Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, sept. 1989, nr. 32
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Bijna twee jaar na de overwinning van het Front[1] in de verkiezingen van 25 november 1987, verkeert de Surinaamse economie in een diepe impasse. Door een tekort aan deviezen kunnen slechts de aller noodzakelijkste producten geïmporteerd worden, zoals tarwe, benzine en medicijnen. Alle import van andere goederen is de laatste jaren gefinancierd via de omvangrijke zwarte markt. Dit leidde voor veel producten tot een vertienvoudiging van de prijzen. Was het niet door hulp van familieleden in Nederland, dan zouden veel producten voor de gewone Surinamer onbereikbaar zijn. We vroegen ons af wat de hervatting van de Nederlandse ontwikkelingshulp kan betekenen En hoe staat het met de Surinaamse arbeidersbeweging? We spraken daarover met Sandew Hira, werkzaam bij de Stichting Warray en twee jaar geleden medeoprichter van de Surinaamse Partij van de Arbeid (SPA). Onderstaand artikel is geschreven op basis van dat gesprek.
De rol van de Nederlandse ontwikkelingshulp is zeer aanzienlijk voor Suriname. Sinds de onafhankelijkheid in 1975 had Suriname slechts twee grote inkomstenbronnen: de bauxietindustrie en de ontwikkelingshulp. De inkomsten van de bauxietindustrie liepen echter gestaag terug: op de wereldmarkt verschenen nieuwe bauxietleveranciers, met name Australië en Brazilië, waardoor de prijzen daalden. De ontwikkelingshulp bleef een constante bron van inkomsten, totdat Nederland deze na de decembermoorden van 1982 stopzette.
De Nederlands ontwikkelingshulp werd tot 1982 verdeeld door de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland - Suriname (CONS). Deze commissie keurde projecten goed, waarna het geld op de bankrekening van Suriname werd gestort, zonder verdere controle. De Surinaamse politici van de ‘oude’ partijen en hun zakenrelaties hebben zich met dat geld flink weten te verrijken, onder andere door handig gebruik te maken van officiële respectievelijk zwarte prijzen.
Ook nu bestaat er weer een omvangrijke zwarte markt in Suriname. Gesjoemel met de hernieuwde ontwikkelingshulp probeert de Nederlandse regering te voorkomen door veel striktere eisen aan de besteding te stellen. Dat klinkt mooi, maar is het niet. Allereerst moet de ontwikkelingshulp in belangrijke mate bij het Nederlandse bedrijfsleven worden besteed. Dat komt de ontwikkeling van de lokale economie niet ten goede. Bovendien kan de regering zo invloed uitoefenen op het politieke beleid van het Front.
Het weer openen van de kraan met ontwikkelingsgeld heeft de situatie in Suriname er nog niet veel beter op gemaakt. Het Front heeft geen visie op de economisch ontwikkeling van Suriname. De economie wordt sterker dan voorheen geregeerd door de zwarte markt. De schaarste aan diverse goederen is nog niet opgeheven. Er is nog geen sterke prijsdaling van dure luxegoederen opgetreden. Maatregelen van de regering tegen de zwarthandelaren moeten met de nodige argwaan worden bekeken, de regering steunt zelf immers op de grote zwarthandelaren.
Niet voor niets kon de coup van de militairen in 1980 in het begin op de nodige sympathie rekenen. De corrupte oude partijen werden aan de kant gezet en er werd een begin gemaakt met een serieus economisch ontwikkelingsplan. De nadruk lag niet langer op grootschalige projecten, maar kwam te liggen op kleinere projecten die door de lokale ondernemingen konden worden uitgevoerd. Palmolie, rijst, garnalen en kleine industrie gebaseerd op Suriname’s natuurlijke hulpbronnen zouden de belangrijkste productiesectoren moeten worden.
Door de ontaarding van het militaire regiem en vervolgens het stopzetten van de ontwikkelingshulp kwam daar weinig van terecht. Probleem is dat de linkse partijen zich in het begin met het project van de militairen vereenzelvigden. Weliswaar was dat na de decembermoorden in mindere mate het geval, maar in de ogen van de arbeiders is elke linkse en anti-imperialistische politiek verdacht. In 1987 stemden ook de arbeiders massaal op het Front.
In 1987 leek het heel hoopgevend, de oprichting van de Surinaamse Partij van de Arbeid (SPA). Opgericht door leiders van verschillende vakbonden drong de vergelijking zich op met de PT van de bekende metaalarbeider Lula, die zeer succesvol is in Brazilië. Maar de SPA haalde niet veel stemmen in de verkiezingen door de eerder genoemde vereenzelviging van links met de militairen. Na de verkiezingen doemde een nieuw probleem op voor de SPA. Het kader van de partij verlegde haar prioriteiten weer grotendeels naar de vakbeweging, van partijopbouw kwam niet zoveel terecht.
Dit kwam vooral doordat de partij buiten het vakbondswerk – op zich al een hele klus – weinig andere activiteiten heeft opgezet. Op papier bestaan er wel allerlei activiteiten, maar in de praktijk komt daar niets van terecht. Het jongerenwerk bijvoorbeeld wordt geleid door Maria Hellendorp, die tegelijkertijd een verpleegstersbond leidt. Vakbondswerk heeft haar eigen dwingende agenda: cao’s afsluiten, mensen organiseren, enzovoorts. Dus dat gaat in de praktijk voor.
Of neem de apothekersbond. Nu heeft elke apotheek een eigen klein bondje, geprobeerd wordt er één bond van te maken. Een hoop werk, cao’s moeten op elkaar worden afgestemd... Een bond als C’47 geeft elke dag een nieuwsbulletin uit. SPA-leden zijn in de eerste plaats met deze zaken bezig, ontmoeten elkaar dus al in de vakbondsstructuren. Daarnaast speelt nog het probleem van de vakbondseenheid. Er zijn vier federaties: C’47, Moederbond, PWO en CLO. Alleen in de eerste en laatste is de SPA sterk, in de andere bonden hebben andere partijen veel invloed. En nu is er ook nog een vijfde bond bijgekomen, de OSAF.
Toch is de vakbeweging in Suriname vrij machtig, de algemene staking op 5 mei was daar een indicatie van. De regering is gedwongen over maatregelen te overleggen met de vakbeweging. Met de hervatting van de ontwikkelingshulp vallen er misschien meer eisen te stellen. Wat de SPA betreft: waar het aan ontbreekt zijn linkse intellectuelen, die heb je naast vakbondskaders nodig om een partij op te bouwen. In Suriname zijn dezen echter behoorlijk gedemoraliseerd na de periode van 1980-1982.
De kans is reëel aanwezig dat het minder populair worden van de huidige regering toch weer de NDP (partij van Bouterse) in de kaart zal spelen, meer dan de arbeidersbeweging. Het vredesakkoord met Brunswijk laat zien waarom. Zowel de militairen als de vakbeweging zijn tegen dat akkoord. De militairen omdat ze vrezen dat de regering een gewapende macht tegen hen in stelling wil brengen. De vakbeweging omdat ze de kans groot acht dat de Brunswijkrebellen makkelijker tegen stakingen en demonstraties kunnen worden ingezet als ze eenmaal zijn opgenomen in het politieapparaat. Dat zou ongehoord zijn in een land als Suriname, waar iedereen iedereen kent.
Brunswijk wordt ook eerder als een bandiet dan als een vrijheidsstrijder gezien. Voordat zijn rebellen door ‘het verzet’ in Nederland werden omarmd vond iedereen dat, nu is dat onduidelijker. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat écht sprake is van achterstelling van de ‘maroons’ in de binnenlanden van Suriname. Ook de vakbeweging is voor vrede en wederopbouw van het binnenland. In de huidige situatie in Suriname zit ze echter tussen twee vuren: óf voor Bouterse en de militairen, óf voor het Front en Brunswijk. Een genuanceerdere opstelling wordt helaas niet door velen begrepen.
_______________
[1] In het “Front voor Democratie” werken de zogenaamde “oude partijen” samen, bourgeoispartijen naar etnische afkomst: de VHP (hindoestaans), NPS (creools) en KTIP (Javaans)