Nicolai Boecharin

Bloed en Purper


Geschreven: maart 1930? Eventuele eerste publicatie in Inprekor, vol X, no. 14, 20 maart 1930. Mogelijke titel in het Engels: Finance capital in papal robes, uit het Russisch door Moissaye J. Olgin, New York: Friends of the Soviet Union,[1930?]
Bron: Uitgave Brochure- en boekhandel Communistische partij Nederland, 1930 - Fotokopieën dankzij Paul Benschop
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling, matige omzetting naar hedendaags Nederlands
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 15 januari 2010


Verwant:
Socialisme en godsdienst
Over de houding van de arbeiderspartij tegenover godsdienst
Godsdienst en socialisme

Reeds staan de arbeidende massa’s van Sovjet-Rusland voor het dertiende jaar aan de spits in de grote slag van de strijdende massa van de gehele wereld. Aan de spits van deze Sovjetmassa’s staat de Russische Sectie van de Communistische Internationale.

Waarvoor zij strijden? – Voor niets meer en niets minder dan de veiligheid van hun land, dat is ons aller vaderland, het vaderland van alle arbeidenden; – en voor de opbouw van het socialisme in dit, hun en ons vaderland.

Zij zijn in die strijd genaderd tot het moeilijkste punt. Om dit moeilijkste punt zegevierend achter zich te kunnen laten, is die Russische arbeidende massa tot elk offer bereid. De arbeiders van stad en land geven daaraan hun zweet en hun laatste kopeke; zij zijn bereid, daarvoor hun bloed te offeren.

Zij werken en spannen zich in, zoals nog nooit een volk zich heeft ingespannen, om het fundament-van-gewapend-beton te leggen, waarop het aarde omspannend paleis van het communisme moet worden opgericht. De arbeiders, de boeren, die in oktober van het jaar 1917 het juk hebben afgeschud van de grootgrondbezitters, waartoe ook de Grieks-orthodoxe kerk behoorde, en van de grootindustriëlen en van de banken, samen met de vernietiging van het tsarisme en al zijn vazallen en lakeien, – die in lange en bloedige jaren van burgeroorlog en honger die overwinningen hebben verdedigd en gehandhaafd, – ze geven opnieuw de kracht van hun armen, de kracht van hun hersenen, hun onvergelijkelijk organisatievermogen, hun ontembare geestdrift, en zij stellen zich tevreden met het eerste begin van een nieuwe en algemene welvaart, om het gehele volkshuishouden op een nieuwen grondslag op te bouwen en de grondslagen te leggen voor het nieuwe geluk, – niet in een verre toekomst, niet over tientallen en tientallen van jaren, maar in de naaste toekomst, op den dag van morgen, – grijpbaar voor allen, die nu leven, en in de eerste plaats voor het jongere geslacht van : de mannen en vrouwen in de bloei van hun leeftijd, de jeugd, de kinderen van nu.

Om op de dag van morgen gemakkelijker te kunnen werken, – om oneindig meer te kunnen voortbrengen met minder moeite, – om beter, reiner, lichter en verstandiger te leven, brengen zij thans, vandaag nog offers.

En juist nu, op dit ogenblik, nu zij eiken dag een schrede dichter hun ontzagwekkend, de wereld verblindend doel benaderen, juist nu breekt de buitenlandse vijand opnieuw in een

bacchanaal van leugen en laster,

van ophitsing en directe daden van vijandschap los.

Roomse kardinalen en Georgische valsmunters, – generaals van allerlei staven en papen van allerlei goden en kerken, – Engelse lords en Franse woekeraars, – Amerikaanse dikbuiken en bisschoppen van de Anglicaanse kerk, – leden van de senaat van Washington en Zweedse hertogen, – professoren en hoeren, – christelijke prelaten en joodse rabbijnen, – uit het Russische land verdreven wit-gardisten en politiespionnen en de heilige vader te Rome zelf, de plaatsvervanger van de apostel Petrus en van god-zelf op aarde, de onmisbare en onfeilbare kerkvorst – zij allen prediken de “echte geestelijke kruistocht van de beschaving tegen het barbarendom”, zoals in docerende huichelarij, smakkend en likkebaardend van bloeddorst, het orgaan van de fascistische wurger “Populi di Roma” het uitdrukt.

Het bloedige karnaval zou zeker niet volledig zijn, als de fascisten niet in de eerste rijen dansten, – een Grondijs, die tandakkend rondspringt voor de bende van Colijn, Dr. de Visser, de sadistische jezuïetenpater de Greeve, de zemelknopende blikken dominee en de joodse bankiers bewierokende opperrabbijn.

Deze woeste oorlogsdans

van heel de contrarevolutionaire bende; dit kannibalengehuil van alle wereldlijke en kerkelijke jakhalzen, onder begeleiding van sporengerinkel en sabelgekletter, in een door wierook tot stikken toe bedorven lucht, – het is de “morele” voorbereiding van de aanval op de Sovjet-Unie.

Op, gij allen, vorsten, koningen, lords! – en marcheert voorwaarts met uw legerscharen!

Op, gij nuchter denkende bankiers en fabrikanten! – en deelt uw klinkende schatten uit!

Op, gij denkers van de oorlogsindustrie! – en verbetert uw formules voor de bereiding van verstikkende en vergiftigende gassen!

Op, gij allen! – De valsmunters zijn in gevaar! – De petroleum is in gevaar! – De markten van de kapitalistische handel zijn in gevaar! – Het kapitalistische eigendom is in gevaar! – God is in gevaar!

* * *

Zeer geachte dames en heren, ladies and gentlemen! Ge vergist u! Met al uw jakhalzengehuil maakt ge ons niet aan het schrikken! – Neemt ons alleen niet kwalijk, als wij uw werkelijk gezicht en het geblikker van uw puntige roofdiertanden voor de massa van het volk gaan onthullen. Wilt u niet zo vriendelijk zijn, uw teer gekleurde maskers van uw, zeker veel minder aangenaam gesneden gezichten te laten vallen? – Wilt u dat niet? – Duidt het ons dan niet euvel, als wij de maskers afrukken en (als dit masker soms al te stevig aan uw gezicht zit vastgelijmd) ook hier en daar een stukje van uw teer en goed verzorgde velletje meetrekken.

De aanvalsfanfare

In het emigrantennest Riga verschijnt zo’n dagblad, dat zich de “Kroniek van Riga” (of iets dergelijks) noemt. In nummer 33 van 10 februari 1930 besprak dit suffertje de boodschap van de heilige Pius en noemde dit domme, woordenrijke, maar tegelijk toch tot oorlog ophitsende geschrijf een “lang verwacht groot offensief van de katholieke kerk tegen het heidense bolsjewisme en tegen het bolsjewistische Rusland”. De aanval kreeg juist door dit geschrijf het karakter van een algemene aanval, en werd daardoor ook feitelijk geopend, ofschoon de gebrekkige hand van de oorlogszuchtige hogepriester `bestuurd werd door krachten, die héél wat machtiger zijn dan die nog in het leven gebleven oudheidkundige rariteit van Rome.

Zoals ieder het heeft kunnen lezen, is de christelijkste van alle vaders ijselijk bedroefd over de “vervolging van de godsdienst” in de Sovjet-Unie. Hij herinnert er aan, dat hij reeds in het jaar 1922 voor de Conferentie van Genua aan alle, daar vertegenwoordigde mogendheden het voorstel heeft gedaan, met een gemeenschappelijke, door allen getekende verklaring, met een ultimatum zich te richten tot de Sovjet-Unie, ter kennisgeving: – erkenning van de Sovjetstaat kan alleen plaats vinden, als daar “het geweten, de vrijheid van godsdienstoefening en de kerkelijke goederen worden geëerbiedigd.” (Zie “Stampa” van 9 febr. van 1930). – Maar ach, klaagt hij: – de mogendheden hebben niet naar mij geluisterd! Zij hebben het wereldse boven het hemelse gesteld!

En thans is het uur van vergelding gekomen. IJverig graait de paus uit de kolommen van de tierende sensatiepers de verzonnen bloedige gruwelen, waarmee de courantenbandieten de kudden der droogstoppels tot kotsen toe volstoppen. Hij telt de kolommen der verliezen op. Hij zegent zijn krijgers, vervloekt de “vervolgers van de religie” en stijgt tot werkelijk draaierig makende hoogten van een historisch pathos. O, wat beukt hij er op los!

“De organisators van de atheïstische campagne en van het antireligieuze front willen vooral de jeugd bederven, door haar naïviteit en gemis aan weten te exploiteren.”

In plaats dat die misdadigers de jeugd opvoeden in de geest van wetenschap en beschaving, in de geest van eerlijkheid en gerechtigheid, die “zonder religie niet kan bloeien of gedijen”, organiseren zij de

horden der goddelozen,

zaaien “moreel, cultureel en zelfs economisch verval”, voeren een antihumanitaire propaganda, steken ze aan met allerlei zonden, met schadelijk materialisme, dwingen kinderen, hun vaders bij de politie te verklikken, richten godlasterende carnavalsfeesten in, dwingen mensen, de godsdienst de rug toe te keren door hen, als zij het niet doen, van hun broodkaarten; woningen enz. te beroven, en wat dies meer zij.

Hier verheft zich de fantasie van de paus met de vlucht van de adelaar tot goddelijke hoogte. Hij verzint gruwelen, die “de haren ten berge doen rijzen”. En het logische gevolg van al dit geflodder, van die stormaanval op papier, is de alom schallende oproep, die (als de bazuin van de aartsengel in de Openbaring, de hemelse aanvoerder der heerscharen, de krijger, de rechter) de haard van de materialistische pest, het land van het rode monster; waarin geen kronen meer zijn en geen vorsten; en waar zelfs de koelakken op gloeiende kolen zitten, van de aardbodem wegveegt.

Wij willen de voorschriften van de Europese beschaving volgen en vragen de burger Paus allereerst, ons zijn identiteitspapieren te tonen. – Uw papieren, uw historische papieren, uwe Heiligheid?

* * *

Aan de bronnen van de pauselijke heerlijkheid, die een aantal fases doorliep, ligt een reeks van smerige en

bedriegelijke vervalsingen.

Onder paus Stefanus II schonk koning Pepijn de Korte aan de kerkvorst, in ruil voor zijn hulp tegen de Langobarden, de “Kerkelijke Staat”. Maar hier werd al dadelijk een valse oorkonde geschapen, die deze daad van eenvoudige koopmanschap, en tevens van bloedige sjacher, veranderde in een “geschenk van Constantijn de Grote”.

Dit feit ter illustratie van het vraagstuk, hoe de pausen aan hun grondbezit zijn gekomen.

Omstreeks het midden van de IXde eeuw dook een hele reeks van valse documenten op, – daaronder ook de zogenaamde “pseudo-isidorische decretalen”, – die met grote vlijt in omloop werden gebracht. Deze vervalste verzamelingen van beschikkingen bevestigden niets meer of minder, dan dat de paus het “Opperhoofd van de ganse wereld” was. De brutale vervalsing werd ontmaskerd. Maar in de geschiedenis van het pausdom is ze nog steeds een “heilig document.”

Dit feit ter illustratie van de historische legitimatie van de burger paus.

Op die wijze steekt reeds het begin van het pauselijk bestaan in een poel van vuil en bloed, oorlog en vervalsing, die hun stralen op heel de verdere ontwikkeling van deze treurige instelling werpen.

De theorie

Het pausdom, dat zijn vertolker vindt in de Hoogeerwaarde bezetter van de pauselijke stoel, bezit niet alleen de conjunctuurdocumenten, waarin de hartenklop van het leven van alle dag slaat. De heilige vaders hebben voor een algemene, allesomvattende scholastische theorie gezorgd. Met de verroeste ijzeren klemmen van die theorie knijpen zij de onzalige hersens van alle dienaren van de katholieke kerk in elkaar. Deze theorie werd reeds tegen het einde van de XIIIe eeuw door de beroemde Thomas van Aquino geformuleerd; deze schreef nl. de “Encyclopedie der Theologie” (summa theologiae). – Nog op 4 aug. 1879 tekende paus Leo XIII een encycliek waarin de studie van het geschrift van Thomas van Aquino aan alle dienaars van de roomse eredienst tot plicht werd gesteld.

Deze encyclopedie (summa theologiae) is het uitgewerkte theoretische program van het pausdom. En sedert de paus weer aan het hoofd staat van een wereldlijke staat, – bij de gratie van Mussolini, – en dus, als het hoofd van iedere andere wereldlijke staat, gerechtigd is tot het aanwerven van legers, tot het sluiten van militaire bondgenootschappen enz., – en sedert dus iedere katholiek, waar ter wereld ook wonend, onderdaan is van die pauselijke wereldlijke staat, waaraan hij onbeperkte gehoorzaamheid is verschuldigd, en die gehoorzaamheid komt vóór de gehoorzaamheid aan de staat binnen welks gebied zulk een katholiek woont, ook al komen de verplichtingen van het ene onderdaanschap in strijd met die van het andere – sedert die tijd gelden de voorschriften van Thomas van Aquino ook als richtsnoer voor elk katholiek in al zijn handelingen, ook in zijn politieke handelingen.

En wat vinden we nu in deze geleerde Encyclopedie met betrekking tot de verdraagzaamheid, de gewetensvrijheid, en andere goede dingen, waarmee thans de brave, wakkere Pius om zich heen gooit? – We vinden verklaringen als de volgende: -

“De ketterij is een zonde; wie daaraan schuldig is, moet niet alleen uit de kerk worden uitgestoten, maar moet ook door de dood uit deze wereld worden verwijderd”.

Dit is het voornaamste gebod van het pausdom.

O, maar de armen van het pausdom reiken tegenwoordig niet meer zo ver, zeggen de niet-roomsen. De oude grootheid van de pauselijke kerk is heel wat verminderd. De oude heks Geschiedenis heeft de pauwenstaart van haar glorie geheel en al uit elkaar gerukt. – En toch tracht die oude vampier opnieuw zijn klauwen uit te strekken, en hij gaat een bondgenootschap aan met de fascisten van alle naties, en hij wint de steun van de nog machtiger krachten van de imperialistische zielenmoordenaars. Hij is het hoofd van een wereldlijke staat, die in alle andere staten is doorgedrongen en gehoorzaamheid eist van alle katholieken, nog vóór zij gehoorzaamheid betonen aan hun eigen nationale staat. En als dan die oude vampier het masker der verdraagzaamheid voor zijn facie houdt, moeten wij herinneren aan zijn beulsbevel: – Iedere ketter (d.w.z. ieder die niet een slaaf is van het pausdom) moet door de dood uit deze wereld worden verwijderd.

Voor de paus waren alle Grieks-orthodoxen, alle christenen van Rusland door alle eeuwen heen ketters. Alle protestanten zijn ketters. Alle joden zijn veel erger nog dan ketters. En alle vrijdenkers overtreffen in ketterij zelfs de joden. Al die miljoenen en miljoenen moeten op bevel van de pauselijke kerk van de aardbodem worden verdelgd. Die honderden van miljoenen moeten verdwijnen, zodra de paus het beveelt. En hij moet het bevelen!

En al die miljoenen ketters in het Russische gebied, die de paus moet verdelgen, daarover strekt hij thans zijn beschermende en zegenende hand uit! En die andere miljoenen: – de joden, de protestanten, de burgerlijke vrijdenkers, – die zegenen de uitgedroogde beulshand, die met een enkel gebaar hen ten dode moet wijden, en zingen met hem in koor: -

Verdelg de bolsjewieken!

Zijn dan al die dominees en al die pastoors zelfmoordenaars? – Neen, in hun anticommunistische verblinding en haat verbinden zij zich met de geheel de wereld doordringende en al hun staten ondermijnende macht, die zichzelf, in duidelijke bewoordingen, verklaart als de erfvijand, tot het bitterste einde, van alle ketters, d.w.z. de meerderheid van de bevolking van West-, Midden- en Noord-Europa, Amerika enz.

En de door klassenhaat verblinde drijvers vergeten, dat dit woord van de paus, voor het eerst uitgesproken in de XIIIe eeuw, maar in 1879 nog als hoogste wet voor alle katholieken bevestigd, gedurende alle eeuwen door de daad is gevolgd, en zelfs werd voorafgegaan. Paus Pius XI bazelt thans, in 1930, over de “theorie en de praktijk” van de heilige stoel. Denkt hij, dat er niemand meer in de wereld is, die zich het verleden herinnert? Je moet toch wel een doorgefourneerde schurk zijn, een huichelaar van top tot teen, om thans nog met de honingzoete en tegelijk lasterende boodschappen van de paus vóór de mensen te durven treden, als de pauselijke kerk de last van nergens in de geschiedenis geëvenaarde misdaden heeft te dragen. Al de eeuwen door stijgt het gekraak der geradbraakte beenderen, het doodsgerochel, de stank van het brandende mensen vlees, de stinkende rook van de brandstapels, het kreunen van de gefolterden ten hemel. – O laat de paus huichelen van de zachtmoedige “theorie en praktijk” van zijn kerk; – het pausdom met zijn inquisitie met zijn jezuïeten, met zijn “kruistochten”, met zijn woeste

massale uitroeiing van ketters,

met zijn hebzucht, zijn wreedheid, zijn omkoopbaarheid, zijn slinkse streken, zal toch het onpartijdige gerecht der geschiedenis niet ontgaan!

O doorluchte hoogheiligheid! Herinnert ge u niet het besluit van uw Concilie van Reims, in 1157, gelastend, dat op de meest “humane”, ... Meest verdraagzame “meest christelijke” wijze, in alle “eerbied voor de gewetensvrijheid”, de aangezichten der ketters met gloeiende ijzers moeten worden gebrandmerkt?

Herinnert ge u niet een gelijksoortig besluit van uw heilig concilie van Oxford in het jaar 1166?

Herinnert ge u niet de besluiten van het concilie op het Lateraan van het jaar 1178, toen voor 1181 een “kruistocht” tegen alle vijanden van de kerk werd afgekondigd, en de bedrijvers van de massa-uitroeiing van ketters van het pauselijke beest de belofte ontvingen van een aflaat gedurende twee jaar, vooruit betaalbaar, voor alle zonden?

Herinnert ge u niet het zg. “establissement” van Lodewijk den Heilige, van het jaar 1270, waarin het artikel voorkwam, dat alle “ketters” tot verbranding bij levende lijve werden veroordeeld?

Herinnert ge u niet de wetten van keizer Frederik II (tussen 1220 en 1239 afgekondigd), gebaseerd op de besluiten van het concilie op het Lateraan, waardoor de ketters buiten de wet werden gesteld, en al hun “medeplichtigen”, “verdedigers”, “verontschuldigers” werden veroordeeld tot

de eeuwige verdoemenis,

waarmee volkomen onteigening en barbaarse verwoesting van hun huizen gepaard ging?

Herinnert ge u niet het besluit van het concilie van Narbonne, in het jaar 1229, en het concilie van Albi, waarbij alle knapen boven de 14 jaar en alle meisjes boven de 12 jaar werden verplicht, iedereen te verklikken? (En op grond van dat besluit gaat gij, heilige vader, waarschijnlijk over tot uw lasterlijke beschuldigingen tegen Sovjet-Rusland en onze jeugd!)

Herinnert gij u niet, oude huichelaar, de besluiten van het concilie van Narbonne in het jaar 1244, die alle wereldlijke rechters, die talmen met het uitspreken van het doodvonnis over ketters, zelf niet de doodstraf bedreigen?

Herinnert ge u niet de besluiten van het concilie van Konstanz (1419), een kleine twee eeuwen later, die Jan Hus aan de brandstapel overleverden, en bepaalden, dat “alle Hussieten met het vuur moesten worden gestraft”, d.w.z. hen tot de brandstapel veroordeelden?

De katholieke kerk woedde door bijna geheel Europa te vuur en te zwaard. Bovendien strekte ze haar klauwen uit over de ganse wereld, als een zwerm vraatzuchtige sprinkhanen, aanstichtster der beestachtigheden in de koloniën, – een ware moordenares der volken, en des te afschuwelijker, omdat zij de bloedige orgieën van het handelskapitaal dekte met woorden van “liefde en barmhartigheid”.

Waar komen de ketters vandaan?

Maar waar kwam die woeste, oorlogszuchtige stemming vandaan? Dat is heel eenvoudig uit te leggen. De heilige vaders vochten te vuur en te zwaard tegen de ketters omdat – zoals de zeer gematigde geschiedvorser van de Inquisitie, die volstrekt niet een bolsjewiek is, maar een vrome, Amerikaanse boekhandelaar, G. Ch. Lee, zegde: “Met zeer geringe uitzonderingen de heersende klassen bij het bestaan van de ketterij niet betrokken waren”.

Ketters kwamen voort uit de onderste lagen van de maatschappij: de boeren, de ambachtslieden (meesters en gezellen), de armen. Hun beste, edelste, dapperste vertegenwoordigers, die dikwijls zelfs een aan het communisme herinnerende leer verkondigden, gingen moedig naar de brandstapel en hun heldendood zal voor eeuwig een lichtend voorbeeld van echte menselijkheid zijn.

Maar de pauselijke hyena’s, van de kleine knechten der inquisitie, de spionnen, boden, aanbrengers, “bravi” (gehuurde moordenaars) af, tot de “grootinquisiteurs” en “generaals” van de jezuïetenorde, bisschoppen en pausen zelf, zullen in de harten der mensheid als afschuwwekkende herinneringen aan de wreedheden van het historische barbarendom voortleven. Niet voor niets noemde men een van de grootste sekten van de “ketters” de “zuiveren”, de “goede mensen”, – maar de pauselijke beulsknechten van allerlei rang de “Jagers op de Zuiveren”.

De Heilige Inquisitie,

wier naam is geworden tot een gehaat scheldwoord, dit machtige werktuig in handen van de pausen, heeft een verfijnd systeem van zedelijke en lichamelijke foltering uitgewerkt – de “waterproef”, het “rekblok”, het “vierendelen”, het verbranden op de brandstapel, het hangen van een met kruit gevulde zak om de halzen der slachtoffers (een technische verbetering na het uitvinden van het kruit), d.w.z. het verenigen van de brandstapel met het in de lucht springen, – de meest doelmatige ijzeren, stalen en houten folterwerktuigen; – welk een donkere, bloedige damp stijgt er op uit al die eerzame daden van de lieflijke kerkvaders!

Evenwel, – thans treedt de paus op als voorvechter van de “gewetensvrijheid”. Hij vergiet krokodillentranen over (inmiddels nooit voorgevallen) gruweldaden in “Rusland”, terwijl iedere straatsteen van Rome, de akkers en steden van Frankrijk, Spanje, Italië, Vlaanderen, Holland, Duitsland en een reeks van andere landen, doortrokken zijn van het bloed, dat door de pausen werd vergoten, – zwart zijn geblakerd door de vlammen der brandstapels, – bevuild zijn in de morele kater der giftige uitwasemingen van de katholieke kerk. Zonder tot aan de wortel van de haren rood te worden van schaamte, waagt hij op te treden als beschermer van “cultuur en beschaving”, van de wetenschap, – hij, de paus, het hoofd en de hoogste afgodenpriester van de organisatie, die Giordano Bruno op de brandstapel heeft verbrand, die Campanella heeft gemarteld, die de grote Galilei achter de tralies van een kerker heeft gesloten, en die alles heeft gewurgd, dat aan de heerschappij van Rome in de weg stond.

De jezuïetenorde,

dit uitverkoren regiment van de “strijdende kerk”, is, na de inquisitie, het belangrijkste werktuig van de pauselijke politiek. Overal is ze doorgedrongen, in de regeringen en in de scholen. Een tijd lang breidde ze haar macht, die zij in het verborgen uitoefende, over de ganse wereld uit. Maar is ook hier niet de naam “jezuïet” tot een smerig scheldwoord, tot een uitdrukking van de diepste verachting geworden? De geschiedschrijver van deze orde, G. Böhmer, die het jezuïtisme wél gezind is, onthult het maatschappelijk karakter van deze orde als hij daarvan zegt:

“Haar rijen beginnen zich langzamerhand haast uitsluitend aan te vullen uit de rangen van de aristocratie, de macht, de rijkdom en de beschaving; het is natuurlijk, dat bij deze uitgezochte (!! N. B.) elementen der maatschappij de orde dan ook de grootste ondersteuning vindt... Het volk wenst ze nergens, al laat het zich ook overal, waar de orde reeds wortel heeft geschoten, daardoor zonder noemenswaardige tegenstand aan het lijntje houden.”

Die “lijn” bestond dikwijls in het feit, dat zonen van het volk met uitgerekte armen en benen door hijsblokken aan de zolder werden opgetrokken; – de “uitgelezen elementen der maatschappij”, de “aristocraten van de macht, van de rijkdom en van de beschaving” verstaan de kunst, hoe zij met het “gepeupel” hebben af te rekenen.

Maar als “buiten” haar rijen het “genootschap van Jezus” wedijverde met de “heilige inquisitie” in zoverre het door het verbranden van “ketters” op de brandstapel de grenzen van zijn geloofsverdraagzaamheid openbaar maakte, hebben binnen de rijen van deze orde haar theoretici en vooral haar stichter

Ignatius van Loyola

het vraagstuk buitengewoon “grondig, behandeld”. Die hebben de ergste ideologische prostitutie en de meest beginselloze stroopkwast-goochelarij verheven tot de hoogte van ideologische beginselen. Zij hebben een organisatie opgebouwd, waarvan de leden het verzaken van hun eigen overtuiging als hun grootste deugd, en als hun hoogste (we vragen heus excuus) zedelijke plicht beschouwden. Met recht werd gezegd, dat er geen smeerlapperij in de wereld te vinden is, waarvoor deze orde geen ideologische rechtvaardiging heeft uitgedacht.

De jezuïeten-koning Loyola ontwikkelde een hele theorie van de subordinatie, van de “arbeidsdiscipline”; – elk lid, van de orde moet zich volkomen ondergeschikt maken aan zijn superieur, willoos “als een klompje was, waarvan men de vorm naar willekeur kan veranderen, knijpen en uitrekken, – als een stok, die elke beweging van de arm meenaakt, – als een lijk, dat men naar alle kanten kan keren en wenden” ...

Dit lijk onderscheidt zich door drie trappen van volmaaktheid: – ondergeschiktheid ten aanzien van de daad, ondergeschiktheid ten aanzien van de wil, ondergeschiktheid ten aanzien van het verstand. Als de laatste trap is bereikt en dus de mens zijn denken vervangt door niets anders dan gehoorzaamheid, dan hebben wij de 100 % jezuïet voor ons. Deze algemene lijkenkunst als organisatorische en ideologische grondstelling van de orde heeft een zodanige toestand geschapen, dat zelfs jezuïeten zelf aan het muiten sloegen; en op het einde van de XVIe eeuw schreef één van de theoretici van deze muiterij, Mariana, in zijn boek “Over het lijden van het Genootschap van Jezus”:

“De monarchie (hiermee is natuurlijk de monarchie in de orde bedoeld, – N.B.) is voor ons een bederf, niet omdat zij een monarchie is, maar omdat ze in onvoldoende mate is beperkt. Ze is een dol geworden wild zwijn, dat alles verwoest, waarover het heen stormt.”

Niettemin zette het “dol geworden wilde zwijn” zijn vernielingswerk voort, want op de pauselijke stoel zat, bijna zonder uitzondering, steeds een ander “dol geworden wild zwijn”, dat de hoogste superieur in de orde der jezuïeten was! Het is derhalve volstrekt geen wonder, als onder zulke

“beginselloze beginselen”

bedrog, list, gekonkel, dolk, vergif, woord- en eedbreuk, een verfijnd systeem van leugen (casuïstiek genoemd), sadistische folteringen bij verhoren, hinderlagen, en alle mogelijke andere middelen welig gedijden in de tuin des heren.

En deze geestelijke prostitutie, deze ideologie van eedschendende castraten en pederasten, dit smerige vuil noemt gij, heiligste Pius, “cultuur en beschaving”?

En dus voeren de bolsjewieken de jeugd ten verderf, als zij vechten tegen de mening dat wijn verandert in Gods bloed, dat men moet drinken uit gouden bekers, waarbij men dan tegelijkertijd het vlees moet slikken, dat op gelijksoortige wijze uit brood is gewonnen?

Deze bolsjewieken vechten tegen de wetenschap, als zij in plaats van de mysteries van de verandering van brood en wijn in vlees en bloed, vasthouden aan de theorieën van Einstein en de wetten van het radium?

En de roomse pausen en inquisiteurs zijn toch wel zeer getrouwe hoeders van de gewetensvrijheid, als zij Giordano Bruno verbranden?

De bolsjewieken leiden dus de jeugd ten verderf als ze haar aanvoeren in de strijd tegen middeleeuws bijgeloof? Maar de roomse pausen en jezuïeten voeden de jeugd op door ze allen te maken tot kadavers, en door de leer van

de onfeilbaarheid

van de Dalai Lama te Rome. Is dit niet zo, gezegende grijsaard? Is dit niet zo, o mummie op de troon, verrotting van onze tijd, die de wereld nog altoos aansteekt met zijn kwalijk riekende adem?

De bolsjewieken verleiden de jeugd tot allerlei zonden. En de voornaamste zonde is het materialisme, terwijl eerlijkheid en gerechtigheid niet zonder religie kunnen bloeien. Zo luidt de pauselijke boodschap. Wij hebben al gezien wat de eerlijkheid en de gerechtigheid van de pauselijke curie waard is. Maar het heeft toch geen nut, als de paus herinnert aan zonden. Want er is in de hele geschiedenis geen zondiger “geschiedenis”, dan de “geschiedenis” van de hooglijk geëerde roomse herders: En hier eisen zij niet vergelding! – En toch zal het u, gij openbare aanklager, honderdvoud vergolden worden!

* * *

Op dit gebied beginnen we met een paar, de zaak algemeen houdende, leerstellingen van de pauselijke theorie. Van dit standpunt uit is de leer van de

“schatkamer der goede werken”

van Christus en zijn heiligen heus bekoorlijk. Christus en zijn heiligen hebben een kolossale voorraad van goede werken opgehoopt. De sleutel tot die voorraad is in handen van de paus! De paus beschikt derhalve over een lopende rekening: – hij waardeert de ganse som van goede werken in goud; dit bedrag is geboekt op de creditzijde. Op de debetzijde, daar waar de schulden worden geboekt, zijn aangetekend alle zonden van de kudde, ook in goud uitgedrukt. Als een zondaar zijn zonden wil afbetalen, betaalt hij de paus een bedrag in mindering der rekening, zó en zóveel goudstukken. De paus geeft hem dan de tegenwaarde van die goudstukken, een deeltje van de voorraad der goede werken in zijn schatkamer.

Op duidelijker wijze is niet aan te tonen, dat het pausdom is opgekomen in het tijdperk van de oppermacht van het handelskapitaal, van welk tijdperk de paus, de grote bankier van de wereld van die tijd, het hoofd is. Het stelsel van sjacher, waarin de goede werken van Christus op de weegschaal van de geldzuchtige woekeraar worden gewogen, en waarin de paus de rol van een slimme handelaar in zulke werken speelt, vindt nog sterker uitdrukking in de geweldige verbreiding van de praktijk der indulgentia, oorkonden, die aan de bezitter

aflaat van zonden

verschaft. Deze handel werd gedreven door bemiddeling van speciale verkopers en agenten. – Verkoopscentrale en plaatselijke agentschappen, reizende agenten, gedwongen verkoop, indulgentia van de tweede soort, namaak-indulgentia, kettinghandel, koersverschillen, – is dat niet een smerig, afschuwelijk schouwspel? En is dat soms niet het smerig werk van de vuile handen van de paus? De goede werken van Christus werden verkocht. Niet slechts de door mensenhanden gebouwde kerken en kloosters maar de door god-zelf verrichte werken. De rijken konden zich op die manier van alle zonden vrij kopen. Ook bisdommen werden verkocht. En bovendien werden de geheimenissen, de “mysteries”, het “heiligste” in de christelijke eredienst, verkocht.

U kent toch wel, o heiligste, de instelling van de “oblatio”, de schadevergoeding, waarvan het gemis de gelovige een tijd lang belette het heilig avondmaal te kunnen ontvangen? U is toch de uitspraak van Peter Cantor bekend, dat de geestelijken erger waren dan Judas Iskariot, die het lichaam van Christus voor dertig zilverlingen had verkocht, “want zij verkopen het dertig maal per dag voor een enkele zilverling”? U herinnert zich nog wel de “simonie”? En het “nepotisme” ben je toch ook nog niet vergeten, die heerschappij van neefjes en vriendjes, onder welk systeem de pausen hun bloedverwanten en hoerenjongens, het schuim van de straat, als bisschoppen aanstelden, alleen omdat die mensen voorwerpen van hun smerigste lusten waren?

En het is toch ook voor u, heilige vader, geen geheim, dat juist het pauselijke Rome de voornaamste

zetel van de prostitutie

was, en dat bv. de statistiek van het jaar 1490 hier op elke 100.000 inwoners ongeveer 7.000 “publieke meisjes” telde (7 op elke 100 inwoners, 7 op elke 50 vrouwen en meisjes, van alle leeftijden, de tandeloze besjes en zuigelingen meegerekend)? Ontstond niet in het pauselijke Avignon de courtisane, het type van de hoofse, uitgelezen hoer? Sprak men niet van het pauselijke hof te Avignon als van de plaats, waar de “hogescholen der beminnelijke dames” bestonden? “Dames”, wier namen aan de geschiedschrijvers bekend zijn? Kent u niet de geschiedenis van de met hun lijf handeldrijvende cocottes, die de geraffineerde behoeften van Sixtus IV, Alexander VI en Leo X bevredigden? Heeft soms niet de heilige vader Paul II (1464-1471) de bachanaliën in de gebruiken van het pauselijke hof ingevoerd? Hebt ge nooit iets gehoord over dat beroemde carnaval op het Lateraan, van Paus Leo X, op 11 april 1513, dat hem op één enkele dag op 100.000 dukaten te staan kwam, voor welk bedrag een keur van genietingen, kunsten, vermakelijkheden, – alle zonden, uitspattingen, alle vormen van zinnelijkheid en luxe aan de heilige (ha! ha! ha!) kerkvorsten beschikbaar werden gesteld? (Zie Sombart: “Luxe en Kapitalisme”).

En waar, o heilige vader, is de weerlegging van de vlammende gedichten van een tijdgenoot, de beroemde humanist Ullrich von Hutten, onder het opschrift “Vadiscus

of de roomse Drievuldigheid”.

We kunnen dit merkwaardige geschrift hier niet weergeven; we moeten ons beperken tot enkele aanhalingen, zoals deze, waar over de pausen wordt gezegd dat zij, om te voldoen aan het bevel van Christus: “Weid mijn schapen”... “de christenen, die door de pauselijke uitplundering uitgezogen werden, tot de honger drijven, hen voortdurend uitmergelen en bij het scheren, telkens weer in het vlees snijden.”

En van de pauselijke kerk in het algemeen zegt von Hutten: “Ongetwijfeld bestaat deze kerk uit dieven, huichelaars, bedriegers, notarissen, bisschoppen, die schuldig zijn aan simonie, stroopsmeerders van de hoogste geestelijkheid te Rome en bovendien uit geen anderen... Niet gelijk Petrus doen zij (de pausen) afstand van de wereldlijke macht, maar zij voeren oorlog: te land en ter zee, ter wille van grondgebied en macht, waarbij zij de onderdanen tegen hun heersers opruien, bloed vergieten en vergif laten slikken”.

En dat is het ware, werkelijke gezicht van de pauselijke stoel. Maar deze beschrijving zegt nog lang niet alles over de ganse morele en politieke gestalte van de paus.

Vóór alles waren de pausen hebzuchtige en bloeddorstige veroveraars, die bij het wurgen van hun vijanden en onzekere vrienden voor geen enkel middel terugdeinsden. De geschiedenis van het Pausdom is de geschiedenis van

talloze oorlogen,

samenzweringen, diplomatieke moorden, ongetelde rooftochten. Deze feodale baron, vorst, keizer, streefde voortdurend naar afrondingen van zijn landerijen, en de “heilige leuzen” van de strijd om het christengeloof, de strijd tegen de ketters, de strijd voor het woord der waarheid enz., waren niets anders dan de lasterlijke dekmantel voor zeer prozaïsche doeleinden. De onophoudelijke groeiende eisen van de pausen, het proces van de groei van hun grijparmen werden door een gelijktijdig uitwerken van nieuwe theorieën begeleid, – theorieën, die op “christelijke manier” steeds weer nieuwe hoogten van macht der hoogste Roomse geestelijkheid bevestigden.

De strijd tegen de ketters werd begeleid door confiscaties ten gunste van de paus. De kaffers van Zuid-Afrika hebben voor dit confiscatieproces, gepaard met het ter dood brengen van de oorspronkelijke bezitters door hebzuchtige opperhoofden, de uitdrukking gevonden: – zij aten hen op. De pausen aten de ketters op. De strijd tegen de “vijanden van de kerk” eindigde steeds met een afronding van de bezittingen van de paus. De strijd tegen de vorsten, die zich tegen de bijzondere hebzucht van de heilige stoel verzetten, breidde, als de paus overwinnaar bleef, diens grondbezit uit. De strijd om het “heilige land”, de strijd om koloniën (onder de leuze van de strijd voor het christelijk geloof) breidde het belastinggebied van de paus uit.[1] En dit alles werd neergelegd in een leer van de bijzonder bevoorrechte positie van de heilige vader te Rome. Plundering, oorlog, roof dienden alle om Gods zegen steeds ruimer te doen vloeien, hetgeen des te gemakkelijker kon geschieden, omdat de sleutel van de, deze zegen inhoudende kast zich juist in handen van de heilige vader bevond.

Reeds Gregorius VII (1073-1085) formuleerde de stelling, dat de paus is

de beheerser van de ganse wereld.

Deze stelling bracht hij in praktijk door de Duitse keizer Hendrik IV eerst uit de kerk te stoten en daarna tot de boetetocht naar Canossa te dwingen. Innocentius III (1179-1180) verstevigde de stelling van Gregorius VII, door de gedachte van de pauselijke machtsbegeerte te gieten in de formule: – dat uit die stelling van Gregorius voortvloeide, dat alle wereldlijke heersers leenmannen waren van de paus, en dat de paus, al stond hij dan ook niet boven Jezus Christus, toch in ieder geval stond boven de hoogste vertegenwoordigers van het menselijk geslacht. Bonifacius VIII verklaarde, dat de paus niet alleen het geestelijke maar ook het wereldlijke zwaard in zijn handen moest houden, d.w.z. hij maakte van de methode, om de oorlog te gebruiken als christelijke beïnvloeding, een kwestie van beginsel.

Paus Innocentius III had bevestigd, dat de keizerkeuze, “principieel en effectief” afhankelijk moest zijn van de Roomse curie. Door het concilie van Trente (1563) werd de paus boven alle algemene concilies gesteld, en op 18 juli 1870, aan de vooravond van de Parijse Commune, op de drempel van deze, onze 20ste eeuw, in het tijdperk van de zegetochten der natuurwetenschappen, werd het dogma van de onfeilbaarheid van de paus opgesteld. Weliswaar werd dit dogma aangenomen in een tijd, toen de grijparmen van de paus reeds voor driekwart waren afgehakt, maar de hebzucht van deze grijsaards is kentekenend.

Men mag geen ogenblik vergeten: – zodra de geschiedkundige toestand het deze goddelijke vredesengelen veroorlooft, hun klauwen uit te steken; veranderen zij onmiddellijk in

beesten.

De aartsbisschop Peter van Blois (XIIIe eeuw) beschreef de bisschoppelijke rechters als “adders, die in grimmigheid erger zijn dan slangen en basilisken”. Hildebert van Mans; verklaarde (zoals Lee ons herinnert) van de pauselijke hogepriesters:

“Hun begrip is als van een steen; hun oordeel is als een balk; zij vliegen in brand als een vuur; zij zijn sluw als een vos; trots als een stier; vraatzuchtig als een minotaurus.”

De hebzuchtige, buitengewoon op macht beluste en roembegerige pausen voerden natuurlijk onophoudelijk oorlogen, – niet alleen tegen buitenlandse vijanden en zelfs niet alleen tegen de ketters, maar ook tegen hun eigen aartsbisschoppelijke vazallen. Erger nog. Er zijn in de geschiedenis tijdperken, waarin er verscheidene pausen tegelijk waren, die elkaar in de uiterste verbittering te vuur en te zwaard bevochten. Zo werd bv. tegen het einde van de XIVe eeuw te Rome een heilige vader verkozen (Urbanus VI), en te Avignon een andere (Clemens VI); en daarna bestond het instituut van de enige stedehouder van Petrus in gesplitste toestand voort. In het jaar 1409 zette het concilie van Pisa beide pausen (Gregorius XII en Benedictus XIII) af en koos een derde (Alexander V), wiens opvolger Johannes XXIII werd. Het concilie van Konstanz zette daarna al de drie pausen af en koos Martinus V.

Onder de pausen zijn niet slechts eenvoudige misdadigers te vinden. Men ontmoet in hun rijen ware meesters van smerige bloedige zaken, moordvirtuosen, sluipmoordartisten, recordhouders in meineed en misdaad. Sixtus IV (1471-1484) bedroog zijn bondgenoten, nam deel aan sluipmoorden, hitste op tot oorlogen (zoals de heilige vader van onze tijd), stiet vijanden uit de kerk en liet hen ter dood brengen na hen eerst met krankzinnige verwoedheid te hebben vervolgd. Onder zijn opvolger Alexander VI en later werd de gehele wereld vervuld met angst en beven door Alexanders zoon

Cesare Borgia.

Van deze man schrijft Ranke, de geschiedschrijver van het pausdom, dat hij was...

“... zinnelijk en van top tot teen met bloed besmeurd. Zelfs Rome sidderde voor zijn naam. Cesare Borgia had immer geld nodig en had vele vijanden. Bijna iedere nacht werd er iemand te Rome vermoord. Men was bang zich te bewegen; er was niemand, die niet sidderde door de gedachte, dat nu de beurt aan hem zou komen. Wie niet met geweld kon worden uit de weg geruimd, werd vergiftigd. Bij iedere bijzonder opvallende daad van geweld, vermoedde men onmiddellijk, dat de paus bij de vergiftiging betrokken was.”

Cesare Borgia vermoordde zijn broer en wierp diens lijk in de Tiber; hij vermoordde zijn zwager, en doodde de lieveling van zijn vader, die zich in diens mantel verborgen hield, door hem voor de ogen van zijn vader Alexander dood te steken. Er is geen misdaad te bedenken, waarin Cesare Borgia geen recordcijfers heeft behaald.

En zulk een ondier, een monster, dat men in een ijzeren kooi had moeten opsluiten, om als een wild dier ter bezichtiging te worden rondgevoerd, behoort tot de glorierijke voorgangers van Pius XI!

Ontaarde en zinnelijke woestelingen, sadistische moordenaars van het slag van Cesare Borgia, op macht beluste intriganten van het soort van Sixtus IV, geraffineerde zwelgers, voor wie moord en roof niets anders waren dan een springplank naar nooit vermoede weelde in hun eigenzinnige grillen, van het soort van Leo X, – die zijn het, welke het morele (zedelijke)

aangezicht van het pausdom

hebben bepaald. En thans komt de eerzame Pius, de vriend van fascistische krankzinnigen als Pilsoedski, ons zelf moraal prediken, – treedt die man op als verdediger der zedelijkheid, die door de bolsjewieken met de voeten wordt getreden!

Ja! De zedelijkheid der pausen treden wij met voeten! Onze jeugd, en vooral haar proletarische afdelingen, zal doen wat maar mogelijk is, opdat de grond nooit en nergens meer zulke giftige monsters als Sixtus, Leo, Cesare en Alexander het waren, zal voortbrengen. De “zedelijkheid” van de ruwe wurgers, de “zedelijkheid” der inquisiteurs, de “zedelijkheid” der sadisten, de “zedelijkheid” der jezuïeten de “zedelijkheid” der erotomanen, die de “jonkvrouw Maria” als godin hebben uitgeroepen, de “zedelijkheid” der beulen, de wurgers van de wetenschap, de “zedelijkheid” van de vuile casuïsten, der hebzuchtige woekeraars, – o, die “zedelijkheid” zij driewerf vervloekt!

Dit is de “zedelijkheid” van de slavenhouder, die een satan is geworden, – van geldjagende kooplui, die voor de smerigste daad niet terug schrikken, als zij “hun” (gestolen) goed verdedigen, – als zij de ganse oude wereld verdedigen, uit welker poriën “bloed en slijk borrelen”, – als zij alles wat nieuw is, aangrijpen, – als zij de onderdrukten uitplunderen, – als zij de levende krachten der mensheid vervolgen en onmenselijk daarmee afrekening houden.

Een groot spel

hebben de heren pausen gespeeld, een spel dat de gehele wereld omvat! Hun agenten, de jezuïetenpaters, hun missionarissen, hun boodschappers dwaalden (en dwalen) overal rond. Zij begeleidden de rooftochten der Spaanse en Portugese plunderaars naar Amerika en naar India; zij begaven zich naar Afrika en China en bereidden de verslaving der koloniën voor; zij maakten van elke methode gebruik; aan de mensenslachtingen namen zij van nabij deel; zij verbrandden en slachtten hele nederzettingen van “heidenen” af; – zij maskeerden zichzelf als halfheidenen (bv. als brahmanen in India) om op slinkse manier het vertrouwen van andersdenkenden te veroveren (de strijd over de zg. “Chinese” en “Malabarische” gebruiken); – zij logen en speelden komedie; – zij gaven de stoot tot “kruistochten” en rooflustige handelsexpedities, waaruit zij de haat van de inboorlingen en de syfilis mee naar huis brachten, en allereerst enige geslachten lang de pausen zelf aan syfilis wegrotten.

In de oude geschriften van de agent van het Duitse wereldhandelshuis der Welser, te Augsburg, nl. Balthasar Sprenger, die deel nam aan de expeditie van de Portugees Almeida, vinden we de volgende kleurige beschrijving van de innerlijke beweegredenen van

het pauselijke christendom:

“Op 13 augustus kwamen wij in de haven Mombasa (Oost-Arika) aan... En het volk daar was ons vijandig gezind... Maar met hulp van Christus, onze heiland, verdreven wij hen uit het fort en jaagden ze de stad zelf in... Door gods hulp viel een niet gering aantal heidenen, maar aan onze kant werden slechts twee man gedood... Toen we nu onze orde in de stad hadden gevestigd en ons tot het plunderen hadden voorbereid, zetten we eerst een wachtpost uit, en dan begonnen we te plunderen, en vonden we een zó grote rijkdom, dat men niet alles kan optellen. God zij eeuwig roem, eer en aanbidding!... Bij het innemen der stad waren er alles tezamen tien schepen... Het elfde kwam eerst later in treurige toestand aan. Dit schip heette “Raphael”. De Duitse kooplieden hadden tezamen drie schepen: – “St. Hieronymus”, “St. Raphael” en “St. Leonhard”. En die namen allen deel aan alle expedities en gevechten.” (Onderstreping van N.B.)

Of een uittreksel uit het geschrift van Hans Mayr, in de Portugese taal geschreven, over een slag tegen de Moren:

“De poorten waren, gesloten. We braken ze open, maar toen bleek, dat de gehele hof leeg was... De gehele stad werd eveneens zonder tegenstand bezet... De Franciscanen richtten een kruis op, en de admiraal betrok het huis naast dit kruis. De gehele bezetting sloeg aan het plunderen van de waren en de voorraden van deze rijke stad.”

De zeeën van bloed,

door de “wondermilde” vaders van Rome vergoten, zijn geweldig. Thans zou de paus nog een veelkleurige, kwaadwerkende steen willen zetten in zijn tiara, nu hij de bazuin blaast om tot een nieuwe kruistocht op te wekken. Maar dan baat het niet of hij een gehuil over moraal aanheft. De moraal van de pausen is monsterlijk. En te vergeefs heft hij een gehuil aan over de wetenschap. Want de pausen zijn de wurgers van de wetenschap. Tevergeefs heft hij een gehuil aan over de “volken”, want de pausen zijn de beulen der volken.

Op de drempel van de 20ste eeuw keerde zich een van de meest directe voorgangers van de tegenwoordige paus, Pius IX, in zijn opzienbarende encycliek van december 1864, tegen de “hoererij van deze eeuw”. Hij slingerde, donder en bliksem tegen het feit, dat het verstand gesteld werd boven de Openbaring; en hij vervloekte de mening, volgens welke de wil van het volk is de hoogste wet. Hij bevestigde, dat mensen, die buiten de, door de paus gehoede kudde dwalen, niet op “verlossing” konden hopen. Hij vervloekte iedere democratie. Hij toonde zich door die encycliek zulk een vriend der duisternis; zulk een obscurant, zulk een ridder der reactie, zulk een verdediger van achteruitgang, zulk een beul van het denken, het gezond verstand, de wetenschap, dat zelfs Thiers, de beul die de helden der Commune uitmoordde, in zijn “Redevoeringen over de roomse kwestie”, zijn spijt over het verschijnen van deze encycliek uitsprak. En thans heeft een andere Pius de moed,

als beschermer der wetenschap

op te treden! Waarschijnlijk zijn de hopen van lijken, die gij, heren pausen, op uw geweten hebt, nog niet groot genoeg. Waarschijnlijk zijn uw “onfeilbaarheids”-verklaringen, encyclieken, bullen enz., waarin de oude sprookjes en mythen van het verre verleden opnieuw werden geformuleerd, verbeterd en aangevuld, u nog niet voldoende.

Wij staan tegen u, vóór de wetenschap; – vóór de tafels van vermenigvuldiging; – tégen de leer der Drievuldigheid; – vóór de chemie tegen de leer van het mysterie van het avondmaal; vóór de biologie tégen de sprookjes van de onbevlekte ontvangenis; – vóór het darwinisme tégen de onzin van een Eva, die uit een rib van Adam werd geschapen; – vóór het erkennen van uw ontelbare zonden tégen de leer van uw onfeilbaarheid; – voor de waarheid tégen het pauselijk bedrog; – vóór de arbeidersklasse van de ganse wereld tégen de kapitalistische slavernij en tégen de verdedigers van die slavernij, de pausen!

Uw bedreigingen zijn, ons hol hondengeblaf. De lijn van de wereldhistorische ontwikkeling loopt aan onze kant.

Waarom nu eerst?

Buitengewoon tekenend is het feit, dat Pius XI eerst zijn antibolsjewistische lusten heeft beteugeld. Het geheim van dit feit werd kort geleden door de “beschaafde” spion van de Duitse generale staf, de uitstekende journalist en vaste medewerker van het “Berliner Tageblatt”, de heer Paul Scheffer, verraden. Hij schreef in het genoemde blad, nr. 76, van 14 febr. 1930:

“De vorm van de orthodoxe kerk was door de revolutie van 1917 gebroken. Was niet het ogenblik gekomen, de twee grote christelijke gemeenten na een scheiding van duizend jaar weer samen te binden, omdat nu één van de twee zonder leiding scheen te staan? ... De hoop, dat de weg tot de éénwording nu in de Sovjetstaat open kwam, moet worden aangezien als leidende gedachte voor de verdraagzame en taaie geduldige houding van Pius XI tegenover het bolsjewistische regime. Deze hoop is nu blijkbaar begraven, voor al de tijd, dat de Sovjetstaat zal bestaan.”

En hier ligt de oorzaak voor de aanval van de paus.

Maar niet dáár alleen gaat het om.

De pauselijke macht heeft in haar ontwikkeling heel wat fases doorlopen. Ze was een feodale organisatie, en vergroeide met het handelskapitaal, en verkeerde in nauwe vriendschap met de grootste handelshuizen van de wereld, van het slag van het beroemde huis van Fugger. Ze nam een regelrecht aandeel aan de

koloniale handelsrooftochten

en de katholieke priesterrok begeleidde samen met het katholieke kruis de rasechte vechtersbazen en woeste koppensnellers van het handelskapitaal op hun avontuurlijke tochten ter zee en over andere bloedige wegen.

Zij kantte zich tegen de Franse revolutie en tegen alle revolutionaire bewegingen, die deze ontketende, maar Napoleon Bonaparte, die zich al héél weinig om god bekommerde, rekende met paus Pius VII af, nam hem gevangen en dwong hem, de concordaten te ondertekenen, waardoor alles op zijn kop werd gezet, en de regering lachte de pausen uit en benoemde zelf haar bisschoppen.

De wisselingen in het geschiedkundig proces hebben meer dan eens het lot der pausen beïnvloed. Méér dan eens verging het hun uitermate slecht, en om een voorbeeld te noemen: – in het jaar 1848 nam paus Pius IX smadelijk de vlucht uit zijn goddelijke bezittingen. Maar toen het tijdvak der revoluties achter de rug was, keerde hij naar zijn huisgoden terug en de pauselijke stoel werd opnieuw tot een steunpilaar der reactie in gans Europa.

Met het groeien van de arbeidersbeweging verhief de paus openlijk het strijdbanier tegen het socialisme en

tegen het communisme,

tegen de revolutionaire arbeidersbeweging, en maakte zich elk jaar méér verdienstelijk voor de dankbare bourgeoisie. Reeds in het jaar 1846 viel Pius IX in zijn encycliek “Qui pluribus” heftig de communisten aan en tegelijkertijd andere “geheime genootschappen”. In de encycliek “Quanta cura”, van het jaar 1864, verklaarde de paus opnieuw de oorlog tegen het communisme, en in de zg. “syllabus” vervloekt hij het als een pest. Leo XIII keert zich in de encycliek van 28 december 1878, die in het bijzonder is gericht tegen de “ontaarding van onze tijd”, scherp tegen “socialisme, communisme en nihilisme” waarbij hij op allerlei manieren zich als verdediger van het heilige eigendom der kapitalisten en grootgrondbezitters opwerpt. Het pausdom wordt een van de voornaamste krachten, die de bourgeoisie tegen het proletariaat inzet.

In de jongste tijd is de organisatie van de katholieke kerk met de organisaties van het financierskapitaal vergroeid. Reeds geruime tijd bezaten de pausen banken, grondeigendom, industrieondernemingen. Thans onderhoudt zelfs in het protestantse Duitsland de ijzer en staalindustrie met het Vaticaan de nauwste verbindingen. In Italië zelf is het pausdom grootaandeelhouder van banken en onderhoudt het heimelijk een gehele reeks van ondernemingen, waartoe ook bioscopen behoren.

Het Vaticaan weet, wat het doet.

Er was een tijd, dat het zich met hand en tand verzette tegen de nationale vereniging van Italië; het bevond zich in openlijke oorlog met de nationaal-revolutionaire troepen van Garibaldi. Thans sluit het een hecht bondgenootschap met Mussolini, die bereid is om, ten zegen van een nationale contrarevolutie, de arbeidersklasse te dwingen tot het aanvaarden van de rol van werkvee in een niet bijzonder goed onderhouden veestal. Het bondgenootschap van de fascistische kliek van deze reactionaire, agressieve, door en door aan de arbeiders vijandige, oorlogszuchtige contrarevolutie met het Vaticaan, is een glanzend symbool van het feit, dat de opperste opperpriester en aartsstrateeg van de katholieke kerk thans is geworden tot een der voornaamste ondersteuners van de internationale contrarevolutie.

De banier van de paus is een banier van de kapitalistische contrarevolutie, een vaandel van onderdrukking van de arbeiders en de armen van alle landen, een vlag van de oorlog tegen de arbeiders en boeren van de Sovjet-Unie, een vlag van nieuwe bloedige veldslagen in naam van het kapitaal.

De volkeren der Sovjet-Unie wentelen het zesde deel der aarde om tot nieuwe vormen. Zij hebben met onversaagde hand het vaandel der grote werken, van de grote ombouw van hun land omhoog geheven.

Zij zijn vast besloten,

met het proletariaat aan de spits en onder leiding van zijn partij, de techniek en het volkshuishouden, de levensvormen en de wetenschap in nieuwe vormen te gieten, en een nieuw en stralend leven te scheppen. Zij hebben de grootgrondbezitters en de kapitalisten van hun rug geschud; zij hebben pest en honger overwonnen. Zij voeren een veldtocht tegen de oude bedrijfsvormen. Zij scheppen een nieuwe socialistische industrie en wentelen de vormen van het dorp onderste boven. Zij slingeren eeuwenoude vooroordelen van zich af en stappen uit de muffe cellen van het bijgeloof, het geloof aan tovenaars en heksen, naar de brede straten van de opbouw van een nieuwe, socialistische maatschappij, waarin geen kapitalisten zijn en geen uitbuiting, geen pausen en geen popen.

En juist dáárom organiseren de papen een nieuwe kruistocht. Juist dáárom is het gehele kamp van slavenjagers, de heersende gauwdieven, speculanten en sjacheraars met mensenbloed doortrokken.

Maar juist dáárom staat tegen de legers van het kapitaal en zijn pauselijke jezuïeten het grote leger van de arbeiders van alle landen, het internationale leger van de verdedigers van de proletarische dictatuur.

Juist dáárom zal tegenover de reactionaire oproep van de paus en zijn aartsbisschoppen tot de veldtocht tegen de Sovjet-Unie de revolutionaire kreet van de arbeiders van alle landen worden aangeheven: – Weg met het kapitalisme! Weg met de paus! Weg met al zijn aartsbisschoppen!

_______________
[1] De heden-ten-dage volkomen centralistisch georganiseerde zendingsactie (missiewerk) van de R.-K. Kerk, waarvoor in deze tijd alleen in Holland tussen de f 750.000 en f 800.000 per jaar (o.m. door naaikransjes en voetbalwedstrijden!) wordt bijeengebracht, heeft geen ander doel.


Zoek knop