij in Rusland en Oost-Europa? Hij kan de klasse van kapitalisten niet vertegenwoordigen, want deze is onteigend. Er kan niet beargumenteerd worden dat hij de belangen van de boerenklasse of de kleine bezitters in de steden vertegenwoordigt. Onder een fascistisch of bonapartistisch regime is er, zelfs als de gangsters de burgerij bij de keel gegrepen hebben, niettemin een kapitalistische klasse in de belangen van wie de economie als geheel functioneert, en aan wie deze parasitaire uitwas zich vastklampt. Als zij het proletariaat niet vertegenwoordigen – zoals Trotski zei, als een speciale vorm van bonapartisme, in de zin dat zij de nationalisering van de productiemiddelen, het plan en het monopolie op de buitenlandse handel verdedigen – wie vertegenwoordigen de stalinistische bureaucraten dan? Cliffs antwoord is dat de bureaucratie de nieuwe heersende klasse vormt, de kapitalistische klasse van Rusland. Een serieuze beschouwing hiervan zou echter laten zien dat dit niet het geval kan zijn. Wat hij zegt is dat de staat een klasse is. De bureaucratie is eigenaar van de staat, de staat eigenaar van de productiemiddelen, daarom is de bureaucratie een klasse. Dit is het ontwijken van het probleem; in feite zegt hij de staat de eigenaar van de staat is.
Volgens Lenin was de staat:
“(...) altijd een bepaald apparaat dat zich uit de maatschappij afzonderde en uit een groep mensen bestond, die zich alleen of bijna alleen of in hoofdzaak met regeren bezig hield. De mensen worden verdeeld in geregeerden en in specialisten in het regeren, die zich boven de maatschappij plaatsen en die men regeerders, vertegenwoordigers van de staat noemt.
Dit apparaat, deze groep mensen, die de anderen regeert, maakt zich steeds meester van een bepaalde instelling ter uitoefening van dwang, van fysiek geweld – onverschillig of zich dit geweld over mensen openbaart in knuppels, zoals in de oertijd of, zoals in het tijdperk van de slavernij, in een volmaakter soort bewapening of in het vuurwapen, dat in de middeleeuwen opkwam, of tenslotte in de moderne bewapening, die in de 20ste eeuw technische wonderen bereikt en volkomen op de laatste verworvenheden van de moderne techniek berust.
De methoden van het geweld zijn veranderd, maar steeds wanneer er een staat was, bestond in iedere maatschappij een groep mensen die regeerden, commandeerden, heersten en ter handhaving van de macht de beschikking hadden over een apparaat van fysieke dwang, een apparaat voor het geweld, uitgerust met een bewapening die beantwoordde aan het technische niveau van het desbetreffende tijdperk. En eerst als wij een inzicht krijgen in deze algemene verschijnselen, als we ons afvragen waarom er geen staat was toen er geen klassen bestonden, toen er geen uitbuiters en uitgebuitenen bestonden, en waarom hij ontstond toen de klassen ontstonden, eerst dan vinden we een bepaald antwoord op de vraag naar het wezen en de betekenis van de staat.
De staat is een machine voor het in stand houden van de heerschappij van de ene klasse over de andere.” (Over de Staat, Lenin, Keuze uit zijn Werken, Deel 3, p. 258)
De staat is wegens zijn aard samengesteld uit bureaucratie, officieren, generaals, politiehoofden, etc. Maar deze vormen geen klasse; zij zijn het instrument van een klasse, zelfs als zij in conflict zijn met die klasse. Zij kunnen zelf geen klasse zijn.
We moeten Cliff de vraag stellen: welk deel van de bureaucratie is eigenaar van de staat? Het kunnen niet alle bureaucraten zijn, omdat zij, de bureaucratie zelf, hiërarchisch verdeeld is. De kleine ambtenaar maakt net zoveel deel uit van de bureaucratie als de grote bureaucraat. Is het dan het leidende laag in de Sovjetmaatschappij? Dit is duidelijk gebrekkig. In de kapitalistische maatschappij, of eigenlijk in elke klassenmaatschappij, hanteert de top, hoe bevoorrecht ze ook is, het instrument ter bescherming van de heersende klasse, die een directe verhouding heeft tot de productiemiddelen, dat wil zeggen, in de zin van hun eigendom. We weten wie Napoleon vertegenwoordigde. We weten wie Louis Napoleon, Bismarck, Chiang Kai-shek, Hitler, Churchill en Attlee vertegenwoordigden. Maar wie vertegenwoordigden de bureaucraten? De bureaucraten? Dit is duidelijk onjuist. In een ander deel hebben we laten zien dat de verhouding van de bureaucratie tot de productiemiddelen er een is van parasitisme en dat zij deel heeft aan hetzelfde parasitisme als de nazi-bureaucratie. Zij zijn geen noodzakelijke en onvermijdelijke categorie voor de specifieke productiewijze. Op z’n best zijn ze gerechtigd tot de lonen van toezichthouders. Als zij meer nemen, is het op dezelfde manier waarop de nazi-bureaucratie een deel van de meerwaarde consumeerde die geproduceerd werd door de arbeiders. Zij waren echter geen klasse.
Ontelbare verwijzingen kunnen er gegeven worden om te laten zien dat een kapitalistische staat privaat eigendom veronderstelt, individueel eigendom van de productiemiddelen. De staat is het apparaat van de heerschappij: het kan niet de klasse zelf zijn die heerst. De bureaucratie is slechts onderdeel van het staatsapparaat. Zij kan de staat ‘bezitten’, in de zin dat zij zichzelf boven de maatschappij verheft en relatief onafhankelijk wordt van de economisch dominante, dat wil zeggen, heersende klasse. Dat was het geval in nazi-Duitsland, waar de bureaucratie aan de kapitalisten dicteerde wat zij moesten produceren, hoe zij dat moesten produceren, etc., voor oorlogsdoeleinden. Op dezelfde wijze dicteerde de staat in de oorlogseconomieën in Groot-Brittannië, de VS en elders, wat en hoe zij moesten produceren. Dit veranderde hen niet in de heersende klasse. Waarom? Omdat ze het private eigendom beschermden.
Cliff beargumenteert dat de bureaucratie de industrie beheert en plant. Dat is zeker waar. Wiens industrie beheren en plannen zij? In de kapitalistische samenleving plannen en beheren de managers de industrie in de individuele ondernemingen en trusts. Maar het maakt hen niet tot eigenaren van die ondernemingen en trusts. De bureaucratie beheert de gehele industrie. In dat opzicht is het waar dat zij onafhankelijker is van haar economische basis dan welke andere bureaucratie of staatsapparaat dan ook in de gehele menselijke geschiedenis. Maar zoals Engels benadrukte en wij opnieuw moeten benadrukken, in de laatste instantie is altijd de economische basis beslissend. Als Cliff gaat beargumenteren dat het in hun functie als managers is dat de bureaucraten de heersende klasse zijn, dan geeft hij duidelijk geen marxistische definitie van een kapitalistische klasse. Hij noemt de Russische bureaucratie een klasse, maar hij moet een theorie uitwerken voor wat voor soort klasse dit is.
De staat is het instrument van klassenheerschappij en van dwang, een veredelde politieman. Maar de politieman is niet de heersende klasse. De politie kan losbandig worden, kan een rover worden, maar dat verandert haar niet in een kapitalistische, feodale of slavenbezittende klasse.
De gebeurtenissen in Oost-Europa en de aard van de staten die zijn opgekomen, kunnen alleen verklaard worden door de marxistisch-leninistische theorie van de staat. Enkel Trotski’s opvattingen kunnen de gebeurtenissen in Oost-Europa vanuit dit gezichtspunt uitleggen.
Ten eerste is het noodzakelijk om te begrijpen wat er in Oost-Europa plaatsvond met de opmars van het Rode Leger. Niemand kan ontkennen (de kwestie van Duitsland even terzijde gelaten) dat in alle landen in de Balkan en Oost-Europa, de opmars van het Rode Leger tot een revolutionaire beweging leidde, niet alleen onder de arbeiders, maar ook onder de boeren. De reden hiervoor lag in de gehele achtergrond van deze staten, waar het vooroorlogse kapitalisme, met uitzondering van Tsjecho-Slowakije, erg zwak was. We hadden hier te maken met in verval geraakte feodaal-militair-kapitalistische dictaturen, met regimes die geheel onbekwaam waren om de productiekrachten van de landen verder te ontwikkelen.
De algemene wereldcrisis van het kapitalisme werd hier bijzonder verergerd wegens de achtergesteldheid en de kunstmatige opdeling van de regio na de Eerste Wereldoorlog. De term balkanisering komt voort uit dit deel van Europa. Opgesplitst in kleine, zwakke staatjes, voor een groot deel agrarisch in aard, met een zeer wankele industrie, werden deze regio’s onvermijdelijk bijna semi-kolonies van de grootmachten. Frankrijk, Groot-Brittannië, in bepaalde mate Italië, en later Duitsland, werden de overheersende machten in dit gebied. Door haar handelsbetrekkingen domineerde de Duitse industrie de achtergestelde economieën van Oost-Europa en de Balkan. In al deze landen speelde buitenlands kapitaal een belangrijke rol. In de meeste van deze landen domineerden buitenlandse investeringen de kleine industrie die er bestond.
Met de bezetting van deze landen door Hitler, werd niet alleen het ‘niet-arische’ kapitaal onteigend, maar werden ook de inheemse kapitalisten grotendeels uitgeperst en vervangen door Duitse banken en trusts. Duits kapitaal nam de beslissende plekken in – alle sleutelposities en -secties van de economie. Het kapitaal dat overbleef was voornamelijk eigendom van collaborateurs en quislings, en bleef ondergeschikt aan het Duits kapitaal.
Het regime bestond uit quislings die op Duitse bajonetten voor hun steun rekenden. De kleine steun van het volk die de vooroorlogse regimes – militaire politiedictaturen – hadden, was in de loop van de oorlog verdwenen. Met de ineenstorting van de macht van het Duitse imperialisme en de overwinning van het Rode Leger, werd er ongetwijfeld een impuls gegeven aan de socialistische revolutie. In Bulgarije bijvoorbeeld was er in 1944, op het moment dat het Rode Leger de grens passeerde, een opstand in Sofia en andere grote steden. De massa’s begonnen met het organiseren van sovjets of arbeiderscomités. Soldaten en boeren organiseerden comités en arbeiders namen de fabrieken over.
Gelijksoortige bewegingen vonden plaats in alle landen van Oost-Europa, met uitzondering van Duitsland. Laten we bekijken wat er in Tsjecho-Slowakije gebeurde. Hier werd de opmars van het Rode Leger eveneens gevolgd door een opstand in Praag, en de overname van de fabrieken door de arbeiders en van de grond door de boeren. Hier was er ook sprake van verbroedering op de grenzen van Bohemen en Moravië, tussen de Tsjechische en Sudeten-Duitse massa’s.
De elementen van proletarische revolutie werden snel opgevolgd door de stalinistische contrarevolutie. Het probleem met Cliff is dat hij erin faalt om onderscheid te maken tussen de elementen van de proletarische revolutie, en de stalinistische contrarevolutie die er snel op volgde.
Laten we de twee voorbeelden nemen: Bulgarije en Tsjecho-Slowakije. In Bulgarije hadden we een situatie die zich steeds opnieuw heeft ontwikkeld in de tragische geschiedenis van de werkende massa’s. De werkelijke macht was in handen van de arbeidersklasse. De burgerlijke staat was stukgeslagen. Hoe? De Duitsers waren vertrokken; de officieren hadden niet langer de controle over de soldaten; de politie had zich verstopt; de landheren en kapitalisten hadden geen controle. Er was een vacuüm; een klassieke periode van dubbele macht, waarin de massa’s niet bewust genoeg waren om hun eigen macht te organiseren en de burgerij te zwak was om haar overheersing opnieuw te doen gelden.
Dit is geen situatie waarmee marxisten onbekend zijn: Duitsland 1918, Rusland 1917, Spanje 1936. Misschien zou een vergelijking met Spanje nuttig zijn. Hier namen de massa’s ook de fabrieken en de grond over in Catalonië en Aragon. De burgerlijke ‘regering’ hing in het luchtledige. De massa’s verpletterden de politie en het leger volledig. Er was enkel één gewapende macht: de arbeidersmilities. Alles wat nodig was, was dat de massa’s sovjets of comités organiseerden, de spookregering aan de kant schoven en de macht overnamen.
Het is bekend genoeg wat er plaatsvond. De stalinisten gingen door met het sluiten van een coalitie, niet met de burgerij – de fabriekseigenaren en burgerij waren als gevolg van de massaopstand naar de zijde van Franco gevlucht – maar met de ‘schaduw van de burgerij’. De stalinisten deden dit in Spanje met als uitdrukkelijk doel om de socialistische revolutie te vernietigen, uit angst voor de gevolgen in Rusland, en natuurlijk vanwege de bestaande internationale opstelling en hun wens om de Britse en Franse imperialisten te tonen dat zij niets te vrezen hadden. In Spanje hielpen zij daarom de schaduw om geleidelijk substantie te verkrijgen.
Geleidelijk creëerden zij opnieuw een kapitalistisch leger en een kapitalistische politiemacht, onder de controle van de kapitalistische klasse. Toen dit eenmaal bereikt was, werd de grond teruggegeven aan de landheren en de fabrieken aan hun eigenaren. Het gevolg hiervan zagen we richting het einde van de burgeroorlog, toen de burgerlijke staat – het burgerlijke militaire apparaat dat zij hielpen te creëren – een staatsgreep organiseerde die een militaire dictatuur opzette in Republikeins gebied en onmiddellijk de Communistische Partij zelf illegaal verklaarde.
In Bulgarije gingen de stalinisten door met het sluiten van een overeenkomst met de schaduw van de burgerij. De socialistische revolutie was begonnen en er was gevaar dat deze tot het einde doorgevoerd zou worden. Dit vreesden de stalinisten natuurlijk. Maar anderzijds wilden zij ook niet dat de macht overging naar de burgerij. Ze ontspoorden de socialistische revolutie door een zogenaamd Vaderlands Front te organiseren in Bulgarije, en wendden de beweging van de massa’s af met chauvinistische en anti-Duitse leuzen. Verbroedering in Bulgarije werd snel strafbaar gesteld, de in het leger gevormde sovjets werden ontbonden, en de arbeiders- en boerencomités werden ontmand. Zij vormden een front van ‘Nationale Eenheid’, de eenheid van de gehele natie. Het verschil met Spanje was echter dat hier de sleutelposities in deze zogenaamde coalitie, waar de schaduw van de burgerij geen macht bezat, stevig in stalinistische handen bleven. Ze namen de politie en het leger over. Zij kozen de staf en het bevelvoerende personeel. Alle belangrijke posities in de overheidsdienst werden in handen van gehoorzame werktuigen geplaatst. Achter het gordijn van nationale eenheid concentreerden zij duidelijk de werkelijke staatsmacht in hun handen. Zij hadden een instrument geschapen naar hun evenbeeld – een staatsapparaat naar het model van Moskou.
Het proces was glashelder in het geval van Tsjecho-Slowakije. Toen de stalinisten het land binnenkwamen was er geen regering. De Duitsers waren met hun quislings en collaborateurs gevlucht. De door de massa’s gevormde comités hadden de controle over de industriële ondernemingen en de grond. De stalinisten brachten de regering van Benes[9] binnen vanuit Moskou. De werkelijke macht, de sleutelposten, waren stevig in hun handen; zij behielden de substantie en gaven de burgerij de schaduw.
Deels om de socialistische revolutie te vernietigen, deels om een compromis te bereiken met het Amerikaanse imperialisme, stonden zij bepaalde sectoren van de economie toe om in handen van private ondernemingen te blijven. Maar de beslissende macht, dat wil zeggen, de gewapende afdelingen, werden door hen georganiseerd en waren onder hun controle. Dit was niet hetzelfde staatsapparaat als voorheen. Het was een geheel nieuw staatsapparaat van eigen makelij.
Om de revolutie te doen ontsporen speelden de stalinisten met chauvinisme en gaven ze het land een verschrikkelijke klap met de uitzetting van de Sudeten-Duitsers. Het oorspronkelijke instinct van de massa’s was langs de lijnen van het internationalisme. Rapportages uit Tsjecho-Slowakije tonen aan dat er aanvankelijk verbroedering was tussen de Tsjechen en Sudeten-Duitsers. We zien hoe Cliff geen onderscheid maakt tussen de elementen van de contrarevolutie – de activiteiten van de bureaucratie om de revolutie te vernietigen – en de revolutie zelf.
Natuurlijk kon de poging van de stalinisten om een compromis met de burgerij in stand te houden – laten we niet vergeten, met hun controle en staatsmacht – niet voor eeuwig doorgaan. Schaduwen kunnen substantie verkrijgen. De Amerikaanse burgerij probeerde zich te baseren op haar steunpunten in Oost-Europa, in de vorm van de burgerij en die sectoren van de economie die zij controleerden, met de Marshallhulp als wig. Dit was het gevaarsein. De bureaucratie handelde met overhaaste snelheid en gaf alle Oost-Europese staten het bevel om de Marshallhulp te verwerpen. De hele geschiedenis heeft de onmogelijkheid aangetoond van het in stand houden van twee tegengestelde vormen van eigendom. Hoewel de burgerij erg zwak was, begon zij een basis te verkrijgen vanwege het feit dat zij een flinke hoeveelheid lichte industrie onder haar controle had behouden. De toenemende vijandigheid van Amerika, de onmogelijkheid om op de burgerij te vertrouwen, en de onverenigbaarheid van deze met een proletarische staat met de macht in handen van de bureaucratie, dwongen de laatste ertoe om maatregelen te nemen om het proces af te sluiten. Hieraan zouden we kunnen toevoegen dat Trotski in de uitbreiding van het genationaliseerd eigendom in de gebieden onder stalinistische overheersing, het bewijs zag van het feit dat Rusland een arbeidersstaat was. De gebeurtenissen in februari waarop de aandacht van de wereld zich had gericht, markeerden op dramatische wijze een proces dat in alle door stalinisten overheerste gebieden plaatsvond. De doorslaggevende factor was dat de stalinisten de steun van de arbeiders en boeren hadden voor de nationaliseringen en de verdeling van de grond. Alles wat Cliff zag, was dat het staatsapparaat vermoedelijk hetzelfde bleef als onder de Duitsers. Geen twijfel dat de burgerij wenste dat dit zo zou zijn!
Volgens alle waarnemers zouden de stalinisten, vanwege hun compromissen en de teleurstelling van de massa’s in de fabrieken, waarschijnlijk stemmen verloren hebben bij de aanstaande verkiezingen. De burgerlijke elementen waren hun krachten bijeen aan het rapen, zich baserende op de stedelijke kleinburgerij en teleurgestelde arbeiders en boeren. Geleidelijk hoopte de burgerij de controle over de staat te verkrijgen en een contrarevolutie te organiseren met behulp van het Anglo-Amerikaanse imperialisme. Hoewel de bureaucratie de controle had over het staatsapparaat, was deze onzeker op basis van de manier waarop ze was verkregen.
Om het proces af te maken was de bureaucratie, zoals Trotski voorzien had, genoodzaakt om, hoe voorzichtig dan ook, een oproep aan de massa’s te doen. Ze deed een oproep voor Actiecomités, die bureaucratisch werden gecontroleerd aan de top, maar niettemin relatief democratisch waren aan de basis. De stalinisten bewapenden de arbeiders, oftewel, organiseerden een arbeidersmilitie. Het enthousiasme van de massa’s onder deze omstandigheden werd natuurlijk duidelijk. Zelfs de sociaaldemocratische arbeiders die de stalinisten haatten en wantrouwden, deden enthousiast mee met deze maatregelen tegen de burgerij. Trotski zei ooit dat men een leeuw doodt met een geweer, maar dat men voor een vlo slechts de vingernagels nodig heeft. Met een stalinistisch staatsapparaat tegenover zich, en de massabeweging als bedreiging, was de burgerij machteloos.
De formatie van de Actiecomités, en het bewapenen van de arbeiders, betekenden echter noodzakelijkerwijs dat er een embryo van een nieuw sovjetregime in de maak was. Natuurlijk ging de bureaucratie met hoge snelheid door om de onafhankelijkheid van de massa’s te verpletteren en het regime totalitair te maken. Er werden snel nieuwe verkiezingen georganiseerd langs de lijnen van Moskou, met één lijst en onder streng toezicht.
Met deze gebeurtenissen tegenover zich, vraagt Cliff zich af:
“Wat is dan de toekomst van de Vierde Internationale; wat is diens historische rechtvaardiging? De stalinistische partijen hebben alle voordelen over de Vierde Internationale – een staatsapparaat, massaorganisaties, geld, etc., etc. Het enige voordeel dat zij missen is de internationalistische klassenideologie...
Als er een maatschappelijke revolutie plaatsvond in de Oost-Europese landen zonder een revolutionaire proletarische leiding, dan moeten we concluderen dat in toekomstige maatschappelijke revoluties, net zoals in het verleden, de massa’s wel zullen vechten maar niet zullen leiden. In alle gevechten van de burgerij was het niet de burgerij zelf die vocht, maar de massa’s die geloofden dat het in hun belang was. De sansculotten van de Franse revolutie vochten voor vrijheid, gelijkheid en broederschap, terwijl het echte doel van de beweging het opzetten van de heerschappij van de burgerij was. Dit was het geval in een tijd toen de burgerij progressief was. In reactionaire imperialistische oorlogen geldt dat hoe minder de massa’s, die het kanonnenvoer zijn, over de oorlogsdoelen weten, hoe beter zij zijn als soldaten. Aannemen dat de ‘nieuwe democratieën’ arbeidersstaten zijn, betekent dat men in principe aanneemt dat de proletarische revolutie, net zoals de burgerlijke oorlogen, gebaseerd is op het misleiden van het volk...
Als deze landen arbeidersstaten zijn, waarom dan het marxisme, waarom de Vierde Internationale? We zouden enkel door de massa’s gezien worden als avonturiers, of in het beste geval als ongeduldige revolutionairen van wie de verschillen met de stalinisten slechts tactisch zijn.” (Cliff, pp. 14-15)
Cliff heeft de vragen aan de verkeerde mensen gericht. In werkelijkheid zou hij deze vragen aan zichzelf gesteld moeten hebben om er zelf op te antwoorden. Als zijn theorie juist is, dan wordt de gehele theorie van Marx een utopie. Cliff denkt dat als hij het etiket ‘staatskapitalisme’ op het fenomeen stalinisme plakt, hij zijn geweten gesust heeft en de ‘verloren’ rol van de Vierde Internationale naar eigen voldoening hersteld heeft. Hier zien we het fetisjisme waarover Marx sprak en wat zelfs de revolutionaire beweging aantast: verander de naam van een ding en je verandert zijn essentie.
Het is niet mogelijk om de klassenhistorische draden van de ontwikkelingen van vandaag uit te leggen of terug te leiden, zonder het bestaan en de degeneratie van de arbeidersstaat in Rusland. Men kan de gebeurtenissen in Oost-Europa enkel terugleiden naar de Oktoberrevolutie van 1917. Het is zinloos voor Cliff om te beredeneren dat de bureaucratie de massa’s gebruikte in Tsjecho-Slowakije, zonder zichzelf de vraag te stellen wie er gebruikt werd in 1917. Werd de Oktoberrevolutie niet gevolgd door de overwinning van het stalinisme? De goede bedoelingen, of de subjectieve wensen van de Bolsjewistische leiding of de arbeidersklasse, staan buiten kijf. Volgens de theorie van Marx verdwijnt er geen enkele samenleving van het toneel, voordat zij alle mogelijkheden in zich uitgeput heeft. Als er een nieuwe periode van staatskapitalisme opdoemt – en dit volgt noodzakelijk uit Cliffs theorie, aangezien er geen economische grens kan zijn aan de ontwikkeling van de productie onder dit zogenaamde staatskapitalisme – dan komt het op niets minder dan louter wat fraseologie neer om te zeggen dat dit een periode is van achteruitgang voor het wereldkapitalisme. We hebben de absurditeit van een nieuwe revolutie – een proletarische revolutie in 1917, die de economie organisch verandert in... staatskapitalisme. We hebben ook de niet minder absurde veronderstelling van een revolutie in Oost-Europa, waar de gehele kapitalistische klasse werd onteigend... om wat te installeren? Kapitalisme! Een moment van serieuze overdenking zou aantonen dat het voor Cliff niet mogelijk is om dit standpunt met betrekking tot Oost-Europa te behouden, zonder dezelfde beredenering ook naar Rusland over te brengen.
Cliff wijst zelf op het feit dat in de burgerlijke revolutie de massa’s het vechten deden en de burgerij de vruchten plukte. De massa’s wisten niet waar zij voor vochten, maar zij vochten in werkelijkheid voor de heerschappij van de burgerij. Neem de Franse Revolutie. Zij werd voorbereid en had haar ideologie in de werken van de verlichtingsfilosofen: Voltaire, Rousseau, etc. Zij geloofden echter werkelijk in de idealisering van de burgerlijke maatschappij. Zij geloofden de codicillen van vrijheid, gelijkheid en broederschap die zij predikten. Zoals welbekend is, en Cliff citeert zelf Marx om dit te bewijzen, ging de Franse Revolutie verder dan haar maatschappelijke basis. Zij resulteerde in de revolutionaire dictatuur van de sansculotten, die de grenzen van de burgerlijke maatschappij te buiten ging. Zoals Marx uitlegde, had dit het heilzame effect dat er binnen enkele maanden werd voltooid, wat met de burgerij anders decennia geduurd zou hebben. De leiders van de revolutionaire vleugel van de kleinburgerij die deze dictatuur hanteerde – Robespierre, Danton, etc. – geloofden oprecht in de leerstellingen van de filosofen en probeerden deze in de praktijk te brengen. Zij konden dit niet doen omdat het onmogelijk was om verder te gaan dan de economische basis van de gegeven maatschappij. Als Cliffs argument juist is, kan men enkel concluderen dat hetzelfde gebeurde met de Russische als met de Franse Revolutie. Marx was de profeet van het nieuwe staatskapitalisme. Lenin en Trotski waren de Robespierres en Carnots van de Russische Revolutie. Het feit dat Lenin en Trotski goede bedoelingen hadden staat buiten kijf, net zoals de goede bedoelingen van de leiders van de burgerlijke revolutie. Zij maakten enkel de weg vrij voor de heerschappij van de nieuwe staatskapitalistische klasse.
Op die manier, als de bureaucratie de massa’s van Tsjecho-Slowakije gebruikte, en dit het bewijs vormt dat het staatskapitalisme is, dan gebruikte de Russische bureaucratie het proletariaat niet minder in de revolutie van 1917. Deze theorie kan echter niemand bevredigen. Het feit dat de bureaucratie, omdat Rusland ondanks al zijn degeneratie een arbeidersstaat is, Oost-Europa in de economie assimileerde en onmiddellijk de zich ontwikkelende socialistische revolutie wurgde, betekent dat zij gelijktijdig met de socialistische revolutie een proces doorvoerde, dat zich in Rusland over vele jaren uitstrekte. Zij heeft ontwikkelingen naar het evenbeeld van Rusland ineengeschoven. Zoveel zou er duidelijk moeten zijn: dat zonder het bestaan van een sterke, gedegenereerde arbeidersstaat, aangrenzend of in de buurt van deze landen, deze ontwikkelingen onmogelijk geweest zouden zijn. Of het proletariaat zou overwonnen hebben met een gezonde revolutie op klassieke wijze, of het imperialisme zou het verpletterd hebben.
Betekent dit dat de stalinisten de revolutie voltooid hebben en dat er daarom geen nood is aan de Vierde Internationale? Vele malen in de geschiedenis hebben we een ingewikkelde situatie tegenover ons gehad. Bijvoorbeeld, na de Februarirevolutie in Rusland die het tsarisme omverwierp, kwamen de massa’s vervolgens onder invloed van de Mensjewieken en Sociaal-Revolutionairen. Dit betekende dat de massa’s, nadat zij één taak hadden afgesloten, het omverwerpen van het tsarisme (een politieke revolutie), nieuwe belemmeringen op hun pad geplaatst zagen worden en hiervoor moesten betalen door middel van een tweede revolutie – een maatschappelijke revolutie, in de vorm van Oktober. Het feit dat de massa’s de basale maatschappelijke revolutie voltooid hebben in Oost-Europa, om deze revolutie enkel direct te zien worden gebureaucratiseerd door de thermidoriaanse bureaucratie, betekent dat zij nu zullen moeten betalen met een tweede revolutie – een politieke revolutie.
Cliff hoeft enkel de vraag te stellen: wat zijn de taken van de Vierde Internationale in Rusland? Zij zijn identiek met die in Oost-Europa. Om socialisme te bereiken moeten de massa’s de controle hebben over de administratie en de staat. Dit kunnen de stalinisten nooit geven. Het kan enkel bereikt worden door een nieuwe revolutie. Het kan enkel bereikt worden met de omverwerping van de bureaucratie in Oost-Europa, net zoals in Rusland. De taken van de Vierde Internationale zijn duidelijk: strijden voor een politieke revolutie om arbeidersdemocratie op te zetten – een halfstaat – en de snelle overgang naar socialisme op basis van gelijkheid. De vorm van eigendom zal niet veranderd worden. Het feit dat Cliff het een maatschappelijke revolutie noemt, verandert niets.
Waar Trotski het bewijs voor een arbeidersstaat in de uitbreiding van de vormen van eigendom vond, vindt Cliff bewijs voor het omgekeerde.
Cliff kan beredeneren, dat tenzij de arbeidersklasse directe controle over de staat heeft, deze geen arbeidersstaat kan zijn. In dat geval zal hij het idee moeten verwerpen dat er een arbeidersstaat was in Rusland, behalve mogelijk in de eerste maanden. Zelfs hier is het noodzakelijk om te herhalen dat de dictatuur van het proletariaat verwerkelijkt wordt door de hulp van de voorhoede van de klasse, dat wil zeggen de partij, en binnen de partij door de partijleiding. Onder de beste omstandigheden zal dit teweeggebracht worden met de hoogste mate van democratie binnen de staat en binnen de partij. Maar het gehele bestaan van de dictatuur, haar noodzaak om verandering binnen het maatschappelijke systeem te bereiken, is reeds het bewijs van diepe maatschappelijke tegenstellingen die, onder ongunstige historische omstandigheden, een uitdrukking binnen de staat en de partij kunnen krijgen. Niet meer dan de staat, kan de partij automatisch en direct de belangen van de klasse weerspiegelen. Niet voor niets zag Lenin de vakbonden zowel als een noodzakelijke factor voor de verdediging van de arbeidersklasse tegen hun staat, als een bolwerk voor de verdediging van hun staat.
Als het mogelijk was voor de partij van de arbeidersklasse (de sociaaldemocratie) om – in het bijzonder door haar leiding – te degenereren en direct te falen in het afspiegelen van de klassenbelangen voor de omverwerping van het kapitalisme, waarom is het dan onmogelijk dat de staat die is opgezet door de arbeiders een gelijk patroon zou kunnen volgen? Waarom zou de staat geen onafhankelijkheid van de klasse kunnen verkrijgen, en zich er parasitair op kunnen vetmesten terwijl hij tegelijk (in zijn eigen belang) de nieuwe economische vormen verdedigt die door de revolutie gecreëerd zijn? Zoals we voorheen hebben laten zien, probeert Cliff een onderscheid te maken door een metafysische lijn te trekken op 1928, tussen wanneer hij denkt dat er geen meerwaarde werd geconsumeerd door de bureaucratie, en wanneer dat wel het geval was. Naast dat het feitelijk onnauwkeurig is, is het een bijzonder levenloze manier om het fenomeen te onderzoeken.
In werkelijkheid bleek de overgang van de ene naar de andere maatschappij veel complexer dan voorzien kon worden door de oprichters van het wetenschappelijke socialisme. Niet meer dan welke andere klasse of maatschappijformatie dan ook, is het proletariaat het voorrecht gegeven van een onvermijdelijk soepele doortocht in de overgang naar zijn heerschappij, en vandaar naar zijn pijnloze en rustige verdwijning in de samenleving, dat wil zeggen, naar het socialisme. Dat was een mogelijke variant. Maar de degeneratie van zowel de sociaaldemocratie als de Sovjetstaat onder de gegeven omstandigheden, was helemaal niet toevallig. Ze vertegenwoordigde in bepaalde zin de complexe verhoudingen tussen een klasse, en haar vertegenwoordigers en staat, verhoudingen die de heersende klasse – burgerlijk, feodaal en slavenbezittend – meer dan eens in de geschiedenis reden had te betreuren. Met andere woorden, ze weerspiegelt de verscheidenheid aan historische factoren die de achtergrond vormen voor de beslissende factor: de economische.
Zet de brede visie van Lenin tegenover de mechanistische visie van Cliff. Lenin benadrukte steeds opnieuw de noodzaak om de overgangsperioden van tijdperken in het verleden te bestuderen, in het bijzonder die van feodalisme naar kapitalisme, om zo de wetten van de overgang in Rusland te begrijpen. Hij zou de opvatting hebben verworpen dat de staat die uit Oktober voortkwam, een vooropgezette norm zou moeten volgen, of anders op zou houden een arbeidersstaat te zijn.
Lenin begreep goed dat het proletariaat en zijn partij en leiding geen goddelijke kracht hadden die hen geleidelijk, zonder tegenstellingen, naar het socialisme zou leiden wanneer het kapitalisme omvergeworpen was. Dat is noodzakelijkerwijs de enige conclusie die moet volgen uit de kantiaanse normen die Cliff categorisch neergelegd heeft. Dat is waarom Lenin van tevoren benadrukte dat de dictatuur van het proletariaat enorm zou verschillen in verschillende landen en onder verschillende omstandigheden.
Lenin hamerde er echter op dat in de overgang van feodalisme naar kapitalisme, de dictatuur van de opkomende burgerij afgespiegeld werd in de dictatuur van één man. Een klasse kon heersen door de persoonlijke heerschappij van één man. Ex post facto wil Cliff deze opvatting zeer graag accepteren, aangezien deze van toepassing is op de burgerij. Maar men kan enkel uit zijn argumenten concluderen dat zoiets onmogelijk zou zijn in het geval van het proletariaat. Want de heerschappij van één man veronderstelt absolutisme, willekeurige dictatuur gegrondvest in een enkel individu, zonder politieke rechten voor de heersende klasse van wie hij, in laatste instantie, de belangen vertegenwoordigt. Maar Lenin becommentarieerde enkel zo om te laten zien dat onder bepaalde omstandigheden de dictatuur van het proletariaat ook gerealiseerd zou kunnen worden door de dictatuur van één man. Lenin ontwikkelde deze opvatting niet verder. Maar vandaag de dag, in het licht van de ervaring van Rusland en Oost-Europa, en met de ontwikkelingen in China, kunnen we niet enkel de ontwikkelingen in het heden verdiepen en begrijpen, maar ook die uit het verleden.
Terwijl de dictatuur van het proletariaat gerealiseerd kan worden door de dictatuur van één man, betekent dit ook – aangezien dit de scheiding impliceert tussen de staat en de klasse die deze vertegenwoordigt – dat het apparaat bijna onvermijdelijk neigt los te raken van zijn basis en op die manier zijn gevestigde belangen verkrijgt, die zelfs vijandig en vreemd kunnen zijn aan de klasse die het vertegenwoordigt, zoals in het geval van stalinistisch Rusland. Wanneer we de ontwikkeling van de burgerlijke maatschappij bestuderen, zien we dat de autocratie van één individu, met de gegeven maatschappelijke tegenstellingen, de behoeften diende van de ontwikkeling van die maatschappij. Dit wordt duidelijk getoond door de heerschappij van Cromwell en Napoleon. Maar hoewel beiden op een burgerlijke basis stonden, veranderde burgerlijke autocratie in een bepaald stadium van een gunstige factor voor de ontwikkeling van de burgerlijke maatschappij, in een hindernis voor de volledige en vrije ontwikkeling van de burgerlijke productie. De dictatuur van het absolutisme sterft dan echter niet pijnloos af. In Frankrijk en Engeland waren er aanvullende politieke revoluties nodig voordat burgerlijke autocratie veranderd kon worden in burgerlijke democratie. Maar zonder burgerlijke democratie zou een vrije en volledige ontwikkeling van de productiekrachten tot hun grenzen onder het kapitalisme, onmogelijk zijn geweest.
Als dit van toepassing is op de historische evolutie van de burgerij, hoeveel meer is dit dan zo op het proletariaat in een achtergesteld en geïsoleerd land waar de dictatuur van het proletariaat gedegenereerd is tot de dictatuur van één man?
Voor het proletariaat om de weg naar het socialisme in te slaan, is er een nieuwe revolutie, een aanvullende politieke revolutie nodig, die de bonapartistische proletarische staat in een arbeidersdemocratie verandert. Zo’n opvatting past binnen de ervaringen uit het verleden. Net zoals het kapitalisme door vele stormachtige tegengestelde fasen is gegaan (we zijn er nog lang niet klaar mee, zoals ons tijdperk getuigt), zo is dat ook in de gegeven historische omstandigheden het geval met de heerschappij van het proletariaat in Rusland. Zo zijn ook door een wederzijdse reactie, Oost-Europa en China door deze bonapartistische fase aan het gaan, die zal leiden tot de onvermijdelijkheid van nieuwe politieke revoluties in deze landen, om arbeidersdemocratie te installeren als voorwaarde voor een overgang naar het socialisme.
Het is in de verhouding tussen de klasse en haar staat onder bepaalde historische omstandigheden, dat we de uitleg vinden voor de stalinistische degeneratie, niet in het mystieke idee dat een arbeidersstaat, onder alle omstandigheden, een perfecte arbeidersdemocratie moet zijn, of anders de transformatie van de staat in een klasse inhoudt. Op de lange duur zal de economische factor, net als in de burgerlijke maatschappij, met vele omwentelingen en catastrofes, triomfantelijk naar voren komen. De arbeidersklasse zal, verrijkt door de historische ervaring en profiterend van haar lessen, zegevierend het stalinistisch absolutisme omverwerpen en een gezonde arbeidersdemocratie organiseren op een hoger niveau. Dan zal de staat, min of meer, overeenkomen met de ideale norm zoals uitgewerkt door Marx en Lenin.
_______________
[1] Otto von Bismarck, kanselier van de Pruisische regering vanaf 1862, introduceerde de Anti-Socialistenwet van 1878. Hij voerde de eenwording van Duitsland door, onder Pruisen, door succesvolle oorlogen tegen Denemarken, Oostenrijk-Hongarije en toen Frankrijk.
[2] Koelak, een Russisch begrip voor een rijke boer.
[3] Rudolf Hilferding was een Duitse sociaaldemocratische leider.
[4] Eugen Dühring was een prominente Duitse sociaaldemocraat. In 1874-1875 publiceerde hij werken waarin hij de marxistische ideologie van de Duitse beweging uitdaagde, die Engels beantwoorddde met Anti-Dühring.
[5] De Moskouse Processen van 1936 en 1938 waren monsterachtige schijnprocessen die leidden tot de fysieke uitroeiing van een hele generatie van revolutionairen en tegenstanders van de bureaucratie. In 1936 stelde Stalin een nieuwe grondwet voor – deze werd in de ban gedaan toen de Spaanse Burgeroorlog uitbrak in juli 1936, wegens de angst van de bureaucratie voor gevolgen binnen de USSR.
[6] Stanislaw Mikolafjcik, leider van de Poolse Boerenpartij, was vanaf 1943 het hoofd van de Poolse ‘regering in ballingschap’ die gezeteld was in Londen. Na de bevrijding in 1945 werd hij vice-premier in Polen, maar de echte macht lag bij de stalinisten, die door het Rode Leger gesteund werden. Tegen de tijd dat er in 1947 verkiezingen werden gehouden, werden vele van zijn volgelingen gevangen gezet en de partij werd later onderdrukt.
[7] De jacobijnen waren de extreem radicale vleugel van de Franse revolutie. Hun leider, Maximilien Robespierre (1758-94) hanteerde de opperste macht vanaf 1793 tot hij in 1794 werd omvergeworpen en geëxecuteerd. Het Directoire was de regering van de Eerste Franse Republiek van 1795-1799.
[8] Van 1945-48 hield de Franse CP verschillende kabinetsposten in de Regering van Nationale Eenheid, voorgezeten door De Gaulle. De regering van Henri Queuille, opgericht in september 1948, werd door de CP aangevallen omdat zij ‘tegen de arbeiders gericht was’.
[9] Edvard Benes, een lid van de Nationaal Sociale Partij, was President van Tsjecho-Slowakije van 1935-38, en vanaf 1941 hoofd van de Tsjechische voorlopige regering in Londen. In 1945 werd hij president van de voorlopige regering in Tsjecho-Slowakije. Hij trad af in juni 1948 na afloop van de ‘Praagse Coup’.