Bron: Tekst van een vorming, 6 oktober 2001, De Rinck, Anderlecht, door het Masereelfonds
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De dialectiek van het abstracte en het concrete in Het Kapitaal van Marx • De materialistische opvatting van de geschiedenis voor beginners • Karl Marx, Bekend en onbekend |
Voornaamste bronnen (afgekorte referenties)
G.W.F. HEGEL, Science of Logic (Wissenschaft der Logik)
M. INWOOD, A Hegel Dictionary
K. MARX, Bijdrage tot de kritiek van de politieke economie
ID., Het kapitaal
ID., Economische en filosofische geschriften
ID., De armoede van de filosofie
F. ENGELS, De Anti-Dühring
ID., Dialectiek van de Natuur
L. TROTSKY, In Defence of Marxism
V.I. LENIN, Drie bronnen en hoofdbestanddelen van het marxisme
ID., Nota’s bij Hegels Wissenschaft der Logik
ID., Over het vraagstuk van de dialectiek
G. LUKACS, Geschiedenis en klassenbewustzijn
K. KORSCH, Marxisme en filosofie
A. GRAMSCI, Selections of the Prison Notebooks
MAO ZEDONG, Over contradictie
G. NOVACK, Introduction to the Logic of Marxism
E. MANDEL, Een inleiding tot het marxisme
L. ALTHUSSER, Pour Marx
M. GODELIER, L’idéel et le matériel. Penseés, économies, sociétés
D. SAYER, The Violence of Abstraction
R. BHASKAR, Dialectics. The Pulse of Freedom
ID., Dialectics, in: T. BOTTOMORE (ed.), A Dictionary of Marxist Thought
B. OLLMAN, Dialectical Investigations
T. SMITH, Dialectical Social Theory and its Critics. From Hegel to Analytical Marxism and Postmodernism
E.P. THOMPSON, The Poverty of Theory
M. VOVELLE, Mentaliteitsgeschiedenis.
Nota Bene: onze selectie is relatief willekeurig maar omvat waarschijnlijk toch de voornaamste werken ter zake. Deze verschillende auteurs leggen trouwens vaak sterk verschillende klemtonen. In sommige werken wordt expliciet ingegaan op de dialectische methode, terwijl andere een toepassing ervan zijn. Elke marxist, ook schrijver dezes, legt zijn/haar eigen klemtonen en heeft zijn/haar eigen voorkeuren. Deze uiteenzetting is vooral gebaseerd op OLLMAN, vandaag naar mijn mening de meest recente, genuanceerde en toegankelijke inleiding in het dialectisch denken en op de ‘kritisch-realistische’ lezing van het marxisme die door o.a. BHASKAR en SAYER worden gemaakt. De korte uiteenzetting van MANDEL, hoewel wat gedateerd, blijft zeer nuttig. Ook GRAMSCI en Angelsaksische ‘culturalistische’ marxisten zoals THOMPSON hebben mij sterk geïnspireerd. De klassiekers zelf (HEGEL, MARX en LENIN) parafraseer ik natuurlijk ook. Plaatsen van uitgave en jaartallen heb ik weggelaten omdat deze werken meestal in verschillende talen en uitgaven bestaan. Via de huidige elektronische zoekmethoden kan men de precieze referenties gemakkelijk achterhalen. Mijn eigen inbreng blijft beperkt. Dit is een compilatie en poging tot synthese. Parafrasen van de hier vernoemde auteurs komen voor, maar voetnoten werden weggelaten om het geheel niet te verzwaren.
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
VOORBEELD 1 Is de Islamitische cultuur een bedreiging voor de westerse maatschappij? Wat is ‘cultuur’? Wat is een ‘maatschappij’?
Deze stelling wordt aangehangen door mensen die ‘cultuur’ als een soort statisch ‘ding’ beschouwen, een entiteit die niet verandert met steeds dezelfde wezenlijke kenmerken. De ene cultuur zou dan de andere verdrijven. Volgens een dialectische analyse moeten we ‘culturen’ (of bijvoorbeeld ook ‘mentaliteiten’) als dynamische processen zien. Culturen zweven niet boven de sociale werkelijkheid. Die visie is een idealistische, platonische benadering. Culturen veranderen voortdurend in wisselwerking met geografische, sociaaleconomische, politieke en massapsychologische factoren, ze bevatten zelf interne tegenstellingen en treden ook in interactie met andere culturen.
De marxistische historicus Michel Vovelle bestudeerde culturen, mentaliteiten en ideologieën als ‘vormen van de relaties tussen het concrete, materiële leven van de mensen en hun collectieve beeldwereld’. ‘Mentaliteitsgeschiedenis’ noemt hij ‘de studie van de dialectische relatie, en van de concrete vormen die deze vormen aanneemt, tussen de objectieve levensomstandigheden van de mensen en de wijze waarop zij die waarnemen’. ‘Ideologie’ is een bewuster niveau: het is een deel van de mentaliteit die mede onze waarnemingscategorieën bepaalt (hoe we de dingen zien en interpreteren: de ideologie stuurt de waarneming). Ideologieën hebben een metaforisch en mobiliserend vermogen, en kunnen dus door middel van bv. politieke of sociale mobilisatie de objectieve levensomstandigheden weer wijzigen. Marx zei dat ‘ideeën zich kunnen materialiseren’.
De doelstelling van zijn dialectische analyses waren de vermeerdering van kennis en waarheid, de vermindering van pijn, de toename van potentieel en ontplooiing van de mensheid. Door te begrijpen, kan de mens zich mentaal emanciperen en kan zij strijden om zich te bevrijden uit de ‘vervreemding’ waarin ze terecht is gekomen. De mens ‘kan dan opnieuw mens worden’.
Dialectiek is geen abracadabra, het is geen onbegrijpelijke reeks toverformules waarachter men zich kan verschuilen om iets op een vage manier uit te leggen (‘Dat is dialectisch...’), of de toekomst te voorspellen. Dialectiek is al evenmin een simpele drievuldigheid these – antithese – synthese (dat is een zeer hardnekkige misvatting), noch een mechanische reeks wetten, die ‘orthodoxe’ marxisten moeten kunnen afdreunen zonder er de betekenis van te snappen.
De dialectiek is een term die doorheen de geschiedenis uiteenlopende betekenissen heeft gekregen. Daar gaan we niet erg diep op in want dat behoort tot een cursus over de geschiedenis van de filosofie. Dialectiek komt van het Griekse dialektiké, afgeleid van dialegesthai (‘converseren’). Het was de ‘kunst van de conversatie’. De vroege Griekse filosoof Heraclitus zag een ‘logica van de tegenstellingen’. Hij zei ook ‘alles verandert voortdurend... de dingen zijn nooit hetzelfde’. Een persoon kan nooit tweemaal in dezelfde rivier stappen. Deze ‘Ionische’ benadering definieerde de dialectiek als een proces. Zeno en de ‘Eleatische’ filosofen beschouwden de dialectiek eerder als de rede. Ook Aristoteles had het over dialectiek. Hij beschouwde het als een proces van kritisch redeneren om tot de waarheid te komen. Eerder zocht Socrates (zoals beschreven door Plato) in zijn ‘dialogen’ met anderen naar de waarheid door kritisch te discussiëren en iets van verschillende kanten te bekijken. Volgens Plato was dialectiek het zoeken naar de correcte filosofische methode. De middeleeuwse filosofen probeerden hetzelfde in hun ‘disputationes’.
Kant gebruikte de dialectiek als reeksen thesen en antithesen maar hij zag het pejoratief als een schijnlogica. Fichte en Schelling voegden daar de oplossing aan: de derde term van de triade, de synthese. Hegel, legde de basis voor wat we nu onder dialectiek verstaan, door de dialectiek als ‘proces’ en de dialectiek als ‘rede’ te combineren. Hegel ontwikkelde zijn dialectische methode in drie stappen: (1) Enkele concepten of categorieën worden beschouwd als vast en scherp onderscheiden van elkaar: dit is het Verstehen; (2) Door na te denken over die categorieën wordt het duidelijk dat ze één of meerdere contradicties bevatten: dat is de dialectiek zelf, ook wel de negatieve rede genoemd; (3) Het resultaat daarvan is een nieuwe, hogere, categorie, die de lagere categorieën omvat en de tegenstellingen die erin vervat zijn ‘oplost’, ‘overstijgt’. Aan het begin van de negentiende eeuw was de filosofie van Hegel enorm invloedrijk. Het is deze hegeliaanse benadering die Marx overnam maar ‘op haar kop zette’. In plaats van de ‘ideeën’ een centrale plaats toe te kennen in de beweging van de wereld, bestudeerde hij eerst en vooral de rol van de materiële werkelijkheid en van de menselijke arbeid daarin, het proces waarmee we de natuur veranderen en met elkaar in interactie treden.
Dialectiek is een manier van denken die de veranderingen en interacties die in de reële materiële wereld plaats vinden onder de aandacht brengt. Niets blijft hetzelfde, alles verandert voortdurend. Alles staat – hoe indirect soms ook – in relatie tot elkaar. Dialectiek bestudeert dus geen statische ‘dingen’, maar dynamische processen. Elk ‘ding’ heeft een eigen geschiedenis en toekomst en bestaat enkel in relatie tot andere dingen. De centrale vraag is waar we grenzen trekken tussen de dingen en eenheden vaststellen. Wat we met onze zintuigen vaststellen bestaat als onderdelen van de natuur, maar het conceptuele onderscheid dat bepaalt waar één ding begint en een andere eindigt (zowel in ruimte als tijd) zijn sociale en mentale constructies. Zulke constructies kunnen op hun beurt trouwens weer mensen mobiliseren en een invloed uitoefenen op de materiële werkelijkheid.
Mensen uit verschillende ‘culturen’ of met verschillende filosofische achtergronden of ‘mentaliteiten’ zullen die grenzen op verschillende manieren trekken. Welke grenzen je trekt, hangt ook af van welk soort probleem je precies wil onderzoeken, op welk niveau van abstractie je blijft. Theorie is dus heel belangrijk voor wie het heden of het verleden wil analyseren, maar het marxisme blijft in essentie een empirische methode, die gebruik maakt van concrete gegevens, van bronnenmateriaal. Marx verklaarde dat hij zijn onderzoek begon bij het ‘reële concrete’ (de wereld zoals die zich aan ons vertoont) om dan via abstracties (de intellectuele activiteit waarbij men de geobserveerde realiteit opsplitst in de eenheden, de woorden waarmee we denken) tot het ‘gedachte concrete’ te komen (de reconstructie van de wereld in onze hersenen). Elke historicus doet in feite hetzelfde, maar niet iedereen abstraheert op een rationele en zelfbewuste manier. De marxistische abstracties van een bepaald fenomeen proberen verandering, interactie en de plaats van dat fenomeen in een ruimer proces te vatten. Ook in het dagelijkse denken komen zulke abstracties voor. Het begrip ‘oorlog’ duidt bijvoorbeeld een heel proces aan. Het woord ‘vader’ veronderstelt dat er ook een moeder en een zoon of dochter is, en drukt dus een relatie uit. De meeste termen die wij dagelijks gebruiken zijn echter statisch en isoleren de objecten van hun omgeving. Ook de meeste sociale wetenschappers en historici beschrijven verandering als de vergelijking tussen twee opeenvolgende fasen, stadia of punten in de tijd.
Het dagelijkse leven bevat heel wat dialectisch denken. Wie de straat wil oversteken en op 50 m afstand een auto ziet naderen, zal niet denken ‘er is op dit moment geen auto die mijn weg blokkeert, dus ik steek over’ (tenzij ze op een zebrapad staat). Die persoon houdt rekening met de werkelijkheid in beweging. Een dialectische visie op de werkelijkheid verhoudt zich tot de ‘common sense’-aanpak, zoals een film tot een foto.
VOORBEELD 2 ‘Kapitaal’ is volgens Marx dus een proces dat verschillende fasen van haar geschiedenis omvat (primitieve accumulatie, accumulatie, concentratie van het kapitaal), maar ook een relatie, een verhouding tot de arbeid, de waren, de waarde, tot arbeiders en kapitalisten. Marxisten abstraheren dus in processen en relaties. Ze vragen zich niet af waarom iets bijvoorbeeld is beginnen te veranderen, zoals het ‘gezond verstand’ dat voorschrijft, maar waarom iets gestopt lijkt te zijn met veranderen.
Naast de dialectiek als manier van denken, als ‘wetenschappelijke methode’ (de epistemologische dialectiek) onderscheidt men dus ook de dialectiek van de natuur (ontologische dialectiek) en ten slotte de dialectiek van de geschiedenis (relationele dialectiek), die het gevolg is van de constante wisselwerking tussen objecten die moeten worden gekend en de actie van de personen die deze objecten proberen te leren kennen en die worden bepaald door hun maatschappelijke toestand, de onderzoeksmiddelen waarover ze beschikken (zoals de concepten), de omvorming van die middelen door de heersende maatschappelijke activiteit...
Hoe komt men aan kennis over de werkelijkheid? De dialectische methode omvat dus een visie op de reële wereld (het dialectisch materialisme neemt aan dat die wereld bestaat, los van onze kennis erover), een analysemethode, een manier om de bevindingen te ordenen en weer te geven.
Vandaag beweren ‘postmoderne’ filosofen dat er ‘niets is, behalve de tekst’ en dat alles wat je bijvoorbeeld over geschiedenis of politiek vertelt, slechts ‘vertogen’ (discours) zijn, die evengoed door een ander soort vertoog zouden kunnen vervangen worden. Dit is gewoon de nieuwste versie van een oude idealistische benadering die stelde dat de zaken niet bestaan buiten ons bewustzijn (Berkeley). Marx stelde daarentegen dat het niet het bewustzijn is dat het zijn ‘bepaalt’, maar ‘het sociaal zijn’ dat uiteindelijk het bewustzijn ‘bepaalt’. Al wil dit niet zeggen dat bewustzijn (en sinds Freud kennen we ook het onbewuste) geen rol spelen.
Nu zullen de meeste hedendaagse sociale wetenschappers wel aanvaarden dat de wereld reëel bestaat, en dat die er ook al was vóór de mens begon rechtop te lopen en te denken. Er zijn vele onderzoekers die echter enkel aandacht hebben voor de meest direct zichtbare elementen, bijvoorbeeld voor de mensen zelf. Volgens deze actualisten kun je enkel individuen en hun handelingen als reëel beschouwen. Niet toevallig bekijken ze de wereld meestal als een (vrije) markt waarin individuen transacties aangaan. Ze hebben ten hoogste aandacht voor interactie, maar beschouwen structuren en processen als mentale constructies. Kritische realisten daarentegen benadrukken de ‘gelaagdheid’ van de realiteit. Niet slechts dingen en mensen bestaan reëel, maar ook verhoudingen, structuren, processen etc. Een individu bestaat niet op zich, maar in relatie tot de natuur en de andere mensen. De werkelijkheid is relationeel. Er is een onderscheid tussen het ‘wezen’ (de essentie) van de dingen en hun verschijningsvorm voor onze zintuigen. Hoe iets eruit ziet en functioneert, hangt in hoge mate af van de context waarin dat ‘object’ zich bevindt. Daarom vond Marx dat een wetenschappelijke analyse noodzakelijk was om deze werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen.
Niet-dialectische historici, sociale wetenschappers, filosofen of politici bestuderen een bepaald onderwerp door met een klein deeltje ervan te beginnen. Dialectici beginnen vanuit het geheel, vanuit het systeem en gaan dan over naar de analyse van het specifieke onderzoeksobject binnen dit systeem. Tegelijk moeten ze dat systeem natuurlijk reconstrueren aan de hand van de relaties waaruit het is opgebouwd. Welke zijn de interne tegenstellingen binnen dit systeem (bv. binnen de kapitalistische productiewijze). Hoe past het bestudeerde element binnen dit systeem? Welke functie heeft het t.o.v. het geheel? Hoe is het deel geëvolueerd binnen het systeem en – omgekeerd – hoe heeft het systeem het karakter van dit gedeelte veranderd?
Dialectisch onderzoek bestudeert voornamelijk vier soorten relaties:
- identiteit / verschil
- interpenetratie van de tegengestelden
- kwantiteit / kwaliteit
- contradictie
(Er zijn ook nog andere ‘dialectische bewegingen’ zoals mediatie, voorwaarde en resultaat, eenheid en scheiding, negatie van de negatie etc. Dit is stof voor gevorderden en bovendien hebben verschillende auteurs daar soms sterk verschillende opvattingen over).
Volgens het ‘gezond verstand’ zijn dingen ofwel gelijk, ofwel verschillend, en niet allebei samen. Volgens dit model worden twee ‘dingen’ (‘entiteiten’) met elkaar vergeleken door te zoeken naar gelijkenissen en verschillen. Voor Marx is dat slechts een eerste stap.
Marx verzette zich tegen de ‘common sense’-benadering, die we ook in de formele logica terug vinden. In de formele logica geldt ‘de wet van het uitgesloten midden.’ De basis van deze benadering is de formule A = A. Volgens de dialectische logica geldt A =/ A. A is immers gelijk aan het voortdurend veranderende A ‘op een bepaald moment’, maar een punt op een tijdsas is oneindig klein en dus eigenlijk onbestaande.
VOORBEELD 3. Klassieke economen onderzochten de verschillen tussen winst, grondrente en intresten. Marx ging echter verder dan deze oppervlakkige verschillen en betoogde dat al deze waarden gelijk zijn in die zin dat ze vormen van meerwaarde zijn (waarde voortgebracht door arbeiders die ze niet teruggekregen hebben onder de vorm van loon). ‘Winst’ of ‘intrest’ kun je beschouwen als vormen van gelijkaardige relaties, tussen een bezitter en een niet-bezitter.
VOORBEELD 4. Verdedigen de vakbonden of de sociaaldemocratische en groene partijen de werknemers en de zwakkeren in de samenleving? Volgens velen wel. Extreemlinkse ideologen zullen zeggen dat dit integendeel ‘burgerlijke organisaties’ zijn die juist de belangen van het grote geld verdedigen omdat ze mee het neoliberalisme in stand houden. Wie heeft gelijk? Of hebben ze allebei ‘ergens’ gelijk?
VOORBEELD 5. In de vroege fysica discussieerde men over de vraag of licht uit golven of deeltjes bestond. De hedendaagse kwantummechanica spreekt echter van de ‘dualiteit’ van bepaalde elementaire deeltjes. Nu eens manifesteren ze zich als een golf, dan weer als een deeltje.
VOORBEELD 6. Een machine is een machine. Maar het is enkel als die machine eigendom is van een kapitalist dat ze gebruikt wordt om arbeiders mee uit te buiten. Een consument die zo’n machine koopt, zou daar waarschijnlijk niets aan hebben. De kapitalist koopt de machine aan als een koopwaar en gaat haar inzetten als vast kapitaal. De arbeider die dezelfde machine bekijkt, zal haar beschouwen als een instrument dat zijn bewegingen in het productieproces leidt. Het perspectief van de observator en de context waarin iets wordt geplaatst zijn dus cruciale elementen om te bepalen wat gelijk of verschillend is. Marx plaatste zich op het perspectief van de werkende klasse, omdat wie bezig is met de omvorming van de natuur volgens hem het best de ontwikkelingen kon begrijpen. Daarom beschouwde hij het proletariaat – en haar organische intellectuelen (wat weliswaar een latere term is) – als de revolutionaire kracht bij uitstek.
VOORBEELD 7. Comparatieve geschiedenis en historische sociologie maakte vanaf de jaren 1960-1970 sterk opgang. De klassieke methodologie van die comparatieve geschiedenis onderscheidt bij de vergelijking van twee fenomenen de ‘verschil-zoekende benadering en de ‘gelijkenissen-zoekende benadering’. Positivisten, die algemene wetten zoeken, concentreren zich op overeenkomsten. Postmoderne ‘literair georiënteerde’ historici beschouwen iedere historische gebeurtenis of historisch fenomeen als een uniek gegeven en zeggen dat vergelijkingen zinloos en simplistisch zijn. Marxisten integreren het zoeken naar zowel specificiteit als gelijkenis. Ze bestuderen zowel identiteit als differentie, maar ze zullen deze fenomenen nooit los zien van de ruimere structuren en processen. Hoe hangen de elementen die men vergelijkt samen? Heeft men aandacht voor voldoende factoren? Bepaalde studies van de Verenigde Naties vroegen zich af waarom burgeroorlogen en revoluties in sommige landen uitbreken en in andere niet. Ze zochten het verband met economische crisisverschijnselen. Wat blijkt? In ‘veel’ landen waar er economische crisis is, ontstaan gewelddadige conflicten. ‘Statistisch bekeken’ zou er een verband zijn. Maar waarom gebeurt dat dan niet in die andere landen? Een echte postmodernist zou zeggen dat het over een ‘contingent’ (= tegengestelde van ‘noodzakelijk’) fenomeen gaat en zich beperken tot het schrijven van zijn subjectief verslag van die burgeroorlog of die revolutie. Een goede positivist zou daarentegen nog meer factoren in zijn causaal model gaan betrekken: de organisatiegraad van de bevolking, de stabiliteit van de instellingen, misschien zelfs de positie op de wereldmarkt enzovoort, tot hij denkt een voldoende complex ‘model’ te hebben opgesteld waarmee revoluties als het ware voorzien kunnen worden. Het Amerikaanse State Department liet tijdens de Koude Oorlog trouwens dergelijke onderzoeken uitvoeren, die ook aanleiding gaven tot gezaghebbende publicaties. Niettemin verloren ze de oorlog in Vietnam en konden ze in de praktijk bijna nooit voorspellen of er ergens een revolutie zou uitbreken. Marxisten zouden eveneens zoveel mogelijk elementen in hun vergelijkende analyse betrekken, maar bovendien die revoluties (om bij het voorbeeld te blijven, bv. de ‘koloniale revoluties’ tijdens de Koude Oorlog) trachten te situeren in het kader van zowel de grootschalige historische processen (ontwikkeling en structuur van de autochtone samenleving, kolonisatie, dekolonisatie en neokolonialisme, Europees ‘beschavingsoffensief’) en de mondiale verhoudingen (imperialisme, grondstoffenprijzen etc.).
VOORBEELD 8. Het klassebegrip van Marx heeft voor heel wat verwarring gezorgd, zowel bij zijn volgelingen als bij zijn tegenstanders. Marx verkoos ‘ruime’, ‘flexibele’ abstracties. Het dogmatische aspect van het denken van de meeste ‘marxisten’ vandaag, die ‘onveranderlijke definities’ gebruiken voor een steeds veranderende werkelijkheid, komt dus voort uit een wanbegrip van de dialectiek, Marx’ fundamentele methode. Marx bakende dit begrip in verschillende passages van zijn werken af met verschillende grenzen. Nu eens beweerde hij dat ‘alle geschiedenis de geschiedenis van de klassenstrijd is’, dan weer definieerde hij ‘klasse’ als een product van de burgerlijke maatschappij, wat suggereert dat er in de middeleeuwen bijvoorbeeld geen klassen zouden geweest zijn. Nochtans spreekt hij op andere plaatsen wel over de ‘feodale klassen’. Soms definieert hij die sociaaleconomisch, soms stelt hij ze bijna gelijk met juridische ‘standen’. Dit zijn geen ‘contradicties’ in het denken van Marx. Het gaat juist over de interne contradicties in de reële wereld. In het algemeen is een klasse een complexe relatie die mensen groepeert, maar niet alles over die mensen vertelt. Het klassebegrip omvat aspecten als: het onderscheid in sociaaleconomische omstandigheden (de positie in het productieproces), de oppositie van de ene groep tegenover een andere, het cultureel niveau van die groep, de ideologie van de klasse, haar zelfbewustzijn als afzonderlijke groep, vormen van communicatie binnen de klasse en vormen van strijd tussen de verschillende klassen. Hoe Marx ‘klasse’ precies definieerde, hangt af van het precieze probleem dat hij bestudeerde en waar hij naartoe wou.
De ‘arbeidersklasse’ kan in citaten van Marx bijvoorbeeld betekenen:
- iedereen die zijn arbeidskracht verkoopt aan een kapitalist;
- iedereen die voor een kapitalist werkt én meerwaarde produceert;
- iedereen die voor een kapitalist werkt, meerwaarde produceert én politiek als klasse georganiseerd is;
- soms rekent Marx ook boeren die door schulden de macht over hun eigen productiemiddelen verliezen, of zelfs bankroete kleine ondernemers tot de arbeidersklasse (omdat zij geproletariseerd worden);
- soms spreekt Marx van slechts twee klassen (kapitalisten en arbeiders) en rekent hij de grootgrondbezitters tot de eerste (omdat zij tot kapitalisten verworden) en maakt abstractie van de middenklassen (omdat die moeten kiezen tussen kapitalisten of arbeiders).
Het hoeft dus geen verwondering te wekken dat Marx nooit een ‘vaste definitie’ heeft gegeven van een voor hem zo belangrijk begrip als ‘klasse’. Velen hebben zich daar wel over verbaasd of denken dat het ‘wetenschappelijk socialisme’ een geheel van pasklare formules is, maar dat komt omdat ze de dialectiek niet begrijpen. Een concept kan worden aufgeheben in iets anders, dat toch wezenlijke trekken van haar vorige verschijning behoudt.
Tegengestelde elementen bestaan binnen hetzelfde gestructureerde geheel, waarin elk van die elementen zijn plaats heeft, maar waarin de strijd tussen die elementen het geheel kan doorbreken. Geen enkele persoon of instelling, geen enkele gebeurtenis, is enkel wat hij of zij lijkt te zijn op een bepaald moment, op een bepaalde plaats. Op een andere manier beschouwd kan iets tot tegenovergestelde conclusies leiden. Een staking die verloren wordt, kan – onder de juiste omstandigheden – aanleiding geven tot een beslissende radicalisering van de betrokken arbeiders. Een bepaalde kracht (bv. het kapitalisme) doet een tegenkracht ontstaan (bv. de arbeidersklasse), wat uiteindelijk kan aanleiding geven tot een nieuw soort maatschappij. De these slaat om in de antithese en kan eventueel een oplossing vinden in de synthese.
VOORBEELD 9. Een verloren oorlog kan bijvoorbeeld het begin van een revolutie worden (de periode na WO I in Duitsland). Een tendens kan plots in haar tegendeel omslaan doordat de omliggende omstandigheden veranderd zijn. De Russische Revolutie sloeg vanaf het begin van de jaren ’20 (in een bepaalde historische context) over in een contrarevolutie waarbij de communistische idealen van vrijheid en gelijkheid tot repressieve karikaturen werden omgevormd.
VOORBEELD 10. Het kapitalisme impliceert het gelijktijdig bestaan van kapitaal en loonarbeid. Ze kunnen niet zonder elkaar bestaan, maar zijn voortdurend in een objectieve strijd verwikkeld. Volgens Marx kan de arbeid uiteindelijk ook het kapitaal verdringen, of het hele systeem breken. De kapitalisten proberen van hun kant de arbeidskost te minimaliseren, maar hebben de arbeidskracht nodig omdat die voor hen de winsten realiseert.
Dit gaat over de relatie tussen twee verschillende punten op de tijdsas van hetzelfde proces. Een zich ontwikkelend proces draagt steeds elementen van het verleden met zich mee, maar ook elementen van de richting waar het naartoe gaat. Eén of meer van de aspecten die het proces vormen veranderen in belang of aantal (kwantitatieve verandering). Op een bepaald moment slaat dit om en grijpt een kwalitatieve verandering plaats: de functie of de verschijningsvorm van iets verandert. De ‘kwaliteit’ van iets slaat op het geheel en maakt ‘dat het is wat het is’. Het is nochtans mogelijk dat de relaties waaruit dit proces opgebouwd was essentieel dezelfde blijven. Een kwalitatieve verandering wordt meestal aangeduid met een nieuw concept, een nieuwe term om een nieuwe realiteit mee te beschrijven. De dialectiek is revolutionair omdat ze ons dwingt te onderzoeken waar wij, onze instellingen, onze manier van leven, onze mentaliteit vandaan komen, hoe ze historisch gegroeid zijn, en in welke richting ze evolueren. Het marxisme aanvaardt geen onveranderlijke waarheden over de mens, zoals ‘De mens is van nature slecht’ of ‘De mens wil zoveel mogelijk winst maken’. Zowel logisch als historisch kunnen zulke vulgaire uitspraken gemakkelijk bestreden worden.
VOORBEELD 11. Het klassieke voorbeeld is dat van water dat gekookt wordt. De watermoleculen gaan steeds sneller bewegen en tegen elkaar botsen (kwantitatieve toename), maar slechts op één bepaald punt (100° c) wordt het water kwalitatief veranderd in damp.
VOORBEELD 12. Met 1000 fr. kun je niet investeren. Met 1 miljoen kun je er al beginnen over nadenken. Dit geld kan dan ‘kapitaal’ worden als het ingezet wordt om arbeidskracht aan te kopen en er zodoende meerwaarde kan worden geproduceerd.
VOORBEELD 13. 10 mensen die elk apart een auto proberen op te heffen, zullen daar niet in slagen. Ook niet als ze het samen proberen zonder te overleggen. Als ze echter gecoördineerd samenwerken, gaat dat gemakkelijker dan je zou denken.
VOORBEELD 14. We mogen aannemen dat de Engelse Labourpartij, de Nederlandse PvdA of de Duitse SPD begonnen zijn als arbeiderspartijen omdat hun ledenaantal in overgrote meerderheid uit arbeiders bestond, ze de belangen van de arbeiders verdedigden en (in weliswaar de verre toekomst) streefden naar een andere maatschappij waarin de arbeiders de macht zouden hebben. Nu is de sociale samenstelling gewijzigd (zoals ook de arbeidersklasse zelf kwalitatief is gewijzigd), en de politieke oriëntatie is die van ‘der Neue Mitte’ of ‘New Labour’. Lenin noemde dit soort partijen in zijn tijd ‘burgerlijke arbeiderspartijen’ om te wijzen op hun intern tegenstrijdig karakter. Maar kunnen we nu zeggen dat ze gewone ‘burgerlijke’ ‘prokapitalistische’ partijen geworden zijn? Of is dat nog te voorbarig? Zoiets vergt dus een hele dialectische analyse.
Contradictie is de onverzoenbare ontwikkeling van verschillende elementen binnen eenzelfde relatie, verschillende elementen die niettemin van elkaar afhankelijk zijn. Ook verschillen veranderen. Als een onderdeel van een relatie verandert, heeft dat effect op het geheel. De ontwikkeling van de verschillende onderdelen (bijvoorbeeld van een bepaalde maatschappij) gebeurt niet steeds op een gelijklopende manier, waarbij de ontwikkeling van het ene element het andere ondersteunt. De verschillende ontwikkelingspaden ondermijnen elkaar, blokkeren elkaar, treden met elkaar in contradictie. Het evenwicht kan dus breken. Een dialectische analyse moet oog hebben voor tegengestelde tendensen binnen een en hetzelfde proces, binnen een bepaalde gebeurtenis of structuur. Tegenstanders van het marxisme benadrukken de consensus, de harmonie in de maatschappij en willen tegenstellingen verdoezelen. Dogmatische marxisten, zoals de navolgers van Stalin, Chroetsjov of Breznjev, deden trouwens exact hetzelfde. Zij ontkenden de enorme tegenstellingen binnen hun ‘reëel bestaande socialisme’. Toch hebben ook die tegenstellingen – naast de tegenstellingen op internationaal vlak – uiteindelijk tot het failliet van het eerste socialistische experiment geleid. De nieuwe bewegingen tegen de neoliberale globalisering bewijzen evenzeer het failliet van het kapitalistische eenheidsdenken van de jaren ’90, dat in de hegeliaan (idealistische dialecticus) Fukuyama haar voornaamste vertolker vond.
VOORBEELD 15. ‘Burgerlijke denkers’ hebben meestal geen oog voor interne tegenstellingen. Ontaardt een spontane scholierenbetoging tegen het Vlaams Blok in Antwerpen (na de laatste gemeenteraadsverkiezingen) bijvoorbeeld in wat stenengegooi, dan gaan politie en commentatoren ‘agitatoren van buitenaf’ gaan zoeken en beschuldigen. Ze zoeken eerst uitwendige oorzaken voor wat mis gaat en hebben geen aandacht voor de directe tegenstellingen die zich tijdens een spontane collectieve actie ontwikkelen: de enen willen rustig betogen, sommigen hebben een verdergaande politieke agenda en proberen de beweging te leiden, anderen willen vooral een signaal geven, sommigen zijn uit op rellen of willen zich afreageren, de politie kan op verschillende manieren optreden...
VOORBEELD 16. In de jaren ’60 was er een ongekende economische groei. Liberale economen beweerden toen dat er nooit meer crisis zou komen. De crisis die zich sinds 1973/1974 toch plots ontwikkelde, was dan zogenaamd het gevolg van de prijsverhoging van de olieprijzen, terwijl bv. de Belgische marxistische econoom Ernest Mandel die al tien jaar aan het voorspellen was op basis van de analyse van Marx, die de fundamentele contradicties van het kapitalisme blootlegde (overproductiecrisissen, dalende tendens van de winstvoet...). Men noemde de crisis ‘de oliecrisis’ en verlegde het accent dus op een ‘externe schuldige’: de Arabische oliesjeiks, in plaats van aandacht op te brengen voor de inwendige tegenstellingen van het kapitalisme.
VOORBEELD 17. Liberale economen zeiden tot voor kort dat ‘de economie groeit’. Het gaat goed met de wereld en zeker met Vlaanderen. Nochtans blijkt nu dat ook onder zo’n groei de armoede steeds verder toeneemt (en de extreme rijkdom dus ook). Liberale kopstukken verklaarden dat in België de kloof tussen arm en rijk niet meer bestaat. Als de economie groeit, zullen ook de armen daar uiteindelijk van profiteren. Jaap Kruithof heeft het over het ‘neoliberalisme’ als wereldomvattend systeem, de nieuwste versie van het kapitalisme, dat de tegenstellingen enorm vergroot. Frank Vandenbroucke zegt dat Kruithof achterop loopt en dat het neoliberalisme vervangen is door de ‘Actieve Welvaartstaat’, een nieuwe versie van de sociaaldemocratie die de tegenstellingen verzacht. Maar is de actieve welvaartstaat in de rijke geïndustrialiseerde landen niet enkel mogelijk door de uitbuiting van het Zuiden door het Noorden? Is een ‘nieuwe harmonie’ met andere woorden niet gebaseerd op een verscherping van de tegenstellingen binnen het wereldsysteem?